Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-30.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 30Jeremiah 30:1.
BELOFTE OMTRENT HET JOODSE VOLK IN DE LAATSTE TIJDEN DES NIEUWEN VERBONDS.
In den vorigen kring van redenen werden enkel uitspraken gevonden, die ten doel hadden de verwachting door valse profeten opgewekt en onderhouden, omtrent den korten duur van den tegenwoordigen tijd van straf en een spoedig terugkeren der gevangenen tot des te heerlijker wederoprichting van den Joodsen staat, te vernietigen, en de harten des volks tot ootmoedige en geduldige onderwerping onder het juk van den koning van Babel te bewegen. Nu volgen vier hoofdstukken, waarin de gedachten des vredes, die de Heere over Israël heeft, nader uit elkaar worden gezet, en het einde, dat men moet wachten, in het helderste licht der Goddelijke openbaring treedt. De beide eerste hoofdstukken bevatten besluiten, welke de Profeet tot bevestiging van zijn eigen geloof en ter gedachtenis voor volgende tijden ontvangen heeft, en die hij daarom in een boek moet schrijven. De beide laatste hoofdstukken bevatten daarentegen redenen, die hem op enen tijd in den mond worden gelegd, als de stad door de belegering reeds veel heeft geleden en de verovering en verwoesting door de Chaldeën, die voor de deur staat, tot onfeilbare zekerheid was geworden.
Jeremiah 30:1-Jeremiah 30:24. Vooraf gaat ene inleiding, waarin den Profeet het bevel tot het nederschrijven van de thans hem toevertrouwde profetie wordt gegeven, en tevens het doel in het algemeen wordt aangewezen (Jeremiah 30:1-Jeremiah 30:3). Daarop volgt het woord van God, dat tot troost en tot onderwijzing der volgende geslachten bestemd is. Dadelijk in den beginne ziet men, dat dit woord op beide delen van het uitverkoren volk, op Israël zowel als op Juda, betrekking heeft (Jeremiah 30:4). Het woord verplaatst ons dadelijk midden in den angstigen toestand, die reeds begonnen is en zich binnen kort tot de ontzettendste katastrofe zal ontwikkelen, wanneer de mannen in Jakob gelijken zullen aan vrouwen, wanneer de barensweeën over hen zullen komen. Inderdaad zal ook die tijd van angst en schrik in zijne uitkomst een tijd van weeën der geboorte voor de heerlijke toekomst worden. Dan heeft Jakobs dienstbaarheid haar einde voor altijd, en Gods volk dient alleen den Heere, zijnen God, en zijnen koning David (Jeremiah 30:5-Jeremiah 30:9). Hierop wordt het woord tot ene vriendelijke toespraak, dat men in den nood tot loutering niet wanhope, de ziekte in hare gehele diepte peile, maar nu ook den toestand van heerlijkheid, die daaruit zal voortkomen, en de herstelling, die daarop zal volgen, recht in het oog houde (Jeremiah 30:10-Jeremiah 30:17 #Jer ). Op eens staat vervolgens het beeld van het nieuwe Jeruzalem en van de verkorene gemeente, maar vooral van den vorst, die hen regeren zal, en hun betrekking tot den Heere als volkomen priesters zal bewerken, in zijne gehele schoonheid voor ogen (Jeremiah 30:18-Jeremiah 30:22). Nu keert het einde tot het begin terug en laat op nieuw de verschrikkingen van het gericht gevoelen, door welke de toekomst van het heden gescheiden is (Jeremiah 30:23, Jeremiah 30:24).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 30Jeremiah 30:1.
BELOFTE OMTRENT HET JOODSE VOLK IN DE LAATSTE TIJDEN DES NIEUWEN VERBONDS.
In den vorigen kring van redenen werden enkel uitspraken gevonden, die ten doel hadden de verwachting door valse profeten opgewekt en onderhouden, omtrent den korten duur van den tegenwoordigen tijd van straf en een spoedig terugkeren der gevangenen tot des te heerlijker wederoprichting van den Joodsen staat, te vernietigen, en de harten des volks tot ootmoedige en geduldige onderwerping onder het juk van den koning van Babel te bewegen. Nu volgen vier hoofdstukken, waarin de gedachten des vredes, die de Heere over Israël heeft, nader uit elkaar worden gezet, en het einde, dat men moet wachten, in het helderste licht der Goddelijke openbaring treedt. De beide eerste hoofdstukken bevatten besluiten, welke de Profeet tot bevestiging van zijn eigen geloof en ter gedachtenis voor volgende tijden ontvangen heeft, en die hij daarom in een boek moet schrijven. De beide laatste hoofdstukken bevatten daarentegen redenen, die hem op enen tijd in den mond worden gelegd, als de stad door de belegering reeds veel heeft geleden en de verovering en verwoesting door de Chaldeën, die voor de deur staat, tot onfeilbare zekerheid was geworden.
Jeremiah 30:1-Jeremiah 30:24. Vooraf gaat ene inleiding, waarin den Profeet het bevel tot het nederschrijven van de thans hem toevertrouwde profetie wordt gegeven, en tevens het doel in het algemeen wordt aangewezen (Jeremiah 30:1-Jeremiah 30:3). Daarop volgt het woord van God, dat tot troost en tot onderwijzing der volgende geslachten bestemd is. Dadelijk in den beginne ziet men, dat dit woord op beide delen van het uitverkoren volk, op Israël zowel als op Juda, betrekking heeft (Jeremiah 30:4). Het woord verplaatst ons dadelijk midden in den angstigen toestand, die reeds begonnen is en zich binnen kort tot de ontzettendste katastrofe zal ontwikkelen, wanneer de mannen in Jakob gelijken zullen aan vrouwen, wanneer de barensweeën over hen zullen komen. Inderdaad zal ook die tijd van angst en schrik in zijne uitkomst een tijd van weeën der geboorte voor de heerlijke toekomst worden. Dan heeft Jakobs dienstbaarheid haar einde voor altijd, en Gods volk dient alleen den Heere, zijnen God, en zijnen koning David (Jeremiah 30:5-Jeremiah 30:9). Hierop wordt het woord tot ene vriendelijke toespraak, dat men in den nood tot loutering niet wanhope, de ziekte in hare gehele diepte peile, maar nu ook den toestand van heerlijkheid, die daaruit zal voortkomen, en de herstelling, die daarop zal volgen, recht in het oog houde (Jeremiah 30:10-Jeremiah 30:17 #Jer ). Op eens staat vervolgens het beeld van het nieuwe Jeruzalem en van de verkorene gemeente, maar vooral van den vorst, die hen regeren zal, en hun betrekking tot den Heere als volkomen priesters zal bewerken, in zijne gehele schoonheid voor ogen (Jeremiah 30:18-Jeremiah 30:22). Nu keert het einde tot het begin terug en laat op nieuw de verschrikkingen van het gericht gevoelen, door welke de toekomst van het heden gescheiden is (Jeremiah 30:23, Jeremiah 30:24).
Vers 1
1. Dit is het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, waarschijnlijk in het negende jaar van de regering van koning Zedekia, nadat hij diens gezanten met slechte uitzichten voor de naastbij zijnde toekomst had moeten laten gaan (Jeremiah 21:1) zeggende: 1) Dit alles moest geschieden niet alleen, opdat het volk in de ballingschap hoopvol op de toekomst zou zien, wetende, dat er eenmaal een einde zou komen aan de ellende, maar bovenal, opdat het geloof in God daardoor zou bevestigd worden.De nakomelingschap zou zien, dat God alle dingen weet, dat Hij is een Alwetende, die alles weet, overeenkomstig den Raad van Zijn wil, en dat Hij daarom de enige God is, de God van hemel en aarde, Die te eren is tot in eeuwigheid.
Vers 1
1. Dit is het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, waarschijnlijk in het negende jaar van de regering van koning Zedekia, nadat hij diens gezanten met slechte uitzichten voor de naastbij zijnde toekomst had moeten laten gaan (Jeremiah 21:1) zeggende: 1) Dit alles moest geschieden niet alleen, opdat het volk in de ballingschap hoopvol op de toekomst zou zien, wetende, dat er eenmaal een einde zou komen aan de ellende, maar bovenal, opdat het geloof in God daardoor zou bevestigd worden.De nakomelingschap zou zien, dat God alle dingen weet, dat Hij is een Alwetende, die alles weet, overeenkomstig den Raad van Zijn wil, en dat Hij daarom de enige God is, de God van hemel en aarde, Die te eren is tot in eeuwigheid.
Vers 2
2. Zo spreekt de HEERE, de God Israëls tot u, Zijnen profeet, wien Hij tot vertroosting het oog wil openen voor ene gehele andere toekomst, dan die den koning moest worden voorgehouden, zeggende: Schrijft uter bewaring voor volgende geslachten al de woorden, die Ik naar dit en het volgend hoofdstuk tot u gesproken heb, in een boek.Vers 2
2. Zo spreekt de HEERE, de God Israëls tot u, Zijnen profeet, wien Hij tot vertroosting het oog wil openen voor ene gehele andere toekomst, dan die den koning moest worden voorgehouden, zeggende: Schrijft uter bewaring voor volgende geslachten al de woorden, die Ik naar dit en het volgend hoofdstuk tot u gesproken heb, in een boek.Vers 3
3. Want zie, het zal zijn gelijk Ik u reeds vroeger (Jeremiah 3:12, Jeremiah 16:15; Jeremiah 23:3, Jeremiah 29:14) heb te kennen gegeven, en nu nog meer in het bijzonder zal voorstellen. De dagen komen (Jeremiah 23:5), spreekt de HEERE, dat Ik de gevangenis van Mijn volk in zijn geheel, van de beide delen Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen, Israël zowel als Juda, wederbrengen in het land, dat Ik hunnen vaderen gegeven heb, en zij zullen het op nieuw innemen en erfelijk bezitten 1).1) In deze profetie worde de wegvoering van Juda naar Babel reeds verondersteld. Daaruit heeft men willen afleiden, dat zij ook werkelijk moet zijn voorafgegaan. Ene onjuiste redenering? Immers het woord Gods verplaatst de profeten in den geest menigmaal in toekomende tijden alsof deze reeds tegenwoordig waren.
De tijd, wanneer Jeremia deze woorden ontvangen heeft, laat zich niet bepalen. Zeker is het daarentegen, dat de Heere ze hem in ogenblikken van treurigheid wegens de onvermijdelijke verwerping van het tegenwoordig geslacht tot zijne vertroosting heeft ingegeven.
De God der genade belooft reeds, als de nacht nauwelijks is aangebroken, aan de zijnen den morgen der vrijheid: zij zullen wederkeren in het land, dat Jehova hunnen vaderen ten erve heeft gegeven, en wel het zolang gescheiden Israël en Juda aan den band van vreedzame vereniging.
Deze troostvolle uitzichten op ene schone toekomst, die na langen tijd van beproeving aan het ware volk van God geluk en heil zou aanbrengen, kon de profeet aan het volk niet mondeling voordragen; want het volk, dat daarbij belang had, was noch op ne plaats verzameld, zodat hij daarvoor zou hebben kunnen optreden, noch werd een invloed uitoefenen voor dit ogenblik bedoeld. Integendeel moest den beangstigden en in vreemde landen weggevoerden of verstrooide volksgenoten, een troost- en hoopvol beeld van toekomstige tijden worden geopend, en het aan de nog verwijderde vervulling als een bepaald en zeker getuigenis der Goddelijke beloften worden voorgelegd. Daarom had het daartoe de schriftelijke voorstelling nodig, in welke het in de handen van allen kon komen. (Verg. Jeremiah 22:12). 4. En dit zijn de woorden, die de HEERE na de zo even gemelde toespraak tot mij gesproken heeft van Israël en van Juda.
Vers 3
3. Want zie, het zal zijn gelijk Ik u reeds vroeger (Jeremiah 3:12, Jeremiah 16:15; Jeremiah 23:3, Jeremiah 29:14) heb te kennen gegeven, en nu nog meer in het bijzonder zal voorstellen. De dagen komen (Jeremiah 23:5), spreekt de HEERE, dat Ik de gevangenis van Mijn volk in zijn geheel, van de beide delen Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen, Israël zowel als Juda, wederbrengen in het land, dat Ik hunnen vaderen gegeven heb, en zij zullen het op nieuw innemen en erfelijk bezitten 1).1) In deze profetie worde de wegvoering van Juda naar Babel reeds verondersteld. Daaruit heeft men willen afleiden, dat zij ook werkelijk moet zijn voorafgegaan. Ene onjuiste redenering? Immers het woord Gods verplaatst de profeten in den geest menigmaal in toekomende tijden alsof deze reeds tegenwoordig waren.
De tijd, wanneer Jeremia deze woorden ontvangen heeft, laat zich niet bepalen. Zeker is het daarentegen, dat de Heere ze hem in ogenblikken van treurigheid wegens de onvermijdelijke verwerping van het tegenwoordig geslacht tot zijne vertroosting heeft ingegeven.
De God der genade belooft reeds, als de nacht nauwelijks is aangebroken, aan de zijnen den morgen der vrijheid: zij zullen wederkeren in het land, dat Jehova hunnen vaderen ten erve heeft gegeven, en wel het zolang gescheiden Israël en Juda aan den band van vreedzame vereniging.
Deze troostvolle uitzichten op ene schone toekomst, die na langen tijd van beproeving aan het ware volk van God geluk en heil zou aanbrengen, kon de profeet aan het volk niet mondeling voordragen; want het volk, dat daarbij belang had, was noch op ne plaats verzameld, zodat hij daarvoor zou hebben kunnen optreden, noch werd een invloed uitoefenen voor dit ogenblik bedoeld. Integendeel moest den beangstigden en in vreemde landen weggevoerden of verstrooide volksgenoten, een troost- en hoopvol beeld van toekomstige tijden worden geopend, en het aan de nog verwijderde vervulling als een bepaald en zeker getuigenis der Goddelijke beloften worden voorgelegd. Daarom had het daartoe de schriftelijke voorstelling nodig, in welke het in de handen van allen kon komen. (Verg. Jeremiah 22:12). 4. En dit zijn de woorden, die de HEERE na de zo even gemelde toespraak tot mij gesproken heeft van Israël en van Juda.
Vers 5
5. Want, om nu ook die woorden te melden, zo zegt de HEERE, als Hij mij midden in den angstigen tijd verplaatst, die de door Hem beslotene verlossing moet voorafgaan, en het angstgeschrei van hen, die dien tijd beleven zullen, voor den geest stelt: Wij horen van alle zijden ene stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede 1), er is nergens uitzicht op redding en hulp.1) De valse profeten zeiden hun, dat zij vrede zouden hebben, maar daar is verschrikking en geen vrede. En geen wonder dat, wanneer van buiten krijg, van binnen vreze is. De mannen, zelfs de krijgslieden zullen ganselijk overstelpt worden van de rampen des volks, zij zullen er onder wegzinken en er uitzien als vrouwen in barensnood, welke de weeën overkomen in haar uiterste, en die weten, dat zij ze niet kunnen ontwijken. Maar deze smart wordt vergeleken bij die van ene barende vrouw, niet bij die van een doodsbed, omdat dezelve in het laatst in vreugde zal eindigen en de smart, gelijk die van ene barende vrouw, zal vergeten worden.
Vers 5
5. Want, om nu ook die woorden te melden, zo zegt de HEERE, als Hij mij midden in den angstigen tijd verplaatst, die de door Hem beslotene verlossing moet voorafgaan, en het angstgeschrei van hen, die dien tijd beleven zullen, voor den geest stelt: Wij horen van alle zijden ene stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede 1), er is nergens uitzicht op redding en hulp.1) De valse profeten zeiden hun, dat zij vrede zouden hebben, maar daar is verschrikking en geen vrede. En geen wonder dat, wanneer van buiten krijg, van binnen vreze is. De mannen, zelfs de krijgslieden zullen ganselijk overstelpt worden van de rampen des volks, zij zullen er onder wegzinken en er uitzien als vrouwen in barensnood, welke de weeën overkomen in haar uiterste, en die weten, dat zij ze niet kunnen ontwijken. Maar deze smart wordt vergeleken bij die van ene barende vrouw, niet bij die van een doodsbed, omdat dezelve in het laatst in vreugde zal eindigen en de smart, gelijk die van ene barende vrouw, zal vergeten worden.
Vers 6
6. Vraagt toch en ziet, gij die dien tijd van angst voor ogen hebt, en ziet hoe die mannen zich allen gedragen als vrouwen, die daar krommen, vraagt, of een manspersoon baart? Wanneer van gene lichamelijke geboorte sprake kan wezen, waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijne lenden, alsof zij zich in weeën bevonden (Isaiah 13:8; Isaiah 21:3; :Isaiah 37:3) als van ene a) barende vrouw, en alle aangezichten uit vrees des harten veranderd in bleekheid.a) Jeremiah 4:31; Jeremiah 6:24.
Ene hoogst dichterlijke voorstelling: wat ijselijke nood heeft dan dit volk getroffen, dat de kloekste mannen het uiterlijk voorkomen hebben van vrouwen in barensnood? Dat hier den Joden hun lafhartigheid en moedeloosheid in het dragen van de rampen der ballingschap zou verweten worden is min waarschijnlijk.
Vers 6
6. Vraagt toch en ziet, gij die dien tijd van angst voor ogen hebt, en ziet hoe die mannen zich allen gedragen als vrouwen, die daar krommen, vraagt, of een manspersoon baart? Wanneer van gene lichamelijke geboorte sprake kan wezen, waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijne lenden, alsof zij zich in weeën bevonden (Isaiah 13:8; Isaiah 21:3; :Isaiah 37:3) als van ene a) barende vrouw, en alle aangezichten uit vrees des harten veranderd in bleekheid.a) Jeremiah 4:31; Jeremiah 6:24.
Ene hoogst dichterlijke voorstelling: wat ijselijke nood heeft dan dit volk getroffen, dat de kloekste mannen het uiterlijk voorkomen hebben van vrouwen in barensnood? Dat hier den Joden hun lafhartigheid en moedeloosheid in het dragen van de rampen der ballingschap zou verweten worden is min waarschijnlijk.
Vers 7
7. O wee! Want inderdaad die dag is groot, daar het gericht de wereld doorgaat (Hosea 1:11. Joel 2:11. Zephaniah 1:14), zo groot, dat zijns gelijken niet geweest is van den aanvang der wereld af (Matthew 24:21); en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, met wien, als het huis Gods, het gericht zijn aanvang neemt (1 Peter 4:17); nog zal hij daaruit verlost worden. 1) In tegenoverstelling van andere volken, die in het gericht omkomen, zal Israël nog tot den vollen zegen komen (Jeremiah 23:6).1) Anders zou men het Hebreeuwse woord, dat de onzen voor ene klagende uitroeping nemen, en door "o wee" overzetten, in enen opwekkenden zin kunnen nemen, gelijk het zo voorkomt Isaiah 55:1 : "O alle gij dorstigen, enz. " Het volgende "want" kan ook de betekenis hebben van "ofschoon, " zodat de mening deze zij: "O worde niet geheel moedeloos, worde toch niet wanhopig, ofschoon die dag, op welken wij uit ons vaderland verbannen zijn, zo groot en vreselijk geweest zij, dat zijns gelijke niet geweest is, sedert dat wij een volk hebben uitgemaakt, en het thans een tijd is van grote benauwdheid voor het nageslacht van Jakob, zal het evenwel uit die ellende zeker eens verlost worden. Het is de komende grote dag des gerichts. Die dag wijst op de toekomst heen en sluit de mening uit, dat van den dag der verwoesting van Jeruzalem sprake is.
De woorden, die grote dag, wijzen op Joel 2:11 terug en, zo groot, dat zijns gelijken niet gezien is, zijn gevormd naar Joel 2:2, waar Joël op grond van het beleefde gericht van een over Juda gekomen verwoesting door sprinkhanen, vooreerst de idee van den groten gerichtsdag over de volken, door welken de Heere Zijn rijk op aarde zal voleinden, tot middelpunt der profetische verkondiging maakt. Deze dag is ook voor Jakob, d. i. het gescheiden Israël een tijd van schrik, want de schrik gaat niet alleen over de heidense volken, maar tegelijk ook over de goddeloze lieden van het bondsvolk, om hen uit de gemeente des Heeren uit te delgen. Het gericht is daarom ook voor Israël een krisis, waaruit het Israël Gods, de gemeente der vromen, gered wordt. Deze redding wordt nader in Jeremiah 30:8, geschilderd.
Vers 7
7. O wee! Want inderdaad die dag is groot, daar het gericht de wereld doorgaat (Hosea 1:11. Joel 2:11. Zephaniah 1:14), zo groot, dat zijns gelijken niet geweest is van den aanvang der wereld af (Matthew 24:21); en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, met wien, als het huis Gods, het gericht zijn aanvang neemt (1 Peter 4:17); nog zal hij daaruit verlost worden. 1) In tegenoverstelling van andere volken, die in het gericht omkomen, zal Israël nog tot den vollen zegen komen (Jeremiah 23:6).1) Anders zou men het Hebreeuwse woord, dat de onzen voor ene klagende uitroeping nemen, en door "o wee" overzetten, in enen opwekkenden zin kunnen nemen, gelijk het zo voorkomt Isaiah 55:1 : "O alle gij dorstigen, enz. " Het volgende "want" kan ook de betekenis hebben van "ofschoon, " zodat de mening deze zij: "O worde niet geheel moedeloos, worde toch niet wanhopig, ofschoon die dag, op welken wij uit ons vaderland verbannen zijn, zo groot en vreselijk geweest zij, dat zijns gelijke niet geweest is, sedert dat wij een volk hebben uitgemaakt, en het thans een tijd is van grote benauwdheid voor het nageslacht van Jakob, zal het evenwel uit die ellende zeker eens verlost worden. Het is de komende grote dag des gerichts. Die dag wijst op de toekomst heen en sluit de mening uit, dat van den dag der verwoesting van Jeruzalem sprake is.
De woorden, die grote dag, wijzen op Joel 2:11 terug en, zo groot, dat zijns gelijken niet gezien is, zijn gevormd naar Joel 2:2, waar Joël op grond van het beleefde gericht van een over Juda gekomen verwoesting door sprinkhanen, vooreerst de idee van den groten gerichtsdag over de volken, door welken de Heere Zijn rijk op aarde zal voleinden, tot middelpunt der profetische verkondiging maakt. Deze dag is ook voor Jakob, d. i. het gescheiden Israël een tijd van schrik, want de schrik gaat niet alleen over de heidense volken, maar tegelijk ook over de goddeloze lieden van het bondsvolk, om hen uit de gemeente des Heeren uit te delgen. Het gericht is daarom ook voor Israël een krisis, waaruit het Israël Gods, de gemeente der vromen, gered wordt. Deze redding wordt nader in Jeremiah 30:8, geschilderd.
Vers 8
8. Want het zal, gelijk reeds door den profeet Jesaja (10:27; 14:25) is voorzegd: te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk, het juk van den vijandelijken heerser, van uwen hals verbreken zal, o Jakob! en uwe banden, waarmee hij u gebonden heeft, verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem, van Jakob, doen dienen.Vers 8
8. Want het zal, gelijk reeds door den profeet Jesaja (10:27; 14:25) is voorzegd: te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk, het juk van den vijandelijken heerser, van uwen hals verbreken zal, o Jakob! en uwe banden, waarmee hij u gebonden heeft, verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem, van Jakob, doen dienen.Vers 9
9. Maar zij zullen dienen den HEERE, hunnen God, en hunnen koning a) David, dien Ik hun in Davids groten Zoon, den Messias, verwekken zal, en die een tweede David, maar in den hoogsten en volkomensten zin, zal zijn (Jeremiah 23:5).a) Ezekiel 34:23, Ezekiel 34:24; Ezekiel 37:24. Hosea 3:5.
De profetie laat de beide grote dagen in elkaar vloeien, de dag, waarop Jeruzalem valt en het volk met zijn koning in ballingschap gaat, en de dag, op welken het woord Gods tot wederopbouwing der stad en tot wederkering der ballingen zal worden gehoord. Hij laat ons de stem van verschrikking horen en vertoont ons de krachtige mannen als sidderende vrouwen, wanneer zij weeën hebben en het uur van baren nadert. Zij leggen de handen van pijn op de heupen; hun aangezichten zijn bleek geworden. Maar hierin zien wij ook de hand des Verlossers, die van den hals des volks het juk en de banden verbreekt, en horen de belofte van Zijnen mond, dat zij nooit meer de vreemden zullen dienen, maar alleen Jehova, hunnen God, en den nieuwen David, dien Hij hun verwekken zal.
Vers 9
9. Maar zij zullen dienen den HEERE, hunnen God, en hunnen koning a) David, dien Ik hun in Davids groten Zoon, den Messias, verwekken zal, en die een tweede David, maar in den hoogsten en volkomensten zin, zal zijn (Jeremiah 23:5).a) Ezekiel 34:23, Ezekiel 34:24; Ezekiel 37:24. Hosea 3:5.
De profetie laat de beide grote dagen in elkaar vloeien, de dag, waarop Jeruzalem valt en het volk met zijn koning in ballingschap gaat, en de dag, op welken het woord Gods tot wederopbouwing der stad en tot wederkering der ballingen zal worden gehoord. Hij laat ons de stem van verschrikking horen en vertoont ons de krachtige mannen als sidderende vrouwen, wanneer zij weeën hebben en het uur van baren nadert. Zij leggen de handen van pijn op de heupen; hun aangezichten zijn bleek geworden. Maar hierin zien wij ook de hand des Verlossers, die van den hals des volks het juk en de banden verbreekt, en horen de belofte van Zijnen mond, dat zij nooit meer de vreemden zullen dienen, maar alleen Jehova, hunnen God, en den nieuwen David, dien Hij hun verwekken zal.
Vers 10
10. Gij dan (om de vriendelijke toespraak tot het volk in de ballingschap weer op te nemen, Isaiah 44:1, en 51:7), vrees niet 1) a), o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël! voor den tijd van druk, dien gij moet doorstaan, want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, in welke gij verdreven zijt, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen tot het land zijner vaderen, en stil en gerust zijn, het zal in het bezit wezen van alles, wat tot geestelijke en lichamelijke welvaart behoort, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke 2), het behoeft nimmermeer te vrezen, dat het uit zijn land en zijne bezitting zal worden verjaagd.a) Isaiah 41:13; Isaiah 43:5. Jeremiah 46:28. 1) De Profeet bevestigt zijn onderwijs met een vermaning. Want het is niet voldoende eeuwig verzekerd te zijn van de vaderlijke gunst en Zijn welbehagen, indien wij niet aangemoedigd worden om te hopen, dewijl de ondervinding leert hoe lastig wij zijn en traag om de belofte Gods te omhelzen. Dit is derhalve de reden, waarom de Profeet met de vermaning komt om de gelovigen aan te raden om een goede hope te koesteren. Indien er in ons die geschiktheid was en vlugheid, welke moest, zouden we met n woord tevreden zijn. Wat nu kan boven het bewijs van Gods genade verlangd worden? Maar onze stompheid maakt dat wij veel prikkelen nodig hebben. Waar derhalve het onderwijs tot ons komt is het noodzakelijk dat er vermaningen bij komen, die het onderwijs zelf bevestigen, opdat de genade Gods in onze harten te overvloediger kracht uitoefene.
2) De weldaad, waarvan hier de Profeet profeteert, betreft inzonderheid het rijk van Christus. Maar sedert Christus de wereld regeert zien wij dat de aarde door vele stormen beroerd wordt, ja alles schier in wanorde is. Waaruit volgt dat deze uitspraak niet kan uitgelegd worden ten opzichte van de uitwendige rust, of van aardse veiligheid. Dewijl dus het rijk van Christus van geestelijken aard is, volgt dat hier een vredige en rustige toestand beloofd wordt, niet omdat er geen vijanden zijn die ons belagen of het ons niet lastig maken, maar dewijl wij meest die rust genieten bij God en ons leven veilig is, dewijl het beschermd wordt door de hand en de macht Gods. Derhalve moet een geestelijke rust verstaan worden waarvan de gelovigen in hun conscientiën genieten, ofschoon de wereld hen altijd bestrijdt, gelijk ook Christus gezegd heeft: Mijnen vrede geef ik u, niet gelijkerwijs de wereld u die geeft. Vervolg ons: in de wereld zult gij vele verdrukkingen hebben, maar hebt goeden moed, ik heb de wereld overwonnen.
Vers 10
10. Gij dan (om de vriendelijke toespraak tot het volk in de ballingschap weer op te nemen, Isaiah 44:1, en 51:7), vrees niet 1) a), o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël! voor den tijd van druk, dien gij moet doorstaan, want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, in welke gij verdreven zijt, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen tot het land zijner vaderen, en stil en gerust zijn, het zal in het bezit wezen van alles, wat tot geestelijke en lichamelijke welvaart behoort, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke 2), het behoeft nimmermeer te vrezen, dat het uit zijn land en zijne bezitting zal worden verjaagd.a) Isaiah 41:13; Isaiah 43:5. Jeremiah 46:28. 1) De Profeet bevestigt zijn onderwijs met een vermaning. Want het is niet voldoende eeuwig verzekerd te zijn van de vaderlijke gunst en Zijn welbehagen, indien wij niet aangemoedigd worden om te hopen, dewijl de ondervinding leert hoe lastig wij zijn en traag om de belofte Gods te omhelzen. Dit is derhalve de reden, waarom de Profeet met de vermaning komt om de gelovigen aan te raden om een goede hope te koesteren. Indien er in ons die geschiktheid was en vlugheid, welke moest, zouden we met n woord tevreden zijn. Wat nu kan boven het bewijs van Gods genade verlangd worden? Maar onze stompheid maakt dat wij veel prikkelen nodig hebben. Waar derhalve het onderwijs tot ons komt is het noodzakelijk dat er vermaningen bij komen, die het onderwijs zelf bevestigen, opdat de genade Gods in onze harten te overvloediger kracht uitoefene.
2) De weldaad, waarvan hier de Profeet profeteert, betreft inzonderheid het rijk van Christus. Maar sedert Christus de wereld regeert zien wij dat de aarde door vele stormen beroerd wordt, ja alles schier in wanorde is. Waaruit volgt dat deze uitspraak niet kan uitgelegd worden ten opzichte van de uitwendige rust, of van aardse veiligheid. Dewijl dus het rijk van Christus van geestelijken aard is, volgt dat hier een vredige en rustige toestand beloofd wordt, niet omdat er geen vijanden zijn die ons belagen of het ons niet lastig maken, maar dewijl wij meest die rust genieten bij God en ons leven veilig is, dewijl het beschermd wordt door de hand en de macht Gods. Derhalve moet een geestelijke rust verstaan worden waarvan de gelovigen in hun conscientiën genieten, ofschoon de wereld hen altijd bestrijdt, gelijk ook Christus gezegd heeft: Mijnen vrede geef ik u, niet gelijkerwijs de wereld u die geeft. Vervolg ons: in de wereld zult gij vele verdrukkingen hebben, maar hebt goeden moed, ik heb de wereld overwonnen.
Vers 11
11. Want Ik ben met u ook daar in verre landen, in het land uwer ballingschap (Jeremiah 42:11. Isaiah 43:1) spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal, wanneer de tijd Mijner oordelen komt, ene voleinding maken met al de Heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; a) maar met u zal Ik gelijk reeds in Jeremiah 4:27; Jeremiah 5:10, Jeremiah 5:18 gezegd is geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden, b) opdat gij uwe misdaad belijdt, dat gij tegen den Heere, uwen God, gezondigt hebt (Jeremiah 3:13).a) Jeremiah 22:28. b) Isaiah 27:8.
Vers 11
11. Want Ik ben met u ook daar in verre landen, in het land uwer ballingschap (Jeremiah 42:11. Isaiah 43:1) spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal, wanneer de tijd Mijner oordelen komt, ene voleinding maken met al de Heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; a) maar met u zal Ik gelijk reeds in Jeremiah 4:27; Jeremiah 5:10, Jeremiah 5:18 gezegd is geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden, b) opdat gij uwe misdaad belijdt, dat gij tegen den Heere, uwen God, gezondigt hebt (Jeremiah 3:13).a) Jeremiah 22:28. b) Isaiah 27:8.
Vers 12
12. Want zo zegt de HEERE, daar Hij de gehele ellende en de volstrekte troost- en hulpeloosheid van u wel erkent: Uwe breuk is dodelijk, uwe plaag is smartelijk.a) Jeremiah 10:19; Jeremiah 15:18.
Van hier tot Jeremiah 30:17 wordt het volk voorgesteld en aangesproken onder het zinnebeeld ener vrouw, die door toegebrachte slagen jammerlijk is verwond en gekneusd, maar die door de hand, waardoor zij geslagen werd, ook gered en genezen zal worden.
Vers 12
12. Want zo zegt de HEERE, daar Hij de gehele ellende en de volstrekte troost- en hulpeloosheid van u wel erkent: Uwe breuk is dodelijk, uwe plaag is smartelijk.a) Jeremiah 10:19; Jeremiah 15:18.
Van hier tot Jeremiah 30:17 wordt het volk voorgesteld en aangesproken onder het zinnebeeld ener vrouw, die door toegebrachte slagen jammerlijk is verwond en gekneusd, maar die door de hand, waardoor zij geslagen werd, ook gered en genezen zal worden.
Vers 13
13. Er is niemand, die uwe zaak oordeelt aangaande het gezwel1), er is niemand, die het zelfs beproeft uwe wonden te zuiveren en te verbinden (Isaiah 1:6); gij hebt gene heelpleisters. Ieder weet, dat genezing onmogelijk is, en laat u daarom aan uwe eigene ellende over. 1) Het woord lemazor schijnt te betekenen: "tot zamendrukking, " altoos zou de gelijkenis ontleend zijn aan het uitdrukken der verdorven stoffen, welke men in zweren vindt en waarvan zij moeten worden gezuiverd, voordat genezing te wachten is.De toestand der verbannen Israëlieten wordt zinnebeeldig vergeleken bij dien van enen zieke, die met wonden, breuken, plagen en stinkende gezwellen bezocht, en voor menselijk vermogen geheel ongeneesbaar is.
Vers 13
13. Er is niemand, die uwe zaak oordeelt aangaande het gezwel1), er is niemand, die het zelfs beproeft uwe wonden te zuiveren en te verbinden (Isaiah 1:6); gij hebt gene heelpleisters. Ieder weet, dat genezing onmogelijk is, en laat u daarom aan uwe eigene ellende over. 1) Het woord lemazor schijnt te betekenen: "tot zamendrukking, " altoos zou de gelijkenis ontleend zijn aan het uitdrukken der verdorven stoffen, welke men in zweren vindt en waarvan zij moeten worden gezuiverd, voordat genezing te wachten is.De toestand der verbannen Israëlieten wordt zinnebeeldig vergeleken bij dien van enen zieke, die met wonden, breuken, plagen en stinkende gezwellen bezocht, en voor menselijk vermogen geheel ongeneesbaar is.
Vers 14
14. Al uwe liefhebbers (Jeremiah 22:28)hebben u vergeten; zij vragen niet naar u; zij zien dat er niets meer met u te doen is, want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, even als enen vijand, dien Ik voor altijd meende te verderven; met de kastijding eens wreden, die van geen medelijden weet. Dat deed Ik om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uwe zonden machtig veel zijn, waardoor gij zulk ene behandeling verdiendet. (Jeremiah 13:22).De bedoeling van het tweede gedeelte is: uwe ongerechtigheden hebben Mij genoodzaakt u te straffen, zodat het naar wreedheid gelijkt, en alsof ik Mij een volslagen vijand van u verklaard had.
Vers 14
14. Al uwe liefhebbers (Jeremiah 22:28)hebben u vergeten; zij vragen niet naar u; zij zien dat er niets meer met u te doen is, want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, even als enen vijand, dien Ik voor altijd meende te verderven; met de kastijding eens wreden, die van geen medelijden weet. Dat deed Ik om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uwe zonden machtig veel zijn, waardoor gij zulk ene behandeling verdiendet. (Jeremiah 13:22).De bedoeling van het tweede gedeelte is: uwe ongerechtigheden hebben Mij genoodzaakt u te straffen, zodat het naar wreedheid gelijkt, en alsof ik Mij een volslagen vijand van u verklaard had.
Vers 15
15. Wat a) krijt gij dan, daar gij wel reeds lang uwen druk hebt gevoeld, maar toch de oorzaak niet erkent, en den Bewerker niet wilt opmerken, over uwe breuk, dat uwe smart dodelijk is? Meent gij dat gij met enen vreemden God te doen hebt, die juist voor u boven alle volken der aarde de vreeslijkste slagen heeft uitgezocht? om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uwe zonden b) machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.a) Jeremiah 13:17. b) Jeremiah 5:6.
Al is Uwe breuk groot en uwe smart dodelijk, gij hebt nochtans gene reden van klagen over Mij, daar het verderf uit uzelven is. Ik ben rechtvaardig in Mijne handelingen. In zulk een geval heeft geen levend mens reden tot klagen. (Lamentations 3:39).
De Heere wijst er hier op, dat alle die plagen en al die ellende hun was overkomen, vanwege hun zonde. Zij moesten het niet vergeten, ja zij hadden het te belijden voor den Heere, dat die straf rechtvaardig was, dat de Heere geen onrecht deed.
In Hem was er geen onrecht, maar de schuld lag bij het volk, omdat zij Hem hadden verlaten, en tegen Hem hadden gerebelleerd.
Maar de Heere zou het ook hier bewijzen, dat Hij niet alleen rechtvaardig en heilig, maar ook barmhartig en genadig was, die den lijdensbeker van de hand zou nemen en Zijn vriendelijk aangezicht over hen zou doen lichten.
Ja, hoewel hun vijanden machtig waren en hun onderdrukkers vele, toch zou Hij zich tonen de machtige God te zijn, die doet boven bidden en denken en boven verdienste. 16. Juist daarin, dat Ik het gedaan heb, ligt ook de mogelijkheid, dat het eens weer anders met u zal worden, wanneer het eerst zo ver met u zal gekomen zijn, dat gij uzelven niet meer voor onschuldig houdt (Jeremiah 30:11). Merk daarom op, dat het nog eens anders zal worden, opdat gij u door de kastijding tot boete moogt laten bewegen. Allen, die u opeten, u als roofdieren verslinden (Jeremiah 2:3), zullen a) opgegeten worden, en al uwe wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen, die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. (Isaiah 33:1; Isaiah 41:11).
a) Exodus 23:22. Jeremiah 10:25.
Vers 15
15. Wat a) krijt gij dan, daar gij wel reeds lang uwen druk hebt gevoeld, maar toch de oorzaak niet erkent, en den Bewerker niet wilt opmerken, over uwe breuk, dat uwe smart dodelijk is? Meent gij dat gij met enen vreemden God te doen hebt, die juist voor u boven alle volken der aarde de vreeslijkste slagen heeft uitgezocht? om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uwe zonden b) machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.a) Jeremiah 13:17. b) Jeremiah 5:6.
Al is Uwe breuk groot en uwe smart dodelijk, gij hebt nochtans gene reden van klagen over Mij, daar het verderf uit uzelven is. Ik ben rechtvaardig in Mijne handelingen. In zulk een geval heeft geen levend mens reden tot klagen. (Lamentations 3:39).
De Heere wijst er hier op, dat alle die plagen en al die ellende hun was overkomen, vanwege hun zonde. Zij moesten het niet vergeten, ja zij hadden het te belijden voor den Heere, dat die straf rechtvaardig was, dat de Heere geen onrecht deed.
In Hem was er geen onrecht, maar de schuld lag bij het volk, omdat zij Hem hadden verlaten, en tegen Hem hadden gerebelleerd.
Maar de Heere zou het ook hier bewijzen, dat Hij niet alleen rechtvaardig en heilig, maar ook barmhartig en genadig was, die den lijdensbeker van de hand zou nemen en Zijn vriendelijk aangezicht over hen zou doen lichten.
Ja, hoewel hun vijanden machtig waren en hun onderdrukkers vele, toch zou Hij zich tonen de machtige God te zijn, die doet boven bidden en denken en boven verdienste. 16. Juist daarin, dat Ik het gedaan heb, ligt ook de mogelijkheid, dat het eens weer anders met u zal worden, wanneer het eerst zo ver met u zal gekomen zijn, dat gij uzelven niet meer voor onschuldig houdt (Jeremiah 30:11). Merk daarom op, dat het nog eens anders zal worden, opdat gij u door de kastijding tot boete moogt laten bewegen. Allen, die u opeten, u als roofdieren verslinden (Jeremiah 2:3), zullen a) opgegeten worden, en al uwe wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen, die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. (Isaiah 33:1; Isaiah 41:11).
a) Exodus 23:22. Jeremiah 10:25.
Vers 17
17. Want Ik zal u, wiens zaak niemand wilde voorstaan (Jeremiah 30:13), de gezondheid doen rijzen, en u van uwe plagen, die zo ongeneeslijk schenen, dat mensen niet aan de mogelijkheid ener genezing konden geloven, genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen, als zij u voorbijgaan (Jeremiah 18:16; Jeremiah 19:8): De verdrevene. Het is Zion zeggen zij, als zij van u spreken, in verachting: niemand vraagt naar haar. Zo heb Ik de meeste aanleiding en de beste gelegenheid om Mijne gedachten des vredes (Jeremiah 29:11) in hare gehele grootte, gelijk zij alle gedachten te boven gaan, geheel onverwacht te openbaren.1) Alhoewel de wonde ongeneesbaar schijnt, zal God ze toch genezen. Al is de ziekte nog zo gevaarlijk, zo is de lijder toch veilig, als God de genezing onderneemt.
Wanneer wij deze stof in het algemeen beschouwen, zo worden wij gewaarschuwd tegen onmatige vrees en droefheid, want in deze dierbare belofte is genoeg om beiden te stillen.
Zij moesten niet beven, als die geen hope hebben, uit aanmerking van toekomende verdere smarten, die hun mochten dreigen.
Laat ons hier opmerken, zij, die Gods knechten zijn moeten geen plaats geven aan ontrustende vreze, welke zwarigheden of gevaren hun ook mogen voorkomen.
Zij moesten niet bedroefd zijn als zulken, die geen hope hebben wegens de smarten waarin zij liggen. Het is waar, ons vleeslijk vertrouwen ontvalt ons, schepselen zijn geneesmeesters van geen waarde, maar Ik zal uw breuk genezen en waarom krijt gij dan? Waarom zucht en klaagt gij dan? Het is om uwe zonde (Jeremiah 30:14, Jeremiah 30:15), en daarom moest gij in plaats van u te verpijnigen boetvaardig zijn. Waarom zou een mens klagen over de straf zijner zonde, De uitkomst zal eindelijk goed wezen en daarom verblijdt u in de hope.
Vers 17
17. Want Ik zal u, wiens zaak niemand wilde voorstaan (Jeremiah 30:13), de gezondheid doen rijzen, en u van uwe plagen, die zo ongeneeslijk schenen, dat mensen niet aan de mogelijkheid ener genezing konden geloven, genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen, als zij u voorbijgaan (Jeremiah 18:16; Jeremiah 19:8): De verdrevene. Het is Zion zeggen zij, als zij van u spreken, in verachting: niemand vraagt naar haar. Zo heb Ik de meeste aanleiding en de beste gelegenheid om Mijne gedachten des vredes (Jeremiah 29:11) in hare gehele grootte, gelijk zij alle gedachten te boven gaan, geheel onverwacht te openbaren.1) Alhoewel de wonde ongeneesbaar schijnt, zal God ze toch genezen. Al is de ziekte nog zo gevaarlijk, zo is de lijder toch veilig, als God de genezing onderneemt.
Wanneer wij deze stof in het algemeen beschouwen, zo worden wij gewaarschuwd tegen onmatige vrees en droefheid, want in deze dierbare belofte is genoeg om beiden te stillen.
Zij moesten niet beven, als die geen hope hebben, uit aanmerking van toekomende verdere smarten, die hun mochten dreigen.
Laat ons hier opmerken, zij, die Gods knechten zijn moeten geen plaats geven aan ontrustende vreze, welke zwarigheden of gevaren hun ook mogen voorkomen.
Zij moesten niet bedroefd zijn als zulken, die geen hope hebben wegens de smarten waarin zij liggen. Het is waar, ons vleeslijk vertrouwen ontvalt ons, schepselen zijn geneesmeesters van geen waarde, maar Ik zal uw breuk genezen en waarom krijt gij dan? Waarom zucht en klaagt gij dan? Het is om uwe zonde (Jeremiah 30:14, Jeremiah 30:15), en daarom moest gij in plaats van u te verpijnigen boetvaardig zijn. Waarom zou een mens klagen over de straf zijner zonde, De uitkomst zal eindelijk goed wezen en daarom verblijdt u in de hope.
Vers 18
18. Zo zegt de HEERE, nu ook nader verklarende, wat Hij onder gezond maken en genezen bedoelde: Ziet, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs 1), der weggevoerden, wenden, en Mij over hun woningen ontfermen, dat zij niet meer verwoest en verlaten zullen zijn; en de stad des Heeren (Jeremiah 31:38) zal herbouwd worden op haren hoop 2) op de plaats, waar zij vroeger gestaan heeft (Joshua 15:63), en het paleis zal liggen) naar zijne wijze, ook zullen de paleizen van Jeruzalem zich weer op hun plaats verheffen en de overige steden van het land op nieuw verrijzen. 1) De uitdrukking van "Jakobs tenten" is hier gebruikt, gelijk die van tenten van Israël (2 Sam. 20:1. 1 Kings 12:16 en van "Davids tabernakel" (Amos 9:12), te weten in zinspeling op het wonen in tenten door de aartsvaders (Hebrews 11:9), en door de kinderen Israëls in de woestijn (Numbers 24:5).2) Beter: op hare heuvelen. De Heere belooft hier de gehele herstelling van de stad der vaderen. Vandaar dat er ook volgt dat het paleis naar zijn wijze, dat is naar zijn recht, zoals het behoort zal worden bewoond.
3) In het Hebreeën Jeescheeb. Beter: zal bewoond zijn. Hier wordt dan voorspeld dat niet alleen de stad maar ook het paleis weer zal bewoond worden door degene, die aan het hoofd van het volk zal gesteld zijn.
Vers 18
18. Zo zegt de HEERE, nu ook nader verklarende, wat Hij onder gezond maken en genezen bedoelde: Ziet, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs 1), der weggevoerden, wenden, en Mij over hun woningen ontfermen, dat zij niet meer verwoest en verlaten zullen zijn; en de stad des Heeren (Jeremiah 31:38) zal herbouwd worden op haren hoop 2) op de plaats, waar zij vroeger gestaan heeft (Joshua 15:63), en het paleis zal liggen) naar zijne wijze, ook zullen de paleizen van Jeruzalem zich weer op hun plaats verheffen en de overige steden van het land op nieuw verrijzen. 1) De uitdrukking van "Jakobs tenten" is hier gebruikt, gelijk die van tenten van Israël (2 Sam. 20:1. 1 Kings 12:16 en van "Davids tabernakel" (Amos 9:12), te weten in zinspeling op het wonen in tenten door de aartsvaders (Hebrews 11:9), en door de kinderen Israëls in de woestijn (Numbers 24:5).2) Beter: op hare heuvelen. De Heere belooft hier de gehele herstelling van de stad der vaderen. Vandaar dat er ook volgt dat het paleis naar zijn wijze, dat is naar zijn recht, zoals het behoort zal worden bewoond.
3) In het Hebreeën Jeescheeb. Beter: zal bewoond zijn. Hier wordt dan voorspeld dat niet alleen de stad maar ook het paleis weer zal bewoond worden door degene, die aan het hoofd van het volk zal gesteld zijn.
Vers 19
19. En van hen zal dankzegging uitgaan, en ene stem a) der spelenden, ene stem van de gelukkige en blijde bewoners, die hun dansfeesten hebben of bruiloften houden (Jeremiah 33:11); en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, als in den tijd hunner bezoeking, en Ik zal hen in de ogen van alle volken verheerlijken, en zij zullen niet gering worden, zo als het geval geweest is, toen ieder verachtelijk op hen zag.a) Jeremiah 31:4
Vers 19
19. En van hen zal dankzegging uitgaan, en ene stem a) der spelenden, ene stem van de gelukkige en blijde bewoners, die hun dansfeesten hebben of bruiloften houden (Jeremiah 33:11); en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, als in den tijd hunner bezoeking, en Ik zal hen in de ogen van alle volken verheerlijken, en zij zullen niet gering worden, zo als het geval geweest is, toen ieder verachtelijk op hen zag.a) Jeremiah 31:4
Vers 20
20. En zijne zonen zullen zijn als eertijds onder Davids en Salomo's roemrijke regering (Lamentations 5:21). talrijk en krachtig, en zijne gemeente, alles wat tot het volksbestaan behoort, zal voor Mijn aangezicht onder Mijne zorg en bescherming bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijne onderdrukkers, zodat voortaan niemand het meer zal wagen, hen aan te tasten.Vers 20
20. En zijne zonen zullen zijn als eertijds onder Davids en Salomo's roemrijke regering (Lamentations 5:21). talrijk en krachtig, en zijne gemeente, alles wat tot het volksbestaan behoort, zal voor Mijn aangezicht onder Mijne zorg en bescherming bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijne onderdrukkers, zodat voortaan niemand het meer zal wagen, hen aan te tasten.Vers 21
21. En zijn Heerlijke, 1) die regeert en van geheel anderen aard is dan andere regenten, een Koning in den vollen zin des woords, zal uit hem zijn (Deuteronomy 17:15), en zijn Heerser, die het voor altijd zijn en blijven zal (Micah 5:1), zal uit het midden van hem voortkomen, als afstammeling naar het vlees (Romans 9:5); en Ik zal hem, als tot Mij in de nauwste verbintenis staande en zelf waarachtig God zijnde (Zechariah 13:7. 1 John 5:20 doen naderen, zodat nu door dezen koning tussen hem en mij ene volkomene gemeenschap, tot stand komt, die vroeger, sedert den tijd des Ouden Verbonds, niet heeft bestaan, en Hij zal tot Mij genaken. Hij is een enig Hogepriester, want wie is hij onder alle priesters en koningen, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? Wie heeft het volle bewustzijn in zijn hart, dat hij het zou mogen, zonder met zijn leven daarvoor te moeten boeten (Exodus 33:20), spreekt de HEERE.1) De spreekwijs "zijn hart verpanden" (met zijn hart borg worden) duldt tweeërlei uitlegging: de eerste: "wie zou zo stout durven zijn, zo roekeloos om het te wagen?" De andere: "wie zou er den wil toe hebben, indien Ik zelf hem daartoe niet gewillig maakte? wie tot Mij vaderen, zo Ik zelf hem niet naderen deed. "
Dit vers ziet op Christus, onzen Beheerser, David onzen Koning; Hij is uit ons, Hij is ons, Zijnen broederen, is alles gelijk geworden. Christus' werk en roeping is tot God te vaderen, niet voor zichzelven alleen, maar voor ons, als de Hogepriester onzer belijdenis. Christus gesteld door den Vader om tot Hem als Middelaar te genaken, is met Zijn hart borg geworden om dit te doen. Zijne eigene vrijwillige overgave, in overeenstemming met Zijns Vaders wil en in liefde voor gevallen mensen, bewoog Hem. Dit geeft dus te kennen, dat Hij daartoe vast besloten was en het met vreugde deed. Jezus Christus was in dit alles waarlijk wonderlijk; wij mogen wel vragen met bewondering: wie is deze, die Zich tot zodanig iets verbond? .
Daar ligt de waarheid, dat het heerscherschap van het herstelde Israël in het koningschap van den Messias wortelt.
Het is niet twijfelachtig, of hier verklaart de Profeet met verscheid en woorden, wat hij onlangs heeft gezegd over de vernieuwing van de Kerk. Want wij weten dat de Joden zo duidelijk geleerd zijn, dat zij hun geheel vertrouwen op het heil in David moesten stellen, n. l. in den koning, welken God over hen had aangesteld. Het geluk der kerk derhalve en het heil is altijd gefundeerd geweest in den koning, met wiens standhouden de zaak der kerk in het nauwste verband stond, zoals gezegd wordt: Christus, de Heere, in wiens adem de onze is. Derhalve heeft God van den beginne aan altijd gewild dat het volk zijn aandacht gevestigd zou houden op den koning, dat het daaraan hing, niet omdat David gemakkelijk zijn volk door zijn dapperheid kan behouden, maar om reden hij den Persoon van Christus afbeeldde. Heden hebben we geen aards koning, die het beeld van Christus vertoont, maar Christus houdt daarom zelf de kerk levendig. Doch hier was dat schaduwachtig, omdat de koning als het ware de ziel was van het gemene leven. En te voren hebben we gezien, hoe de Profeet de Joden tot goede hope bezielde, hun David heeft voorgesteld, daarna den Zoon van David. Daarvan is ook in deze plaats gesproken.
Vers 21
21. En zijn Heerlijke, 1) die regeert en van geheel anderen aard is dan andere regenten, een Koning in den vollen zin des woords, zal uit hem zijn (Deuteronomy 17:15), en zijn Heerser, die het voor altijd zijn en blijven zal (Micah 5:1), zal uit het midden van hem voortkomen, als afstammeling naar het vlees (Romans 9:5); en Ik zal hem, als tot Mij in de nauwste verbintenis staande en zelf waarachtig God zijnde (Zechariah 13:7. 1 John 5:20 doen naderen, zodat nu door dezen koning tussen hem en mij ene volkomene gemeenschap, tot stand komt, die vroeger, sedert den tijd des Ouden Verbonds, niet heeft bestaan, en Hij zal tot Mij genaken. Hij is een enig Hogepriester, want wie is hij onder alle priesters en koningen, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? Wie heeft het volle bewustzijn in zijn hart, dat hij het zou mogen, zonder met zijn leven daarvoor te moeten boeten (Exodus 33:20), spreekt de HEERE.1) De spreekwijs "zijn hart verpanden" (met zijn hart borg worden) duldt tweeërlei uitlegging: de eerste: "wie zou zo stout durven zijn, zo roekeloos om het te wagen?" De andere: "wie zou er den wil toe hebben, indien Ik zelf hem daartoe niet gewillig maakte? wie tot Mij vaderen, zo Ik zelf hem niet naderen deed. "
Dit vers ziet op Christus, onzen Beheerser, David onzen Koning; Hij is uit ons, Hij is ons, Zijnen broederen, is alles gelijk geworden. Christus' werk en roeping is tot God te vaderen, niet voor zichzelven alleen, maar voor ons, als de Hogepriester onzer belijdenis. Christus gesteld door den Vader om tot Hem als Middelaar te genaken, is met Zijn hart borg geworden om dit te doen. Zijne eigene vrijwillige overgave, in overeenstemming met Zijns Vaders wil en in liefde voor gevallen mensen, bewoog Hem. Dit geeft dus te kennen, dat Hij daartoe vast besloten was en het met vreugde deed. Jezus Christus was in dit alles waarlijk wonderlijk; wij mogen wel vragen met bewondering: wie is deze, die Zich tot zodanig iets verbond? .
Daar ligt de waarheid, dat het heerscherschap van het herstelde Israël in het koningschap van den Messias wortelt.
Het is niet twijfelachtig, of hier verklaart de Profeet met verscheid en woorden, wat hij onlangs heeft gezegd over de vernieuwing van de Kerk. Want wij weten dat de Joden zo duidelijk geleerd zijn, dat zij hun geheel vertrouwen op het heil in David moesten stellen, n. l. in den koning, welken God over hen had aangesteld. Het geluk der kerk derhalve en het heil is altijd gefundeerd geweest in den koning, met wiens standhouden de zaak der kerk in het nauwste verband stond, zoals gezegd wordt: Christus, de Heere, in wiens adem de onze is. Derhalve heeft God van den beginne aan altijd gewild dat het volk zijn aandacht gevestigd zou houden op den koning, dat het daaraan hing, niet omdat David gemakkelijk zijn volk door zijn dapperheid kan behouden, maar om reden hij den Persoon van Christus afbeeldde. Heden hebben we geen aards koning, die het beeld van Christus vertoont, maar Christus houdt daarom zelf de kerk levendig. Doch hier was dat schaduwachtig, omdat de koning als het ware de ziel was van het gemene leven. En te voren hebben we gezien, hoe de Profeet de Joden tot goede hope bezielde, hun David heeft voorgesteld, daarna den Zoon van David. Daarvan is ook in deze plaats gesproken.
Vers 22
22. En gij zult dan nu, daar gij in uwen Priester-koning geheel met Hij verenigd zijt, a) Mij tot een volk zijn in den vollen zin des woords, en Ik zal U ter vervulling van hetgeen in het O. T. als in een beeld en als belofte gezegd was (Exodus 19:5, Leviticus 26:12) tot enen God zijn.a) Jeremiah 24:7; Jeremiah 31:1, Jeremiah 31:33; Jeremiah 32:38.
De stem der belofte verheft zich in vreugde; met bijzondere liefde vestigt zich de blik op den nieuwen Heerser in de plaats van God. Hij moet uit hun midden in heerlijkheid verrijzen (het woord "Heerlijke" (Jeremiah 30:21) wordt van God zelven in Zijne indrukwekkendste Majesteit gebezigd. (Psalms 93:4. Isaiah 10:34). Van bijzondere betekenis is ook het woord, dat God Hem tot Zich laat komen, omdat Hij Zijn hart verpand heeft, tot Hem te naderen. En onder zulk enen Koning wordt eerst het oude woord tot volle waarheid: "Gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. " .
Ongetwijfeld belooft God, de Heere hier aan zijn volk de heerlijke belofte, van weer de heilsgoederen des Verbonds te zullen genieten, maar ook zeker is het dat de Profeet hier beslist ziet op de dagen des N. Verbonds, ja op de einden der eeuwen. De herstelling Israëls is het beeld van de herstelling der kerk, en wat hier gezegd wordt, dat God hun God en zij Zijn volk zullen zijn, het geldt in de hoogste mate ook van het geestelijk Israël, van hen, die in waarheid Abrahams zaad zijn, door het geloof in Christus. Christus Jezus is degene, die in waarheid Borg is geworden voor zijn volk, en door wien nu alle zijn gelovigen tot God vrijelijk mogen naderen, om van Hem te ontvangen de goederen van het genadeverbond, om te genieten dat de breuke geheeld is, de zonde verzoend, de schuld betaald, en ontrouw vergeten.
Vers 22
22. En gij zult dan nu, daar gij in uwen Priester-koning geheel met Hij verenigd zijt, a) Mij tot een volk zijn in den vollen zin des woords, en Ik zal U ter vervulling van hetgeen in het O. T. als in een beeld en als belofte gezegd was (Exodus 19:5, Leviticus 26:12) tot enen God zijn.a) Jeremiah 24:7; Jeremiah 31:1, Jeremiah 31:33; Jeremiah 32:38.
De stem der belofte verheft zich in vreugde; met bijzondere liefde vestigt zich de blik op den nieuwen Heerser in de plaats van God. Hij moet uit hun midden in heerlijkheid verrijzen (het woord "Heerlijke" (Jeremiah 30:21) wordt van God zelven in Zijne indrukwekkendste Majesteit gebezigd. (Psalms 93:4. Isaiah 10:34). Van bijzondere betekenis is ook het woord, dat God Hem tot Zich laat komen, omdat Hij Zijn hart verpand heeft, tot Hem te naderen. En onder zulk enen Koning wordt eerst het oude woord tot volle waarheid: "Gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. " .
Ongetwijfeld belooft God, de Heere hier aan zijn volk de heerlijke belofte, van weer de heilsgoederen des Verbonds te zullen genieten, maar ook zeker is het dat de Profeet hier beslist ziet op de dagen des N. Verbonds, ja op de einden der eeuwen. De herstelling Israëls is het beeld van de herstelling der kerk, en wat hier gezegd wordt, dat God hun God en zij Zijn volk zullen zijn, het geldt in de hoogste mate ook van het geestelijk Israël, van hen, die in waarheid Abrahams zaad zijn, door het geloof in Christus. Christus Jezus is degene, die in waarheid Borg is geworden voor zijn volk, en door wien nu alle zijn gelovigen tot God vrijelijk mogen naderen, om van Hem te ontvangen de goederen van het genadeverbond, om te genieten dat de breuke geheeld is, de zonde verzoend, de schuld betaald, en ontrouw vergeten.
Vers 23
23. Doch tussen het treurige heden en de u zo even voorzegde heerlijke toekomst ligt een zeer zware tijd van straf, gelijk reeds in Jeremiah 23:19, is aangetoond: Ziet, een onweder des HEEREN, ene grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen, en alzo het in Jeremiah 21:3, voorzegde bevestigen.Vers 23
23. Doch tussen het treurige heden en de u zo even voorzegde heerlijke toekomst ligt een zeer zware tijd van straf, gelijk reeds in Jeremiah 23:19, is aangetoond: Ziet, een onweder des HEEREN, ene grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen, en alzo het in Jeremiah 21:3, voorzegde bevestigen.Vers 24
24. Achter dien eersten tijd van straf ligt nog een andere veel zwaardere. De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan, en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen, gedurende de eeuwen van Jeruzalems tweede verwoesting tot het begin van den tijd van zegen, zult gij daarop letten. 1)1) Tegen het heil, hetwelk Gods volk zal verkrijgen, stelt de Heere hier het kwaad en de straf, welke de zondaars ontvangen.
Alle verdrukkers van Gods volk zullen het eenmaal ondervinden, dat de Heere geen ledig toeschouwer is geweest van al het leed den zijnen aangedaan.
Hij zal zeker recht doen allen Zijnen uitverkorenen, als eenmaal de grote oordeelsdag komt.
Vers 24
24. Achter dien eersten tijd van straf ligt nog een andere veel zwaardere. De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan, en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen, gedurende de eeuwen van Jeruzalems tweede verwoesting tot het begin van den tijd van zegen, zult gij daarop letten. 1)1) Tegen het heil, hetwelk Gods volk zal verkrijgen, stelt de Heere hier het kwaad en de straf, welke de zondaars ontvangen.
Alle verdrukkers van Gods volk zullen het eenmaal ondervinden, dat de Heere geen ledig toeschouwer is geweest van al het leed den zijnen aangedaan.
Hij zal zeker recht doen allen Zijnen uitverkorenen, als eenmaal de grote oordeelsdag komt.