Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 46

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 46

Ezekiel 46:1.

OVER DE PLAATS EN DEN TIJD DER OFFERS.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 46

Ezekiel 46:1.

OVER DE PLAATS EN DEN TIJD DER OFFERS.

Vers 1

1. Alzo zegt de Heere HEERE: De poort van het binnenste voorhof, die naar het oosten ziet, zal de zes werkdagen gedurende de week gesloten zijn, maar op den Sabbatdag zal zij geopend worden; ook zal zij geopend worden op den dag van de nieuwe maand (Numbers 28:15).

Vers 1

1. Alzo zegt de Heere HEERE: De poort van het binnenste voorhof, die naar het oosten ziet, zal de zes werkdagen gedurende de week gesloten zijn, maar op den Sabbatdag zal zij geopend worden; ook zal zij geopend worden op den dag van de nieuwe maand (Numbers 28:15).

Vers 2

2. En de vorst zal bij den godsdienst, welke daar moet worden gebonden, ingaan door den weg van het voorhuis derzelve poort van buiten, die in het binnenste voorhof uitkomt, en hij zal staan aan den post van de poort 1), dus niet het voorhof der priesteren zelf intreden, en de priesters zullen zijn brandoffer en zijne dankofferenbinnen in het voorhof bereiden, en hij zal aanbidden aan den dorpel der poort, en daarna uitgaan naar het buitenste voorhof; doch de poort, van welke in Ezekiel 46:1 sprake was, zal niet gesloten worden tot op den avond.

1) Dus moet elke vorst tonen van hetzelfde gevoelen te zijn als David, die gaarne een dorpelwachter wilde zijn in het huis zijns Gods. Merk hier aan: de grootste mannen zijn minder dan de reinste instellingen van God. Zelfs vorsten, wanneer, zij voor God komen, moeten aanbidden met ere en vreze voor God, erkennende dat zij ook zelf onwaardig zijn om tot Hem te naderen. Maar Christus is onze Vorst, welken God doet naderen, en die tot Hem nadert. (Jeremiah 30:21).

Vers 2

2. En de vorst zal bij den godsdienst, welke daar moet worden gebonden, ingaan door den weg van het voorhuis derzelve poort van buiten, die in het binnenste voorhof uitkomt, en hij zal staan aan den post van de poort 1), dus niet het voorhof der priesteren zelf intreden, en de priesters zullen zijn brandoffer en zijne dankofferenbinnen in het voorhof bereiden, en hij zal aanbidden aan den dorpel der poort, en daarna uitgaan naar het buitenste voorhof; doch de poort, van welke in Ezekiel 46:1 sprake was, zal niet gesloten worden tot op den avond.

1) Dus moet elke vorst tonen van hetzelfde gevoelen te zijn als David, die gaarne een dorpelwachter wilde zijn in het huis zijns Gods. Merk hier aan: de grootste mannen zijn minder dan de reinste instellingen van God. Zelfs vorsten, wanneer, zij voor God komen, moeten aanbidden met ere en vreze voor God, erkennende dat zij ook zelf onwaardig zijn om tot Hem te naderen. Maar Christus is onze Vorst, welken God doet naderen, en die tot Hem nadert. (Jeremiah 30:21).

Vers 3

3. Ook zal het volk des lands aanbidden voor de deur derzelve poort, het zal buiten blijven staan, maar toch door de openstaande poort naar het brandofferaltaar heenzien, op de sabbatten en op de nieuwe maanden, voor het aangezicht des HEEREN.

De Heere verleent aan den vorst, den koning des volks, zekere huldigingsrechten uit te oefenen, zo dikwijls hij in den tempel verschijnt om te offeren en te aanbidden; Zijne voorschriften hechten daaraan een bijzonder gewicht, den vorst ere toe te wijzen, opdat ook het volk hem ere. Hem wordt ene ereplaats aangewezen als het hoofd des volks.

Gelijk de vorst aan de ene zijde geheel en al in zijne bijzondere hoogheid wordt erkend, zo worden aan de andere zijde zijne rechten behoorlijk beperkt, ten opzichte van mogelijke ingrijpen in priesterlijke voorrechten.

De wereldlijke macht zal in eerbied voor het heilige de haar aangewezene bevoorrechte plaats niet overdrijven, niet gebieden of verbieden, waar haar noch het een, noch het ander vrijstaat.

Vers 3

3. Ook zal het volk des lands aanbidden voor de deur derzelve poort, het zal buiten blijven staan, maar toch door de openstaande poort naar het brandofferaltaar heenzien, op de sabbatten en op de nieuwe maanden, voor het aangezicht des HEEREN.

De Heere verleent aan den vorst, den koning des volks, zekere huldigingsrechten uit te oefenen, zo dikwijls hij in den tempel verschijnt om te offeren en te aanbidden; Zijne voorschriften hechten daaraan een bijzonder gewicht, den vorst ere toe te wijzen, opdat ook het volk hem ere. Hem wordt ene ereplaats aangewezen als het hoofd des volks.

Gelijk de vorst aan de ene zijde geheel en al in zijne bijzondere hoogheid wordt erkend, zo worden aan de andere zijde zijne rechten behoorlijk beperkt, ten opzichte van mogelijke ingrijpen in priesterlijke voorrechten.

De wereldlijke macht zal in eerbied voor het heilige de haar aangewezene bevoorrechte plaats niet overdrijven, niet gebieden of verbieden, waar haar noch het een, noch het ander vrijstaat.

Vers 4

4. Het brandoffer nu, dat de vorst den HEERE zal offeren, zalgroter zijn dan in Numbers 28:9 v. voor dien dag is geboden; het zal op den sabbatdag zijn, zes volkomen lammeren, en een volkomen ram.

Vers 4

4. Het brandoffer nu, dat de vorst den HEERE zal offeren, zalgroter zijn dan in Numbers 28:9 v. voor dien dag is geboden; het zal op den sabbatdag zijn, zes volkomen lammeren, en een volkomen ram.

Vers 5

5. En het spijsoffer ene efa tot den ram, zoals reeds in Ezekiel 45:24 werd voorgeschreven, maar tot de lammeren zal het spijsoffer ene gave zijner hand zijn (Leviticus 14:30); en olie, ene hin tot ene efa. Het toenemen der genade wordt ook hier uitgedrukt in de vermeerdering der offers; bij de lammeren wordt het kwantum van het spijsoffer aan den vrijen wil van den vorst overgelaten, naast de gebondenheid is er dus ook een gebied der vrijheid.

De gezindheid des volks is ene andere geworden, met de hogere zegeningen komen ook hogere eisen dan vroeger voor; hoe meer echter de som van hetgeen moet gegeven worden aan ieder in `t bijzonder en aan zijnen vrijen wil is overgelaten, des te meer wordt ijver en trouw verondersteld.

Vers 5

5. En het spijsoffer ene efa tot den ram, zoals reeds in Ezekiel 45:24 werd voorgeschreven, maar tot de lammeren zal het spijsoffer ene gave zijner hand zijn (Leviticus 14:30); en olie, ene hin tot ene efa. Het toenemen der genade wordt ook hier uitgedrukt in de vermeerdering der offers; bij de lammeren wordt het kwantum van het spijsoffer aan den vrijen wil van den vorst overgelaten, naast de gebondenheid is er dus ook een gebied der vrijheid.

De gezindheid des volks is ene andere geworden, met de hogere zegeningen komen ook hogere eisen dan vroeger voor; hoe meer echter de som van hetgeen moet gegeven worden aan ieder in `t bijzonder en aan zijnen vrijen wil is overgelaten, des te meer wordt ijver en trouw verondersteld.

Vers 6

6. Maar op den dag der nieuwe maand, in vermindering van het in Numbers 28:11, voorgeschrevene, een var, een jong rund van de volkomene, en zes lammeren en een ram; volkomen zullen zij zijn.

Vers 6

6. Maar op den dag der nieuwe maand, in vermindering van het in Numbers 28:11, voorgeschrevene, een var, een jong rund van de volkomene, en zes lammeren en een ram; volkomen zullen zij zijn.

Vers 7

7. En ten spijsoffer zal hij bereiden ene efa tot den var, en ene efa tot den ram, maar tot de lammeren, zo als zijne hand bekomen zal, naar vrijen wil; en ene hin olie tot ene efa.

Aan elke nieuwe maand komt eschatologische betekenis toe, ene die op de toekomst of de voleinding der dingen in het rijk Gods betrekking heeft. De offers der nieuwe maanden worden steeds minder, naarmate de toekomst tot vervulling komt, en hoe meer de voleinding nadert.

Vers 7

7. En ten spijsoffer zal hij bereiden ene efa tot den var, en ene efa tot den ram, maar tot de lammeren, zo als zijne hand bekomen zal, naar vrijen wil; en ene hin olie tot ene efa.

Aan elke nieuwe maand komt eschatologische betekenis toe, ene die op de toekomst of de voleinding der dingen in het rijk Gods betrekking heeft. De offers der nieuwe maanden worden steeds minder, naarmate de toekomst tot vervulling komt, en hoe meer de voleinding nadert.

Vers 8

8. En als de vorst ingaat tot het heiligdom om te aanbidden, zal hij door den weg van het voorhuis der poort (vgl. Ezekiel 46:2) ingaan totdat hij op zijne standplaats bij den post der poort komt, en door deszelfs weg, dus niet door ene van de beide deuren, weer uitgaan.

Vers 8

8. En als de vorst ingaat tot het heiligdom om te aanbidden, zal hij door den weg van het voorhuis der poort (vgl. Ezekiel 46:2) ingaan totdat hij op zijne standplaats bij den post der poort komt, en door deszelfs weg, dus niet door ene van de beide deuren, weer uitgaan.

Vers 9

9. Maar als het volk des lands voor het aangezicht des HEEREN komt op de gezette hoogtijden (Hoofdst 45:18-25), of, op den sabbat, of op de nieuwe maand (Ezekiel 46:4-Ezekiel 46:7)die door den weg van de Noorderpoort ingaat om te aanbidden, zal door den weg van de Zuiderpoort weer uitgaan; en die door den weg van de Zuiderpoort ingaat, zal door den weg van de Noorderpoort weer uitgaan; hij zal niet wederkeren door den weg der poort, door welke hij is ingegaan, maar, zonder zich om te keren, recht voor zich henen uitgaan. 1)

1) De vingerwijzing God is duidelijk. Men kwam natuurlijk door die poort in, die het naast aan het eigen huis lag. Maar opdat de godsdienst niet een zaak voor den vorm zou zijn, waarvan men zich zo spoedig mogelijk weer afmaakte, moest men de tegenovergestelde poort uitgaan, opdat men tijd zou hebben eens ernstig te overdenken, wat men gehoord had. Ook ligt hierin dat alle dingen eerlijk en met orde moesten geschieden.

Vers 9

9. Maar als het volk des lands voor het aangezicht des HEEREN komt op de gezette hoogtijden (Hoofdst 45:18-25), of, op den sabbat, of op de nieuwe maand (Ezekiel 46:4-Ezekiel 46:7)die door den weg van de Noorderpoort ingaat om te aanbidden, zal door den weg van de Zuiderpoort weer uitgaan; en die door den weg van de Zuiderpoort ingaat, zal door den weg van de Noorderpoort weer uitgaan; hij zal niet wederkeren door den weg der poort, door welke hij is ingegaan, maar, zonder zich om te keren, recht voor zich henen uitgaan. 1)

1) De vingerwijzing God is duidelijk. Men kwam natuurlijk door die poort in, die het naast aan het eigen huis lag. Maar opdat de godsdienst niet een zaak voor den vorm zou zijn, waarvan men zich zo spoedig mogelijk weer afmaakte, moest men de tegenovergestelde poort uitgaan, opdat men tijd zou hebben eens ernstig te overdenken, wat men gehoord had. Ook ligt hierin dat alle dingen eerlijk en met orde moesten geschieden.

Vers 11

11. Voorts op de feesten, en op de gezette hoogtijden zal(om het gezegde in Ezekiel 45:24 en 46:5, 7 over het bedrag der spijsoffers als algemenen voor alle feesttijden geldenden regel te herhalen), van welke alleen de dagelijkse offers zijn uitgesloten (Ezekiel 46:14) het spijsoffer zijn, ene efa tot enen var, en ene efa tot enen ram; maar tot de lammeren ene gave zijner hand; en olie, ene hin tot ene efa. 12. En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankofferen tot een vrijwillig offer den HEERE wat op elken dag der week kan geschieden, zo zal men hem de poort openen, die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijne dankofferen doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den Sabbatdag (Ezekiel 46:2) en als hij weer uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn.

Het verschil van deze laatste bepaling, van welke in het laatste van Ezekiel 46:2 sprake is, is daaruit te verklaren, dat bij de vrijwillige offers de vorst als bijzonder persoon voorkomt, maar bij de sabbatsofferanden als vertegenwoordiger des volks.

Vers 11

11. Voorts op de feesten, en op de gezette hoogtijden zal(om het gezegde in Ezekiel 45:24 en 46:5, 7 over het bedrag der spijsoffers als algemenen voor alle feesttijden geldenden regel te herhalen), van welke alleen de dagelijkse offers zijn uitgesloten (Ezekiel 46:14) het spijsoffer zijn, ene efa tot enen var, en ene efa tot enen ram; maar tot de lammeren ene gave zijner hand; en olie, ene hin tot ene efa. 12. En als de vorst een vrijwillig offer zal doen, een brandoffer of dankofferen tot een vrijwillig offer den HEERE wat op elken dag der week kan geschieden, zo zal men hem de poort openen, die naar het oosten ziet; en hij zal zijn brandoffer en zijne dankofferen doen, gelijk als hij zal gedaan hebben op den Sabbatdag (Ezekiel 46:2) en als hij weer uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat hij uitgegaan zal zijn.

Het verschil van deze laatste bepaling, van welke in het laatste van Ezekiel 46:2 sprake is, is daaruit te verklaren, dat bij de vrijwillige offers de vorst als bijzonder persoon voorkomt, maar bij de sabbatsofferanden als vertegenwoordiger des volks.

Vers 13

13. Wijders zult gij (liever: men, de gemeente) een volkomen eenjarig lam dagelijks bereiden ten brandoffer den HEERE: alle morgens zult gij (zal men) dat bereiden.

Vers 13

13. Wijders zult gij (liever: men, de gemeente) een volkomen eenjarig lam dagelijks bereiden ten brandoffer den HEERE: alle morgens zult gij (zal men) dat bereiden.

Vers 14

14. En gij zult ten spijsoffer daarop doen alle morgens een zesde deel van ene efa, en olie, een derde deel van een hin, om de meelbloem te bedruipen; tot een spijsoffer, den HEERE, tot eeuwige inzettingen, geduriglijk(vgl. Exodus 29:38. Leviticus 6:8, Numbers 28:3).

Vers 14

14. En gij zult ten spijsoffer daarop doen alle morgens een zesde deel van ene efa, en olie, een derde deel van een hin, om de meelbloem te bedruipen; tot een spijsoffer, den HEERE, tot eeuwige inzettingen, geduriglijk(vgl. Exodus 29:38. Leviticus 6:8, Numbers 28:3).

Vers 15

15. Zij zullen dan het lam, en het spijsoffer, 1) en de olie alle morgens bereiden tot een gedurig brandoffer.

1) In het algemeen duidt het aan, dat, gelijk God nu onder het Evangelie overvloediger is in Zijne genadegiften dan onder de Wet, wij ook zo overvloedig moeten zijn in het toebrengen van lot en plicht aan Hem ter vergelding.

De Mozaïsche wet vorderde zulk een lam des morgens en des avonds, de nieuwe wet hier laat het avondoffer weg, maar verhoogt het spijsoffer. Het herhaalde noemen van "elken morgen" toont, dat het niet vermelden van het avondoffer geen bloot voorbijgaan der zaak is, maar dat in de nieuwe godsdienstregeling het avondoffer moet wegvallen.

Sedert Kerstmis is de nacht voorbijgegaan, en de dag gekomen; er zijn daar alleen morgenoffers.

16.

IV. Ezekiel 46:16-Ezekiel 46:24. Nog volgen twee aanhangsels, van welke het eerste op Ezekiel 45:7-Ezekiel 45:9 - betrekking heeft, en over het recht van den vorst handelt, om zijn landeigendom in erfenis na te laten en weg te schenken (Ezekiel 46:10-Ezekiel 46:18) het andere op Ezekiel 42:1-Ezekiel 42:14, en 1- ene korte beschrijving van de keukens voor priesters en volk geeft (Ezekiel 46:19-Ezekiel 46:24 -).

Vers 15

15. Zij zullen dan het lam, en het spijsoffer, 1) en de olie alle morgens bereiden tot een gedurig brandoffer.

1) In het algemeen duidt het aan, dat, gelijk God nu onder het Evangelie overvloediger is in Zijne genadegiften dan onder de Wet, wij ook zo overvloedig moeten zijn in het toebrengen van lot en plicht aan Hem ter vergelding.

De Mozaïsche wet vorderde zulk een lam des morgens en des avonds, de nieuwe wet hier laat het avondoffer weg, maar verhoogt het spijsoffer. Het herhaalde noemen van "elken morgen" toont, dat het niet vermelden van het avondoffer geen bloot voorbijgaan der zaak is, maar dat in de nieuwe godsdienstregeling het avondoffer moet wegvallen.

Sedert Kerstmis is de nacht voorbijgegaan, en de dag gekomen; er zijn daar alleen morgenoffers.

16.

IV. Ezekiel 46:16-Ezekiel 46:24. Nog volgen twee aanhangsels, van welke het eerste op Ezekiel 45:7-Ezekiel 45:9 - betrekking heeft, en over het recht van den vorst handelt, om zijn landeigendom in erfenis na te laten en weg te schenken (Ezekiel 46:10-Ezekiel 46:18) het andere op Ezekiel 42:1-Ezekiel 42:14, en 1- ene korte beschrijving van de keukens voor priesters en volk geeft (Ezekiel 46:19-Ezekiel 46:24 -).

Vers 16

16. Alzo zegt de Heere HEERE: wanneer de vorst aan iemand van zijne zonen een geschenk zal geven van zijne erfenis, die voor hem in Ezekiel 45:7, en 48:21 v. 1 is bepaald, dat zullen zijne zonen hebben; het zal hun bezitting zijn in erfenis. 17. Maar wanneer hij van zijne erfenis een geschenk zal geven aan enen van zijne knechten, die zal dat hebben tot het vrij-jaar toe (Leviticus 25:10, Leviticus 25:13); dan zal het tot den vorst wederkeren; het is immers zijne erfenis, zijne zonen zullen het hebben.

Vers 16

16. Alzo zegt de Heere HEERE: wanneer de vorst aan iemand van zijne zonen een geschenk zal geven van zijne erfenis, die voor hem in Ezekiel 45:7, en 48:21 v. 1 is bepaald, dat zullen zijne zonen hebben; het zal hun bezitting zijn in erfenis. 17. Maar wanneer hij van zijne erfenis een geschenk zal geven aan enen van zijne knechten, die zal dat hebben tot het vrij-jaar toe (Leviticus 25:10, Leviticus 25:13); dan zal het tot den vorst wederkeren; het is immers zijne erfenis, zijne zonen zullen het hebben.

Vers 18

18. En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te beroven; van zijne bezitting zal hij zijnen zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijne erfenis, verstrooid worde(Ezekiel 45:8. 1 Samuel 8:14; 1 Samuel 22:7 1 Samuel 22:1Sa).

De toestemming omtrent een zijner zonen geeft aan den erfgenaam van den vorst het karakter van vorstelijke bezitting; het wordt wel het geschonken erfdeel van den zoon, maar het blijft toch in de vorstelijke familie. De verdere vergunning ten opzichte van een verdienstelijken of geliefden dienaar, waarbij het geschonkene in het vrij-jaar tot den gever terugkomt, verzekert het kroondomein tegen verkleining.

Wie veel geeft, is genoodzaakt anderen het hun te ontnemen.

Wij verstaan onder den vorst dien koning, die volgens Ezekiel 34:24; Ezekiel 27:25, over het Israël, dat na zijne bekering in het heilige land is teruggevoerd, in de plaats van Christus en uit het geslacht van David zal regeren gedurende de honderd jaren, die tot de oprichting van het duizendjarig rijk nog zullen voorbijgaan. In hem wordt de juist verhouding van de staatsmacht tot de kerk uitgedrukt, welke in de heiden-christelijke kerk gedurende den tijd der reformatie wel ene juiste gedaante had, maar overigens steeds tussen de overmacht van het pausdom over de vorsten en de cesaropapie, dat de wereldlijke macht de kerk beschouwt als geheel aan den staat onderworpen, en zich tot wetgevende personen ook in kerkelijke aangelegenheden opwerpt, heen en weer geslingerd heeft, en ten laatste zelfs tot het doden der getuigen wordt. De bevrijding ook van dezen dood zal voor ons van boven af, van de gemeente op Zion komen, nadat vooraf ene grote aardbeving de schepping van den Antichristelijken tijdgeest ten grave heeft gedragen (Revelation 1:7-Revelation 1:13). Tot dien tijd zijn alle pogingen van gelovige Christenen, om den rollenden wagen in de wielen te grijpen en hem tot staan te brengen, te vergeefs; de bestuurders van den staat staan zelf onder een fatum, en wanneer zij niet zo willen besturen, als het lot hen dringt, moeten zij aftreden. Gods raadsbesluit wordt zelfs vervuld door middel van het ongeloof en van de dwaasheid van de kinderen der wereld, maar met het doel voor Zijne kinderen, om de kinderen der wereld geheel en al te beschamen, en hun wijsheid voor langen tijd den mond te stoppen.

Vers 18

18. En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks, om hen van hun bezitting te beroven; van zijne bezitting zal hij zijnen zonen erf nalaten; opdat niet Mijn volk, een iegelijk uit zijne erfenis, verstrooid worde(Ezekiel 45:8. 1 Samuel 8:14; 1 Samuel 22:7 1 Samuel 22:1Sa).

De toestemming omtrent een zijner zonen geeft aan den erfgenaam van den vorst het karakter van vorstelijke bezitting; het wordt wel het geschonken erfdeel van den zoon, maar het blijft toch in de vorstelijke familie. De verdere vergunning ten opzichte van een verdienstelijken of geliefden dienaar, waarbij het geschonkene in het vrij-jaar tot den gever terugkomt, verzekert het kroondomein tegen verkleining.

Wie veel geeft, is genoodzaakt anderen het hun te ontnemen.

Wij verstaan onder den vorst dien koning, die volgens Ezekiel 34:24; Ezekiel 27:25, over het Israël, dat na zijne bekering in het heilige land is teruggevoerd, in de plaats van Christus en uit het geslacht van David zal regeren gedurende de honderd jaren, die tot de oprichting van het duizendjarig rijk nog zullen voorbijgaan. In hem wordt de juist verhouding van de staatsmacht tot de kerk uitgedrukt, welke in de heiden-christelijke kerk gedurende den tijd der reformatie wel ene juiste gedaante had, maar overigens steeds tussen de overmacht van het pausdom over de vorsten en de cesaropapie, dat de wereldlijke macht de kerk beschouwt als geheel aan den staat onderworpen, en zich tot wetgevende personen ook in kerkelijke aangelegenheden opwerpt, heen en weer geslingerd heeft, en ten laatste zelfs tot het doden der getuigen wordt. De bevrijding ook van dezen dood zal voor ons van boven af, van de gemeente op Zion komen, nadat vooraf ene grote aardbeving de schepping van den Antichristelijken tijdgeest ten grave heeft gedragen (Revelation 1:7-Revelation 1:13). Tot dien tijd zijn alle pogingen van gelovige Christenen, om den rollenden wagen in de wielen te grijpen en hem tot staan te brengen, te vergeefs; de bestuurders van den staat staan zelf onder een fatum, en wanneer zij niet zo willen besturen, als het lot hen dringt, moeten zij aftreden. Gods raadsbesluit wordt zelfs vervuld door middel van het ongeloof en van de dwaasheid van de kinderen der wereld, maar met het doel voor Zijne kinderen, om de kinderen der wereld geheel en al te beschamen, en hun wijsheid voor langen tijd den mond te stoppen.

Vers 19

19. Daarna bracht hij, die mij in Ezekiel 44:4 voor het tempelgebouw had gebracht, mij door den ingang, die aan de zijde der poort was tot de heilige kameren, den priesteren toebehorende, die naar het noorden zagen; en ziet, aldaar was ene plaats aan beide zijden, naar het westen.

Vers 19

19. Daarna bracht hij, die mij in Ezekiel 44:4 voor het tempelgebouw had gebracht, mij door den ingang, die aan de zijde der poort was tot de heilige kameren, den priesteren toebehorende, die naar het noorden zagen; en ziet, aldaar was ene plaats aan beide zijden, naar het westen.

Vers 20

20. En hij zei tot mij: Dit is de plaats, alwaar de priesters het schuldoffer en het zondoffer zullen koken; en waar zij het spijsoffer zullen bakken, en die toegang, van welken reeds in Ezekiel 42:9 sprake was, dient nu daartoe, opdat zij hetgeen hun van het schuld- en zoen- en spijsoffer als het allerheilige ten deel valt (Ezekiel 44:29) niet uitbrengen in het buitenste voorhof, om het volk te heiligen door het brengen dier spijzen in hun nabijheid (Ezekiel 44:19).

Vers 20

20. En hij zei tot mij: Dit is de plaats, alwaar de priesters het schuldoffer en het zondoffer zullen koken; en waar zij het spijsoffer zullen bakken, en die toegang, van welken reeds in Ezekiel 42:9 sprake was, dient nu daartoe, opdat zij hetgeen hun van het schuld- en zoen- en spijsoffer als het allerheilige ten deel valt (Ezekiel 44:29) niet uitbrengen in het buitenste voorhof, om het volk te heiligen door het brengen dier spijzen in hun nabijheid (Ezekiel 44:19).

Vers 21

21. Toen bracht hij mij uit in het buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken des voorhofs; en ziet, in elken hoek des voorhofs was een ander voorhofje.

Vers 21

21. Toen bracht hij mij uit in het buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken des voorhofs; en ziet, in elken hoek des voorhofs was een ander voorhofje.

Vers 22

22. In de vier hoeken des voorhofs waren voorhofjes met schoorstenen (eigenlijk: kleine voorhoven of bewierookte voorhoven d. i. welke het nooit aan kookmaterieel ontbreekt), van veertig ellen de lengte, en dertig de breedte; deze vier hoekhofjes hadden enerlei maat.

Vers 22

22. In de vier hoeken des voorhofs waren voorhofjes met schoorstenen (eigenlijk: kleine voorhoven of bewierookte voorhoven d. i. welke het nooit aan kookmaterieel ontbreekt), van veertig ellen de lengte, en dertig de breedte; deze vier hoekhofjes hadden enerlei maat.

Vers 23

23. En er was rondom in dezelve een ringmuur, rondom deze vier; en er waren keukens, stookplaatsen gemaakt beneden aan de ringmuren rondom.

Vers 23

23. En er was rondom in dezelve een ringmuur, rondom deze vier; en er waren keukens, stookplaatsen gemaakt beneden aan de ringmuren rondom.

Vers 24

24. En hij zei tot mij: Dit zijn de keukens, alwaar de dienaars des huizes de Levieten of tempeldienaars (Hoofdst 44:11 v.) het slachtoffer des volks zullen koken, opdat dit alsdan in de kamertjes de offermaaltijden zou kunnen houden.

Deze afdeling hangt met de vorige zamen, waar zich de Profeet met de opheffing van elke collisie tussen priesters, vorst en volk had bezig gehouden. Hij wijst hier nog ten slotte aan, tot hoever ook de geringste afwijking in dat opzicht moest worden tegengegaan, en heeft tot aansluiting juist van dit voorbeeld ene bijzondere aanleiding in de voorafgaande vermelding, van de offerplechtigheden en feesten en de wederkeer ge verhouding van den vorst en de priesters bij deze.

In het rijk Gods, even als in het rijk der natuur, en in het eerste eerst bijzonder, heeft alles zijne bepaalde plaats. Ongewoon zijn alleen de dingen der mensen, omdat deze zondaars zijn, en de zonde is in elk opzicht ongerechtigheid, wanorde.

Vers 24

24. En hij zei tot mij: Dit zijn de keukens, alwaar de dienaars des huizes de Levieten of tempeldienaars (Hoofdst 44:11 v.) het slachtoffer des volks zullen koken, opdat dit alsdan in de kamertjes de offermaaltijden zou kunnen houden.

Deze afdeling hangt met de vorige zamen, waar zich de Profeet met de opheffing van elke collisie tussen priesters, vorst en volk had bezig gehouden. Hij wijst hier nog ten slotte aan, tot hoever ook de geringste afwijking in dat opzicht moest worden tegengegaan, en heeft tot aansluiting juist van dit voorbeeld ene bijzondere aanleiding in de voorafgaande vermelding, van de offerplechtigheden en feesten en de wederkeer ge verhouding van den vorst en de priesters bij deze.

In het rijk Gods, even als in het rijk der natuur, en in het eerste eerst bijzonder, heeft alles zijne bepaalde plaats. Ongewoon zijn alleen de dingen der mensen, omdat deze zondaars zijn, en de zonde is in elk opzicht ongerechtigheid, wanorde.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 46". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-46.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile