Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 29

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 29

Jeremiah 29:1.

ZENDBRIEF VAN JEREMIA AAN DE GEVANGENE JODEN TE BABEL, HOE ZIJ ZICH MOETEN GEDRAGEN.

IV. Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:32. Het optreden van onzen Profeet bij de gelegenheid in de vorige afdeling gemeld, had tengevolge dat koning Zedekia geen verbond maakte met de afgezanten der Edomieten, Moabieten en Feniciërs tegen de Chaldeeuwse opperheerschappij, Hij zend integendeel een gezantschap naar Nebukadnezar, om dezen van zijne trouw en gehechtheid te verzekeren en alle verdenking van ene geheime instemming met de oproerigen van zich af te weren (2 Kings 24:20). Zo had Jeremia in zijn eigen land het volk bewaard voor de verleiding der valse Profeten, en de in Jeremiah 25:1 medegedeelde openbaring ingescherpt, dat de 70 jaren der Babylonische ballingschap in het raadsbesluit van God vaststonden, en dat alleen verootmoediging onder Zijne machtige hand tot het doel van ene latere verhoging kon leiden. Nu gevoelt hij zich gedrongen om datzelfde in een schrijven aan degenen, die reeds in ballingschap waren, mede te delen, daar die eveneens gevaar liepen door valse Profeten met bedrieglijke en verderflijke verwachtingen op verkeerde wegen geleid te worden. Hij geeft daarom aan de beide gezanten van Zedekia enen brief mede (Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:3), waarin hij aan den Goddelijken last voldoet met vermaning en onderwijzing, uit vertroosting en belofte (Jeremiah 29:3-Jeremiah 29:14). Nadrukkelijk waarschuwt hij nu ook voor de beide leugenprofeten Achab en Zedekia, en profeteert hij hun verschrikkelijk einde. (Jeremiah 29:15-Jeremiah 29:23). De derde van de dwaalleraars onder de gevangenen, Semaja van Nechelem, die over den brief verstoord is, schrijft aan den opziener des tempels te Jeruzalem, waarom hij dezen Jeremia van Anathoth niet in de gevangenis en banden had geworpen, zodat het zenden van brieven naar Babel hem onmogelijk ware. Ook ten opzichte van Semaja wordt aan Jeremia het oordeel Gods bekend gemaakt, dat aan ons hoofdstuk in een aanhangsel wordt toegevoegd (Jeremiah 29:24-Jeremiah 29:32).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 29

Jeremiah 29:1.

ZENDBRIEF VAN JEREMIA AAN DE GEVANGENE JODEN TE BABEL, HOE ZIJ ZICH MOETEN GEDRAGEN.

IV. Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:32. Het optreden van onzen Profeet bij de gelegenheid in de vorige afdeling gemeld, had tengevolge dat koning Zedekia geen verbond maakte met de afgezanten der Edomieten, Moabieten en Feniciërs tegen de Chaldeeuwse opperheerschappij, Hij zend integendeel een gezantschap naar Nebukadnezar, om dezen van zijne trouw en gehechtheid te verzekeren en alle verdenking van ene geheime instemming met de oproerigen van zich af te weren (2 Kings 24:20). Zo had Jeremia in zijn eigen land het volk bewaard voor de verleiding der valse Profeten, en de in Jeremiah 25:1 medegedeelde openbaring ingescherpt, dat de 70 jaren der Babylonische ballingschap in het raadsbesluit van God vaststonden, en dat alleen verootmoediging onder Zijne machtige hand tot het doel van ene latere verhoging kon leiden. Nu gevoelt hij zich gedrongen om datzelfde in een schrijven aan degenen, die reeds in ballingschap waren, mede te delen, daar die eveneens gevaar liepen door valse Profeten met bedrieglijke en verderflijke verwachtingen op verkeerde wegen geleid te worden. Hij geeft daarom aan de beide gezanten van Zedekia enen brief mede (Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:3), waarin hij aan den Goddelijken last voldoet met vermaning en onderwijzing, uit vertroosting en belofte (Jeremiah 29:3-Jeremiah 29:14). Nadrukkelijk waarschuwt hij nu ook voor de beide leugenprofeten Achab en Zedekia, en profeteert hij hun verschrikkelijk einde. (Jeremiah 29:15-Jeremiah 29:23). De derde van de dwaalleraars onder de gevangenen, Semaja van Nechelem, die over den brief verstoord is, schrijft aan den opziener des tempels te Jeruzalem, waarom hij dezen Jeremia van Anathoth niet in de gevangenis en banden had geworpen, zodat het zenden van brieven naar Babel hem onmogelijk ware. Ook ten opzichte van Semaja wordt aan Jeremia het oordeel Gods bekend gemaakt, dat aan ons hoofdstuk in een aanhangsel wordt toegevoegd (Jeremiah 29:24-Jeremiah 29:32).

Vers 1

1. Voorts zijn dit de woorden des briefs, dien de Profeet Jeremia zond van Jeruzalem tot de overige 1) oudsten, die onder de ellenden der wegvoering in ballingschap nog niet waren omgekomen, die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot de priesteren, en tot de Profeten, en tot het ganse volk, dat Nebukadnezar in het jaar 598 v r Christus ten getale van 10. 000 van Jeruzalem gevankelijk had weggevoerd naar Babel.

1) Hebreeën : "de keur" of "voortreflijksten der oudsten. " De weggevoerden naar Babel stonden onder opzieners uit hun eigen volk, hier aldus genoemd. De vertaling "overige" is minder gepast.

Vers 1

1. Voorts zijn dit de woorden des briefs, dien de Profeet Jeremia zond van Jeruzalem tot de overige 1) oudsten, die onder de ellenden der wegvoering in ballingschap nog niet waren omgekomen, die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot de priesteren, en tot de Profeten, en tot het ganse volk, dat Nebukadnezar in het jaar 598 v r Christus ten getale van 10. 000 van Jeruzalem gevankelijk had weggevoerd naar Babel.

1) Hebreeën : "de keur" of "voortreflijksten der oudsten. " De weggevoerden naar Babel stonden onder opzieners uit hun eigen volk, hier aldus genoemd. De vertaling "overige" is minder gepast.

Vers 2

2. (Nadat de koning Jechonia, en de koningin, en de kamerlingende hofbeambten, de vorsten van Juda en Jeruzalem de stam-, geslacht- en familiehoofden, mitsgaders de timmerlieden en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan (2 Kings 24:10-2 Kings 24:16)).

Vers 2

2. (Nadat de koning Jechonia, en de koningin, en de kamerlingende hofbeambten, de vorsten van Juda en Jeruzalem de stam-, geslacht- en familiehoofden, mitsgaders de timmerlieden en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan (2 Kings 24:10-2 Kings 24:16)).

Vers 3

3. Door de hand van Elasa, (= dien God maakt), den zoon van Safan, (= konijn), en Gemarja, (= voltooid door Jehova), den zoon van Hilkia (= deel van Jehova), twee overigens onbekende mannen, die Zedekia, de koning van Juda, ongeveer in het 5de jaar zijns koninkrijks, 593 v. C. naar Babel zond tot Nebukadnezar, den koning van Babel. De inhoud van dien brief was overeenkomstig den last des Heeren, zeggende: 1)

1) Het volle hart van den verheven vriend van zijn volk laat zijne alomvattende liefde door de zwakkere pennen tot de ver af wonenden stromen, nu het zich niet in het levende woord van mondelinge rede voor hen ken openen. Toch verloochent de Profeet zich niet in dezen vorm van mededeling. Wij zouden zeggen: hij schrijft nauwelijks maar hij spreekt den brief uit.

Vers 3

3. Door de hand van Elasa, (= dien God maakt), den zoon van Safan, (= konijn), en Gemarja, (= voltooid door Jehova), den zoon van Hilkia (= deel van Jehova), twee overigens onbekende mannen, die Zedekia, de koning van Juda, ongeveer in het 5de jaar zijns koninkrijks, 593 v. C. naar Babel zond tot Nebukadnezar, den koning van Babel. De inhoud van dien brief was overeenkomstig den last des Heeren, zeggende: 1)

1) Het volle hart van den verheven vriend van zijn volk laat zijne alomvattende liefde door de zwakkere pennen tot de ver af wonenden stromen, nu het zich niet in het levende woord van mondelinge rede voor hen ken openen. Toch verloochent de Profeet zich niet in dezen vorm van mededeling. Wij zouden zeggen: hij schrijft nauwelijks maar hij spreekt den brief uit.

Vers 4

4. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:

Vers 4

4. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:

Vers 5

5. Bouwt huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan; 1)

1) God heeft niet gewild dat hun gemoederen in Chaldea zouden neergebogen zijn, zelfs behoorde het veeleer, dat zij altijd op terugkeer letten, maar Hij heeft gewild dat tot het einde van zeventig jaren zij rustig zouden zijn en niet op dit of dat zouden zinnen, maar hun zaken behandelen en zo zouden leven alsof zij in het vaderland waren.

De valse profeten en waarzeggers verkondigen, even als die te Jeruzalem (Jeremiah 27:9; Jeremiah 28:2 vv.), dat het juk van den koning van Babel spoedig zou verbroken zijn, en de verbanning slechts korten tijd zou duren. Zij hielden door zulke bedrieglijke verwachtingen de weggevoerden in een toestand van onrust en opwekking, die hen hinderde in vaste nederzetting en werkzaamheden.

Vers 5

5. Bouwt huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan; 1)

1) God heeft niet gewild dat hun gemoederen in Chaldea zouden neergebogen zijn, zelfs behoorde het veeleer, dat zij altijd op terugkeer letten, maar Hij heeft gewild dat tot het einde van zeventig jaren zij rustig zouden zijn en niet op dit of dat zouden zinnen, maar hun zaken behandelen en zo zouden leven alsof zij in het vaderland waren.

De valse profeten en waarzeggers verkondigen, even als die te Jeruzalem (Jeremiah 27:9; Jeremiah 28:2 vv.), dat het juk van den koning van Babel spoedig zou verbroken zijn, en de verbanning slechts korten tijd zou duren. Zij hielden door zulke bedrieglijke verwachtingen de weggevoerden in een toestand van onrust en opwekking, die hen hinderde in vaste nederzetting en werkzaamheden.

Vers 6

6. Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen voor uwe zonen, en geeft uws dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren, en wordt aldaar vermenigvuldigd en wordt niet verminderd, overeenkomstig den zegen, die nog van kracht is gebleven! (Genesis 13:16; Genesis 15:5; Genesis 17:2

Geen mens is aan een zeker land gebonden: waar God hem leidt en maakt, dat hij daar kan blijven, daar is zijn vaderland.

Vers 6

6. Neemt vrouwen, en gewint zonen en dochteren, en neemt vrouwen voor uwe zonen, en geeft uws dochteren aan mannen, dat zij zonen en dochteren baren, en wordt aldaar vermenigvuldigd en wordt niet verminderd, overeenkomstig den zegen, die nog van kracht is gebleven! (Genesis 13:16; Genesis 15:5; Genesis 17:2

Geen mens is aan een zeker land gebonden: waar God hem leidt en maakt, dat hij daar kan blijven, daar is zijn vaderland.

Vers 7

7. En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haren vrede zult gij vrede hebben.

Ons wordt hier herinnerd, dat wij voor de overheden moeten bidden, en niet alleen voor die, welke onzen godsdienst zijn toegedaan, en leden der ware kerk zijn, maar ook voor die, welke buiten de kerk zijn, zelfs voor heidense bestuurders als Nebukadnezar en keizer Nero (2 Timothy 2:2). Op de welvaart toch van den staat rust ook de welvaart en de veiligheid der kerk. Luther zegt zeer juist: de staat dient (servit) de kerk, maar de kerk behoudt (servat) den staat.

Vers 7

7. En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haren vrede zult gij vrede hebben.

Ons wordt hier herinnerd, dat wij voor de overheden moeten bidden, en niet alleen voor die, welke onzen godsdienst zijn toegedaan, en leden der ware kerk zijn, maar ook voor die, welke buiten de kerk zijn, zelfs voor heidense bestuurders als Nebukadnezar en keizer Nero (2 Timothy 2:2). Op de welvaart toch van den staat rust ook de welvaart en de veiligheid der kerk. Luther zegt zeer juist: de staat dient (servit) de kerk, maar de kerk behoudt (servat) den staat.

Vers 8

8. Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uwe profeten en uwe waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet a) bedriegen, en hoort niet naar uwe dromers, die gij doet dromen. 1) a) Jeremiah 14:14; Jeremiah 23:21; Jeremiah 27:15.

1) Velen der gevangen Joden, bedrogen zijnde door de valse profeten, die hun in den naam van God ene spoedige wederkering beloofden naar hun vaderland, verzuimden de plaatsen rondom Babel te bebouwen en te beplanten, die hun waren toegewezen, omdat zij niet gezind waren kosten en moeite te doen tot voordeel van anderen, dewijl zij zich vleiden dat zij schielijk naar Judea zouden wederkeren. Daarom zond Jeremia hun dezen brief, om hen te vermanen, dat hun verblijf in de gevangenis lang genoeg voor hen zou zijn, zelfs voor hun kinderen en kindskinderen, om de vruchten van hun arbeid aldaar te zien, en dat zij derhalve, indien zij op hun eigen gemak en vermaak wilden zien, hun best moesten doen om de plaats hunner gevangenis zich zo gemakkelijk te maken en zo aangenaam als zij konden. (ENG. GODGELEERDEN).

Vers 8

8. Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uwe profeten en uwe waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet a) bedriegen, en hoort niet naar uwe dromers, die gij doet dromen. 1) a) Jeremiah 14:14; Jeremiah 23:21; Jeremiah 27:15.

1) Velen der gevangen Joden, bedrogen zijnde door de valse profeten, die hun in den naam van God ene spoedige wederkering beloofden naar hun vaderland, verzuimden de plaatsen rondom Babel te bebouwen en te beplanten, die hun waren toegewezen, omdat zij niet gezind waren kosten en moeite te doen tot voordeel van anderen, dewijl zij zich vleiden dat zij schielijk naar Judea zouden wederkeren. Daarom zond Jeremia hun dezen brief, om hen te vermanen, dat hun verblijf in de gevangenis lang genoeg voor hen zou zijn, zelfs voor hun kinderen en kindskinderen, om de vruchten van hun arbeid aldaar te zien, en dat zij derhalve, indien zij op hun eigen gemak en vermaak wilden zien, hun best moesten doen om de plaats hunner gevangenis zich zo gemakkelijk te maken en zo aangenaam als zij konden. (ENG. GODGELEERDEN).

Vers 9

9. Want zij profeteren u valselijk in Mijnen naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de HEERE.

Vers 9

9. Want zij profeteren u valselijk in Mijnen naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de HEERE.

Vers 10

10. Want zo zegt de HEERE: Zeker als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zeventig jaren sedert het begin der in Jeremiah 25:11 voorzegde dienstbaarheid, niet eerder, maar dan ook zeker zal Ik ulieden bezoeken en ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats.

Dit is het voorname woord, dat in dien tijd het volk heeft getroost en in Daniel 9:2 geprezen wordt.

Het woord der belofte rust of slaapt als het ware tot den tijd der vervulling, en het is gelijk een kiem die in de aarde ligt en haren tijd afwacht, waar in het openbaar wordt, dat die niet dood, maar slechts bedekt was. In de vervulling ontkiemt en schiet de belofte op als ene plant, die in de lente uit den winterslaap ontwaakt.

Vers 10

10. Want zo zegt de HEERE: Zeker als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zeventig jaren sedert het begin der in Jeremiah 25:11 voorzegde dienstbaarheid, niet eerder, maar dan ook zeker zal Ik ulieden bezoeken en ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats.

Dit is het voorname woord, dat in dien tijd het volk heeft getroost en in Daniel 9:2 geprezen wordt.

Het woord der belofte rust of slaapt als het ware tot den tijd der vervulling, en het is gelijk een kiem die in de aarde ligt en haren tijd afwacht, waar in het openbaar wordt, dat die niet dood, maar slechts bedekt was. In de vervulling ontkiemt en schiet de belofte op als ene plant, die in de lente uit den winterslaap ontwaakt.

Vers 11

11. Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes en niet des kwaads. Ik bedoel uwe welvaart en uw heil, niet uw verderf. Het is Mijn Goddelijk besluit, dat Ik u geve het einde 1) en de verwachting, zulk een einde van deze treurige wegen, dat gij gene heerlijker en schoner kunt denken.

1) Tegenover de eigenmachtige en van allen grond ontblote voorstelling der valse profeten stelt de profeet niet een hard en streng klinkend, maar een zeer zacht en troostrijk woord, waarin ook het hardste, de zeventigjarige duur der ballingschap op de meest verschonende wijze is uitgedrukt. De Heere wil den door valsen troost weerspannig gewordene gemoederen door het voorhouden van den waren troost week maken en winnen; daarom de zo lieflijke gedachte in dit vers: "Ik weet Mijne gedachten nog, Ik heb ze niet vergeten noch ter zijde gesteld. " .

Ook te midden der kastijding heeft God gedachten des vredes; laat ons daarom Zijne roede in ware boete des harten en in gelatenheid vereren. De gedachten des Heeren over ons: 1) het zijn gedachten des vredes en niet des lijdens: 2) men moet op hare verwezenlijking wachten-de Heere stelt de volvoering uit, toch vergeet Hij ze niet.

In het Hebreeën kan dit wel betekenen, het einde, maar ook de toekomst en die betekenis is hier beter. De Heere zegt hier dat Hij gedachten des vredes over hen heeft, dat Hij hun zal geven een heerlijke toekomst en hope op wegneming van den druk, op redding en verlossing. Gelijk Hij in de ellende heeft gestort, zo zal Hij ze uit de ellende weer ophalen. Ja, de Heere kastijdt wel, maar geeft ook weer verademing.

Vers 11

11. Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes en niet des kwaads. Ik bedoel uwe welvaart en uw heil, niet uw verderf. Het is Mijn Goddelijk besluit, dat Ik u geve het einde 1) en de verwachting, zulk een einde van deze treurige wegen, dat gij gene heerlijker en schoner kunt denken.

1) Tegenover de eigenmachtige en van allen grond ontblote voorstelling der valse profeten stelt de profeet niet een hard en streng klinkend, maar een zeer zacht en troostrijk woord, waarin ook het hardste, de zeventigjarige duur der ballingschap op de meest verschonende wijze is uitgedrukt. De Heere wil den door valsen troost weerspannig gewordene gemoederen door het voorhouden van den waren troost week maken en winnen; daarom de zo lieflijke gedachte in dit vers: "Ik weet Mijne gedachten nog, Ik heb ze niet vergeten noch ter zijde gesteld. " .

Ook te midden der kastijding heeft God gedachten des vredes; laat ons daarom Zijne roede in ware boete des harten en in gelatenheid vereren. De gedachten des Heeren over ons: 1) het zijn gedachten des vredes en niet des lijdens: 2) men moet op hare verwezenlijking wachten-de Heere stelt de volvoering uit, toch vergeet Hij ze niet.

In het Hebreeën kan dit wel betekenen, het einde, maar ook de toekomst en die betekenis is hier beter. De Heere zegt hier dat Hij gedachten des vredes over hen heeft, dat Hij hun zal geven een heerlijke toekomst en hope op wegneming van den druk, op redding en verlossing. Gelijk Hij in de ellende heeft gestort, zo zal Hij ze uit de ellende weer ophalen. Ja, de Heere kastijdt wel, maar geeft ook weer verademing.

Vers 12

12. Wanneer gij in den nood zult gekomen zijn tot erkentenis van uwe zonden, en tot bekering (Deuteronomy 30:1), dan zult gij Mij {a} aanroepen en henengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen.

{a} Daniel 9:1.

Vers 12

12. Wanneer gij in den nood zult gekomen zijn tot erkentenis van uwe zonden, en tot bekering (Deuteronomy 30:1), dan zult gij Mij {a} aanroepen en henengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen.

{a} Daniel 9:1.

Vers 13

13. En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. 1)

1) Hoewel dit tot de Israëlieten wordt gezegd, zo moet deze vermaning toch uitgestrekt worden tot geheel de kerk, zoals God wijd en zijd getuigt, dat Hij in alles een verhorend God wil zijn, die tot Hem de toevlucht nemen. Maar dewijl de hypocrieten genoeg roepende zijn en de heiligen zelfs in brandenden ijver schijnen te overtreffen, indien men afgaat op de uitwendige belijdenis, voegt de Profeet er bij: wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. Want er is geen twijfel aan, of de Joden hebben in die enkele jaren duizendmaal gezucht, waar zij zo hard door de Chaldeërs werden verdrukt. Alle ellenden duldden zij. Vervolgens niets was voor hen veilig of behouden. Het was derhalve noodzakelijk, dat indien zij niet harder waren dan ijzer, zij enige gebeden uitbrachten. Maar God toont hier, dat de tijd er nog niet rijp voor was, totdat hun gebeden ontstonden uit een ernstige gemoedsaandoening. Dit verstaat Hij onder het gehele hart. Het is waar, dat men nooit met het gehele hart tot God zich wendt, noch ook dat het gehele hart ook zo met ijver is aangedaan, om te bidden zoals het behoort, maar de Profeet stelt het gehele hart tegenover dubbelhartig. Hier wordt derhalve niet de volmaaktheid verstaan, welke bij geen enkel mens wordt gevonden, maar meer de zuiverheid of de ernst.

God zou zelf over hen de Geest des gebeds uitstorten, hen tot gebed aanzetten, hun een hart geven, wat recht voor Hem was. En waar nu God zelf het ernstig, het oprecht bidden in hen zou verwekken, daar kon het niet anders, of Hij zou ook hen horen en verhoren.

Zo handelt God altijd met de gelovigen in het bijzonder, met de Kerk in het algemeen.

Vers 13

13. En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. 1)

1) Hoewel dit tot de Israëlieten wordt gezegd, zo moet deze vermaning toch uitgestrekt worden tot geheel de kerk, zoals God wijd en zijd getuigt, dat Hij in alles een verhorend God wil zijn, die tot Hem de toevlucht nemen. Maar dewijl de hypocrieten genoeg roepende zijn en de heiligen zelfs in brandenden ijver schijnen te overtreffen, indien men afgaat op de uitwendige belijdenis, voegt de Profeet er bij: wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart. Want er is geen twijfel aan, of de Joden hebben in die enkele jaren duizendmaal gezucht, waar zij zo hard door de Chaldeërs werden verdrukt. Alle ellenden duldden zij. Vervolgens niets was voor hen veilig of behouden. Het was derhalve noodzakelijk, dat indien zij niet harder waren dan ijzer, zij enige gebeden uitbrachten. Maar God toont hier, dat de tijd er nog niet rijp voor was, totdat hun gebeden ontstonden uit een ernstige gemoedsaandoening. Dit verstaat Hij onder het gehele hart. Het is waar, dat men nooit met het gehele hart tot God zich wendt, noch ook dat het gehele hart ook zo met ijver is aangedaan, om te bidden zoals het behoort, maar de Profeet stelt het gehele hart tegenover dubbelhartig. Hier wordt derhalve niet de volmaaktheid verstaan, welke bij geen enkel mens wordt gevonden, maar meer de zuiverheid of de ernst.

God zou zelf over hen de Geest des gebeds uitstorten, hen tot gebed aanzetten, hun een hart geven, wat recht voor Hem was. En waar nu God zelf het ernstig, het oprecht bidden in hen zou verwekken, daar kon het niet anders, of Hij zou ook hen horen en verhoren.

Zo handelt God altijd met de gelovigen in het bijzonder, met de Kerk in het algemeen.

Vers 14

14. En Ik zal van ulieden gevonden worden, spreekt de HEERE, en Ik zal uwe gevangenis wenden, en u a) vergaderen uit al de volken, en uit al de plaatsen, waarhenen Ik u gedreven heb, spreekt de HEERE, en Ik zal u wederbrengen tot de plaats, vanwaar Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren. a) Jeremiah 23:3.

Het is zeker, dat deze belofte van de wending der gevangenis ook betrekking heeft op den tijd van straf; waarin Israël zich sedert Jeruzalems verwoesting bevindt, op zijne latere bekering en wederaanneming en de terugvoering in het heilige land. Wanneer de duur van den tijd, gedurende welke de heilige stad door de heidenen zal vertreden worden (Luke 21:34) in Revelation 1:2 op 42 wordt gesteld, zo hebben wij dit op te vatten van profetische maanden (gelijk de gewone maand door elkaar 30 dagen bevat, zo de profetische 30 jaren, vgl. Dan 9:24, en moeten dus 1260 jaren rekenen. Dit is inderdaad een getal door 70 deelbaar; het zijn 18 maal 70 jaren. De voorzegging van Jeremia omtrent 70 jaren van ballingschap blijft dus ook voor de tegenwoordige verstoting des volks van kracht, met dit onderscheid dat de 70 jaren 18 maal zijn genomen. Dit 18 malen heeft zijn zinnebeeldige betekenis (de zes als zinnebeeld van moeite en arbeid, van slavernij en dienstbaarheid is verdrievoudigd); het wordt afgespiegeld door het woordgebed der Joden, het zogenaamde achttien- (schemonch-esreh) gebed, dat uit drie oorspronkelijke gebeden van voren en achteren bestaat, doch in het midden 12 invoegsels van lateren tijd bevat. Het ongelovige Jodendom heeft bij Nr. 11 nog een 19de stuk gevoegd, een gebed tegen de Christenen en de gedoopte Joden. Michaëls strijd tegen den draak in Revelation 5:7, zal in zijne overwinning ook dat gevolg hebben, dat dit gebed weer worde weggenomen, en met het herstelde 18-tal zullen dan ook de 18 maal 70 = 1260 jaren van Israëls dienstbaarheid een einde nemen, en het zal geschieden, wat in Revelation 1:11 v. en 16:12, geprofeteerd is.

Wanneer God op het punt is Zijn volk het verwachte goed te geven, dat Hij tot hen komt in genade. Beloften worden gegeven, niet om het gebed te verdrijven, maar om het te verhaasten en aan te moedigen; en wanneer de bevrijding komt, moeten wij door het gebed voortgaan om die te ontmoeten (Daniel 9:2, Daniel 9:3). Wij bevinden, dat de Heere dikwijls ene grote herleving van den godsdienst geeft, door Zijn volk op te wekken tot ernstige gebeden en smekingen. Wij moeten voortgaan te zoeken met ons gehele hart, met vuur, alles in het gebed uitdrukkende wat in ons is; degenen, die God aldus zoeken, zullen Hem vinden, en zullen in Hem vinden hunnen weldadigen Beloner (Hebrews 11:6). Hij heeft nooit tot dezulken gezegd: "Zoekt Mij te vergeefs. "

Vers 14

14. En Ik zal van ulieden gevonden worden, spreekt de HEERE, en Ik zal uwe gevangenis wenden, en u a) vergaderen uit al de volken, en uit al de plaatsen, waarhenen Ik u gedreven heb, spreekt de HEERE, en Ik zal u wederbrengen tot de plaats, vanwaar Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren. a) Jeremiah 23:3.

Het is zeker, dat deze belofte van de wending der gevangenis ook betrekking heeft op den tijd van straf; waarin Israël zich sedert Jeruzalems verwoesting bevindt, op zijne latere bekering en wederaanneming en de terugvoering in het heilige land. Wanneer de duur van den tijd, gedurende welke de heilige stad door de heidenen zal vertreden worden (Luke 21:34) in Revelation 1:2 op 42 wordt gesteld, zo hebben wij dit op te vatten van profetische maanden (gelijk de gewone maand door elkaar 30 dagen bevat, zo de profetische 30 jaren, vgl. Dan 9:24, en moeten dus 1260 jaren rekenen. Dit is inderdaad een getal door 70 deelbaar; het zijn 18 maal 70 jaren. De voorzegging van Jeremia omtrent 70 jaren van ballingschap blijft dus ook voor de tegenwoordige verstoting des volks van kracht, met dit onderscheid dat de 70 jaren 18 maal zijn genomen. Dit 18 malen heeft zijn zinnebeeldige betekenis (de zes als zinnebeeld van moeite en arbeid, van slavernij en dienstbaarheid is verdrievoudigd); het wordt afgespiegeld door het woordgebed der Joden, het zogenaamde achttien- (schemonch-esreh) gebed, dat uit drie oorspronkelijke gebeden van voren en achteren bestaat, doch in het midden 12 invoegsels van lateren tijd bevat. Het ongelovige Jodendom heeft bij Nr. 11 nog een 19de stuk gevoegd, een gebed tegen de Christenen en de gedoopte Joden. Michaëls strijd tegen den draak in Revelation 5:7, zal in zijne overwinning ook dat gevolg hebben, dat dit gebed weer worde weggenomen, en met het herstelde 18-tal zullen dan ook de 18 maal 70 = 1260 jaren van Israëls dienstbaarheid een einde nemen, en het zal geschieden, wat in Revelation 1:11 v. en 16:12, geprofeteerd is.

Wanneer God op het punt is Zijn volk het verwachte goed te geven, dat Hij tot hen komt in genade. Beloften worden gegeven, niet om het gebed te verdrijven, maar om het te verhaasten en aan te moedigen; en wanneer de bevrijding komt, moeten wij door het gebed voortgaan om die te ontmoeten (Daniel 9:2, Daniel 9:3). Wij bevinden, dat de Heere dikwijls ene grote herleving van den godsdienst geeft, door Zijn volk op te wekken tot ernstige gebeden en smekingen. Wij moeten voortgaan te zoeken met ons gehele hart, met vuur, alles in het gebed uitdrukkende wat in ons is; degenen, die God aldus zoeken, zullen Hem vinden, en zullen in Hem vinden hunnen weldadigen Beloner (Hebrews 11:6). Hij heeft nooit tot dezulken gezegd: "Zoekt Mij te vergeefs. "

Vers 15

15. Wat ik u in den naam des Heeren gezegd heb zal zeker wel tegen uwen wens zijn, omdat gij zegt: De HEERE heeft ons profeten naar Babel verwekt, en die spraken toch van ene nabijzijnde terugkering naar het heilige land; terwijl ik u moet wijzen op ene zeventig jarige dienstbaarheid.

Vers 15

15. Wat ik u in den naam des Heeren gezegd heb zal zeker wel tegen uwen wens zijn, omdat gij zegt: De HEERE heeft ons profeten naar Babel verwekt, en die spraken toch van ene nabijzijnde terugkering naar het heilige land; terwijl ik u moet wijzen op ene zeventig jarige dienstbaarheid.

Vers 16

16. Maar laat u niet misleiden door den uitwendigen schijn, als sprak die voor de waarheid van hetgeen u uwe profeten verkondigen. Daarom zegt de HEERE alzo van den koning, die op Davids troon zit, en van al het volk dat in deze stad woont, te weten uwe broederen, die met u zijn uitgegaan in de gevangenis.

Jeruzalem en zijne achtergeblevene bevolking met den theokratischen koning aan het hoofd bleef voor de ballingen natuurlijk steeds de zon van hun geluk en van hun hoop. Zo lang Jeruzalem en de tempel stond was de hoeksteen der theokratie ongedeerd, was dus de hoop levendig, dat aan het tegenwoordige ongeluk ieder ogenblik ene wending ten goede kon worden gegeven. Daarom moesten dan ook de voorzeggingen der valse profeten steeds boven alles het voortbestaan van Jeruzalem tot onderwerp hebben. Ook de tegenwoordige ellende, de gedeeltelijke wegvoering van het volk en van de heilige gereedschappen, hoewel zij dat alles niet hadden verwacht, konden zij verklaren voor ene blote episode (tusschen-handeling), die den hoofdinhoud hunner beloften niet weerlegde, zo lang Jeruzalem en de tempel stond, zo lang er nog een kring en een volk te Jeruzalem was. Daarom neemt Jeremia aan de valse profeten den grond onder de voeten weg, wanneer hij (Jeremiah 29:16-Jeremiah 29:19) aan Jeruzalems tegenwoordige bevolking met den koning verdrijving en gehele vernietiging aankondigt.

Vers 16

16. Maar laat u niet misleiden door den uitwendigen schijn, als sprak die voor de waarheid van hetgeen u uwe profeten verkondigen. Daarom zegt de HEERE alzo van den koning, die op Davids troon zit, en van al het volk dat in deze stad woont, te weten uwe broederen, die met u zijn uitgegaan in de gevangenis.

Jeruzalem en zijne achtergeblevene bevolking met den theokratischen koning aan het hoofd bleef voor de ballingen natuurlijk steeds de zon van hun geluk en van hun hoop. Zo lang Jeruzalem en de tempel stond was de hoeksteen der theokratie ongedeerd, was dus de hoop levendig, dat aan het tegenwoordige ongeluk ieder ogenblik ene wending ten goede kon worden gegeven. Daarom moesten dan ook de voorzeggingen der valse profeten steeds boven alles het voortbestaan van Jeruzalem tot onderwerp hebben. Ook de tegenwoordige ellende, de gedeeltelijke wegvoering van het volk en van de heilige gereedschappen, hoewel zij dat alles niet hadden verwacht, konden zij verklaren voor ene blote episode (tusschen-handeling), die den hoofdinhoud hunner beloften niet weerlegde, zo lang Jeruzalem en de tempel stond, zo lang er nog een kring en een volk te Jeruzalem was. Daarom neemt Jeremia aan de valse profeten den grond onder de voeten weg, wanneer hij (Jeremiah 29:16-Jeremiah 29:19) aan Jeruzalems tegenwoordige bevolking met den koning verdrijving en gehele vernietiging aankondigt.

Vers 17

17. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ziet, Ik zal het zwaard, den honger en de pestilentie onder hen zenden; en Ik zal ze maken als de afschuwlijkste vijgen, die van wege de boosheid niet kunnen gegeten worden(Jeremiah 24:8)

Vers 17

17. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ziet, Ik zal het zwaard, den honger en de pestilentie onder hen zenden; en Ik zal ze maken als de afschuwlijkste vijgen, die van wege de boosheid niet kunnen gegeten worden(Jeremiah 24:8)

Vers 18

18. En Ik zal ze achterna dagen met het zwaard, met den honger, en met de pestilentie, en Ik zal ze a) overgeven tot ene beroering allen koninkrijken der aarde, tot enen vloek, en tot enen schrik, en tot ene aanfluiting en tot ene smaadheid, onder al de volken, waar ik ze henen gedreven zal hebben.

a) Deuteronomy 28:25, Deuteronomy 28:37. Jeremiah 15:4; Jeremiah 24:9 v.

Vers 18

18. En Ik zal ze achterna dagen met het zwaard, met den honger, en met de pestilentie, en Ik zal ze a) overgeven tot ene beroering allen koninkrijken der aarde, tot enen vloek, en tot enen schrik, en tot ene aanfluiting en tot ene smaadheid, onder al de volken, waar ik ze henen gedreven zal hebben.

a) Deuteronomy 28:25, Deuteronomy 28:37. Jeremiah 15:4; Jeremiah 24:9 v.

Vers 19

19. Omdat zij naar Mijne woorden niet gehoord hebben, spreekt de HEERE, als Ik Mijne knechten, de Profeten, tot hen zond, vroeg op zijnde en zendende, maar gijlieden hebt niet gehoord, spreekt de HEERE.

Vers 19

19. Omdat zij naar Mijne woorden niet gehoord hebben, spreekt de HEERE, als Ik Mijne knechten, de Profeten, tot hen zond, vroeg op zijnde en zendende, maar gijlieden hebt niet gehoord, spreekt de HEERE.

Vers 20

20. Gij 1) dan hoort des HEEREN woord, gij allen, die gevankelijk zijt weggevoerd, die Ik van Jeruzalem neer Babel heb weggezonden!Hoort Zijn woord omtrent de beide voornaamste onder de profeten, die bij u zijn (Jeremiah 29:8, Jeremiah 29:15).

1) Hierom roept God het volk in de ballingschap op, om te vernemen het oordeel over de valse profeten in Babel, die hen aldus bedriegen, opdat zij zouden weten, dat deze niet profeten Gods, maar valse profeten waren.

Men kan hieruit zien, welk een vriendelijke zorg God had voor Zijn volk, hoe Hij hen gedurende die ellende wilde opleiden voor het ontvangen der zegeningen der herstelling.

Vers 20

20. Gij 1) dan hoort des HEEREN woord, gij allen, die gevankelijk zijt weggevoerd, die Ik van Jeruzalem neer Babel heb weggezonden!Hoort Zijn woord omtrent de beide voornaamste onder de profeten, die bij u zijn (Jeremiah 29:8, Jeremiah 29:15).

1) Hierom roept God het volk in de ballingschap op, om te vernemen het oordeel over de valse profeten in Babel, die hen aldus bedriegen, opdat zij zouden weten, dat deze niet profeten Gods, maar valse profeten waren.

Men kan hieruit zien, welk een vriendelijke zorg God had voor Zijn volk, hoe Hij hen gedurende die ellende wilde opleiden voor het ontvangen der zegeningen der herstelling.

Vers 21

21. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls van Achab, (= broeder en vader), zoon van Kolaja (= geroosterd) en van Zedekia, zoon van Maseja (= schuilplaats van Schosah) die ulieden in Mijnen naam valselijk profeteren (beide mannen zijn overigens niet bekend): Ziet, Ik zal hen geven in de handen van Nebukadnezar, den koning van Babel, en hij zal ze van wege hun prediking, die de gemoederen ophitst, voor uwe ogen slaan.

Vers 21

21. Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls van Achab, (= broeder en vader), zoon van Kolaja (= geroosterd) en van Zedekia, zoon van Maseja (= schuilplaats van Schosah) die ulieden in Mijnen naam valselijk profeteren (beide mannen zijn overigens niet bekend): Ziet, Ik zal hen geven in de handen van Nebukadnezar, den koning van Babel, en hij zal ze van wege hun prediking, die de gemoederen ophitst, voor uwe ogen slaan.

Vers 22

22. En van hen zal een vloek genomen worden bij al de gevankelijk weggevoerden van Juda, die in Babel zijn, dat men zegge: De HEERE stelle u als Zedekia en als Achab, dien de koning van Babel aan het vuur braadde, in enen vurigen oven liet verbranden. (Daniel 3:6) De doodstraf door langzaam vuur worde hiermede aangeduid, die zij waarschijnlijk als oproerstokers ondergingen, doch die hen door Gods bestelling overkwam ook wegens andere misdaden, bij God alleen bekend en waaraan in het volgende vers gewaagd wordt.

Hoogstwaarschijnlijk heeft Nebukadnezar hen in den brandenden oven laten werpen, om hun oproerige taal en om hun aanzetten van de Joden tot terugkeer naar Palestina.

Vers 22

22. En van hen zal een vloek genomen worden bij al de gevankelijk weggevoerden van Juda, die in Babel zijn, dat men zegge: De HEERE stelle u als Zedekia en als Achab, dien de koning van Babel aan het vuur braadde, in enen vurigen oven liet verbranden. (Daniel 3:6) De doodstraf door langzaam vuur worde hiermede aangeduid, die zij waarschijnlijk als oproerstokers ondergingen, doch die hen door Gods bestelling overkwam ook wegens andere misdaden, bij God alleen bekend en waaraan in het volgende vers gewaagd wordt.

Hoogstwaarschijnlijk heeft Nebukadnezar hen in den brandenden oven laten werpen, om hun oproerige taal en om hun aanzetten van de Joden tot terugkeer naar Palestina.

Vers 23

23. Omdat zij ene dwaasheid deden in Israël (Genesis 34:7. Deuteronomy 22:21. Judges 20:6, Judges 20:10. 2 Samuel 13:12 en overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten, en spraken het woord valselijk in Mijnen naam, dat Ik hun niet geboden had; en Ik ben degene, die het weet, en een getuige daarvan, waarom Ik het ook aan het licht breng, spreekt de HEERE.

Valse profeten, vleselijke zonden en opstand tegen de van God gestelde machten worden opmerkelijk genoeg ook in den brief van Judas (1:8) te zamen gevat. Desgelijks zijn ook deze dromers, die het vlees bevlekken en de heerschappijen verachten en de majesteiten lasteren! De teugelloosheid der wetverachters zondigt tegen de rechten en wetten van kerk en staat en huisgezin.

Vers 23

23. Omdat zij ene dwaasheid deden in Israël (Genesis 34:7. Deuteronomy 22:21. Judges 20:6, Judges 20:10. 2 Samuel 13:12 en overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten, en spraken het woord valselijk in Mijnen naam, dat Ik hun niet geboden had; en Ik ben degene, die het weet, en een getuige daarvan, waarom Ik het ook aan het licht breng, spreekt de HEERE.

Valse profeten, vleselijke zonden en opstand tegen de van God gestelde machten worden opmerkelijk genoeg ook in den brief van Judas (1:8) te zamen gevat. Desgelijks zijn ook deze dromers, die het vlees bevlekken en de heerschappijen verachten en de majesteiten lasteren! De teugelloosheid der wetverachters zondigt tegen de rechten en wetten van kerk en staat en huisgezin.

Vers 24

24. Hierbij wil ik nog een woord omtrent enen anderen Babylonischen valsen profeet voegen, dat mij later ten deel is geworden. De Heere droeg mij het volgende op: Tot Semaja 1) (= gehoord door Jehova) den Nechelamiet (= dromer; de plaats Nechelam is onbekend), zult gij spreken, zeggende:

Jeremia ontving dit woord van God, nadat ter zijner kennis gekomen was een brief van dien Semaja, waarin deze hem om bovengenoemd schrijven te Jeruzalem aanklaagde; waarschijnlijk werd Semaja's brief den terugkerenden gezanten medegegeven.

Tegenover de mening van sommigen, dat dit woord niet bij wijze van een brief aan Semaja zelven behoefde geschreven te worden, staat uitdrukkelijk, dat de Profeet tot Semaja spreken moest.

Vers 24

24. Hierbij wil ik nog een woord omtrent enen anderen Babylonischen valsen profeet voegen, dat mij later ten deel is geworden. De Heere droeg mij het volgende op: Tot Semaja 1) (= gehoord door Jehova) den Nechelamiet (= dromer; de plaats Nechelam is onbekend), zult gij spreken, zeggende:

Jeremia ontving dit woord van God, nadat ter zijner kennis gekomen was een brief van dien Semaja, waarin deze hem om bovengenoemd schrijven te Jeruzalem aanklaagde; waarschijnlijk werd Semaja's brief den terugkerenden gezanten medegegeven.

Tegenover de mening van sommigen, dat dit woord niet bij wijze van een brief aan Semaja zelven behoefde geschreven te worden, staat uitdrukkelijk, dat de Profeet tot Semaja spreken moest.

Vers 25

25. Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, zeggende: Omdat gij brieven in uwen naam gezonden hebt, zonder enige opdracht te hebben van de gemeente der ballingen, tot al het volk, dat te Jeruzalem is en tot Zefanja, den zoon van Maseja, den priester (Jeremiah 21:1), en tot al de priesteren, zeggende:

Vers 25

25. Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, zeggende: Omdat gij brieven in uwen naam gezonden hebt, zonder enige opdracht te hebben van de gemeente der ballingen, tot al het volk, dat te Jeruzalem is en tot Zefanja, den zoon van Maseja, den priester (Jeremiah 21:1), en tot al de priesteren, zeggende:

Vers 26

26. De HEERE heeft u, Zefanja, na het aftreden van Pashur (Jeremiah 20:1) tot priester gesteld in plaats van den priester Jojada, die het eerst het ambt van een eigenlijken opziener des tempels heeft bekleed (2 Kings 11:18), dat gij opzieners zoudt zijn in des HEEREN huis over allen man, die onzinnig is, over iederen volksredenaar, die zich voordoet als een door een profetischen geest bezielde (1 Samuel 10:10), en die zich voor een profeet uitgeeft, dat gij dien stelt in de gevangenis en in den stok, gelijk te voren Pashur gedaan heeft (Jeremiah 20:2).

Vers 26

26. De HEERE heeft u, Zefanja, na het aftreden van Pashur (Jeremiah 20:1) tot priester gesteld in plaats van den priester Jojada, die het eerst het ambt van een eigenlijken opziener des tempels heeft bekleed (2 Kings 11:18), dat gij opzieners zoudt zijn in des HEEREN huis over allen man, die onzinnig is, over iederen volksredenaar, die zich voordoet als een door een profetischen geest bezielde (1 Samuel 10:10), en die zich voor een profeet uitgeeft, dat gij dien stelt in de gevangenis en in den stok, gelijk te voren Pashur gedaan heeft (Jeremiah 20:2).

Vers 27

27. Nu dan, waarom hebt gij Jeremia, den Anathotiet, niet gescholden, die zich bij ulieden voor een profeet uitgeeft! Waarom hebt gij hem niet in den kerker gesloten? 28. Want daarom heeft hij tot ons naar Babel enen brief (Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:23) gezonden, zeggende: Het zal lang duren voordat gij weer uit Babel zult wederkeren; bouwt dus in het land uwer ballingschap huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan.

De zin is deze: dat aan Jeremia gene hindernis in den weg gelegd is, en dat gij uw plicht om opzicht in den tempel te houden niet hebt vervuld, blijkt daaruit, dat Jeremia heeft onderstaan ene boodschap naar Babel te zenden. De tempel was de gewone, zo niet de enige plaats, waar de profeten openlijk voor het volk optraden; in zoverre kon Semaja zeker geloven, dat het bestuur van den tempel zijne profetische werkzaamheid zou hebben kunnen verhinderen. De valse profeten, zo als hier Semaja, stelden dus voor, dat men hen vrij moest laten voortgaan; niemand moest ondernemen iets tegen hen te zeggen of te schrijven; maar Gods ware Profeet moest als een waanzinnige worden behandeld en in kerker en stok worden gesloten! .

Vers 27

27. Nu dan, waarom hebt gij Jeremia, den Anathotiet, niet gescholden, die zich bij ulieden voor een profeet uitgeeft! Waarom hebt gij hem niet in den kerker gesloten? 28. Want daarom heeft hij tot ons naar Babel enen brief (Jeremiah 29:1-Jeremiah 29:23) gezonden, zeggende: Het zal lang duren voordat gij weer uit Babel zult wederkeren; bouwt dus in het land uwer ballingschap huizen en woont daarin, en plant hoven en eet de vrucht daarvan.

De zin is deze: dat aan Jeremia gene hindernis in den weg gelegd is, en dat gij uw plicht om opzicht in den tempel te houden niet hebt vervuld, blijkt daaruit, dat Jeremia heeft onderstaan ene boodschap naar Babel te zenden. De tempel was de gewone, zo niet de enige plaats, waar de profeten openlijk voor het volk optraden; in zoverre kon Semaja zeker geloven, dat het bestuur van den tempel zijne profetische werkzaamheid zou hebben kunnen verhinderen. De valse profeten, zo als hier Semaja, stelden dus voor, dat men hen vrij moest laten voortgaan; niemand moest ondernemen iets tegen hen te zeggen of te schrijven; maar Gods ware Profeet moest als een waanzinnige worden behandeld en in kerker en stok worden gesloten! .

Vers 29

29. Zefanja nu, de priester had dezen brief gelezen voor de oren van den Profeet Jeremia, dien hij niet ongenegen was (Jeremiah 21:1; Jeremiah 37:3), zodat die alles wist wat daarin omtrent hem geschreven stond.

Vers 29

29. Zefanja nu, de priester had dezen brief gelezen voor de oren van den Profeet Jeremia, dien hij niet ongenegen was (Jeremiah 21:1; Jeremiah 37:3), zodat die alles wist wat daarin omtrent hem geschreven stond.

Vers 30

30. Daarom, omdat zulk een hoon, den waren profeet Gods aangedaan, en zulk ene beweging tegen zijn werken niet ongestraft kon blijven, geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende:

Vers 30

30. Daarom, omdat zulk een hoon, den waren profeet Gods aangedaan, en zulk ene beweging tegen zijn werken niet ongestraft kon blijven, geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende:

Vers 31

31. Zend ene boodschap henen tot allen, die gevankelijk weggevoerd zijn, zeggende: Zo zegt de HEERE van Semaja, den Nechlamiet: Omdat Semaja ulieden geprofeteerd heeft, daar Ik hem niet gezonden heb, en heeft gemaakt, dat gij op a) leugen vertrouwt.

a) Jeremiah 28:15.

Vers 31

31. Zend ene boodschap henen tot allen, die gevankelijk weggevoerd zijn, zeggende: Zo zegt de HEERE van Semaja, den Nechlamiet: Omdat Semaja ulieden geprofeteerd heeft, daar Ik hem niet gezonden heb, en heeft gemaakt, dat gij op a) leugen vertrouwt.

a) Jeremiah 28:15.

Vers 32

32. Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet Ik zal bezoeking doen over Semaja, den Nechlamiet, en over zijn zaad; hij zal niemand hebben, die in het midden dezes volks wone; zijn geslacht zal in Juda uitsterven, enhij zal het goede niet zien, dat Ik Mijnen volke doen zal. Hij zal den tijd van terugkeren niet beleven, spreekt de HEERE; want hij heeft enen afval gesproken tegen den HEERE (Jeremiah 28:16).

Die zichzelven vertroosten zonder God moeten eeuwig den waren troost missen, dien God dengenen verleent, welke zich aan deze zijde des grafs voor Hem verootmoedigen. Die valsen troost prediken versterken den tegenstand tegen Gods leiding en prediken dus ook den afval, daar zij menen recht conservatief zich te gedragen. Zij zien echter niet in hun blindheid, welke tijd het is.

Hoe meer leraren en predikers om des woords wil, dat zij in Gods naam leren en verkondigen, door hun vijanden benijd worden, des te meer zoekt God ze daarin te bevestigen (Acts 12:1 en 24) Wat goddeloze leraars niet met woorden kunnen doen zoeken zij door geschriften te verrichten, en wat zij niet in hunnen naam kunnen doen, daartoe bedienen zij zich van Gods naam. De uitroeiing van een geslacht is in de wet van Mozes de straf voor elke grote en hardnekkig volgehoudene zonde, ene uitroeiing, die zonder toedoen of medewerken van enige menselijke overheid door God zelven wordt volvoerd (vgl. Psalms 34:17).

Dit is ijverig op te merken, dat wij deze les leren omhelzen, welke ons onderwijst, om niemand te vertrouwen dan God alleen, en laten wij alle verdichtselen verwerpen, die ons zelfs maar zo weinig daarvan zouden afwenden, dat wij ons ergens anders zouden keren en her- en derwaarts geslingerd worden.

Vers 32

32. Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet Ik zal bezoeking doen over Semaja, den Nechlamiet, en over zijn zaad; hij zal niemand hebben, die in het midden dezes volks wone; zijn geslacht zal in Juda uitsterven, enhij zal het goede niet zien, dat Ik Mijnen volke doen zal. Hij zal den tijd van terugkeren niet beleven, spreekt de HEERE; want hij heeft enen afval gesproken tegen den HEERE (Jeremiah 28:16).

Die zichzelven vertroosten zonder God moeten eeuwig den waren troost missen, dien God dengenen verleent, welke zich aan deze zijde des grafs voor Hem verootmoedigen. Die valsen troost prediken versterken den tegenstand tegen Gods leiding en prediken dus ook den afval, daar zij menen recht conservatief zich te gedragen. Zij zien echter niet in hun blindheid, welke tijd het is.

Hoe meer leraren en predikers om des woords wil, dat zij in Gods naam leren en verkondigen, door hun vijanden benijd worden, des te meer zoekt God ze daarin te bevestigen (Acts 12:1 en 24) Wat goddeloze leraars niet met woorden kunnen doen zoeken zij door geschriften te verrichten, en wat zij niet in hunnen naam kunnen doen, daartoe bedienen zij zich van Gods naam. De uitroeiing van een geslacht is in de wet van Mozes de straf voor elke grote en hardnekkig volgehoudene zonde, ene uitroeiing, die zonder toedoen of medewerken van enige menselijke overheid door God zelven wordt volvoerd (vgl. Psalms 34:17).

Dit is ijverig op te merken, dat wij deze les leren omhelzen, welke ons onderwijst, om niemand te vertrouwen dan God alleen, en laten wij alle verdichtselen verwerpen, die ons zelfs maar zo weinig daarvan zouden afwenden, dat wij ons ergens anders zouden keren en her- en derwaarts geslingerd worden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 29". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-29.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile