Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 30

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 30

Exodus 30:1.

VAN HET REUKALTAAR, DE BELASTING, HET WASVAT, DE ZALFOLIE EN HET REUKWERK.

I. Exodus 30:1-Exodus 30:10. Tot besluit van de bepalingen over de oprichting van het heiligdom en de regels van de priesters volgt nu wat in Exodus 25:1 is afgebroken, de oprichting van het reukaltaar, dat in het Heilige voor het voorhangsel, dat het Allerheilige bedekt, zijn plaats moet hebben.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 30

Exodus 30:1.

VAN HET REUKALTAAR, DE BELASTING, HET WASVAT, DE ZALFOLIE EN HET REUKWERK.

I. Exodus 30:1-Exodus 30:10. Tot besluit van de bepalingen over de oprichting van het heiligdom en de regels van de priesters volgt nu wat in Exodus 25:1 is afgebroken, de oprichting van het reukaltaar, dat in het Heilige voor het voorhangsel, dat het Allerheilige bedekt, zijn plaats moet hebben.

Vers 1

1. Gij zult ook, behalve het reeds genoemde (Exodus 25:1-29) een a) reukaltaar van reukswerk maken, 1) op de wijze die Ik u later (Exodus 30:7) meedelen zal; van sittimhout, van acaciahout, zult gij het maken.

a)Exodus 37:25

1) Nu geeft God het voorschrift, omtrent het reukaltaar, waardoor het volk des te zekerder wordt vertolkt, dat de reuk van de wettische eredienst, Hem aangenaam was. Want wel wordt ook bij de volken deze plechtigheid gevonden (waardoor bij de ongewijde schrijver, op menigvuldige wijze van het offer, van wierook, wordt melding gemaakt) maar waartoe het strekte, was voor hen zelf verborgen. En ook bij hen was er geen zorg om te letten op het rechte doel, daar zij het ervoor hielden, dat zij bloot met het symbool hun plicht volbrachten. Maar op deze wijze heeft God zijn gelovigen willen bezielen, omdat zij wisten, dat de dienst, welke zij, op zijn bevel, waarnamen, een goede reuk verspreidde. Ondertussen heeft Hij hen vermaand, ijverig ervoor zorg te dragen, dat het niet een onrein offer aanstak, maar dat zij gezuiverd en gereinigd voor Zijn aangezicht kwamen. En David brengt in het bijzonder met deze zaak zijn gebeden in verband, als hij zegt: "Mijn gebed wordt gesteld als reukwerk voor uw aangezicht." (Psalms 14:2). Daarom, zoals het brandofferaltaar bestemd was voor de offeranden om God te verzoenen, zo ook was dit andere bestemd, om door de reuk van het reukwerk, aan de offeranden toe te voegen, dat zij God aangenaam waren. Daarom werd het ook geplaatst voor de Ark van de Getuigenis, hoewel met het voorhangsel ertussenin, opdat zijn reuk, door geen beletsel weerhouden, terstond tot God zou doordringen..

Het reukaltaar in Christus, de biddende Hogepriester, Die met Zijn voorbede Zijn Gemeente heiligt, omdat het welbehagen van de Heere daarop rust, omdat het tegelijk de verklaring is van de wil van de Zoon, in welke wil wij geheiligd zijn door de offerande van Christus, eenmaal aan het kruis geschied (Psalms 2:7,Psalms 2:8 John 17:24 Hebrews 10:10 ). Die voorbede van Christus ontleent haar oneindige waarde uit de heerlijkheid van Zijn Persoon, en uit de eeuwige kracht en verdienste van Zijn offer; daarom was aan Aron de taak opgedragen om eenmaal per jaar te nemen van het bloed van de varren (Leviticus 16:18,Leviticus 16:19), en dat te strijken rondom de hoornen van het reukaltaar "vanwege de onreinheden van de kinderen van Israël"

Vers 1

1. Gij zult ook, behalve het reeds genoemde (Exodus 25:1-29) een a) reukaltaar van reukswerk maken, 1) op de wijze die Ik u later (Exodus 30:7) meedelen zal; van sittimhout, van acaciahout, zult gij het maken.

a)Exodus 37:25

1) Nu geeft God het voorschrift, omtrent het reukaltaar, waardoor het volk des te zekerder wordt vertolkt, dat de reuk van de wettische eredienst, Hem aangenaam was. Want wel wordt ook bij de volken deze plechtigheid gevonden (waardoor bij de ongewijde schrijver, op menigvuldige wijze van het offer, van wierook, wordt melding gemaakt) maar waartoe het strekte, was voor hen zelf verborgen. En ook bij hen was er geen zorg om te letten op het rechte doel, daar zij het ervoor hielden, dat zij bloot met het symbool hun plicht volbrachten. Maar op deze wijze heeft God zijn gelovigen willen bezielen, omdat zij wisten, dat de dienst, welke zij, op zijn bevel, waarnamen, een goede reuk verspreidde. Ondertussen heeft Hij hen vermaand, ijverig ervoor zorg te dragen, dat het niet een onrein offer aanstak, maar dat zij gezuiverd en gereinigd voor Zijn aangezicht kwamen. En David brengt in het bijzonder met deze zaak zijn gebeden in verband, als hij zegt: "Mijn gebed wordt gesteld als reukwerk voor uw aangezicht." (Psalms 14:2). Daarom, zoals het brandofferaltaar bestemd was voor de offeranden om God te verzoenen, zo ook was dit andere bestemd, om door de reuk van het reukwerk, aan de offeranden toe te voegen, dat zij God aangenaam waren. Daarom werd het ook geplaatst voor de Ark van de Getuigenis, hoewel met het voorhangsel ertussenin, opdat zijn reuk, door geen beletsel weerhouden, terstond tot God zou doordringen..

Het reukaltaar in Christus, de biddende Hogepriester, Die met Zijn voorbede Zijn Gemeente heiligt, omdat het welbehagen van de Heere daarop rust, omdat het tegelijk de verklaring is van de wil van de Zoon, in welke wil wij geheiligd zijn door de offerande van Christus, eenmaal aan het kruis geschied (Psalms 2:7,Psalms 2:8 John 17:24 Hebrews 10:10 ). Die voorbede van Christus ontleent haar oneindige waarde uit de heerlijkheid van Zijn Persoon, en uit de eeuwige kracht en verdienste van Zijn offer; daarom was aan Aron de taak opgedragen om eenmaal per jaar te nemen van het bloed van de varren (Leviticus 16:18,Leviticus 16:19), en dat te strijken rondom de hoornen van het reukaltaar "vanwege de onreinheden van de kinderen van Israël"

Vers 2

2. Een el zal zijn lengte zijn, en een el zijn breedte, vierkant zal het zijn, maar twee el van diens hoogte, 1) als geheel dus een rechthoekige zuil; uit hetzelfde altaar zullen zijn hoornen zijn, aan zijn vier hoeken zullenevenals bij het brandofferaltaar (Exodus 27:2) hoornen uitgaan. 1) De hoogte van het Heilige was tien el, de hoogte van het altaar twee el. De rook kon daarom geen schade toebrengen aan het kostbare voorhangsel. Het altaar was een langwerpig vierkant. Dit was om de onvolkomenheid van het werk van het priesterschap, naar de ordening van Aron, aan te geven..

Vers 2

2. Een el zal zijn lengte zijn, en een el zijn breedte, vierkant zal het zijn, maar twee el van diens hoogte, 1) als geheel dus een rechthoekige zuil; uit hetzelfde altaar zullen zijn hoornen zijn, aan zijn vier hoeken zullenevenals bij het brandofferaltaar (Exodus 27:2) hoornen uitgaan. 1) De hoogte van het Heilige was tien el, de hoogte van het altaar twee el. De rook kon daarom geen schade toebrengen aan het kostbare voorhangsel. Het altaar was een langwerpig vierkant. Dit was om de onvolkomenheid van het werk van het priesterschap, naar de ordening van Aron, aan te geven..

Vers 3

3. En gij zult het met louter goud overtrekken, zijn dak, 1) het bovenste platte vlak en de vier wanden rondom, als ook zijn hoornen, zodat alleen het onderste vlak, waarmee het op de grond staat, onbekleed blijft; en gij zult het, evenals om de verbondskist en de tafel van de toonbroden (Exodus 25:11,Exodus 25:24) een gouden krans rondom maken. 2)

1) In het Hebreeuws Gago. De LXX vertaalt het door: thn eocaran autou, d.i. zijn vuurhaard. Een vuurhaard was echter niet nodig, omdat het reukwerk in het gouden wierookvat werd aangestoten. De Statenvertalers vertalen door dak..

2) De krans diende, om het afvallen van het reukwerk te voorkomen..

Vers 3

3. En gij zult het met louter goud overtrekken, zijn dak, 1) het bovenste platte vlak en de vier wanden rondom, als ook zijn hoornen, zodat alleen het onderste vlak, waarmee het op de grond staat, onbekleed blijft; en gij zult het, evenals om de verbondskist en de tafel van de toonbroden (Exodus 25:11,Exodus 25:24) een gouden krans rondom maken. 2)

1) In het Hebreeuws Gago. De LXX vertaalt het door: thn eocaran autou, d.i. zijn vuurhaard. Een vuurhaard was echter niet nodig, omdat het reukwerk in het gouden wierookvat werd aangestoten. De Statenvertalers vertalen door dak..

2) De krans diende, om het afvallen van het reukwerk te voorkomen..

Vers 4

4. Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken, onder zijn krans, aan zijn twee zijden zult gij deze maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn tot plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmee draagt.

Vers 4

4. Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken, onder zijn krans, aan zijn twee zijden zult gij deze maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn tot plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmee draagt.

Vers 5

5. De draagbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult die met goud overtrekken.

Vers 5

5. De draagbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult die met goud overtrekken.

Vers 6

6. En gij zult het zetten voor de voorhang, die voor de Ark van de Getuigenis zijn zal, en het Allerheilige van het Heilige afscheidt (Exodus 26:32); voor het Verzoendeksel, dat zijn zal boven de Getuigenis, boven de Ark, waarin de wet van de beide tafelen gelegd is, waarheen Ik, naar Mijn toezegging (Exodus 25:22), met u samenkomen zal.

De plaats van het reukaltaar was tussen de gouden kandelaar en de tafel van de toonbroden in, zo dicht mogelijk bij het voorhangsel. Daarom wordt dat altaar in 1 Kings 6:22 genoemd het altaar, die voor de aanspraakplaats was. Zo nauw was de betrekking en zo nauw hing zijn betekenis samen met de Ark van de Getuigenis en het Verzoendeksel, dat de Apostel in Hebrews 9:4 dit altaar opsomt bij hetgeen in het Allerheiligste werd gevonden..

Vers 6

6. En gij zult het zetten voor de voorhang, die voor de Ark van de Getuigenis zijn zal, en het Allerheilige van het Heilige afscheidt (Exodus 26:32); voor het Verzoendeksel, dat zijn zal boven de Getuigenis, boven de Ark, waarin de wet van de beide tafelen gelegd is, waarheen Ik, naar Mijn toezegging (Exodus 25:22), met u samenkomen zal.

De plaats van het reukaltaar was tussen de gouden kandelaar en de tafel van de toonbroden in, zo dicht mogelijk bij het voorhangsel. Daarom wordt dat altaar in 1 Kings 6:22 genoemd het altaar, die voor de aanspraakplaats was. Zo nauw was de betrekking en zo nauw hing zijn betekenis samen met de Ark van de Getuigenis en het Verzoendeksel, dat de Apostel in Hebrews 9:4 dit altaar opsomt bij hetgeen in het Allerheiligste werd gevonden..

Vers 7

7. En Aron, 1)of wie van de priesters deze dienst te verrichten heeft (Luke 1:8), zal daarop aansteken welriekende specerijen van de (Exodus 30:34) beschreven soort; elke morgen, bij het dagelijks morgenoffer (Exodus 39:38),als hij uit de voorhof ingaat in het heilige en a) de lampen, die op de kandelaar met zeven armen staande de gehele nacht gebrand hebben, wel zal toegericht hebben, zal hij deze specerijen aansteken (Exodus 27:20).

a) 1 Samuel 3:3

1) Aron wordt hier genoemd, 1e. omdat hij dit voor de eerste maal doen zou, 2e. omdat onder de vader de zonen mede begrepen waren; 3e. omdat de Hogepriester op de grote Verzoendag alleen op deze altaar roken mocht.. 8. En als Aron de lampen aansteken zal tussen de twee avonden, 1) tegen drie uur `s middags (Leviticus 24:3) zal hij eveneens bij het dagelijks avondoffer (Exodus 29:41 Numbers 28:3 vv.) dat reukoffer aansteken, het zal een gedurig reukwerk zijn, voor het aangezicht van de HEERE, die in het Allerheilige aanwezig is; het zal een blijvende zaak zijn bij uw geslachten.

1) Omdat Christus aan het kruis ten tijde van het reukoffer stierf en het voorhangsel in de tempel scheurde (Luke 23:45), is een priester juist in het Heilige geweest, toen dat geschiedde, heeft hij het scheuren met verwondering gezien en daarvan verhaald..

Vers 7

7. En Aron, 1)of wie van de priesters deze dienst te verrichten heeft (Luke 1:8), zal daarop aansteken welriekende specerijen van de (Exodus 30:34) beschreven soort; elke morgen, bij het dagelijks morgenoffer (Exodus 39:38),als hij uit de voorhof ingaat in het heilige en a) de lampen, die op de kandelaar met zeven armen staande de gehele nacht gebrand hebben, wel zal toegericht hebben, zal hij deze specerijen aansteken (Exodus 27:20).

a) 1 Samuel 3:3

1) Aron wordt hier genoemd, 1e. omdat hij dit voor de eerste maal doen zou, 2e. omdat onder de vader de zonen mede begrepen waren; 3e. omdat de Hogepriester op de grote Verzoendag alleen op deze altaar roken mocht.. 8. En als Aron de lampen aansteken zal tussen de twee avonden, 1) tegen drie uur `s middags (Leviticus 24:3) zal hij eveneens bij het dagelijks avondoffer (Exodus 29:41 Numbers 28:3 vv.) dat reukoffer aansteken, het zal een gedurig reukwerk zijn, voor het aangezicht van de HEERE, die in het Allerheilige aanwezig is; het zal een blijvende zaak zijn bij uw geslachten.

1) Omdat Christus aan het kruis ten tijde van het reukoffer stierf en het voorhangsel in de tempel scheurde (Luke 23:45), is een priester juist in het Heilige geweest, toen dat geschiedde, heeft hij het scheuren met verwondering gezien en daarvan verhaald..

Vers 9

9. Gij zult geen vreemd reukwerk, geen ander dan Ik daartoe voorschrijven zal (Exodus 30:34) hierop aansteken (Leviticus 10:1), noch brandoffer, noch spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten; 1) daartoe is een ander altaar en zijnandere gereedschappen in het heilige (Exodus 27:1, Exodus 25:33, ).

1) Daar het reukaltaar niet slechts door zijn naam, maar ook door het vierkante van zijn vorm en door zijn hoornen gelijk gemaakt was aan het brandofferaltaar, zo lag er veel gewicht in, om nauwkeurig te bepalen, welk soort van offers daarop zouden gebracht worden. Want als een offer werd het aansteken van welriekend reukwerk reeds daardoor gekarakteriseerd, dat het op een offerplaats, op een altaar geschiedde. Zo werd ook het laten opstijgen niet alleen voor het aansteken van het reukwerk, maar ook voor het aansteken en verbranden van de bloedige en onbloedige offers op het brandofferaltaar gebruikt. Eindelijk werd het verband tussen het brandoffer en het reukoffer nog hierdoor aangeduid, dat het tegelijkertijd moest worden gebracht. Door beide offers werd de overgave van Israël aan zijn God afgeschaduwd en, door het dagelijks brengen ervan, deze overgave als een bestendige, voortdurende, afgebeeld. Het onderscheid bestaat echter daarin, dat in het brandoffer Israël zijn gehele leven en sterven naar lichaam en ziel, de Heere wijdt en heiligt, in het reukoffer zijn gebed (Psalm. 141:2 Openbaring :8; 8:3 ) belichaamd wordt, als de verheffing van de geestelijke mens tot God, waarmee het verder onderscheid samenhangt, dat de overgave in het brandoffer slechts op grond van de verzoenende bloedsprenkeling voltrokken wordt, daarentegen het reukoffer de verzoening met God veronderstelt..

Vers 9

9. Gij zult geen vreemd reukwerk, geen ander dan Ik daartoe voorschrijven zal (Exodus 30:34) hierop aansteken (Leviticus 10:1), noch brandoffer, noch spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten; 1) daartoe is een ander altaar en zijnandere gereedschappen in het heilige (Exodus 27:1, Exodus 25:33, ).

1) Daar het reukaltaar niet slechts door zijn naam, maar ook door het vierkante van zijn vorm en door zijn hoornen gelijk gemaakt was aan het brandofferaltaar, zo lag er veel gewicht in, om nauwkeurig te bepalen, welk soort van offers daarop zouden gebracht worden. Want als een offer werd het aansteken van welriekend reukwerk reeds daardoor gekarakteriseerd, dat het op een offerplaats, op een altaar geschiedde. Zo werd ook het laten opstijgen niet alleen voor het aansteken van het reukwerk, maar ook voor het aansteken en verbranden van de bloedige en onbloedige offers op het brandofferaltaar gebruikt. Eindelijk werd het verband tussen het brandoffer en het reukoffer nog hierdoor aangeduid, dat het tegelijkertijd moest worden gebracht. Door beide offers werd de overgave van Israël aan zijn God afgeschaduwd en, door het dagelijks brengen ervan, deze overgave als een bestendige, voortdurende, afgebeeld. Het onderscheid bestaat echter daarin, dat in het brandoffer Israël zijn gehele leven en sterven naar lichaam en ziel, de Heere wijdt en heiligt, in het reukoffer zijn gebed (Psalm. 141:2 Openbaring :8; 8:3 ) belichaamd wordt, als de verheffing van de geestelijke mens tot God, waarmee het verder onderscheid samenhangt, dat de overgave in het brandoffer slechts op grond van de verzoenende bloedsprenkeling voltrokken wordt, daarentegen het reukoffer de verzoening met God veronderstelt..

Vers 10

10. En Aron, de hogepriester, zal eens in het jaar over deze hoornen verzoening doen, en wel op de grote Verzoendag, nadat hij de besprenkeling in het Allerheiligegebracht heeft, met het bloed van het zondoffer van de verzoeningen, met het bloed van de tot verzoening van de kinderen van Israël ten zondoffer bestemde geitebok; hij zal dat bloed aan de hoornen strijken, en daarna zeven maal voor het altaar sprenkelen (Leviticus 16:1). Eens in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten: 1) het isHeiligheid der Heiligheden de HEERE. 2)

1) Ofschoon dit slechts eenmaal in het jaar geschiedde, werd het toch dagelijks ingeroepen ter herinnering, opdat zij door geloof en gebeden de dood van Christus zouden verheerlijken. En echter zouden zij weten, dat hun gebeden niet een liefelijke geur verspreidden, tenzij en in zoverre zij met het bloed van de verzoening waren besprenkeld.. Heiligheid der Heiligheden heet hier het reukaltaar, en elders ook het brandaltaar (Exodus 40:10), ja, zelfs alle gereedschappen, die gezalfd zijn met de heilige zalfolie (Exodus 30:29). Het reukaltaar was echter bovenal een heiligheid der Heiligheden, omdat het Christus Jezus afbeelde, de biddende Hogepriester..

2) Het reukaltaar staat in verhouding tot het brandofferaltaar gelijk het Heilige tot de voorhof, gelijk het priesterlijke volk tot het niet-priesterlijke, gelijk het lof- en dankgebed van de verzoende en geheiligde tot het verlangen naar verzoening en heiliging, gelijk de glans van het zevenvoudig gelouterd goud, die van dit altaar afstraalt, tot de natte donkere droevige glans van het koper, dat het altaar van de voorhof omgeeft. Het is een herhaling van het altaar, dat in de voorhof staat, maar een herhaling daarvan in zeer verhoogde heerlijkheid..

Het roken of aansteken van aangename specerijen is een zinnebeeld van de gebeden, die onafgebroken van de uitverkoren gemeente tot de Heere moeten opstijgen (Psalms 141:2 Revelation 5:8. Hoewel bij de vroeger voorgeschreven toonbroden, die altijd op de tafel moesten liggen, en de met zeven lampen brandende kandelaar (Exodus 25:30,Exodus 25:37) hier nog het roken in het heilige komt, wordt het volk van God voorgesteld door het eerste als een volk veelbetekende beroeds-werkzaamheid en wereldverlichtende kennis, en hier als een volk van onafgebroken gebed (Luke 1:10). Nu is bidden het brengen van een offer (Psalms 119:108 Hoz.14:9, daarom wordt ook voor dit offer een altaar geëist. De bepaling daaromtrent gebeurde niet vroeger, toen van de overige gereedschappen van het heilige sprake was (Exodus 25:1), maar eerst hier, nadat een altaar voor het bloedige offer van de voorhof voorhanden is (Exodus 27:1), omdat eerst de verzoende en opnieuw met de Heere verzoende gemeente Hem gebeden kan brengen, die een lieflijke reuk voor Hem zijn (vergl.John 16:23)

II. Exodus 30:11-Exodus 30:16. Hierop handelt de Heere met Mozes nog over enige bijzondere punten, die deels de vroeger gegeven bepalingen aanvullen, deels betrekking hebben op de bouw en het daarbij streng in acht te nemen sabbatsgebod; vervolgens over het door iedereen krijgsplichtige te betalen zoengeld voor zijn ziel, hetgeen dienen moet tot aanvulling van de in Exodus 25:1-Exodus 25:9 aangewezen vrijwillige bijdragen in bouwstoffen.

Vers 10

10. En Aron, de hogepriester, zal eens in het jaar over deze hoornen verzoening doen, en wel op de grote Verzoendag, nadat hij de besprenkeling in het Allerheiligegebracht heeft, met het bloed van het zondoffer van de verzoeningen, met het bloed van de tot verzoening van de kinderen van Israël ten zondoffer bestemde geitebok; hij zal dat bloed aan de hoornen strijken, en daarna zeven maal voor het altaar sprenkelen (Leviticus 16:1). Eens in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten: 1) het isHeiligheid der Heiligheden de HEERE. 2)

1) Ofschoon dit slechts eenmaal in het jaar geschiedde, werd het toch dagelijks ingeroepen ter herinnering, opdat zij door geloof en gebeden de dood van Christus zouden verheerlijken. En echter zouden zij weten, dat hun gebeden niet een liefelijke geur verspreidden, tenzij en in zoverre zij met het bloed van de verzoening waren besprenkeld.. Heiligheid der Heiligheden heet hier het reukaltaar, en elders ook het brandaltaar (Exodus 40:10), ja, zelfs alle gereedschappen, die gezalfd zijn met de heilige zalfolie (Exodus 30:29). Het reukaltaar was echter bovenal een heiligheid der Heiligheden, omdat het Christus Jezus afbeelde, de biddende Hogepriester..

2) Het reukaltaar staat in verhouding tot het brandofferaltaar gelijk het Heilige tot de voorhof, gelijk het priesterlijke volk tot het niet-priesterlijke, gelijk het lof- en dankgebed van de verzoende en geheiligde tot het verlangen naar verzoening en heiliging, gelijk de glans van het zevenvoudig gelouterd goud, die van dit altaar afstraalt, tot de natte donkere droevige glans van het koper, dat het altaar van de voorhof omgeeft. Het is een herhaling van het altaar, dat in de voorhof staat, maar een herhaling daarvan in zeer verhoogde heerlijkheid..

Het roken of aansteken van aangename specerijen is een zinnebeeld van de gebeden, die onafgebroken van de uitverkoren gemeente tot de Heere moeten opstijgen (Psalms 141:2 Revelation 5:8. Hoewel bij de vroeger voorgeschreven toonbroden, die altijd op de tafel moesten liggen, en de met zeven lampen brandende kandelaar (Exodus 25:30,Exodus 25:37) hier nog het roken in het heilige komt, wordt het volk van God voorgesteld door het eerste als een volk veelbetekende beroeds-werkzaamheid en wereldverlichtende kennis, en hier als een volk van onafgebroken gebed (Luke 1:10). Nu is bidden het brengen van een offer (Psalms 119:108 Hoz.14:9, daarom wordt ook voor dit offer een altaar geëist. De bepaling daaromtrent gebeurde niet vroeger, toen van de overige gereedschappen van het heilige sprake was (Exodus 25:1), maar eerst hier, nadat een altaar voor het bloedige offer van de voorhof voorhanden is (Exodus 27:1), omdat eerst de verzoende en opnieuw met de Heere verzoende gemeente Hem gebeden kan brengen, die een lieflijke reuk voor Hem zijn (vergl.John 16:23)

II. Exodus 30:11-Exodus 30:16. Hierop handelt de Heere met Mozes nog over enige bijzondere punten, die deels de vroeger gegeven bepalingen aanvullen, deels betrekking hebben op de bouw en het daarbij streng in acht te nemen sabbatsgebod; vervolgens over het door iedereen krijgsplichtige te betalen zoengeld voor zijn ziel, hetgeen dienen moet tot aanvulling van de in Exodus 25:1-Exodus 25:9 aangewezen vrijwillige bijdragen in bouwstoffen.

Vers 11

11. Verder sprak de HEERE, toen hij deze bepalingen in het algemeen gegeven had, nog nader tot Mozes, om hem ook over enkele zaken, die van bijzonder gewicht waren, Zijn wil te openbaren, zeggende:

Vers 11

11. Verder sprak de HEERE, toen hij deze bepalingen in het algemeen gegeven had, nog nader tot Mozes, om hem ook over enkele zaken, die van bijzonder gewicht waren, Zijn wil te openbaren, zeggende:

Vers 12

12. Als gij, ten behoeve van de later (Numbers 1:1) te verrichten monstering, de som van de kinderen van Israël opnemen zult, als gij zult tellen, hoeveel van hen naar hun ouderdom tot opneming in het leger van de Heere geschikt zijn, naar degetelden onder hen, zo zullen zij een ieder de verzoening van zijn ziel aan de HEERE geven, een hoofd- of losgeld, waarmee hij zijn persoon van Mijn straf, die hij verdiend had, loskoopt, als gij hen tellen zult, wanneer zij onder de krijgsplichtigen opgenomen worden; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult, 1) en zij daarbij met Mij in onmiddellijke aanraking komen. 1) De wettige monstering en werkelijke opname van de deugdelijk bevondenen in het leger van de Heere volgde eerst een volle maand na de oprichting van de tabernakel (Numbers 1:18 Exodus 40:17 ), van nu tot die tijd verliepen alzo ongeveer 9 maanden. Mozes moest echter nu reeds een voorlopige telling doen van alle mannelijke personen, die boven de 20 jaar oud waren. Wanneer nu het getal, dat hierbij verkregen is, hetzelfde is als dat van de wettige monstering (Exodus 38:26 Numbers 1:40 ), zo blijkt het daaruit, allereerst, dat het volksbestaan gedurende die 9 maanden over het geheel dezelfde hoogte behield, en vervolgens, dat alle dienstplichtigen later ook als geschikt voor de strijd bevonden werden; enkele betrekkelijk slechts geringe verschillen en uitzonderingen schijnen daarbij niet in aanmerking genomen te zijn, waarom beide de keren slechts ronde getallen aangegeven worden..

Maar waarom was een verzoening van zijn ziel voor ieder, die geteld werd, nodig? En hoe komt het dat een gave in geld tot een zo hoog en heilig doel dienen moet? Ten opzichte van de eerste vraag is te bedenken, dat voor de offerdienst, die een schaduw was, de gemeente wel als een geheel verzoend en geheiligd werd, maar bij de telling van de hoofden ieder afzonderlijk, persoonlijk voor de Heere trad, en nu ook voor zijn persoon alles, wat hem in Gods ogen verderfelijk en verdoemelijk maakte, moest bedekt worden, opdat hij niet door Gods straffen zou worden getroffen; ten opzichte van de tweede vraag, zo valt het door Christus voor de zonde van de wereld aangebrachte offer met betrekking tot iedere enkele ziel ook onder het begrip van een losgeld (Matthew 20:28 Matthew 20:1Petrus 1:18) en moest dit toekomstige losgeld zonder twijfel door het zoengeld, dat iedere Israëliet was opgelegd, afgebeeld worden.

De Heere vorderde hen die prijs af, als een openbare betuiging. 1e. Dat zij zonder enige verdienstelijkheid hun leven van God hadden. 2e. Dat het aan Hem stond, hetzelfde hen te benemen, of op allerlei wijze het hen bitter te maken, naar dat Hij Zijn rechtvaardige haat tegen de zonde en zondaars meer of min omtrent hen zou willen openbaren. Van de zijde van God werd door het eisen van dat losgeld te kennen gegeven: 1e. Dat Hij recht had en macht over hen, als de Heere van leven en dood. 2e. Dat Hij naar zijn rechtvaardigheid, dat recht tot hun verderf kon gebruiken, maar zoiets niet doen wilde, en omdat op te schorten, niet anders vorderde, dan alleen een erkentenis van dat recht. 3e. Dat Hij naar Zijn eeuwig voornemen gereed was, om met doodschuldigen in onderhandeling, wegens verzoening, te treden, doch niet zonder het opbrengen van een zwaarwichtig rantsoen..

Vers 12

12. Als gij, ten behoeve van de later (Numbers 1:1) te verrichten monstering, de som van de kinderen van Israël opnemen zult, als gij zult tellen, hoeveel van hen naar hun ouderdom tot opneming in het leger van de Heere geschikt zijn, naar degetelden onder hen, zo zullen zij een ieder de verzoening van zijn ziel aan de HEERE geven, een hoofd- of losgeld, waarmee hij zijn persoon van Mijn straf, die hij verdiend had, loskoopt, als gij hen tellen zult, wanneer zij onder de krijgsplichtigen opgenomen worden; opdat onder hen geen plaag zij, als gij hen tellen zult, 1) en zij daarbij met Mij in onmiddellijke aanraking komen. 1) De wettige monstering en werkelijke opname van de deugdelijk bevondenen in het leger van de Heere volgde eerst een volle maand na de oprichting van de tabernakel (Numbers 1:18 Exodus 40:17 ), van nu tot die tijd verliepen alzo ongeveer 9 maanden. Mozes moest echter nu reeds een voorlopige telling doen van alle mannelijke personen, die boven de 20 jaar oud waren. Wanneer nu het getal, dat hierbij verkregen is, hetzelfde is als dat van de wettige monstering (Exodus 38:26 Numbers 1:40 ), zo blijkt het daaruit, allereerst, dat het volksbestaan gedurende die 9 maanden over het geheel dezelfde hoogte behield, en vervolgens, dat alle dienstplichtigen later ook als geschikt voor de strijd bevonden werden; enkele betrekkelijk slechts geringe verschillen en uitzonderingen schijnen daarbij niet in aanmerking genomen te zijn, waarom beide de keren slechts ronde getallen aangegeven worden..

Maar waarom was een verzoening van zijn ziel voor ieder, die geteld werd, nodig? En hoe komt het dat een gave in geld tot een zo hoog en heilig doel dienen moet? Ten opzichte van de eerste vraag is te bedenken, dat voor de offerdienst, die een schaduw was, de gemeente wel als een geheel verzoend en geheiligd werd, maar bij de telling van de hoofden ieder afzonderlijk, persoonlijk voor de Heere trad, en nu ook voor zijn persoon alles, wat hem in Gods ogen verderfelijk en verdoemelijk maakte, moest bedekt worden, opdat hij niet door Gods straffen zou worden getroffen; ten opzichte van de tweede vraag, zo valt het door Christus voor de zonde van de wereld aangebrachte offer met betrekking tot iedere enkele ziel ook onder het begrip van een losgeld (Matthew 20:28 Matthew 20:1Petrus 1:18) en moest dit toekomstige losgeld zonder twijfel door het zoengeld, dat iedere Israëliet was opgelegd, afgebeeld worden.

De Heere vorderde hen die prijs af, als een openbare betuiging. 1e. Dat zij zonder enige verdienstelijkheid hun leven van God hadden. 2e. Dat het aan Hem stond, hetzelfde hen te benemen, of op allerlei wijze het hen bitter te maken, naar dat Hij Zijn rechtvaardige haat tegen de zonde en zondaars meer of min omtrent hen zou willen openbaren. Van de zijde van God werd door het eisen van dat losgeld te kennen gegeven: 1e. Dat Hij recht had en macht over hen, als de Heere van leven en dood. 2e. Dat Hij naar zijn rechtvaardigheid, dat recht tot hun verderf kon gebruiken, maar zoiets niet doen wilde, en omdat op te schorten, niet anders vorderde, dan alleen een erkentenis van dat recht. 3e. Dat Hij naar Zijn eeuwig voornemen gereed was, om met doodschuldigen in onderhandeling, wegens verzoening, te treden, doch niet zonder het opbrengen van een zwaarwichtig rantsoen..

Vers 13

13. Dit zullen zij geven, al die tot de getelden overgaat, allen die tot de ouderdom komen voor de krijgsdienst bepaald, en daartoe geschikt bevonden worden, de helft van een sikkel, naar de sikkel van het Heiligdoms, niet naar de gewone, in het dagelijks leven gebruikelijke sikkel berekend, (deze sikkel is twintig gera) (Leviticus 27:25 Numbers 3:47; Numbers 18:16 ); de helft van een sikkel 1) of een beka, is een hefoffer voor de HEERE (Exodus 25:1)

1) De munten van de Hebreeën waren: Gera, beka (halve sikkel), sikkel, Mina (Ezekiel 45:12) of een pond = 50 sikkels. en een centenaar of talent. De gera heeft men gehouden voor een Johannes broodboon, die in grootte en gewicht daarmee zou overeenkomen. Is deze veronderstelling waar, dan zou een sikkel ongeveer een halve gulden zijn en ieder Israëliet dus ongeveer een vierde gulden hebben moeten opbrengen. Deze stukken waren nog geen gestempelde munten, deze kwamen eerst ten tijde van de Makkabeeën, maar zilveren stukken met aanwijzing van hun gewicht, dat men, ter voorkoming van bedrog, nawoog (zie Ge 23:16). In de Babylonische ballingschap werden de Joden met het Babylonische en Perzische, en onder de heerschappij van de Seleuciden, met het Griekse geld bekend. Uit die tijd stammen de Dariken af (Ezra 2:69 Nehemiah. 7:70), van deze de drachmen (Luke 15:8) en de staters (Matthew 17:27). Onder de Romeinse overheersing eindelijk kwamen ook Romeinse munten in omloop: de denarius, van geringer waarde dan de drachme, doch in de handel daaraan gelijk gerekend (Matthew 18:28; Matthew 20:2,Matthew 20:9,Matthew 20:13; Matthew 22:19 Mark 14:5 Luke 7:41; Luke 10:35 Openbaring :6 ), de as of penning (Matthew 10:29), de kwadrant = as (Matthew 5:26 Mark 12:42 ), en als kleinste munt de scherf = kwadrant (Mark 12:42 Luke 12:59 )

Vers 13

13. Dit zullen zij geven, al die tot de getelden overgaat, allen die tot de ouderdom komen voor de krijgsdienst bepaald, en daartoe geschikt bevonden worden, de helft van een sikkel, naar de sikkel van het Heiligdoms, niet naar de gewone, in het dagelijks leven gebruikelijke sikkel berekend, (deze sikkel is twintig gera) (Leviticus 27:25 Numbers 3:47; Numbers 18:16 ); de helft van een sikkel 1) of een beka, is een hefoffer voor de HEERE (Exodus 25:1)

1) De munten van de Hebreeën waren: Gera, beka (halve sikkel), sikkel, Mina (Ezekiel 45:12) of een pond = 50 sikkels. en een centenaar of talent. De gera heeft men gehouden voor een Johannes broodboon, die in grootte en gewicht daarmee zou overeenkomen. Is deze veronderstelling waar, dan zou een sikkel ongeveer een halve gulden zijn en ieder Israëliet dus ongeveer een vierde gulden hebben moeten opbrengen. Deze stukken waren nog geen gestempelde munten, deze kwamen eerst ten tijde van de Makkabeeën, maar zilveren stukken met aanwijzing van hun gewicht, dat men, ter voorkoming van bedrog, nawoog (zie Ge 23:16). In de Babylonische ballingschap werden de Joden met het Babylonische en Perzische, en onder de heerschappij van de Seleuciden, met het Griekse geld bekend. Uit die tijd stammen de Dariken af (Ezra 2:69 Nehemiah. 7:70), van deze de drachmen (Luke 15:8) en de staters (Matthew 17:27). Onder de Romeinse overheersing eindelijk kwamen ook Romeinse munten in omloop: de denarius, van geringer waarde dan de drachme, doch in de handel daaraan gelijk gerekend (Matthew 18:28; Matthew 20:2,Matthew 20:9,Matthew 20:13; Matthew 22:19 Mark 14:5 Luke 7:41; Luke 10:35 Openbaring :6 ), de as of penning (Matthew 10:29), de kwadrant = as (Matthew 5:26 Mark 12:42 ), en als kleinste munt de scherf = kwadrant (Mark 12:42 Luke 12:59 )

Vers 14

14. Al wie overgaat tot de getelden, van twintig jaar en ouder, zal het hefoffer aan de HEERE geven.

Vers 14

14. Al wie overgaat tot de getelden, van twintig jaar en ouder, zal het hefoffer aan de HEERE geven.

Vers 15

15. De rijke zal het niet vermeerderen, en de arme zal niet verminderen van de helft van de sikkel, als gij het hefoffer aan de HEERE geeft, om voor uw zielen verzoening te doen, 1) voor de Heere; toch is de ene ziel zoveelals de andere waard.

1) De hier voorgeschreven gave werd later tot een regelmatige tempelbelasting en bestond nog ten tijde van Christus (Matthew 17:24)

Om tweeërlei redenen geeft de Heere deze instelling. De eerste is deze, dat de rijke zich niet zou verhovaardigen boven de arme, en de tweede is, dat de Heere hiermee wilde leren, dat allen voor Hem gelijk stonden, de rijke en de arme; dat er bij Hem geen onderscheid was tussen rijke zondaren en arme zondaren, dat de rijke zich in Gods ogen niets meer aangenaam kon maken, dan de arme..

Dit gebod verhinderde de rijke niet, om de Heere van het zijn vrijwillige offeranden te brengen. Hoe arm ook iemand wezen mocht, hij werd niet van deze tempelschatting vrijgesteld..

Vers 15

15. De rijke zal het niet vermeerderen, en de arme zal niet verminderen van de helft van de sikkel, als gij het hefoffer aan de HEERE geeft, om voor uw zielen verzoening te doen, 1) voor de Heere; toch is de ene ziel zoveelals de andere waard.

1) De hier voorgeschreven gave werd later tot een regelmatige tempelbelasting en bestond nog ten tijde van Christus (Matthew 17:24)

Om tweeërlei redenen geeft de Heere deze instelling. De eerste is deze, dat de rijke zich niet zou verhovaardigen boven de arme, en de tweede is, dat de Heere hiermee wilde leren, dat allen voor Hem gelijk stonden, de rijke en de arme; dat er bij Hem geen onderscheid was tussen rijke zondaren en arme zondaren, dat de rijke zich in Gods ogen niets meer aangenaam kon maken, dan de arme..

Dit gebod verhinderde de rijke niet, om de Heere van het zijn vrijwillige offeranden te brengen. Hoe arm ook iemand wezen mocht, hij werd niet van deze tempelschatting vrijgesteld..

Vers 16

16. Gij dan zult het geld van de verzoeningen van de kinderen van Israël nemen, en zult het leggen tot de dienst van de tent der samenkomst, 1) en het zal de kinderen van Israël ter gedachtenis zijn voor het aangezicht van deHEERE, om voor uw zielen verzoening te doen; daar dit losgeld tot de bouw en het onderhoud van de woning van de Heere dient, zal het Mij tot een gedurige aandrang zijn, om de kinderen van Israël, die op Mijn bevel dat geld gebracht hebben, in genade te gedenken en hun hun misdaden niet toe te rekenen.

1) Niet alleen tot de bouw, maar ook tot hetgeen nodig was voor de eredienst moest dit geld gebruikt worden. De dagelijkse offerande, het onderhoud van de tabernakel, het zoenoffer voor het gehele volk moest ervan betaald worden..

Wij menen, dat het vorderen van die schatting duidelijk genoeg aanwees: 1e. Dat elke ziel een rantsoen, een lossing en een prijs van de verzoening nodig heeft, en wel: 2e. Een rantsoen, dat kostelijk en dierbaar is, en 3e. dat het ware rantsoen en de volmaakte zieleprijs strekken zouden tot opbouw van Gods geestelijk huis, bestaande uit de getelden en geroepenen tot het eeuwige leven..

III. Exodus 30:17-Exodus 30:21. Vervolgens wordt het koperen wasvat beschreven, en wat zijn bestemming betreft nader verklaard, daar dit bij de beschrijving (Exodus 27:1) van de voorhof en zijn gereedschappen voorbijgegaan was.

Vers 16

16. Gij dan zult het geld van de verzoeningen van de kinderen van Israël nemen, en zult het leggen tot de dienst van de tent der samenkomst, 1) en het zal de kinderen van Israël ter gedachtenis zijn voor het aangezicht van deHEERE, om voor uw zielen verzoening te doen; daar dit losgeld tot de bouw en het onderhoud van de woning van de Heere dient, zal het Mij tot een gedurige aandrang zijn, om de kinderen van Israël, die op Mijn bevel dat geld gebracht hebben, in genade te gedenken en hun hun misdaden niet toe te rekenen.

1) Niet alleen tot de bouw, maar ook tot hetgeen nodig was voor de eredienst moest dit geld gebruikt worden. De dagelijkse offerande, het onderhoud van de tabernakel, het zoenoffer voor het gehele volk moest ervan betaald worden..

Wij menen, dat het vorderen van die schatting duidelijk genoeg aanwees: 1e. Dat elke ziel een rantsoen, een lossing en een prijs van de verzoening nodig heeft, en wel: 2e. Een rantsoen, dat kostelijk en dierbaar is, en 3e. dat het ware rantsoen en de volmaakte zieleprijs strekken zouden tot opbouw van Gods geestelijk huis, bestaande uit de getelden en geroepenen tot het eeuwige leven..

III. Exodus 30:17-Exodus 30:21. Vervolgens wordt het koperen wasvat beschreven, en wat zijn bestemming betreft nader verklaard, daar dit bij de beschrijving (Exodus 27:1) van de voorhof en zijn gereedschappen voorbijgegaan was.

Vers 17

17. En de HEERE sprak verder tot Mozes, zeggende:

Vers 17

17. En de HEERE sprak verder tot Mozes, zeggende:

Vers 18

18. Gij zult ook een koperen wasvat, 1) een grote waterbak, maken, met zijn koperen voet, een onderstel of bekken, waarin het water uit het vat door in het laatste aangebrachte kranen kan gelaten worden; dit zal dienen om te wassen bij de priesterlijke reinigingen (Exodus 30:19); en gij zult het zetten in de voorhof tussen de tent der samenkomst, en tussen het brandofferaltaar en gij zult water daarin doen;

1) Deze reiniging, welke God van Zijn priesters vraagt, was een teken van heiligheid. Daar echter het wasvat of het bekken, waarin het water in genoegzame voorraad voorhanden was, een deel uitmaakte, of n vat was van het Heiligdom, scheen men wat hieromtrent werd verordend, hierom te moeten verenigen of in elkaar te zetten, niet slechts, om wat de vorm aangaat, maar ook om wat het gebruik betreft, hetgeen niet gemakkelijk kon worden gescheiden. Want, indien er slechts melding werd gemaakt bloot van een bekken of watervat, dan zouden de lezers daarvan geen nut hebben getrokken. Maar waar God duidelijk beveelt, dat er water in het wasvat moest zijn, waarmee de priesters de handen en de voeten moesten reinigen, daaruit merken wij op, met hoeveel eerbied en heiligheid God de heilige dingen wil behandeld hebben..

Vers 18

18. Gij zult ook een koperen wasvat, 1) een grote waterbak, maken, met zijn koperen voet, een onderstel of bekken, waarin het water uit het vat door in het laatste aangebrachte kranen kan gelaten worden; dit zal dienen om te wassen bij de priesterlijke reinigingen (Exodus 30:19); en gij zult het zetten in de voorhof tussen de tent der samenkomst, en tussen het brandofferaltaar en gij zult water daarin doen;

1) Deze reiniging, welke God van Zijn priesters vraagt, was een teken van heiligheid. Daar echter het wasvat of het bekken, waarin het water in genoegzame voorraad voorhanden was, een deel uitmaakte, of n vat was van het Heiligdom, scheen men wat hieromtrent werd verordend, hierom te moeten verenigen of in elkaar te zetten, niet slechts, om wat de vorm aangaat, maar ook om wat het gebruik betreft, hetgeen niet gemakkelijk kon worden gescheiden. Want, indien er slechts melding werd gemaakt bloot van een bekken of watervat, dan zouden de lezers daarvan geen nut hebben getrokken. Maar waar God duidelijk beveelt, dat er water in het wasvat moest zijn, waarmee de priesters de handen en de voeten moesten reinigen, daaruit merken wij op, met hoeveel eerbied en heiligheid God de heilige dingen wil behandeld hebben..

Vers 19

19. Dat Aron en zijn zonen, als de tot de heilige dienst geroepen priesters (Exodus 28:1) zich daaruit wassen, hun handen en voeten.

Vers 19

19. Dat Aron en zijn zonen, als de tot de heilige dienst geroepen priesters (Exodus 28:1) zich daaruit wassen, hun handen en voeten.

Vers 20

20. Wanneer zij in de tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven; of, wanneer zij tot het altaar naderen, om te dienen, dat zij het vuuroffer (Exodus 30:7, Leviticus 1:7-Leviticus 1:9 ) voor de HEERE aansteken. 1)

1) De Israëlieten werden er voornamelijk door indachtig gemaakt, hoe onwaardig zij waren, die God de offeranden brachten, daar de priesters, tot dit ambt uitgekozen, hun onreinheid in de weg stond, totdat zij met water gereinigd waren. Verder, de wassing van de handen en van de voeten beduidde, dat alle delen van het lichaam door onreinheid waren aangetast. Want, omdat de Schrift dikwijls de handen neemt voor de verrichtingen van het leven, en de gehele gang van het leven bij een weg of reis vergeleken wordt, gaat deze vergelijking best op, dat in de handen en in de voeten alle onreinheid werd afgewassen..

Vers 20

20. Wanneer zij in de tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven; of, wanneer zij tot het altaar naderen, om te dienen, dat zij het vuuroffer (Exodus 30:7, Leviticus 1:7-Leviticus 1:9 ) voor de HEERE aansteken. 1)

1) De Israëlieten werden er voornamelijk door indachtig gemaakt, hoe onwaardig zij waren, die God de offeranden brachten, daar de priesters, tot dit ambt uitgekozen, hun onreinheid in de weg stond, totdat zij met water gereinigd waren. Verder, de wassing van de handen en van de voeten beduidde, dat alle delen van het lichaam door onreinheid waren aangetast. Want, omdat de Schrift dikwijls de handen neemt voor de verrichtingen van het leven, en de gehele gang van het leven bij een weg of reis vergeleken wordt, gaat deze vergelijking best op, dat in de handen en in de voeten alle onreinheid werd afgewassen..

Vers 21

21. Zij zullen dan hun handen en voeten wassen, 1) opdat zij niet sterven, hetgeen aanstonds geschieden zou, wanneer zij ongewassen de een of andere heilige plaats wilden naderen; en dit wassen telkens voor het verrichtenvan een godsdienstige handeling, zal hun een eeuwige inzetting zijn, voor hem, Aron en zijn nageslacht, bij hun geslachten, 2) voor al zijn nakomelingen.

1) Wel waren Aron en zijn zonen geheiligd tot hun dienstwerk, maar deze heiliging verhinderde niet, dat zij steeds door eigen zonden en door die van het volk verontreinigd werden. Zij hadden daarom de gedurige wassing en reiniging en heiliging nodig. Wie eenmaal door het bloed van Christus gereinigd is, heeft toch, door de aanraking met zonde en wereld, de reiniging van zijn dagelijkse zonden nodig..

2) Het koperen wasvat wordt ten opzichte van grootte en gedaante niet nader beschreven, omdat het symbolisch geen betekenis had; wel was het wassen van handen en voeten, hetgeen de priesters bevolen was, voordat zij het Heiligdom betraden en de heilige werkzaamheden verrichten, een zinnebeeld van de inwendige, geestelijke reiniging, zonder welke niemand, allerminst die het ambt van de verzoening bekleedt, de heilige God naderen mag. (Matthew 5:8)

Het wasvat (het tweede voorwerp, dat zich in de voorhof bevond) was een grote, ronde, koperen ketel of bak, uit de spiegels van de Joodse vrouwen van Bezleël vervaardigd, en rustende op een voetstuk. Het stond schuin naast het zoenaltaar, en diende tot een gedurige reiniging van de offerende personen en van het offer zelf. Rondom waren er een menigte tuiten of kranen, door welke het water afliep, dat elke dag rein en vers door de Levieten daar werd ingedragen. Bij elke dienst moesten de priesters zich daarmee vooral handen en voeten wassen..

IV. Exodus 30:22-Exodus 30:33. Verder wordt naar stof en wijze van samenstelling gehandeld over de zalfolie, die bij de in Exodus 29:1 voorgeschreven priesterwijding aan te wenden is.

Vers 21

21. Zij zullen dan hun handen en voeten wassen, 1) opdat zij niet sterven, hetgeen aanstonds geschieden zou, wanneer zij ongewassen de een of andere heilige plaats wilden naderen; en dit wassen telkens voor het verrichtenvan een godsdienstige handeling, zal hun een eeuwige inzetting zijn, voor hem, Aron en zijn nageslacht, bij hun geslachten, 2) voor al zijn nakomelingen.

1) Wel waren Aron en zijn zonen geheiligd tot hun dienstwerk, maar deze heiliging verhinderde niet, dat zij steeds door eigen zonden en door die van het volk verontreinigd werden. Zij hadden daarom de gedurige wassing en reiniging en heiliging nodig. Wie eenmaal door het bloed van Christus gereinigd is, heeft toch, door de aanraking met zonde en wereld, de reiniging van zijn dagelijkse zonden nodig..

2) Het koperen wasvat wordt ten opzichte van grootte en gedaante niet nader beschreven, omdat het symbolisch geen betekenis had; wel was het wassen van handen en voeten, hetgeen de priesters bevolen was, voordat zij het Heiligdom betraden en de heilige werkzaamheden verrichten, een zinnebeeld van de inwendige, geestelijke reiniging, zonder welke niemand, allerminst die het ambt van de verzoening bekleedt, de heilige God naderen mag. (Matthew 5:8)

Het wasvat (het tweede voorwerp, dat zich in de voorhof bevond) was een grote, ronde, koperen ketel of bak, uit de spiegels van de Joodse vrouwen van Bezleël vervaardigd, en rustende op een voetstuk. Het stond schuin naast het zoenaltaar, en diende tot een gedurige reiniging van de offerende personen en van het offer zelf. Rondom waren er een menigte tuiten of kranen, door welke het water afliep, dat elke dag rein en vers door de Levieten daar werd ingedragen. Bij elke dienst moesten de priesters zich daarmee vooral handen en voeten wassen..

IV. Exodus 30:22-Exodus 30:33. Verder wordt naar stof en wijze van samenstelling gehandeld over de zalfolie, die bij de in Exodus 29:1 voorgeschreven priesterwijding aan te wenden is.

Vers 22

22. Verder sprak de HEERE wederom tot Mozes, zeggende:

Vers 22

22. Verder sprak de HEERE wederom tot Mozes, zeggende:

Vers 23

23. Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, namelijk de vier volgende: van de zuiverste mirre, die, welke vanzelf uit de boom uitgevloeid is, vijfhonderd sikkels, (waarschijnlijk ruim 14 pond) en kaneel, half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkels, ook specerij-kalmus, tweehonderd en vijftig sikkels.

Vers 23

23. Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, namelijk de vier volgende: van de zuiverste mirre, die, welke vanzelf uit de boom uitgevloeid is, vijfhonderd sikkels, (waarschijnlijk ruim 14 pond) en kaneel, half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkels, ook specerij-kalmus, tweehonderd en vijftig sikkels.

Vers 24

24. Ook kassie, vijfhonderd, naar de sikkel van het heiligdom; dus net zoveel als van de mirre, en een hin olijfolie. 1) (zie "Exodus 27:21).

1) De Myrtheboom (amyris) heeft een gladde, bleek asgrauwe bast, geelachtig wit hout en bladeren, die in groot getal op korte gladde stelen of afzonderlijk of in bosjes staan. De vruchten, bruin van kleur, komen aan steeltjes en zijn eirond. De boom was in Palestina niet inheems, doch werd ook in tuinen geteeld (Song of Solomon 1:13; Song of Solomon 4:6). Het hart, in het begin olieachtig en van geelachtig witte kleur, wordt langzamerhand harder en donkerder, en wordt eindelijk roodachtig; in deze droge toestand wordt het als reukwerk gebruikt, in vloeibare toestand daarentegen, gelijk het of vanzelf of ten gevolge van insnijdingen, die men in de boom maakt, uit de bast vloeit, vormde het een hoofdbestanddeel van de kostbare en welriekende zalf; het hart, dat vanzelf voortkwam, was beter en sterker, dan hetgeen men op kunstmatige wijze verkreeg. De kaneelboom, wiens eigenlijk vaderland Sri Lanka is in de Indische zee, bereikt in de bossen een zeer aanmerkelijke hoogte, aan de kusten bedraagt die slechts 20-30 voet; de dikte van de stam is 3 voet in omtrek. De takken zijn zeer talrijk en met heldergroene, ovale, laurierachtige 4-6 duim lange bladeren bezet. De witachtige, aangename, maar niet aromatische bloesems vormen zich in april tot ovale steenvruchten, gelijkvormig aan jeneverbessen. Stam en takken zijn met een dubbele bast bekleed, waarvan de buitenste, witachtig of grauw en bijna reuk- en smakeloos is, de binnenste echter, die wederom uit twee vast aan elkaar hangende basten bestaat, de bruine kaneel levert; zij werd in de oudheid deels tot reukwerk, deels tot zalving gebruikt. De kalmus groeit ook wel in Europa, maar veel liever in de Aziatische, bijzonder de Indische en Arabische streken; deze heet kalmus van de welriekendheid en zijn wortel wordt eveneens tot reukwerk en zalf gebruikt. De Kassie (Cassia) is de bast van een op kaneel lijkende, in Indië en Arabië groeiende boom of struik, die wel als verder bestanddeel met de welriekende zalven gemengd werd, maar van donkerder kleur en zwakker reuk dan de kaneel was..

Vers 24

24. Ook kassie, vijfhonderd, naar de sikkel van het heiligdom; dus net zoveel als van de mirre, en een hin olijfolie. 1) (zie "Exodus 27:21).

1) De Myrtheboom (amyris) heeft een gladde, bleek asgrauwe bast, geelachtig wit hout en bladeren, die in groot getal op korte gladde stelen of afzonderlijk of in bosjes staan. De vruchten, bruin van kleur, komen aan steeltjes en zijn eirond. De boom was in Palestina niet inheems, doch werd ook in tuinen geteeld (Song of Solomon 1:13; Song of Solomon 4:6). Het hart, in het begin olieachtig en van geelachtig witte kleur, wordt langzamerhand harder en donkerder, en wordt eindelijk roodachtig; in deze droge toestand wordt het als reukwerk gebruikt, in vloeibare toestand daarentegen, gelijk het of vanzelf of ten gevolge van insnijdingen, die men in de boom maakt, uit de bast vloeit, vormde het een hoofdbestanddeel van de kostbare en welriekende zalf; het hart, dat vanzelf voortkwam, was beter en sterker, dan hetgeen men op kunstmatige wijze verkreeg. De kaneelboom, wiens eigenlijk vaderland Sri Lanka is in de Indische zee, bereikt in de bossen een zeer aanmerkelijke hoogte, aan de kusten bedraagt die slechts 20-30 voet; de dikte van de stam is 3 voet in omtrek. De takken zijn zeer talrijk en met heldergroene, ovale, laurierachtige 4-6 duim lange bladeren bezet. De witachtige, aangename, maar niet aromatische bloesems vormen zich in april tot ovale steenvruchten, gelijkvormig aan jeneverbessen. Stam en takken zijn met een dubbele bast bekleed, waarvan de buitenste, witachtig of grauw en bijna reuk- en smakeloos is, de binnenste echter, die wederom uit twee vast aan elkaar hangende basten bestaat, de bruine kaneel levert; zij werd in de oudheid deels tot reukwerk, deels tot zalving gebruikt. De kalmus groeit ook wel in Europa, maar veel liever in de Aziatische, bijzonder de Indische en Arabische streken; deze heet kalmus van de welriekendheid en zijn wortel wordt eveneens tot reukwerk en zalf gebruikt. De Kassie (Cassia) is de bast van een op kaneel lijkende, in Indië en Arabië groeiende boom of struik, die wel als verder bestanddeel met de welriekende zalven gemengd werd, maar van donkerder kleur en zwakker reuk dan de kaneel was..

Vers 25

25. En maak daarvan een olie van Heilige zalving, een zalf, heel kunstig gemaakt, naar apothekers werk; 1) het zal een olie van heilige zalving zijn. 2)

1) De kunst, om reukwerken uit kostbare specerijen te bereiden, vormde in de oudheid een eigen beroep. De droge specerijen als kaneel, kalmus en cassia, werden daarbij wel niet tot poeder gewreven en zo met de mirre en de olie vermengd, daar dan daaruit een dikke brij ontstaan zou zijn, maar volgens de rabbijnen werden zij in water gekookt, om de kracht daaruit te trekken; deze werd dan weer met de vloeibare stoffen samen zolang gekookt, dat de waterdelen verdampt waren..

2) Ondanks alle tegenspraak stel ik vast, dat deze olie, uit de kostbaarste specerijen gemengd, een beeld is van de Heilige Geest. Want overal komt ons de overdrachtelijke betekenis van de zalving tegemoet, waar de profeten de kracht, het gevolg en de gave van de Geest, vermelden. Er is geen twijfel aan, of God, door de koningen te zalven heeft betuigd, dat Hij hen begiftigde met de Geest van wijsheid, kracht, zachtmoedigheid en rechtvaardigheid. Hieruit kan gemakkelijk worden opgemaakt, dat de tabernakel met de olie moest gezalfd worden, opdat de Israëlieten zouden leren, dat elke oefening in godsvrucht niets zou baten, zonder de goddelijke werking van de Geest. Zelfs iets groots werd aangetoond, dat de kracht en de genade van de Geest werkzaam was, en heerste in hetgeen het wezen uitmaakt van de schaduwbeelden zelf, en dat, welke goederen daardoor ontstonden, door de genade van dezelfde Geest tot nut van de gelovigen werden aangewend..

Die olie was daardoor een zinnebeeld van liefelijkheid en duurzaamheid. Zij werd uitgestort op het hoofd van de priester, en vloeide van daar naar beneden langs de baard en tot aan de zomen van het gewaad; zie Psalms 133:1. Op deze zalving doelt Johannes, zeggende: "Gij hebt de zalving van de Heilige." Voor de priester betekende het, de genadige mededeling van die gaven, welke hij overeenkomstig zijn priesterambt behoefde. Als schaduw voor het Nieuwe Testament was de olie, de velerlei gaven van de Heilige Geest. Christus is de hoorn, die God ons opgericht heeft in Davids huis (Luke 1:69). Uit die gezegende Hoorn van zaligheid wordt Zijn volk bedeeld met alle geestelijke gaven en zegeningen (Psalms 68:19); en ontvangt de erenaam van Christenen, omdat zij door Zijn olie geroepen en bekwaam gemaakt zijn om te wezen: profeten, tot het verkondigen van de deugden van Hem, Die hen liefhad; priesters, om zich Hem over te geven als een dankoffer; en koningen, om tegen al Zijn en hun vijanden te strijden, en over die vijanden te triomferen in Zijn kracht..

Vers 25

25. En maak daarvan een olie van Heilige zalving, een zalf, heel kunstig gemaakt, naar apothekers werk; 1) het zal een olie van heilige zalving zijn. 2)

1) De kunst, om reukwerken uit kostbare specerijen te bereiden, vormde in de oudheid een eigen beroep. De droge specerijen als kaneel, kalmus en cassia, werden daarbij wel niet tot poeder gewreven en zo met de mirre en de olie vermengd, daar dan daaruit een dikke brij ontstaan zou zijn, maar volgens de rabbijnen werden zij in water gekookt, om de kracht daaruit te trekken; deze werd dan weer met de vloeibare stoffen samen zolang gekookt, dat de waterdelen verdampt waren..

2) Ondanks alle tegenspraak stel ik vast, dat deze olie, uit de kostbaarste specerijen gemengd, een beeld is van de Heilige Geest. Want overal komt ons de overdrachtelijke betekenis van de zalving tegemoet, waar de profeten de kracht, het gevolg en de gave van de Geest, vermelden. Er is geen twijfel aan, of God, door de koningen te zalven heeft betuigd, dat Hij hen begiftigde met de Geest van wijsheid, kracht, zachtmoedigheid en rechtvaardigheid. Hieruit kan gemakkelijk worden opgemaakt, dat de tabernakel met de olie moest gezalfd worden, opdat de Israëlieten zouden leren, dat elke oefening in godsvrucht niets zou baten, zonder de goddelijke werking van de Geest. Zelfs iets groots werd aangetoond, dat de kracht en de genade van de Geest werkzaam was, en heerste in hetgeen het wezen uitmaakt van de schaduwbeelden zelf, en dat, welke goederen daardoor ontstonden, door de genade van dezelfde Geest tot nut van de gelovigen werden aangewend..

Die olie was daardoor een zinnebeeld van liefelijkheid en duurzaamheid. Zij werd uitgestort op het hoofd van de priester, en vloeide van daar naar beneden langs de baard en tot aan de zomen van het gewaad; zie Psalms 133:1. Op deze zalving doelt Johannes, zeggende: "Gij hebt de zalving van de Heilige." Voor de priester betekende het, de genadige mededeling van die gaven, welke hij overeenkomstig zijn priesterambt behoefde. Als schaduw voor het Nieuwe Testament was de olie, de velerlei gaven van de Heilige Geest. Christus is de hoorn, die God ons opgericht heeft in Davids huis (Luke 1:69). Uit die gezegende Hoorn van zaligheid wordt Zijn volk bedeeld met alle geestelijke gaven en zegeningen (Psalms 68:19); en ontvangt de erenaam van Christenen, omdat zij door Zijn olie geroepen en bekwaam gemaakt zijn om te wezen: profeten, tot het verkondigen van de deugden van Hem, Die hen liefhad; priesters, om zich Hem over te geven als een dankoffer; en koningen, om tegen al Zijn en hun vijanden te strijden, en over die vijanden te triomferen in Zijn kracht..

Vers 26

26. En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, wanneer die opgericht is, en de in het Allerheilige zich bevindende Ark van de Getuigenis.

Vers 26

26. En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, wanneer die opgericht is, en de in het Allerheilige zich bevindende Ark van de Getuigenis.

Vers 27

27. En de in het Heilige staande tafel met al haar gereedschap, en de kandelaar met zijn gereedschap en het reukaltaar.

Vers 27

27. En de in het Heilige staande tafel met al haar gereedschap, en de kandelaar met zijn gereedschap en het reukaltaar.

Vers 28

28. En het in de voorhof op te richten altaar van het brandoffer, met al zijn gereedschap, en het wasvat met zijn voet.

Vers 28

28. En het in de voorhof op te richten altaar van het brandoffer, met al zijn gereedschap, en het wasvat met zijn voet.

Vers 29

29. Gij zult ze alzo door deze zalving heiligen, dat zij Heiligheid der Heiligheden, hoogheilig (Exodus 30:10) zijn (Exodus 40:9-Exodus 40:11), al wat ze aanraakt zal heilig zijn (zie "Exodus 40:10).

Vers 29

29. Gij zult ze alzo door deze zalving heiligen, dat zij Heiligheid der Heiligheden, hoogheilig (Exodus 30:10) zijn (Exodus 40:9-Exodus 40:11), al wat ze aanraakt zal heilig zijn (zie "Exodus 40:10).

Vers 30

30. Gij zult ook Aron en zijn zonen daarmee zalven, en gij zult hen heiligen, om Mij het priesterambt te bedienen 1) in het heiligdom, en de heilige gereedschappen te mogen aanraken (Exodus 30:29).

1) De volbrenging van dit goddelijk bevel wordt in Leviticus 8:1 verteld. Wat nu de hierboven beschreven zalf betreft, die haar wijdende en heiligende kracht daardoor bezat, dat zij naar samenstelling en wijze van bereiding door God uitdrukkelijk bevolen en aan het algemeen gebruik voor altijd onttrokken was (Exodus 30:31), zo is de grondstof, de olie, wegens haar verfrissende, helende en lichtgevende kracht het zinnebeeld van de Heilige Geest; de zalving daarmee betekende alzo de mededeling van deze Geest, om bekwaam te maken tot de heilige dienst. De vier welriekende, specerijachtige bestanddelen, waarmee de olie vermengd was, dienden, om de levenwekkende kracht van de olie een kracht te geven om een aangename reuk te verspreiden, en daardoor op de werking van de Heilige Geest te wijzen, die beiden, God en mensen, welgevallig zijn. Dat er vier waren is niet willekeurig; dit getal is hier, evenals in Exodus 28:39 en later in Exodus 30:34 een karakteristiek kenteken van het Godsrijk, volgens zijn verschijning in de wereld en zijn bestemming voor haar. Nog kan gevraagd worden, in hoeverre het zalven met de welriekende olie ook in betrekking tot de tabernakel en zijn gereedschappen een mededeling van de Geest in zich sloot, daar dit toch levenloze voorwerpen zijn, en bij deze van zulk een mededeling niet in die zin sprake kan zijn, als bij de priesters. Daar echter de tabernakel met zijn gereedschappen de plaats was, waarvan de heiliging door de priesters voor Israël uitging, zo moest ook door de Heilige Geest tenminste beademd zijn. Zijn zegel moest daarop gedrukt worden, wanneer een eigenlijke mededeling geen plaats kon vinden..

Vers 30

30. Gij zult ook Aron en zijn zonen daarmee zalven, en gij zult hen heiligen, om Mij het priesterambt te bedienen 1) in het heiligdom, en de heilige gereedschappen te mogen aanraken (Exodus 30:29).

1) De volbrenging van dit goddelijk bevel wordt in Leviticus 8:1 verteld. Wat nu de hierboven beschreven zalf betreft, die haar wijdende en heiligende kracht daardoor bezat, dat zij naar samenstelling en wijze van bereiding door God uitdrukkelijk bevolen en aan het algemeen gebruik voor altijd onttrokken was (Exodus 30:31), zo is de grondstof, de olie, wegens haar verfrissende, helende en lichtgevende kracht het zinnebeeld van de Heilige Geest; de zalving daarmee betekende alzo de mededeling van deze Geest, om bekwaam te maken tot de heilige dienst. De vier welriekende, specerijachtige bestanddelen, waarmee de olie vermengd was, dienden, om de levenwekkende kracht van de olie een kracht te geven om een aangename reuk te verspreiden, en daardoor op de werking van de Heilige Geest te wijzen, die beiden, God en mensen, welgevallig zijn. Dat er vier waren is niet willekeurig; dit getal is hier, evenals in Exodus 28:39 en later in Exodus 30:34 een karakteristiek kenteken van het Godsrijk, volgens zijn verschijning in de wereld en zijn bestemming voor haar. Nog kan gevraagd worden, in hoeverre het zalven met de welriekende olie ook in betrekking tot de tabernakel en zijn gereedschappen een mededeling van de Geest in zich sloot, daar dit toch levenloze voorwerpen zijn, en bij deze van zulk een mededeling niet in die zin sprake kan zijn, als bij de priesters. Daar echter de tabernakel met zijn gereedschappen de plaats was, waarvan de heiliging door de priesters voor Israël uitging, zo moest ook door de Heilige Geest tenminste beademd zijn. Zijn zegel moest daarop gedrukt worden, wanneer een eigenlijke mededeling geen plaats kon vinden..

Vers 31

31. En gij zult tot de kinderen van Israël spreken, zeggende: Dit zo samengesteld apothekerswerk zal Mij een olie van de heilige zalving zijn, alleen voor dit heilig gebruik (Exodus 30:26) bestemd, bij uw geslachten. 32. Niet op het vlees van een mens 1) zal men ze, als een gewone zalf gieten, gij zult ook naar haar maaksel 2) geen dergelijke voor het dagelijks leven maken; het is heiligheid; die zalf is daartoe door Mij bestemd zij zal u heiligheid zijn.

1) In het Hebreeuws Al basar adam. Op het vlees van een mens. De bedoeling is, op het vlees van een gewoon mens, van iemand, die geen priester was..

2) Naar haar maaksel, wil zeggen, naar de verhouding van de verschillende specerijen, welke Ik u opgegeven heb..

Vers 31

31. En gij zult tot de kinderen van Israël spreken, zeggende: Dit zo samengesteld apothekerswerk zal Mij een olie van de heilige zalving zijn, alleen voor dit heilig gebruik (Exodus 30:26) bestemd, bij uw geslachten. 32. Niet op het vlees van een mens 1) zal men ze, als een gewone zalf gieten, gij zult ook naar haar maaksel 2) geen dergelijke voor het dagelijks leven maken; het is heiligheid; die zalf is daartoe door Mij bestemd zij zal u heiligheid zijn.

1) In het Hebreeuws Al basar adam. Op het vlees van een mens. De bedoeling is, op het vlees van een gewoon mens, van iemand, die geen priester was..

2) Naar haar maaksel, wil zeggen, naar de verhouding van de verschillende specerijen, welke Ik u opgegeven heb..

Vers 33

33. De man, die een zelfde zalf maken zal als deze, of die daarvan op wat vreemds doet, op iemand die geen priester is, of op enige zaak, die niet voor het heiligdom bestemd is, die zal uitgeroeid worden uit zijn volken, 1) dedoodstraf zal aan hem voltrokken worden (Exodus 12:15,Exodus 12:19).

1) Hiermee wordt noch het bereiden van zalven voor het gewoon gebruik, noch de aanwending van de hier genoemde bestanddelen elk voor zich verboden; maar het is slechts de samenstelling van deze stoffen volgens de hier gegeven verhouding, welke uitsluitend voor het godsdienstig gebruik is voorbehouden..

V. Exodus 30:34-Exodus 30:38. Eveneens wordt het reukwerk, dat volgens Exodus 30:7, Exodus 30:8 `s morgens en `s avonds door de priester bij het gereed maken en aansteken van de lampen op het reukaltaar gebrand moest worden, volgens zijn bestanddelen en wijze van bereiding nader beschreven.

Vers 33

33. De man, die een zelfde zalf maken zal als deze, of die daarvan op wat vreemds doet, op iemand die geen priester is, of op enige zaak, die niet voor het heiligdom bestemd is, die zal uitgeroeid worden uit zijn volken, 1) dedoodstraf zal aan hem voltrokken worden (Exodus 12:15,Exodus 12:19).

1) Hiermee wordt noch het bereiden van zalven voor het gewoon gebruik, noch de aanwending van de hier genoemde bestanddelen elk voor zich verboden; maar het is slechts de samenstelling van deze stoffen volgens de hier gegeven verhouding, welke uitsluitend voor het godsdienstig gebruik is voorbehouden..

V. Exodus 30:34-Exodus 30:38. Eveneens wordt het reukwerk, dat volgens Exodus 30:7, Exodus 30:8 `s morgens en `s avonds door de priester bij het gereed maken en aansteken van de lampen op het reukaltaar gebrand moest worden, volgens zijn bestanddelen en wijze van bereiding nader beschreven.

Vers 34

34. Verder zei de HEERE, op dezelfde tijd toen Hij het bevel (Exodus 30:22) gaf, tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, namelijk de vier volgende: mirresap, storax gummi, en oniche, stacte, en galban, galbanum, deze welriekende specerijen, en zuivere wierook; dat elk bijzonder zij.1)

1) Beter: "van elk gelijke delen.".

Vers 34

34. Verder zei de HEERE, op dezelfde tijd toen Hij het bevel (Exodus 30:22) gaf, tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, namelijk de vier volgende: mirresap, storax gummi, en oniche, stacte, en galban, galbanum, deze welriekende specerijen, en zuivere wierook; dat elk bijzonder zij.1)

1) Beter: "van elk gelijke delen.".

Vers 35

35. En gij zult een reukwerk van een zalf 1) daaruit maken, naar het werk van de apotheker gemengd, en doe behalve zout, de noodzakelijke bijvoeging bij ieder offer (Leviticus 2:13 Mark 9:49 ) niets erbij, opdat het rein, met geen andere bestanddelen vermengd, heilig, tot godsdienstig gebruik geschikt zij.

1) De storax is een boom, overeenkomende met de kweeboom die in Syrië, Arabië enz. zelfs in zuidelijk Europa groeit, met eironde, ongeveer 2 duim lange en 1« duim brede bladeren, die 12-20 voet hoog wordt, en vele dunne takken heeft. De sneeuwwitte bloemen zitten in bosjes aan het einde van de takken en geven een zeer aangename reuk, uit deze ontwikkelen zich noten, die twee harde, gladde, scherp smakende pitten bevatten. Vanzelf of door insnijdingen vloeit uit de stam van deze boom een gomachtig, doorzichtig bleek- of bruinrood, zeer aangenaam riekend hars, dat men onder reukwerk en zalf vermengde en ook als artsenij gebruikte. De oniche, ook stacte of duivelsklauw genoemd, is het kalkachtig bedeksel aan de schaal van een soort van mossels, die met de purperslak overeenkomt, en zich in de zeeën van Indië en in Arabische wateren bevindt; afzonderlijk verbrand riekt hij onaangenaam en stinkend, maar met andere reukstoffen vermengd, verliest hij zijn onaangename reuk en dient tot versterking, gelijk prof. Knobel zich daarvan overtuigd heeft, daar hij in een apotheek het boven beschreven reukwerk heeft laten samenstellen; hij vond de reuk sterk, verfrissend en zeer aangenaam. Het galbanum is het hars van een struik, die in Syrië, Arabië en Ethiopië groeit, Ferulo geheten; het wordt evenals de gom van de storax, door insnijden in de bast gewonnen, en verbreidt evenals de oniche, op zichzelf geen aangename reuk, maar versterkt andere geuren en doet deze langer blijven. De wierook is het welriekende hars van een boom, die in Arabië groeit, die echter niemand van de latere reizigers in zijn oorspronkelijke soort gezien heeft. De soort die thans in Arabië gekweekt wordt, is, volgens de verzekering van Niebuhr, een ontaarding, misschien van Indië overgeplant, waar verscheidene gewassen zijn, waaruit gom vloeit. Ook over het winnen van de Arabische wierook heerst bij de natuuronderzoekers nog onzekerheid; de beste en reinste was, die op uitgespreide kleden was gevallen, minder rein, die men van de grond oplas. De wierook van de herfst- was beter dan die van de lente-oplezing..

Dat ook voor het heilig reukwerk vier stoffen voorgeschreven worden, heeft ten dele dezelfde reden, die wij boven voor de bestanddelen van de heilige zalfolie opgaven, Toch ligt hierin ook wel een heenwijzen op de vier bestanddelen van een recht gebed, waarvan de inhoud zowel lof en dank, als bede en voorbede is, of volgens Luthers verklaring bij het tweede gebod: aanroepen, bidden, loven en danken; of volgens 1Timotheus 2:1 smeking, gebed, voorbede en dankzegging..

Deze offerande had bij de anderen geteld kunnen worden, maar omdat slechts de toebereiding van het reukwerk, welke behoort bij het reukaltaar, ja, zijn aanhangsel is, meen ik niet, dat er oorzaak is, waarom ik het zou scheiden. *) Weetgierigen mogen, indien zij willen, de soorten zelf scherpzinnelijk oplossen, mij is het genoeg, dat, deze volgens het oordeel van God zijn gekozen, welke de liefelijkste geur verspreidden. Want, dat sommigen beweren, dat het galban van een onaangename en kwalijk riekende reuk is, of dat het wel geschikt was, weet ik niet. En omdat zij over een onbekende zaak gissingen maken, verdienen zij weinig geloof. Ik stel daarom vast, dat zij van een aangename geur zijn geweest, hetgeen Mozes woorden kort daarop bevestigen, waar hij de doodstraf als vastgesteld aankondigt, opdat niemand voor bijzonder genoegen zodanig reukwerk zou gebruiken. Wat zeker ongerijmd zou geweest zijn te verbieden, indien niet de reuk bijzonder liefelijk was geweest. Voeg er nog bij, dat er geen overeenkomst tussen het teken en de afgebeelde zaak bestaat, indien niet de liefelijke geur getuigde, dat God de gebeden van de Zijnen ten zeerste behagen. Verder, opdat er des te meer eerbied zou zijn voor het heilig teken, mocht het mengsel niet voor eigen gebruik worden aangewend, omdat, daar de mensen ruw en van een dom verstand zijn, niets hun liever is, dan de hemel met de aarde te vermengen. Daarom, opdat zij hun harten des te hoger zouden opheffen, moest het reukwerk van het algemeen gebruik afgezonderd gehouden worden, waardoor een bijzondere heiligheid aan God alleen werd toegekend.

*) Calvijn behandelt deze verzen tegelijk met die over het reukaltaar. ). 36. En gij zult hiervan heel fijn poeder stoten, zoveel als voor enige tijd nodig is, en gij zult daarvan leggen voor de Getuigenis 1) in de tent der samenkomst, waarheen Ik, volgens Mijn toezegging (Exodus 25:22) daar tot u komen zal, terwijl gij op het reukaltaar (Exodus 30:6) dat zich voor de Ark van het Verbond bevindt, dit reukwerk neerlegt; het zal voor u Heiligheid der Heiligheden zijn; 2) door deze bewaarplaats, die Ik (Exodus 30:10) als hoogheilig aanwees, zal het bewaarde zelf hoogheilig zijn en in gebruik voor Mij kunnen komen.

1) Voor de Getuigenis wil hier niet zeggen, in het Allerheiligste, maar in het Heilige op het reukaltaar, dat stond voor de voorhang voor het Heilige der Heiligen..

2) Wanneer het geheiligde reukwerk was verbruikt legde men het overige, dat elders was heengebracht, eveneens op het reukaltaar, opdat ook dit hoogheilig zou worden, voordat het gebruikt werd..

Vers 35

35. En gij zult een reukwerk van een zalf 1) daaruit maken, naar het werk van de apotheker gemengd, en doe behalve zout, de noodzakelijke bijvoeging bij ieder offer (Leviticus 2:13 Mark 9:49 ) niets erbij, opdat het rein, met geen andere bestanddelen vermengd, heilig, tot godsdienstig gebruik geschikt zij.

1) De storax is een boom, overeenkomende met de kweeboom die in Syrië, Arabië enz. zelfs in zuidelijk Europa groeit, met eironde, ongeveer 2 duim lange en 1« duim brede bladeren, die 12-20 voet hoog wordt, en vele dunne takken heeft. De sneeuwwitte bloemen zitten in bosjes aan het einde van de takken en geven een zeer aangename reuk, uit deze ontwikkelen zich noten, die twee harde, gladde, scherp smakende pitten bevatten. Vanzelf of door insnijdingen vloeit uit de stam van deze boom een gomachtig, doorzichtig bleek- of bruinrood, zeer aangenaam riekend hars, dat men onder reukwerk en zalf vermengde en ook als artsenij gebruikte. De oniche, ook stacte of duivelsklauw genoemd, is het kalkachtig bedeksel aan de schaal van een soort van mossels, die met de purperslak overeenkomt, en zich in de zeeën van Indië en in Arabische wateren bevindt; afzonderlijk verbrand riekt hij onaangenaam en stinkend, maar met andere reukstoffen vermengd, verliest hij zijn onaangename reuk en dient tot versterking, gelijk prof. Knobel zich daarvan overtuigd heeft, daar hij in een apotheek het boven beschreven reukwerk heeft laten samenstellen; hij vond de reuk sterk, verfrissend en zeer aangenaam. Het galbanum is het hars van een struik, die in Syrië, Arabië en Ethiopië groeit, Ferulo geheten; het wordt evenals de gom van de storax, door insnijden in de bast gewonnen, en verbreidt evenals de oniche, op zichzelf geen aangename reuk, maar versterkt andere geuren en doet deze langer blijven. De wierook is het welriekende hars van een boom, die in Arabië groeit, die echter niemand van de latere reizigers in zijn oorspronkelijke soort gezien heeft. De soort die thans in Arabië gekweekt wordt, is, volgens de verzekering van Niebuhr, een ontaarding, misschien van Indië overgeplant, waar verscheidene gewassen zijn, waaruit gom vloeit. Ook over het winnen van de Arabische wierook heerst bij de natuuronderzoekers nog onzekerheid; de beste en reinste was, die op uitgespreide kleden was gevallen, minder rein, die men van de grond oplas. De wierook van de herfst- was beter dan die van de lente-oplezing..

Dat ook voor het heilig reukwerk vier stoffen voorgeschreven worden, heeft ten dele dezelfde reden, die wij boven voor de bestanddelen van de heilige zalfolie opgaven, Toch ligt hierin ook wel een heenwijzen op de vier bestanddelen van een recht gebed, waarvan de inhoud zowel lof en dank, als bede en voorbede is, of volgens Luthers verklaring bij het tweede gebod: aanroepen, bidden, loven en danken; of volgens 1Timotheus 2:1 smeking, gebed, voorbede en dankzegging..

Deze offerande had bij de anderen geteld kunnen worden, maar omdat slechts de toebereiding van het reukwerk, welke behoort bij het reukaltaar, ja, zijn aanhangsel is, meen ik niet, dat er oorzaak is, waarom ik het zou scheiden. *) Weetgierigen mogen, indien zij willen, de soorten zelf scherpzinnelijk oplossen, mij is het genoeg, dat, deze volgens het oordeel van God zijn gekozen, welke de liefelijkste geur verspreidden. Want, dat sommigen beweren, dat het galban van een onaangename en kwalijk riekende reuk is, of dat het wel geschikt was, weet ik niet. En omdat zij over een onbekende zaak gissingen maken, verdienen zij weinig geloof. Ik stel daarom vast, dat zij van een aangename geur zijn geweest, hetgeen Mozes woorden kort daarop bevestigen, waar hij de doodstraf als vastgesteld aankondigt, opdat niemand voor bijzonder genoegen zodanig reukwerk zou gebruiken. Wat zeker ongerijmd zou geweest zijn te verbieden, indien niet de reuk bijzonder liefelijk was geweest. Voeg er nog bij, dat er geen overeenkomst tussen het teken en de afgebeelde zaak bestaat, indien niet de liefelijke geur getuigde, dat God de gebeden van de Zijnen ten zeerste behagen. Verder, opdat er des te meer eerbied zou zijn voor het heilig teken, mocht het mengsel niet voor eigen gebruik worden aangewend, omdat, daar de mensen ruw en van een dom verstand zijn, niets hun liever is, dan de hemel met de aarde te vermengen. Daarom, opdat zij hun harten des te hoger zouden opheffen, moest het reukwerk van het algemeen gebruik afgezonderd gehouden worden, waardoor een bijzondere heiligheid aan God alleen werd toegekend.

*) Calvijn behandelt deze verzen tegelijk met die over het reukaltaar. ). 36. En gij zult hiervan heel fijn poeder stoten, zoveel als voor enige tijd nodig is, en gij zult daarvan leggen voor de Getuigenis 1) in de tent der samenkomst, waarheen Ik, volgens Mijn toezegging (Exodus 25:22) daar tot u komen zal, terwijl gij op het reukaltaar (Exodus 30:6) dat zich voor de Ark van het Verbond bevindt, dit reukwerk neerlegt; het zal voor u Heiligheid der Heiligheden zijn; 2) door deze bewaarplaats, die Ik (Exodus 30:10) als hoogheilig aanwees, zal het bewaarde zelf hoogheilig zijn en in gebruik voor Mij kunnen komen.

1) Voor de Getuigenis wil hier niet zeggen, in het Allerheiligste, maar in het Heilige op het reukaltaar, dat stond voor de voorhang voor het Heilige der Heiligen..

2) Wanneer het geheiligde reukwerk was verbruikt legde men het overige, dat elders was heengebracht, eveneens op het reukaltaar, opdat ook dit hoogheilig zou worden, voordat het gebruikt werd..

Vers 37

37. Doch naar het maaksel 1) van dit reukwerk dat gij gemaakt zult hebben, zult gij voor u zelf niets maken tot gewoon gebruik; het zal u heiligheid zijn voor de HEERE.

1) Naar het maaksel, wil ook hier weer zeggen, dat de Israëlieten geen reukwerk uit de in Exodus 30:34 opgenoemde specerijen mochten bereiden in de daar opgegeven verhouding..

Vers 37

37. Doch naar het maaksel 1) van dit reukwerk dat gij gemaakt zult hebben, zult gij voor u zelf niets maken tot gewoon gebruik; het zal u heiligheid zijn voor de HEERE.

1) Naar het maaksel, wil ook hier weer zeggen, dat de Israëlieten geen reukwerk uit de in Exodus 30:34 opgenoemde specerijen mochten bereiden in de daar opgegeven verhouding..

Vers 38

38. De man, die dit maken zal, om daaraan te ruiken, 1) om daarvan een liefelijke reuk te hebben, die zal uitgeroeid worden uit zijn volk (Exodus 30:32); voor het dagelijks gebruik zult gij reukwerk maken volgens uw eigen samenstelling en toebereiding.

1) Om daaraan te ruiken, d.i. om het tot zijn vermaak te gebruiken, om voor zichzelf, tot eigen genoegen, zulk reukwerk te bereiden. Terwijl de priester op het altaar in het heiligdom het reukoffer bracht (Exodus 30:7-Exodus 30:8), steeg, daar er geen andere opening was, de rook door het voorhangsel bij de ingang (Exodus 26:36) naar voren, voor de ogen van het in de voorhof biddende volk (Luke 1:10), naar de hemel; dat opstijgen was evenzeer een vermaning tot gebed, als een troostrijke verzekering van verhoring..

Vers 38

38. De man, die dit maken zal, om daaraan te ruiken, 1) om daarvan een liefelijke reuk te hebben, die zal uitgeroeid worden uit zijn volk (Exodus 30:32); voor het dagelijks gebruik zult gij reukwerk maken volgens uw eigen samenstelling en toebereiding.

1) Om daaraan te ruiken, d.i. om het tot zijn vermaak te gebruiken, om voor zichzelf, tot eigen genoegen, zulk reukwerk te bereiden. Terwijl de priester op het altaar in het heiligdom het reukoffer bracht (Exodus 30:7-Exodus 30:8), steeg, daar er geen andere opening was, de rook door het voorhangsel bij de ingang (Exodus 26:36) naar voren, voor de ogen van het in de voorhof biddende volk (Luke 1:10), naar de hemel; dat opstijgen was evenzeer een vermaning tot gebed, als een troostrijke verzekering van verhoring..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-30.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile