Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-26.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 26Ezekiel 26:1.
VOORZEGGING TEGEN TYRUS.
II. Ezekiel 26:1-Ezekiel 26:21. Reeds Jesaja (23:1-18) had aan de stad Tyrus, de vesting aan de zee, zeer bepaald voorspeld, dat zij de Assyriërs zegenrijk zou weerstaan, doch door de Chaldeën zou worden belegerd, veroverd en onderworpen; Ezechiël neemt de voorzegging van Jesaja op en breidt die uit. Hij komt in zijne uitdrukkingen meer overeen met de voorzeggingen van Jesaja in Ezekiel 13:1-14 en van Jeremia in Ezekiel 50:1-51 tegen Babel. Gelijk toch bij die beide Profeten Babel vertegenwoordiger is van het anti-christelijke, zo bij hem Tyrus. Wij zien daaruit, dat het den Profeet niet op de bijzondere steden, volken, of koningen, tegen welke zij getuigen, als zodanig aankomt, niet als geschiedkundige personen of rijken, maar zij zijn hem slechts ene type, waarin zij de eeuwige grondstelling van het Goddelijk gericht aanschouwelijk willen maken; en zo is dan diensvolgens in de Openbaring an Johannes veel van hetgeen bij Jesaja en Jeremia omtrent Babel, bij Ezechiël omtrent Tyrus gevonden wordt, van het Babel van den laatsten tijd gezegd. De inhoud van ons hoofdstuk wordt in vier afdelingen verdeeld. Eerst wordt aan Tyrus de verwoesting, door ene menigte volken alleen in `t algemeen bedreigd (Ezekiel 26:1-Ezekiel 26:6; hierop wordt de veroverende vijand met name als een zeer machtige voorgesteld, en de van hem uitgaande verovering en verwoesting der stad omstandig voorgesteld (Ezekiel 26:7-Ezekiel 26:14). Daarna wordt de indruk geschilderd, dien de gebeurtenis op de bewoners van de eilanden en van de kusten zal maken (Ezekiel 26:15-Ezekiel 26:18). Eindelijk wordt het gehele verderf van Tyrus voor altijd voorzegd, maar tegenover dit verderf een heerlijk opstaan van Zion gesteld (Ezekiel 26:19-Ezekiel 26:21).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 26Ezekiel 26:1.
VOORZEGGING TEGEN TYRUS.
II. Ezekiel 26:1-Ezekiel 26:21. Reeds Jesaja (23:1-18) had aan de stad Tyrus, de vesting aan de zee, zeer bepaald voorspeld, dat zij de Assyriërs zegenrijk zou weerstaan, doch door de Chaldeën zou worden belegerd, veroverd en onderworpen; Ezechiël neemt de voorzegging van Jesaja op en breidt die uit. Hij komt in zijne uitdrukkingen meer overeen met de voorzeggingen van Jesaja in Ezekiel 13:1-14 en van Jeremia in Ezekiel 50:1-51 tegen Babel. Gelijk toch bij die beide Profeten Babel vertegenwoordiger is van het anti-christelijke, zo bij hem Tyrus. Wij zien daaruit, dat het den Profeet niet op de bijzondere steden, volken, of koningen, tegen welke zij getuigen, als zodanig aankomt, niet als geschiedkundige personen of rijken, maar zij zijn hem slechts ene type, waarin zij de eeuwige grondstelling van het Goddelijk gericht aanschouwelijk willen maken; en zo is dan diensvolgens in de Openbaring an Johannes veel van hetgeen bij Jesaja en Jeremia omtrent Babel, bij Ezechiël omtrent Tyrus gevonden wordt, van het Babel van den laatsten tijd gezegd. De inhoud van ons hoofdstuk wordt in vier afdelingen verdeeld. Eerst wordt aan Tyrus de verwoesting, door ene menigte volken alleen in `t algemeen bedreigd (Ezekiel 26:1-Ezekiel 26:6; hierop wordt de veroverende vijand met name als een zeer machtige voorgesteld, en de van hem uitgaande verovering en verwoesting der stad omstandig voorgesteld (Ezekiel 26:7-Ezekiel 26:14). Daarna wordt de indruk geschilderd, dien de gebeurtenis op de bewoners van de eilanden en van de kusten zal maken (Ezekiel 26:15-Ezekiel 26:18). Eindelijk wordt het gehele verderf van Tyrus voor altijd voorzegd, maar tegenover dit verderf een heerlijk opstaan van Zion gesteld (Ezekiel 26:19-Ezekiel 26:21).
Vers 1
1. En het gebeurde in het elfde jaar na de wegvoering van Jojachin d. i. 588 v. C. (Ezekiel 1:2), op den eersten der maand Abib, op het laatst van Maart (Exodus 12:2), dat des HEEREN woord tot mij geschiedde ten opzichte van Tyrus (vgl. Joel 3:4. Amos 1:9 v. Isaiah 23:1-Isaiah 23:18), zeggende:Vers 1
1. En het gebeurde in het elfde jaar na de wegvoering van Jojachin d. i. 588 v. C. (Ezekiel 1:2), op den eersten der maand Abib, op het laatst van Maart (Exodus 12:2), dat des HEEREN woord tot mij geschiedde ten opzichte van Tyrus (vgl. Joel 3:4. Amos 1:9 v. Isaiah 23:1-Isaiah 23:18), zeggende:Vers 2
2. Mensenkind! daarom dat Tyrus op zijn eiland in de Middellandse zee (Joshua 11:8) van Jeruzalem gezegd heeft: Heah! (Ezekiel 25:3), zij is verbroken, de poort der volken; Jeruzalem heeft nu het recht verloren de hoofdplaats voor het verkeer der volken te zijn; zij is tot Mij omgewend; voortaan zal mij die ere ten dele zijn. Ik zal vervuld worden met rijkdom en macht, zij is verwoest 1)! die mijne mededingster was staat nu niet meer in den weg.1) Heimelijk vermaak te hebben in den dood of het verval van anderen, wanneer wij schijnen daarbij te zullen winnen, is ene zonde, die ons lichtelijk bekruipt, doch die men niet denkt zulk een groot en God tergend kwaad te zijn, als zij inderdaad is. Wij zijn gereed om te zeggen, wanneer die, welke ons in het licht staan, of ons in den weg zijn, weggeruimd worden, wanneer zij breken of in ongenade vallen, zullen wij vervuld worden, nu zij verwoest zijn. Maar dit komt voort uit een zelfzuchtig, begeerlijk grondbeginsel, en uit ene begeerte, om alleen in het midden der aarde geplaatst te worden, of als wij benijden dat iemand bij ons zou wonen. Dit komt voort uit gebrek aan liefde tot onzen naasten, als ons zelven, welke Gods wet zo uitdrukkelijk eist, en uit die ongeregelde liefde der wereld, als ons geluk, welke de liefde van God zo uitdrukkelijk verbiedt. En het is recht bij God, te blazen in de oogmerken en de ontwerpen van diegenen, die steeds bedenken om zich zelf te verheffen op de puinhopen van anderen; en wij zien dat zij dikwijls teleur gesteld worden.
Vers 2
2. Mensenkind! daarom dat Tyrus op zijn eiland in de Middellandse zee (Joshua 11:8) van Jeruzalem gezegd heeft: Heah! (Ezekiel 25:3), zij is verbroken, de poort der volken; Jeruzalem heeft nu het recht verloren de hoofdplaats voor het verkeer der volken te zijn; zij is tot Mij omgewend; voortaan zal mij die ere ten dele zijn. Ik zal vervuld worden met rijkdom en macht, zij is verwoest 1)! die mijne mededingster was staat nu niet meer in den weg.1) Heimelijk vermaak te hebben in den dood of het verval van anderen, wanneer wij schijnen daarbij te zullen winnen, is ene zonde, die ons lichtelijk bekruipt, doch die men niet denkt zulk een groot en God tergend kwaad te zijn, als zij inderdaad is. Wij zijn gereed om te zeggen, wanneer die, welke ons in het licht staan, of ons in den weg zijn, weggeruimd worden, wanneer zij breken of in ongenade vallen, zullen wij vervuld worden, nu zij verwoest zijn. Maar dit komt voort uit een zelfzuchtig, begeerlijk grondbeginsel, en uit ene begeerte, om alleen in het midden der aarde geplaatst te worden, of als wij benijden dat iemand bij ons zou wonen. Dit komt voort uit gebrek aan liefde tot onzen naasten, als ons zelven, welke Gods wet zo uitdrukkelijk eist, en uit die ongeregelde liefde der wereld, als ons geluk, welke de liefde van God zo uitdrukkelijk verbiedt. En het is recht bij God, te blazen in de oogmerken en de ontwerpen van diegenen, die steeds bedenken om zich zelf te verheffen op de puinhopen van anderen; en wij zien dat zij dikwijls teleur gesteld worden.
Vers 3
3. Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan u(Ezekiel 13:8. Jeremiah 50:31. 1 Nahum 3:5), o Tyrus! en Ik zal vele Heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met hare golven deed opkomen, en ze tegen de plaats aanstortte, die te gronde moet.Vers 3
3. Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan u(Ezekiel 13:8. Jeremiah 50:31. 1 Nahum 3:5), o Tyrus! en Ik zal vele Heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik de zee met hare golven deed opkomen, en ze tegen de plaats aanstortte, die te gronde moet.Vers 4
4. Die zullen de muren van Tyrus verderven, en hare torens afbreken; ja Ik zal haar stof van haar wegvagen, zodat niet eens het puin der verwoeste gebouwen zal overblijven, en zal haar tot ene gladde, naakte steenrots maken.Vers 4
4. Die zullen de muren van Tyrus verderven, en hare torens afbreken; ja Ik zal haar stof van haar wegvagen, zodat niet eens het puin der verwoeste gebouwen zal overblijven, en zal haar tot ene gladde, naakte steenrots maken.Vers 5
5. Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten, niets dan een hoger gelegen stuk land met wat bos, een arm visschersgehucht. Dat zal zeker geschieden want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE, en zij zal den Heidenen ten roof worden.Vers 5
5. Zij zal in het midden der zee zijn tot uitspreiding van netten, niets dan een hoger gelegen stuk land met wat bos, een arm visschersgehucht. Dat zal zeker geschieden want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE, en zij zal den Heidenen ten roof worden.Vers 6
6. En hare dochteren, die in het veld zijn, de bewoners der steden, die tot haar gebied behoren en der plaatsen op het open land zullen met het zwaard gedood worden, en zij, de Tyriërs met wie tot hen behoren, zullen weten, dat Ik de HEERE ben.In Ezekiel 26:1 wordt niet gezegd welke maand het is. Men heeft daarom het woord "maand" in zijne hoogste betekenis genomen, als het hoofd der maanden, de eerste en uitgezochtste onder deze, namelijk Abib (Exodus 12:2): Zo deden ook wij naar Luther, die de Septuaginta volgt, en in verband met de plaats: Ezekiel 29:17. Beter vult men wellicht in of die maand, aan welke ieder Israëliet bij het noemen van dat elfde jaar van zelf dacht, de vierde (2 Kings 25:3), aan die der laatst voorafgegane tijdsbepaling (Ezekiel 24:1): "op den eersten dag der tiende maand" hetgeen ons dan verplaatst op het einde van het jaar 588, nadat Jeruzalem reeds 5 maanden verwoest lag, terwijl volgens de andere aanvulling de verovering dadelijk nabij was. "De aanwijzing van de gelijkheid der maand met Ezekiel 24:1 vestigt de aandacht op de gelijkheid van toestand; d r de dag van het begin van Jeruzalems belegering, hier de dag van het begin der belegering van Tyrus. In dezelfde maand, waarin Tyrus v r 2 jaren jubelde, moet het nu schreien. Toen Ezechiël deze profetie uitsprak was de verkondiging tegen Jeruzalem door verovering en verwoesting der stad reeds tot vervulling gekomen; nu kwam de beurt aan hare heidense mededingster Tyrus, die zich had verheugd over Jeruzalems ondergang, in de mening, dat zij vrij zou blijven en door Jeruzalems val winnen zou.
Veel langer den bij de andere volken toeft Ezechiël (tot Ezekiel 28:19) bij het lot van Tyrus. Zijne macht werd toen voor ene der meest betekenende gehouden, tegen welke menselijke macht niets kon uitrichten. Het was een tijd, in welken Tyrus zijn toppunt van uitwendigen glans had bereikt. Zegerijk had het de wapenen der Assyriërs weerstaan, vroegere twisten schijnen toen bijgelegd geweest te zijn, en Tyrus in nauwer verband met de overige hoofdsteden van Fenicië, Sidon, Arvad en Byblos te hebben gestaan (Ezekiel 27:8). Cyprus, een voorname steun van Tyrus, was na vergeefse pogingen, om zich onafhankelijk te maken, tot gehoorzaamheid teruggebracht. De gunstige toestand der eilandenstad scheen iederen storm te trotseren, en de macht kwam geheel met den overmoed overeen; men hield zich voor onverwinlijk, verheven boven alle volken in verstand en kracht. Met den hoogmoed ging eindelijk onverzadelijke hebzucht hand in hand, voor welke het toppunt van macht en rijkdom, dat men bereikt had, niet meer voldoende was, maar alleen tot nieuwere begeerte opwekte. Onder deze omstandigheden verkondigt Ezechiël aan de stad den ondergang. Niets was leerrijker voor het verbondsvolk in dien tijd, dan zulk ene daad van zijnen God; hier kwam de hogere hand, die een zwaar, niet terug te houden gericht over de volken liet komen, bijzonder duidelijk en sterk te voorschijn. Was de val van de macht der Tyriërs onder Alexander (1 Makk. 1:4) een wonder in de ogen der heidenen, zo moest het reeds hier onder Nebukadnezar als een merkwaardig teken van Goddelijke gerechtigheid staan.
Terwijl de Profeet den staf des woords tegen Tyrus zwaait verheft zich zijne rede geweldiger, en donderen zijne reden tegen de oude rotsstad als de aanrollende golven der zee. De taal doopt zich geheel in de kleur der overmoedige handelsveste, die over Jeruzalems val triomfeert. Zij verheugt zich, dat hare mededingster, die zij ene poort der volken noemt, nu woest geworden is, en haar leven zich nu tot haar moet wenden, opdat zij vervuld worde met hare heerlijkheid. Daarom zal echter ook de Heere nu tot haar zelf komen. Zich nauwkeurig houdende aan de plaatselijke omstandigheden laat de Profeet het uit verschillende volken zamengestelde leger der Chaldeën als golven der zee tegen Tyrus opstijgen, opdat deze zijne muren verwoesten en zijne torens wegrukken. Treffender kon de gehele ontlediging en verwoesting der stad niet worden uitgedrukt dan wanneer gezegd wordt, dat de Heere haar stof zal wegvegen en haar tot ene naakte rots, of tot ene droge plaats midden in de zee zal maken, waar men de visnetten uitbreidt. Niet alleen moet de stad een buit der volken worden, maar ook in den omtrek, in de op het veld verstrooid liggende vlekken en dorpen zal het zwaard der moordenaars woeden, opdat de trotsheid verootmoedigd worde en tot erkentenis van Jehova kome.
Op den achtergrond onzer profetie staat als dat Tyrus, waarop zij met hare eigenlijke, geestelijke vervulling doelt, de tegenwoordige tijdgeest, die zich geheel en al in aardse en stoffelijke belangen beweegt. Reeds nu roepen die van de Christelijke kerk zijn "Heah", dat deze poort der volken moet worden verbroken en het recht der heilige stad tot hen moet overgaan. Maar de golven der zee, welke tegen muren en torens van het moderne Tyrus zich moeten wentelen, staan reeds gereed hun werk aan te vangen en hun roeping te vervullen, wanneer het daartoe bepaalde uur komt. Slechts het twintigste deel van 70 jaren is het, dat het Jeruzalem der Christelijke, inzonderheid der Evangelische kerk als in puin moet liggen. (Revelation 1:7). Van Tyrus zal echter het tiende deel vallen, en in de aardbeving zullen zeven duizend namen der mensen worden gedood. (Revelation 1:13). Er zal geen menschenleven voorbijgaan, of de geschiedenis zal de commentaar schrijven tot de raadselachtig klinkende woorden; wij kunnen ons van nadere aanwijzingen onthouden, hoezeer ook het thema: "Tyrus tegen Jeruzalem, ene tijdstudie, " zoals Schrder het genoemd heeft, tot ene behandeling uitnodigt, en wij gaan liever met aanmerkingen der uitleggers ook tot de afzonderlijke punten der voor ons liggende plaats over.
De algemene gedachte in Ezekiel 26:2 is deze: de wereld triomfeert over de kern, wanneer deze zware nederlagen lijdt en door de gerichten Gods wordt bezocht, maar haar lachen zal in schreien worden veranderd. Beide, Jeruzalem en Tyrus, maakten er aanspraak op de wereldstad te zijn, de ene, daar zij als het hoogste goed de ware godsdienst aanzag, de andere omdat zij het als reële stoffelijke winst en aardsen rijkdom beschouwde. Door de inneming van Jeruzalem scheen het proces ten gunste van Tyrus beslist te zijn, en Tyrus jubelt over die beslissing.
De rede der Tyriers: "zij is verbroken, de poort der volken" moeten wij zo opvatten, dat zij in het trekken der volken naar Jeruzalem, d. i. in de aantrekkingskracht, welke Jeruzalem als de plaats van de openbaring der Goddelijke genade, van wet en recht des Heeren op de volken uitoefent, ene benadeling zag van haar streven om alle volken tot zich te trekken, en tot haar doel te gebruiken. En daarom verheugde zij zich nu over de verwoesting van Jeruzalem, omdat zij hoopte, dat zij nu alleen de volken tot zich zou kunnen trekken en zich met hun goederen verrijken. Daarbij behoeft men de Tyriërs geen inzicht toe te kennen in de geestelijke roeping van Jeruzalem, die hoger is dan heidense opvattingen, reeds de omstandigheid dat Jeruzalem door hare plaats in de wereld de belangen der koopmansstad scheen te benadelen, was genoeg, om leedvermaak over den val der Godsstad op te wekken, daar dienst van God en van Mammon onverenigbare tegenstellingen vormen.
Vele volken zouden nu tot haar stromen, meende nu Tyrus, en God vatte hen bij hun woord; maar hoe? Tegenover de trotse golfslagen van het zich inbeeldende hart komen de hoog slaande golven der vergelding, en de vele heidense volken, die God over hen brengt, antwoorden op hare hoogmoedige speculaties in hare blijdschap over Jeruzalems val. De zee, die de troost was van Tyrus, wordt nu haar schrik.
Met toespeling op den naam en de ligging der eilandstad verklaart de Profeet, dat de stad weer worden zou, wat zij oorspronkelijk was, ene naakte, kale rots, (want uit twee zulke rotsen, die men als woonplaats der goden beschouwde en de Ambrosische rotsen noemde (Ezekiel 28:2) bestond aanvankelijk het eiland-eerst door aanbrenging van aarde werden zij bewoonbaar gemaakt). De muren en torens waren naar de landzijde bijzonder sterk en in de oudheid beroemd. Koning Hiram had zich in dit opzicht bijzonder verdienstelijk omtrent de stad gemaakt. Na het wegnemen dier beschuttingen is zij nu ook des te meer aan de willekeur der verdelgingszucht prijs gegeven. Zelfs het stof der in puinhopen veranderde woonplaatsen zal niet overblijven, en de stad zal ene plaats worden, waar armzalige visschershutten zijn opgeslagen.
Vers 6
6. En hare dochteren, die in het veld zijn, de bewoners der steden, die tot haar gebied behoren en der plaatsen op het open land zullen met het zwaard gedood worden, en zij, de Tyriërs met wie tot hen behoren, zullen weten, dat Ik de HEERE ben.In Ezekiel 26:1 wordt niet gezegd welke maand het is. Men heeft daarom het woord "maand" in zijne hoogste betekenis genomen, als het hoofd der maanden, de eerste en uitgezochtste onder deze, namelijk Abib (Exodus 12:2): Zo deden ook wij naar Luther, die de Septuaginta volgt, en in verband met de plaats: Ezekiel 29:17. Beter vult men wellicht in of die maand, aan welke ieder Israëliet bij het noemen van dat elfde jaar van zelf dacht, de vierde (2 Kings 25:3), aan die der laatst voorafgegane tijdsbepaling (Ezekiel 24:1): "op den eersten dag der tiende maand" hetgeen ons dan verplaatst op het einde van het jaar 588, nadat Jeruzalem reeds 5 maanden verwoest lag, terwijl volgens de andere aanvulling de verovering dadelijk nabij was. "De aanwijzing van de gelijkheid der maand met Ezekiel 24:1 vestigt de aandacht op de gelijkheid van toestand; d r de dag van het begin van Jeruzalems belegering, hier de dag van het begin der belegering van Tyrus. In dezelfde maand, waarin Tyrus v r 2 jaren jubelde, moet het nu schreien. Toen Ezechiël deze profetie uitsprak was de verkondiging tegen Jeruzalem door verovering en verwoesting der stad reeds tot vervulling gekomen; nu kwam de beurt aan hare heidense mededingster Tyrus, die zich had verheugd over Jeruzalems ondergang, in de mening, dat zij vrij zou blijven en door Jeruzalems val winnen zou.
Veel langer den bij de andere volken toeft Ezechiël (tot Ezekiel 28:19) bij het lot van Tyrus. Zijne macht werd toen voor ene der meest betekenende gehouden, tegen welke menselijke macht niets kon uitrichten. Het was een tijd, in welken Tyrus zijn toppunt van uitwendigen glans had bereikt. Zegerijk had het de wapenen der Assyriërs weerstaan, vroegere twisten schijnen toen bijgelegd geweest te zijn, en Tyrus in nauwer verband met de overige hoofdsteden van Fenicië, Sidon, Arvad en Byblos te hebben gestaan (Ezekiel 27:8). Cyprus, een voorname steun van Tyrus, was na vergeefse pogingen, om zich onafhankelijk te maken, tot gehoorzaamheid teruggebracht. De gunstige toestand der eilandenstad scheen iederen storm te trotseren, en de macht kwam geheel met den overmoed overeen; men hield zich voor onverwinlijk, verheven boven alle volken in verstand en kracht. Met den hoogmoed ging eindelijk onverzadelijke hebzucht hand in hand, voor welke het toppunt van macht en rijkdom, dat men bereikt had, niet meer voldoende was, maar alleen tot nieuwere begeerte opwekte. Onder deze omstandigheden verkondigt Ezechiël aan de stad den ondergang. Niets was leerrijker voor het verbondsvolk in dien tijd, dan zulk ene daad van zijnen God; hier kwam de hogere hand, die een zwaar, niet terug te houden gericht over de volken liet komen, bijzonder duidelijk en sterk te voorschijn. Was de val van de macht der Tyriërs onder Alexander (1 Makk. 1:4) een wonder in de ogen der heidenen, zo moest het reeds hier onder Nebukadnezar als een merkwaardig teken van Goddelijke gerechtigheid staan.
Terwijl de Profeet den staf des woords tegen Tyrus zwaait verheft zich zijne rede geweldiger, en donderen zijne reden tegen de oude rotsstad als de aanrollende golven der zee. De taal doopt zich geheel in de kleur der overmoedige handelsveste, die over Jeruzalems val triomfeert. Zij verheugt zich, dat hare mededingster, die zij ene poort der volken noemt, nu woest geworden is, en haar leven zich nu tot haar moet wenden, opdat zij vervuld worde met hare heerlijkheid. Daarom zal echter ook de Heere nu tot haar zelf komen. Zich nauwkeurig houdende aan de plaatselijke omstandigheden laat de Profeet het uit verschillende volken zamengestelde leger der Chaldeën als golven der zee tegen Tyrus opstijgen, opdat deze zijne muren verwoesten en zijne torens wegrukken. Treffender kon de gehele ontlediging en verwoesting der stad niet worden uitgedrukt dan wanneer gezegd wordt, dat de Heere haar stof zal wegvegen en haar tot ene naakte rots, of tot ene droge plaats midden in de zee zal maken, waar men de visnetten uitbreidt. Niet alleen moet de stad een buit der volken worden, maar ook in den omtrek, in de op het veld verstrooid liggende vlekken en dorpen zal het zwaard der moordenaars woeden, opdat de trotsheid verootmoedigd worde en tot erkentenis van Jehova kome.
Op den achtergrond onzer profetie staat als dat Tyrus, waarop zij met hare eigenlijke, geestelijke vervulling doelt, de tegenwoordige tijdgeest, die zich geheel en al in aardse en stoffelijke belangen beweegt. Reeds nu roepen die van de Christelijke kerk zijn "Heah", dat deze poort der volken moet worden verbroken en het recht der heilige stad tot hen moet overgaan. Maar de golven der zee, welke tegen muren en torens van het moderne Tyrus zich moeten wentelen, staan reeds gereed hun werk aan te vangen en hun roeping te vervullen, wanneer het daartoe bepaalde uur komt. Slechts het twintigste deel van 70 jaren is het, dat het Jeruzalem der Christelijke, inzonderheid der Evangelische kerk als in puin moet liggen. (Revelation 1:7). Van Tyrus zal echter het tiende deel vallen, en in de aardbeving zullen zeven duizend namen der mensen worden gedood. (Revelation 1:13). Er zal geen menschenleven voorbijgaan, of de geschiedenis zal de commentaar schrijven tot de raadselachtig klinkende woorden; wij kunnen ons van nadere aanwijzingen onthouden, hoezeer ook het thema: "Tyrus tegen Jeruzalem, ene tijdstudie, " zoals Schrder het genoemd heeft, tot ene behandeling uitnodigt, en wij gaan liever met aanmerkingen der uitleggers ook tot de afzonderlijke punten der voor ons liggende plaats over.
De algemene gedachte in Ezekiel 26:2 is deze: de wereld triomfeert over de kern, wanneer deze zware nederlagen lijdt en door de gerichten Gods wordt bezocht, maar haar lachen zal in schreien worden veranderd. Beide, Jeruzalem en Tyrus, maakten er aanspraak op de wereldstad te zijn, de ene, daar zij als het hoogste goed de ware godsdienst aanzag, de andere omdat zij het als reële stoffelijke winst en aardsen rijkdom beschouwde. Door de inneming van Jeruzalem scheen het proces ten gunste van Tyrus beslist te zijn, en Tyrus jubelt over die beslissing.
De rede der Tyriers: "zij is verbroken, de poort der volken" moeten wij zo opvatten, dat zij in het trekken der volken naar Jeruzalem, d. i. in de aantrekkingskracht, welke Jeruzalem als de plaats van de openbaring der Goddelijke genade, van wet en recht des Heeren op de volken uitoefent, ene benadeling zag van haar streven om alle volken tot zich te trekken, en tot haar doel te gebruiken. En daarom verheugde zij zich nu over de verwoesting van Jeruzalem, omdat zij hoopte, dat zij nu alleen de volken tot zich zou kunnen trekken en zich met hun goederen verrijken. Daarbij behoeft men de Tyriërs geen inzicht toe te kennen in de geestelijke roeping van Jeruzalem, die hoger is dan heidense opvattingen, reeds de omstandigheid dat Jeruzalem door hare plaats in de wereld de belangen der koopmansstad scheen te benadelen, was genoeg, om leedvermaak over den val der Godsstad op te wekken, daar dienst van God en van Mammon onverenigbare tegenstellingen vormen.
Vele volken zouden nu tot haar stromen, meende nu Tyrus, en God vatte hen bij hun woord; maar hoe? Tegenover de trotse golfslagen van het zich inbeeldende hart komen de hoog slaande golven der vergelding, en de vele heidense volken, die God over hen brengt, antwoorden op hare hoogmoedige speculaties in hare blijdschap over Jeruzalems val. De zee, die de troost was van Tyrus, wordt nu haar schrik.
Met toespeling op den naam en de ligging der eilandstad verklaart de Profeet, dat de stad weer worden zou, wat zij oorspronkelijk was, ene naakte, kale rots, (want uit twee zulke rotsen, die men als woonplaats der goden beschouwde en de Ambrosische rotsen noemde (Ezekiel 28:2) bestond aanvankelijk het eiland-eerst door aanbrenging van aarde werden zij bewoonbaar gemaakt). De muren en torens waren naar de landzijde bijzonder sterk en in de oudheid beroemd. Koning Hiram had zich in dit opzicht bijzonder verdienstelijk omtrent de stad gemaakt. Na het wegnemen dier beschuttingen is zij nu ook des te meer aan de willekeur der verdelgingszucht prijs gegeven. Zelfs het stof der in puinhopen veranderde woonplaatsen zal niet overblijven, en de stad zal ene plaats worden, waar armzalige visschershutten zijn opgeslagen.
Vers 7
7. Want alzo om over hetgeen Zijn voornemen is, nog meer bepaald Zich te verklaren, zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal binnen twee jaren van nu af (Isaiah 23:1) Nebukadnezar, den koning, van Babel, den koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden, en met wagenen, en met ruiteren en krijgsvergaderingen, en veel volks.Vers 7
7. Want alzo om over hetgeen Zijn voornemen is, nog meer bepaald Zich te verklaren, zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal binnen twee jaren van nu af (Isaiah 23:1) Nebukadnezar, den koning, van Babel, den koning der koningen, van het noorden tegen Tyrus brengen, met paarden, en met wagenen, en met ruiteren en krijgsvergaderingen, en veel volks.Vers 8
8. Hij zal uwe dochteren op het veld met het zwaard doden1) (Ezekiel 26:6), en hij zal sterkten tegen u maken, en enen wal tegen u opwerpen, en rondassen schilden als een schutdak voor de bestormers, tegen u opheffen.1) Niet alleen zal de stad zelf, maar ook hare dochteren, d. i. de van haar afhankelijke steden, worden verwoest. Ook de bewoners van de steden zullen met het zwaard worden gedood, omdat Tyrus zich heeft menen te verrijken door den val van Jeruzalem, de stad Gods. 9. En hij zal muurbrekers tegen uwe muren stellen, en uwe torens met zijne zwaarden afbreken.
Vers 8
8. Hij zal uwe dochteren op het veld met het zwaard doden1) (Ezekiel 26:6), en hij zal sterkten tegen u maken, en enen wal tegen u opwerpen, en rondassen schilden als een schutdak voor de bestormers, tegen u opheffen.1) Niet alleen zal de stad zelf, maar ook hare dochteren, d. i. de van haar afhankelijke steden, worden verwoest. Ook de bewoners van de steden zullen met het zwaard worden gedood, omdat Tyrus zich heeft menen te verrijken door den val van Jeruzalem, de stad Gods. 9. En hij zal muurbrekers tegen uwe muren stellen, en uwe torens met zijne zwaarden afbreken.
Vers 10
10. Van wege de menigte zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uwe muren zullen beven van wege het gedruis der ruiteren, en wielen, en wagenen, als hij door uwe poorten zal intrekken, gelijk door de ingangen ener doorgebrokene, door bestorming ingenomene stad; zo weinig zult gij door uwe ligging en sterkte iets boven de andere vestingen vooruit hebben.Vers 10
10. Van wege de menigte zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uwe muren zullen beven van wege het gedruis der ruiteren, en wielen, en wagenen, als hij door uwe poorten zal intrekken, gelijk door de ingangen ener doorgebrokene, door bestorming ingenomene stad; zo weinig zult gij door uwe ligging en sterkte iets boven de andere vestingen vooruit hebben.Vers 11
11. Hij zal met de a) hoeven zijner paarden al uwe straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk ene van de kolommen uwer sterkte zal in den Herkules-tempel, die tegenover den tempel te Jeruzalem met zijne pilaren Jachin en Boaz (1 Kings 7:21) staat, ter aarde nederstorten.a) Isaiah 5:28. Jeremiah 47:3.
Vers 11
11. Hij zal met de a) hoeven zijner paarden al uwe straten vertreden; uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk ene van de kolommen uwer sterkte zal in den Herkules-tempel, die tegenover den tempel te Jeruzalem met zijne pilaren Jachin en Boaz (1 Kings 7:21) staat, ter aarde nederstorten.a) Isaiah 5:28. Jeremiah 47:3.
Vers 12
12. En zij zullen uw vermogen roven, en uwe koopmanswaren plunderen, en uwe muren afbreken, en uwe kostelijke huizen, waarin de rijke handelaars als vorsten in hun paleizen woonden (Isaiah 23:13), omwerpen, en uwe stenen, en uw hout, en uw stof 1) zullen zij in het midden der wateren werpen, zodat er niets van de op dat rotsachtige eiland aangebrachte aarde overblijft.1) Van Jeruzalem was voorspeld, dat het zou omgeploegd worden als een akker. Het was dus voor opbouwen nog geschikt, maar van Tyrus zou het stof worden weggeworpen, zodat er niets overbleef, dan een rots en dus voor opbouwen en weer bevolkt worden geheel ongeschikt. Dat was de straf, welke God over die stad had beschikt.
Vers 12
12. En zij zullen uw vermogen roven, en uwe koopmanswaren plunderen, en uwe muren afbreken, en uwe kostelijke huizen, waarin de rijke handelaars als vorsten in hun paleizen woonden (Isaiah 23:13), omwerpen, en uwe stenen, en uw hout, en uw stof 1) zullen zij in het midden der wateren werpen, zodat er niets van de op dat rotsachtige eiland aangebrachte aarde overblijft.1) Van Jeruzalem was voorspeld, dat het zou omgeploegd worden als een akker. Het was dus voor opbouwen nog geschikt, maar van Tyrus zou het stof worden weggeworpen, zodat er niets overbleef, dan een rots en dus voor opbouwen en weer bevolkt worden geheel ongeschikt. Dat was de straf, welke God over die stad had beschikt.
Vers 13
13. Zo zal Ik het a) gedeun 1), het geschal uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden(Isaiah 14:11).a) Isaiah 24:7, Isaiah 24:8. Jeremiah 7:34. 16:9.
1) Tyrus was een vrolijke stad geweest (Isaiah 23:7). Met hare genoegens had zij tollenaren gelokt, om met haar in handel van koopmansschap te komen; maar nu mag zij vaarwel zeggen aan alle haren voordeligen koophandel en vermakelijken omgang. Tyrus is niet meer een plaats van bezigheid of van kortswijl.
Vers 13
13. Zo zal Ik het a) gedeun 1), het geschal uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden(Isaiah 14:11).a) Isaiah 24:7, Isaiah 24:8. Jeremiah 7:34. 16:9.
1) Tyrus was een vrolijke stad geweest (Isaiah 23:7). Met hare genoegens had zij tollenaren gelokt, om met haar in handel van koopmansschap te komen; maar nu mag zij vaarwel zeggen aan alle haren voordeligen koophandel en vermakelijken omgang. Tyrus is niet meer een plaats van bezigheid of van kortswijl.
Vers 14
14. Ja Ik zal u maken tot ene gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten (Ezekiel 26:5), gij zult niet meer gebouwd worden: want ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.Reeds Jesaja (Ezekiel 23:13) had voorzegd, dat het de Chaldeën zouden zijn, die Tyrus verwoestten. Deze profetie neemt Ezechiël op, en hij beschrijft dan in profetische woorden, hoe de koning van het rijk der Chaldeën Tyrus zal innemen. De beschrijving volgt trapsgewijze den gang der belegering. Nebukadnezar zal eerst op het vaste land de van Tyrus afhankelijke steden aan zich onderwerpen, vervolgens tot belegering van Tyrus overgaan, de belegeringswerktuigen aanbrengen, met deze op den door hem te vormen wal of dam komen, de stad onder een schilddak naderen, de muurbrekers aanleggen, bressen maken en in de stad trekken, zoals men in ene geopende landstad intrekt. Vervolgens zal hij Tyrus verwoesten, zijne inwoners doden, zijne zuilen, die gelijk de kolossus van Rhodus tot den Fenicischen eredienst behoren, omver storten, het plunderen, slechten, zodat het ten laatste tot ene kale rots moet worden.
Volgens twee plaatsen bij Jozefus belegerde Nebukadnezar werkelijk 13 jaren lang Tyrus onder haren koning Itho-bal, zonder dat van de verovering bericht tot ons gekomen is. Beschouwt men dit zwijgen over ene verovering der stad, zoals dat op beide plaatsen van Jozefus opmerkelijk voorkomt, als een bewijs der niet-verovering, of ten minste niet-verwoesting, zo is door Ezekiel 29:18 uitdrukkelijk bevestigd waar de zware dienst van Nebukadnezars leger tegen Tyrus als onbeloond wordt voorgesteld en daarvoor ene vergoeding in Egypte in uitzicht wordt gesteld, het loon zou niet hebben kunnen ontbreken, wanneer de rijke eilandstad werkelijk ware veroverd en ter plundering overgegeven.
Hier wordt met zovele woorden aan de eilandstad Tyrus de algehele verwoesting en wel door Nebukadnezar aangezegd, zodat de kale rots alleen zal overblijven, om er de visnetten over uit te spreiden. Nu verzekert wel is waar de Griekse historieschrijver Menander van Efeze uitdrukkelijk, op grond van berichten uit het Tyrisch staatsarchief, dat onder den Tyrischen koning Itho-bal Tyrus dertien jaar lang door Nebukadnezar is belegerd. Maar de verovering der eilandenstad wordt nergens vermeld, en als zeker mogen wij aannemen, dat ene zo volkomene verwoesting der stad, welker handel nog vele eeuwen bloeide, die der macht van den Macedonischen koning Alexander zeven maanden lang het hoofd bood, toen ter tijd niet zal hebben plaats gehad. Ook wordt het niet vermeld, dat de Chaldeën Tyrus met schepen hebben aangetast, of van de kust af een dijk hebben aangelegd, door welk middel (dat echter moeilijk was af te wenden) Alexander de stad deed bukken. Het laat zich daarom niet loochenen dat deze bedreiging des Heeren aan het historisch Tyrus destijds evenmin volledig is vervuld als ene soortgelijke bedreiging tegen Babel bij Jesaja (vgl. Isaiah 13:1) en zovele andere bedreigingen, die de Heere juist daarom heeft uitgesproken, opdat Hij ze niet mocht behoeven te volvoeren (Jonah 3:4). Wel belooft God slechts dan de afwending der bedreigde straffen, wanneer de bedreigden zich bekeren (Jeremiah 18:7, Jeremiah 18:8). Maar soms verzacht hij ook de straffen d r, waar de maat der zonde nog niet vol is, of de middelen der bekering nog niet zijn uitgeput. Het laatste was volgens de getuigenis des Heeren (Matthew 21:22), ten aanzien van Tyrus het geval. Zo was het historische Tyrus slechts een onvolkomen voorbeeld van het geestelijke Tyrus en zo werd daarom ook de zwaarste bedreiging daartegen uitgesproken, zonder er nog aan te worden vervuld. Dit vroegtijdig uitspreken van een vonnis, dat eerst in den laatsten tijd zal worden vervuld, deze verschonende verzachting der straffen, deze lankmoedigheid Gods, is ten allen tijde door de wereld en haren overste, den satan misbruikt geworden, om de harten te verharden tegen Gods gericht. Dat is reeds begonnen bij de eerste bedreiging des Heeren (Genesis 2:17). "Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven, " waarop de slang zegt: "gij zult niet sterven", maar-en in zo verre verkrijgt zij enigszins gelijk, dat de dood niet op dien zelfden dag in volle mate trof, toen Adam en Eva het gebod overtraden. In deze lankmoedigheid Gods ligt ook de aanleiding tot het euvelmoedig spreekwoord (Ez. 12:22): dewijl het zo lang uitblijft, zal er van de profetie niets worden. Van daar zoveel overmoedige bespotting van Gods woord, zoveel hoon den Profeten aangedaan en zoveel vergeefse moeite van gelovige Schriftverklaarders, om toch de vervulling van iedere bedreiging Gods aan te wijzen. Maar God heeft deze rechtvaardiging niet nodig. Waar zijne bedreiging hardnekkig wordt veracht en de mensen de mate hunner zonden vervullen, daar wordt de straf door de Profeten aangekondigd, in al haren omvang toegepast. Dan spreekt de Heere: "In uwen tijd, o ongehoorzaam huis! zal Ik doen wat Ik zeg" (Exodus 12:25), en Hij doet het ook. Zo is het aan Jeruzalem tweemaal gebleken. Maar ten laatste zullen alle boosdoeners het ondervinden, dat God de Heere is, en Zich niet laat bespotten. Doch dan is het te laat.
Is Tyrus door Nebukadnezar veroverd of niet? Daaruit dat Menander slechts van ene dertienjarige belegering spreekt zonder aan ene inneming te denken, willen velen besluiten, dat Nebukadnezar de stad niet veroverd heeft, en zij denken ene bevestiging daarvoor in Ezekiel 29:17, te vinden. Maar op de laatste plaats behoort de inneming en plundering van Tyrus mede tot den arbeid, die Nekukadnezar aan Tyrus doet, en kon dus niet als een loon er voor worden gerekend, maar omdat Nebukadnezar naar Gods wil Tyrus heeft ingenomen en geplunderd, moet hij daarvoor met Egypte worden beloond. Dat Menander aan de verovering niet denkt, is integendeel een teken daarvoor, dat zij werkelijk is geschied, want wanneer hij verhaalde, dat de belegering 13 jaren geduurd had, en toch daarbij had geweten, dat zij zonder resultaat was gebleven, had hij dit moeten mededelen; nu echter denkt hij zonder twijfel er aan, dat de belegering ten laatste met verovering is geëindigd. Dien overeenkomstig verhaalt hij dan ook uitvoerig, dat later het koningschap in Tyrus is de niet gegaan, dat rechters in de plaats van koningen zijn gekomen en ten laatste de Tyriërs zich vorsten van hunnen stam uit Babel hebben genomen, hetgeen alles veronderstelt, dat het politiek bestaan van Tyrus door de belegering van Nebukadnezar was geschokt. Zo staat tevens geschiedkundig vast, dat Tyrus, toen het rijk der Chaldeën in nstortte, rustig onder de Medo-Perzische heerschappij overging, hetgeen alleen verklaarbaar is, wanneer het door Nebukadnezar te voren aan het rijk der Chaldeën was onderworpen.
De macht van Tyrus, die door Nebukadnezar gebroken was, wordt door Ezechiël gezien als n met de gehele vernietiging. Jeruzalems verwoesting door Nebukadnezar verzekert hem in zijn onwrikbaar geloof aan Gods waarachtigheid en trouw den nieuwen bouw van Jeruzalem, zijne opstanding tot een nieuw bestaan, zijne toekomstige heerlijkheid (Ezekiel 28:25 v. 29:21); Tyrus' overwinning daarentegen door dezelfde hand, die de Godsstad sloeg, heeft de tegenovergestelde betekenis; daardoor is verderf en niets dan verderf aangekondigd; Tyrus in zijn vergeten van God, in zijne vermetelheid kan geen zegen aanschouwen, de wonde, welke Nebukadnezar slaat, is ene ongeneeslijke, welke naar den wil van God, hem den gehelen ondergang, den dood berokkent-hij slaat de dodelijke wonde en het gehele overige bestaan van Tyrus is alleen een dof schijnleven vol kwelling, een voortdurend worstelen met den dood.
Ook na de verovering door de kruisvaders op 27 Juni 1124 n. C. en ondanks de verwoesting door ene aardbeving in 1202 bloeiden in Tyrus weer scheepvaart en handel, glasfabrieken en purperververijen. Toen echter na de verwoesting der Christelijke rijken in Syrië nog alleen Tyrus en Ptolomas in het bezit der Christenen waren gebleven, en eindelijk ook de laatste stad den Saracenen in handen viel, maakte zich van de Christenen in Tyrus zulk een schrik meester, dat zich dienzelfden avond en in den nacht de nog in de stad achtergeblevene Franken inscheepten en de gewichtige stad aan de vijanden overlieten, Den volgenden dag, den 19 Mei 1291, nam de Egyptische sultan Aschraf van Tyrus bezit en maakte hij haar den aardbodem gelijk. Nu eerst waren de profetieën ten volle waarheid geworden, Tyrus was ene naakte rots geworden en tot ene uitspreiding der netten.
Waar zich eens het mastenbos der schepen van Tarsis bewoog, verheffen nu, nauwelijks een paar welgetakelde kielen van Engelse koopvaarders zich boven het water; de handel heeft andere middelpunten gevonden. De rotsachtige zuidzijde van het oude eiland dient volgens het woord van den Profeet werkelijk om visnetten uit te spannen. Manudrell vond geen enkel goed onderhouden huis, maar alleen een paar vissers, die zich in gewelven ophielden.
Laat uw hart niet zo bedwelmd worden door het geruis, hetwelk de wereld moet maken, opdat men de kale rotsen daaronder niet kan bemerken; laat u niet misleiden door de vrolijke zangers en de wakkere instrumenten, het is zo stil boven de graven ook van de rijken en groten.
Vers 14
14. Ja Ik zal u maken tot ene gladde steenrots; gij zult zijn tot uitspreiding der netten (Ezekiel 26:5), gij zult niet meer gebouwd worden: want ik, de HEERE, heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE.Reeds Jesaja (Ezekiel 23:13) had voorzegd, dat het de Chaldeën zouden zijn, die Tyrus verwoestten. Deze profetie neemt Ezechiël op, en hij beschrijft dan in profetische woorden, hoe de koning van het rijk der Chaldeën Tyrus zal innemen. De beschrijving volgt trapsgewijze den gang der belegering. Nebukadnezar zal eerst op het vaste land de van Tyrus afhankelijke steden aan zich onderwerpen, vervolgens tot belegering van Tyrus overgaan, de belegeringswerktuigen aanbrengen, met deze op den door hem te vormen wal of dam komen, de stad onder een schilddak naderen, de muurbrekers aanleggen, bressen maken en in de stad trekken, zoals men in ene geopende landstad intrekt. Vervolgens zal hij Tyrus verwoesten, zijne inwoners doden, zijne zuilen, die gelijk de kolossus van Rhodus tot den Fenicischen eredienst behoren, omver storten, het plunderen, slechten, zodat het ten laatste tot ene kale rots moet worden.
Volgens twee plaatsen bij Jozefus belegerde Nebukadnezar werkelijk 13 jaren lang Tyrus onder haren koning Itho-bal, zonder dat van de verovering bericht tot ons gekomen is. Beschouwt men dit zwijgen over ene verovering der stad, zoals dat op beide plaatsen van Jozefus opmerkelijk voorkomt, als een bewijs der niet-verovering, of ten minste niet-verwoesting, zo is door Ezekiel 29:18 uitdrukkelijk bevestigd waar de zware dienst van Nebukadnezars leger tegen Tyrus als onbeloond wordt voorgesteld en daarvoor ene vergoeding in Egypte in uitzicht wordt gesteld, het loon zou niet hebben kunnen ontbreken, wanneer de rijke eilandstad werkelijk ware veroverd en ter plundering overgegeven.
Hier wordt met zovele woorden aan de eilandstad Tyrus de algehele verwoesting en wel door Nebukadnezar aangezegd, zodat de kale rots alleen zal overblijven, om er de visnetten over uit te spreiden. Nu verzekert wel is waar de Griekse historieschrijver Menander van Efeze uitdrukkelijk, op grond van berichten uit het Tyrisch staatsarchief, dat onder den Tyrischen koning Itho-bal Tyrus dertien jaar lang door Nebukadnezar is belegerd. Maar de verovering der eilandenstad wordt nergens vermeld, en als zeker mogen wij aannemen, dat ene zo volkomene verwoesting der stad, welker handel nog vele eeuwen bloeide, die der macht van den Macedonischen koning Alexander zeven maanden lang het hoofd bood, toen ter tijd niet zal hebben plaats gehad. Ook wordt het niet vermeld, dat de Chaldeën Tyrus met schepen hebben aangetast, of van de kust af een dijk hebben aangelegd, door welk middel (dat echter moeilijk was af te wenden) Alexander de stad deed bukken. Het laat zich daarom niet loochenen dat deze bedreiging des Heeren aan het historisch Tyrus destijds evenmin volledig is vervuld als ene soortgelijke bedreiging tegen Babel bij Jesaja (vgl. Isaiah 13:1) en zovele andere bedreigingen, die de Heere juist daarom heeft uitgesproken, opdat Hij ze niet mocht behoeven te volvoeren (Jonah 3:4). Wel belooft God slechts dan de afwending der bedreigde straffen, wanneer de bedreigden zich bekeren (Jeremiah 18:7, Jeremiah 18:8). Maar soms verzacht hij ook de straffen d r, waar de maat der zonde nog niet vol is, of de middelen der bekering nog niet zijn uitgeput. Het laatste was volgens de getuigenis des Heeren (Matthew 21:22), ten aanzien van Tyrus het geval. Zo was het historische Tyrus slechts een onvolkomen voorbeeld van het geestelijke Tyrus en zo werd daarom ook de zwaarste bedreiging daartegen uitgesproken, zonder er nog aan te worden vervuld. Dit vroegtijdig uitspreken van een vonnis, dat eerst in den laatsten tijd zal worden vervuld, deze verschonende verzachting der straffen, deze lankmoedigheid Gods, is ten allen tijde door de wereld en haren overste, den satan misbruikt geworden, om de harten te verharden tegen Gods gericht. Dat is reeds begonnen bij de eerste bedreiging des Heeren (Genesis 2:17). "Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven, " waarop de slang zegt: "gij zult niet sterven", maar-en in zo verre verkrijgt zij enigszins gelijk, dat de dood niet op dien zelfden dag in volle mate trof, toen Adam en Eva het gebod overtraden. In deze lankmoedigheid Gods ligt ook de aanleiding tot het euvelmoedig spreekwoord (Ez. 12:22): dewijl het zo lang uitblijft, zal er van de profetie niets worden. Van daar zoveel overmoedige bespotting van Gods woord, zoveel hoon den Profeten aangedaan en zoveel vergeefse moeite van gelovige Schriftverklaarders, om toch de vervulling van iedere bedreiging Gods aan te wijzen. Maar God heeft deze rechtvaardiging niet nodig. Waar zijne bedreiging hardnekkig wordt veracht en de mensen de mate hunner zonden vervullen, daar wordt de straf door de Profeten aangekondigd, in al haren omvang toegepast. Dan spreekt de Heere: "In uwen tijd, o ongehoorzaam huis! zal Ik doen wat Ik zeg" (Exodus 12:25), en Hij doet het ook. Zo is het aan Jeruzalem tweemaal gebleken. Maar ten laatste zullen alle boosdoeners het ondervinden, dat God de Heere is, en Zich niet laat bespotten. Doch dan is het te laat.
Is Tyrus door Nebukadnezar veroverd of niet? Daaruit dat Menander slechts van ene dertienjarige belegering spreekt zonder aan ene inneming te denken, willen velen besluiten, dat Nebukadnezar de stad niet veroverd heeft, en zij denken ene bevestiging daarvoor in Ezekiel 29:17, te vinden. Maar op de laatste plaats behoort de inneming en plundering van Tyrus mede tot den arbeid, die Nekukadnezar aan Tyrus doet, en kon dus niet als een loon er voor worden gerekend, maar omdat Nebukadnezar naar Gods wil Tyrus heeft ingenomen en geplunderd, moet hij daarvoor met Egypte worden beloond. Dat Menander aan de verovering niet denkt, is integendeel een teken daarvoor, dat zij werkelijk is geschied, want wanneer hij verhaalde, dat de belegering 13 jaren geduurd had, en toch daarbij had geweten, dat zij zonder resultaat was gebleven, had hij dit moeten mededelen; nu echter denkt hij zonder twijfel er aan, dat de belegering ten laatste met verovering is geëindigd. Dien overeenkomstig verhaalt hij dan ook uitvoerig, dat later het koningschap in Tyrus is de niet gegaan, dat rechters in de plaats van koningen zijn gekomen en ten laatste de Tyriërs zich vorsten van hunnen stam uit Babel hebben genomen, hetgeen alles veronderstelt, dat het politiek bestaan van Tyrus door de belegering van Nebukadnezar was geschokt. Zo staat tevens geschiedkundig vast, dat Tyrus, toen het rijk der Chaldeën in nstortte, rustig onder de Medo-Perzische heerschappij overging, hetgeen alleen verklaarbaar is, wanneer het door Nebukadnezar te voren aan het rijk der Chaldeën was onderworpen.
De macht van Tyrus, die door Nebukadnezar gebroken was, wordt door Ezechiël gezien als n met de gehele vernietiging. Jeruzalems verwoesting door Nebukadnezar verzekert hem in zijn onwrikbaar geloof aan Gods waarachtigheid en trouw den nieuwen bouw van Jeruzalem, zijne opstanding tot een nieuw bestaan, zijne toekomstige heerlijkheid (Ezekiel 28:25 v. 29:21); Tyrus' overwinning daarentegen door dezelfde hand, die de Godsstad sloeg, heeft de tegenovergestelde betekenis; daardoor is verderf en niets dan verderf aangekondigd; Tyrus in zijn vergeten van God, in zijne vermetelheid kan geen zegen aanschouwen, de wonde, welke Nebukadnezar slaat, is ene ongeneeslijke, welke naar den wil van God, hem den gehelen ondergang, den dood berokkent-hij slaat de dodelijke wonde en het gehele overige bestaan van Tyrus is alleen een dof schijnleven vol kwelling, een voortdurend worstelen met den dood.
Ook na de verovering door de kruisvaders op 27 Juni 1124 n. C. en ondanks de verwoesting door ene aardbeving in 1202 bloeiden in Tyrus weer scheepvaart en handel, glasfabrieken en purperververijen. Toen echter na de verwoesting der Christelijke rijken in Syrië nog alleen Tyrus en Ptolomas in het bezit der Christenen waren gebleven, en eindelijk ook de laatste stad den Saracenen in handen viel, maakte zich van de Christenen in Tyrus zulk een schrik meester, dat zich dienzelfden avond en in den nacht de nog in de stad achtergeblevene Franken inscheepten en de gewichtige stad aan de vijanden overlieten, Den volgenden dag, den 19 Mei 1291, nam de Egyptische sultan Aschraf van Tyrus bezit en maakte hij haar den aardbodem gelijk. Nu eerst waren de profetieën ten volle waarheid geworden, Tyrus was ene naakte rots geworden en tot ene uitspreiding der netten.
Waar zich eens het mastenbos der schepen van Tarsis bewoog, verheffen nu, nauwelijks een paar welgetakelde kielen van Engelse koopvaarders zich boven het water; de handel heeft andere middelpunten gevonden. De rotsachtige zuidzijde van het oude eiland dient volgens het woord van den Profeet werkelijk om visnetten uit te spannen. Manudrell vond geen enkel goed onderhouden huis, maar alleen een paar vissers, die zich in gewelven ophielden.
Laat uw hart niet zo bedwelmd worden door het geruis, hetwelk de wereld moet maken, opdat men de kale rotsen daaronder niet kan bemerken; laat u niet misleiden door de vrolijke zangers en de wakkere instrumenten, het is zo stil boven de graven ook van de rijken en groten.
Vers 15
15. Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven als de dodelijk verwonde zal kermen, wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden?Vers 15
15. Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven als de dodelijk verwonde zal kermen, wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden?Vers 16
16. En alle vorsten der zee, de opperhoofden van de Syrische koloniën (Isaiah 23:8), die vorstelijken rang innemen, zullen, evenals de koning van Nineve bij het bericht van den ondergang der stad, die haar wachtte (Jon. 3:6), afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen, en hun gestikte klederen uittrekken: met sidderingen zullen zij bekleed worden (Ezekiel 7:27), zich in schrik zullen hullen, op de aarde zullen zij nederzitten, en elken ogenblik sidderen, en over u ontzet zijn.Vers 16
16. En alle vorsten der zee, de opperhoofden van de Syrische koloniën (Isaiah 23:8), die vorstelijken rang innemen, zullen, evenals de koning van Nineve bij het bericht van den ondergang der stad, die haar wachtte (Jon. 3:6), afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen, en hun gestikte klederen uittrekken: met sidderingen zullen zij bekleed worden (Ezekiel 7:27), zich in schrik zullen hullen, op de aarde zullen zij nederzitten, en elken ogenblik sidderen, en over u ontzet zijn.Vers 17
17. En zij zullen een a) klaaglied over u opheffen, en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die van uw eiland sterk geweest is ter zee, zij en hare inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen, die in haar woonden, aan alle de door haar gestichte en bestuurde koloniën.a) Revelation 8:9,
Vers 17
17. En zij zullen een a) klaaglied over u opheffen, en tot u zeggen: Hoe zijt gij uit de zeeën vergaan, gij welbewoonde, gij beroemde stad, die van uw eiland sterk geweest is ter zee, zij en hare inwoners; die hunlieder schrik gaven aan allen, die in haar woonden, aan alle de door haar gestichte en bestuurde koloniën.a) Revelation 8:9,
Vers 18
18. Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja de eilanden, die in de zee zijn, zullen beroerd worden van wege uwen uitgang.Vers 18
18. Nu zullen de eilanden sidderen ten dage uws vals; ja de eilanden, die in de zee zijn, zullen beroerd worden van wege uwen uitgang.Vers 19
19. Want alzo zegt de Heere HEERE bij herhaling, tegen Tyrus (Ezekiel 26:15): Als Ik u zal stellen tot ene verwoeste stad, gelijk de steden, die niet bewoond worden; als Ik enen afgrond, een vloed, over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken;Vers 19
19. Want alzo zegt de Heere HEERE bij herhaling, tegen Tyrus (Ezekiel 26:15): Als Ik u zal stellen tot ene verwoeste stad, gelijk de steden, die niet bewoond worden; als Ik enen afgrond, een vloed, over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken;Vers 20
20. Dan zal Ik u doen nederdalen met of tot degenen, die in den kuil nederdalen (vgl. Isaiah 14:9 vv.) tot het oude volk, de in vroegeren tijd gestorvenen (of het enige volk, dat altijd blijft (Ecclesiastes 12:5), of tot de bij den zondvloed omgekomenen (2 Peter 2:5); en Ik zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde, in de woeste plaatsen, die van ouds geweest zijn, even als de vroeger te gronde gegane oude wereld, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het sieraad herstellen in het land der levenden 1), al is het ook, dat Ik overal op de aarde heerlijkheid en luister geve.1) Alhoewel dit land der beroeringen voor een tijd onder ongenade moge liggen, nochtans zal God aller sieraad daar in stellen; de sieraad, die geweken was, zal wederkeren; en de herstelling van hetgeen, waarvan zij beroofd waren geweest, zal zoveel te meer hun sieraad zijn. God zelf zal de sieraad der landen zijn, die de landen der levendigen zijn.
Juda wordt het land der levendigen genoemd, omdat de inwoners verzekerd waren van alle zegeningen, zolang als zij God getrouw dienden. De Profeet voorzegt hier, dat de stad Jeruzalem, om welker verwoesting de inwoners van Tyrus zo grotelijks gejuicht hadden, weer zou herbouwd worden op de zelfde plaats, en zelfs een hoogte van roem en heerlijkheid bereiken, terwijl de stad Tyrus ene verworpene zou blijken. (ENG. GODGELEERDEN).
Vers 20
20. Dan zal Ik u doen nederdalen met of tot degenen, die in den kuil nederdalen (vgl. Isaiah 14:9 vv.) tot het oude volk, de in vroegeren tijd gestorvenen (of het enige volk, dat altijd blijft (Ecclesiastes 12:5), of tot de bij den zondvloed omgekomenen (2 Peter 2:5); en Ik zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde, in de woeste plaatsen, die van ouds geweest zijn, even als de vroeger te gronde gegane oude wereld, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het sieraad herstellen in het land der levenden 1), al is het ook, dat Ik overal op de aarde heerlijkheid en luister geve.1) Alhoewel dit land der beroeringen voor een tijd onder ongenade moge liggen, nochtans zal God aller sieraad daar in stellen; de sieraad, die geweken was, zal wederkeren; en de herstelling van hetgeen, waarvan zij beroofd waren geweest, zal zoveel te meer hun sieraad zijn. God zelf zal de sieraad der landen zijn, die de landen der levendigen zijn.
Juda wordt het land der levendigen genoemd, omdat de inwoners verzekerd waren van alle zegeningen, zolang als zij God getrouw dienden. De Profeet voorzegt hier, dat de stad Jeruzalem, om welker verwoesting de inwoners van Tyrus zo grotelijks gejuicht hadden, weer zou herbouwd worden op de zelfde plaats, en zelfs een hoogte van roem en heerlijkheid bereiken, terwijl de stad Tyrus ene verworpene zou blijken. (ENG. GODGELEERDEN).
Vers 21
21. Maar u zal Ik tot enen groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid (Isaiah 41:12), spreekt de Heere HEERE.De eilanden in Ezekiel 26:15 beven niet juist over een onmiddellijk gevaar, dat voor hen uit den val van Tyrus voortkwam, maar omdat hun nu in de gehele wereld niets meer zeker voorkomt. De val van Tyrus is ene sterke prediking van de nietigheid van al het aardse, van het vergankelijke van alle heerlijkheid, die haar fondament alleen op de aarde heeft.
Het klaaglied in Ezekiel 26:17, Ezekiel 26:18 wil de tegenstelling schilderen, waarin dat Tyrus, dat eens de bewoners der zee met macht beheerste, nu machteloos staat, zodat nu omgekeerd de bewoners der kusten, de koloniën over zijn lot in schrik geraken.
De klaagzang over het gevallen Tyrus, dien de vorsten aan de zee aanheffen, is geheel ene koningin waardig; hij klinkt sterk en machtig. Terwijl die vooreerst met krachtige trekken de geprezen vesting der zee in haren trots opheft, laat hij ons den val uit de hoogte in de diepste diepte, in de eeuwige woestheden, waar "het oude volk" woont, des te sterker vernemen.
De Bijbel voert ook treurspelen op, waarbij gehele volken wenen, en koningen zich in `t stof kunnen plaatsen.
Wanneer aardse welvaart ten onder gaat, jammert de wereld, maar over haren eeuwigen ondergang bekommert zij zich niet.
Niet alleen zal verwoesting en ondergang volgens Ezekiel 26:19, Tyrus treffen, maar het zal eeuwig wegzinken in het rijk der doden; ja, het zal niet alleen tot de doden in de onderwereld nederdalen, maar tot het volk der doden worden nedergestoten, en daar onder de puinhopen van de door den groten vloed verwoeste eerste wereld nevens dat goddeloze geslacht van den voortijd zijne eeuwige woning verkrijgen. Het slot van Ezekiel 26:20 veroorzaakt den overzetters grote moeilijkheid, daar de zin, gelijk die daar staat, zeer afgezonderd staat, en men niet weet of men die zo afgezonderd moet laten, of uit het voorgaande of uit het volgende iets moet aanvullen. Verbinden wij den zin met Ezekiel 26:21, dan luidt die: "Ik zal (in hetgeen Ik doe) iets heerlijks te weeg brengen in het land der levenden, tot verschrikking zal Ik (daarentegen) u stellen, zodat gij niet meer zijt. " Onder dat "land der levenden" zou den moeten worden verstaan, reeds met het oog op Ezekiel 37:1, Jeruzalem en het heilige land (Ezekiel 28:25, Isaiah 65:17, In Ezekiel 26:19 de stad, in Ezekiel 26:20 de bewoners, puinhopen daar boven, schrikwekkende woestijnen beneden in de woeste ruimten der onderwereld, in het land van de duisternis des doods zonder ordeningen (Job 10:22). Vervolgens in tegenstelling tegen beide Zion, dat uit den ondergang heerlijk opstaat! In betrekking hierop, namelijk op Zion, is de aanwijzing alleen genoeg, dat er bij de ruïne van Tyrus ene plaats der heerlijkheid is; het komt er slechts op aan, de plaats aan te wijzen voor de later te ontwikkelen prediking der genade.
Wanneer de Messias verschijnt en Zijn rijk opricht, tot welke glans zich de ogen van alle volken wenden, ziet Tyrus de zon der genade niet opgaan, maar smacht zij in eeuwig duister van de schaduwen des doods.
Jeruzalem zal weer opkomen, maar vooral zal het ware sieraad nog hier op aarde opgaan in het heerlijk rijk van Christus, daar Christus de Spreukenit des Heeren tot sieraad en tot heerlijkheid op den gansen aardbodem zal zijn.
Gelijk God het trotse anti-Christendom doet vallen, zo zal Hij eens des te hoger Zijne kerk verheffen.
Vers 21
21. Maar u zal Ik tot enen groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid (Isaiah 41:12), spreekt de Heere HEERE.De eilanden in Ezekiel 26:15 beven niet juist over een onmiddellijk gevaar, dat voor hen uit den val van Tyrus voortkwam, maar omdat hun nu in de gehele wereld niets meer zeker voorkomt. De val van Tyrus is ene sterke prediking van de nietigheid van al het aardse, van het vergankelijke van alle heerlijkheid, die haar fondament alleen op de aarde heeft.
Het klaaglied in Ezekiel 26:17, Ezekiel 26:18 wil de tegenstelling schilderen, waarin dat Tyrus, dat eens de bewoners der zee met macht beheerste, nu machteloos staat, zodat nu omgekeerd de bewoners der kusten, de koloniën over zijn lot in schrik geraken.
De klaagzang over het gevallen Tyrus, dien de vorsten aan de zee aanheffen, is geheel ene koningin waardig; hij klinkt sterk en machtig. Terwijl die vooreerst met krachtige trekken de geprezen vesting der zee in haren trots opheft, laat hij ons den val uit de hoogte in de diepste diepte, in de eeuwige woestheden, waar "het oude volk" woont, des te sterker vernemen.
De Bijbel voert ook treurspelen op, waarbij gehele volken wenen, en koningen zich in `t stof kunnen plaatsen.
Wanneer aardse welvaart ten onder gaat, jammert de wereld, maar over haren eeuwigen ondergang bekommert zij zich niet.
Niet alleen zal verwoesting en ondergang volgens Ezekiel 26:19, Tyrus treffen, maar het zal eeuwig wegzinken in het rijk der doden; ja, het zal niet alleen tot de doden in de onderwereld nederdalen, maar tot het volk der doden worden nedergestoten, en daar onder de puinhopen van de door den groten vloed verwoeste eerste wereld nevens dat goddeloze geslacht van den voortijd zijne eeuwige woning verkrijgen. Het slot van Ezekiel 26:20 veroorzaakt den overzetters grote moeilijkheid, daar de zin, gelijk die daar staat, zeer afgezonderd staat, en men niet weet of men die zo afgezonderd moet laten, of uit het voorgaande of uit het volgende iets moet aanvullen. Verbinden wij den zin met Ezekiel 26:21, dan luidt die: "Ik zal (in hetgeen Ik doe) iets heerlijks te weeg brengen in het land der levenden, tot verschrikking zal Ik (daarentegen) u stellen, zodat gij niet meer zijt. " Onder dat "land der levenden" zou den moeten worden verstaan, reeds met het oog op Ezekiel 37:1, Jeruzalem en het heilige land (Ezekiel 28:25, Isaiah 65:17, In Ezekiel 26:19 de stad, in Ezekiel 26:20 de bewoners, puinhopen daar boven, schrikwekkende woestijnen beneden in de woeste ruimten der onderwereld, in het land van de duisternis des doods zonder ordeningen (Job 10:22). Vervolgens in tegenstelling tegen beide Zion, dat uit den ondergang heerlijk opstaat! In betrekking hierop, namelijk op Zion, is de aanwijzing alleen genoeg, dat er bij de ruïne van Tyrus ene plaats der heerlijkheid is; het komt er slechts op aan, de plaats aan te wijzen voor de later te ontwikkelen prediking der genade.
Wanneer de Messias verschijnt en Zijn rijk opricht, tot welke glans zich de ogen van alle volken wenden, ziet Tyrus de zon der genade niet opgaan, maar smacht zij in eeuwig duister van de schaduwen des doods.
Jeruzalem zal weer opkomen, maar vooral zal het ware sieraad nog hier op aarde opgaan in het heerlijk rijk van Christus, daar Christus de Spreukenit des Heeren tot sieraad en tot heerlijkheid op den gansen aardbodem zal zijn.
Gelijk God het trotse anti-Christendom doet vallen, zo zal Hij eens des te hoger Zijne kerk verheffen.