Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 29

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 29

Exodus 29:1.

INWIJDING EN OFFERANDEN VAN DE PRIESTER

I. Exodus 29:1-Exodus 29:37. Nadat zowel voor de hogepriester als voor de gewone priesters het ambtsgewaad is vastgesteld, wordt ook de wijze waarop zij tot hun ambt zullen gewijd worden, voorgeschreven. Deze wijding bestaat uit twee handelingen, elk weer uit drie afzonderlijke handelingen bestaande; de eerste omvat de wassing, inkleding en zalving (Exodus 29:1-Exodus 29:9), de tweede bestaat in het brengen van een zonde-, een brand- en een dankoffer (Exodus 29:10-Exodus 29:37). Zie over de verdere verklaring van deze voorschriften Leviticus 8:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 29

Exodus 29:1.

INWIJDING EN OFFERANDEN VAN DE PRIESTER

I. Exodus 29:1-Exodus 29:37. Nadat zowel voor de hogepriester als voor de gewone priesters het ambtsgewaad is vastgesteld, wordt ook de wijze waarop zij tot hun ambt zullen gewijd worden, voorgeschreven. Deze wijding bestaat uit twee handelingen, elk weer uit drie afzonderlijke handelingen bestaande; de eerste omvat de wassing, inkleding en zalving (Exodus 29:1-Exodus 29:9), de tweede bestaat in het brengen van een zonde-, een brand- en een dankoffer (Exodus 29:10-Exodus 29:37). Zie over de verdere verklaring van deze voorschriften Leviticus 8:1.

Vers 1

1. 1) Dit nu a) is de zaak, die gij hun, Aron en zijn zonen (Exodus 28:43) doen zult, om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen; neem op de dag van de wijding tot het daarbij te volbrengen offer, een var, een stier niet ouder dan drie jaren, het jong van een rund, en twee volkomen rammen, zonder een van de (Leviticus 22:22) genoemde gebreken.

a) Leviticus 8:2; Leviticus 9:2

1) Daar de wijding van Aron en zijn zonen in Leviticus 8:1, nader beschreven wordt, zie Le 8:1.

Vers 1

1. 1) Dit nu a) is de zaak, die gij hun, Aron en zijn zonen (Exodus 28:43) doen zult, om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen; neem op de dag van de wijding tot het daarbij te volbrengen offer, een var, een stier niet ouder dan drie jaren, het jong van een rund, en twee volkomen rammen, zonder een van de (Leviticus 22:22) genoemde gebreken.

a) Leviticus 8:2; Leviticus 9:2

1) Daar de wijding van Aron en zijn zonen in Leviticus 8:1, nader beschreven wordt, zie Le 8:1.

Vers 2

2. En ongezuurd brood, gewoon brood (zie "Exodus 16:24) maar zonder zuurdeeg toebereid (Leviticus 2:11), en ongezuurde koeken, met olie gemengd, plaatkoeken van deeg met olie (Leviticus 2:4), en ongezuurde vladen, met olie bestreken, dunne met olie bestreken koeken (Leviticus 2:4; Leviticus 7:12): van tarwemeelbloem zult gij deze maken, niet van gerstebloem.

Vers 2

2. En ongezuurd brood, gewoon brood (zie "Exodus 16:24) maar zonder zuurdeeg toebereid (Leviticus 2:11), en ongezuurde koeken, met olie gemengd, plaatkoeken van deeg met olie (Leviticus 2:4), en ongezuurde vladen, met olie bestreken, dunne met olie bestreken koeken (Leviticus 2:4; Leviticus 7:12): van tarwemeelbloem zult gij deze maken, niet van gerstebloem.

Vers 3

3. En gij zult ze drie soorten van gebak in een korf leggen, en zult ze in de korf toebrengen, tot de deur van de tent der samenkomst, dat is, in de voorhof, en wel op de plaats, waar het brandofferaltaar zich bevindt, met de var en de twee rammen (Exodus 29:1).

Vers 3

3. En gij zult ze drie soorten van gebak in een korf leggen, en zult ze in de korf toebrengen, tot de deur van de tent der samenkomst, dat is, in de voorhof, en wel op de plaats, waar het brandofferaltaar zich bevindt, met de var en de twee rammen (Exodus 29:1).

Vers 4

4. Alsdan zult gij Aron en zijn zonen eveneens doen naderen aan de deur van de tent der samenkomst, nadat gij daar reeds de gemeente verzameld hebt (Leviticus 8:3); en gij zult hen het gehele lichaam met water uit het koperen wasvat (Exodus 30:17) wassen.

Vers 4

4. Alsdan zult gij Aron en zijn zonen eveneens doen naderen aan de deur van de tent der samenkomst, nadat gij daar reeds de gemeente verzameld hebt (Leviticus 8:3); en gij zult hen het gehele lichaam met water uit het koperen wasvat (Exodus 30:17) wassen.

Vers 5

5. Daarna zult gij de (Exodus 28:1) beschreven heilige kleren nemen, en Aron als de geroepen hogepriester, behalve de linnen onderkleren, de rok, de witte priesterrok aantrekken, en die met de driekleurige sjerp omgorden (Exodus 29:9), en gij zult hem de hyacintkleurige mantel van de efod, met de zoom vol granaatappels en schelletjes, en over deze de efod, de, uit gouddraad, getwijnde witte byssus en de drie soorten van purpergaren gewerkte, lijfrok met de twee onyxstenen op de schouders, en de borstlap met de twaalf gegraveerde edelstenen en de zich daarin bevindende urim en tummim aandoen; en gij zult hem (Aron) omgorden met de kunstige riem van de efod, de uit dezelfde stoffen vervaardigde gordel. 6. En gij zult de hoed op zijn hoofd zetten; de kroon van de heiligheid, de gouden plaat met het opschrift zult gij aan de hoed zetten.

Vers 5

5. Daarna zult gij de (Exodus 28:1) beschreven heilige kleren nemen, en Aron als de geroepen hogepriester, behalve de linnen onderkleren, de rok, de witte priesterrok aantrekken, en die met de driekleurige sjerp omgorden (Exodus 29:9), en gij zult hem de hyacintkleurige mantel van de efod, met de zoom vol granaatappels en schelletjes, en over deze de efod, de, uit gouddraad, getwijnde witte byssus en de drie soorten van purpergaren gewerkte, lijfrok met de twee onyxstenen op de schouders, en de borstlap met de twaalf gegraveerde edelstenen en de zich daarin bevindende urim en tummim aandoen; en gij zult hem (Aron) omgorden met de kunstige riem van de efod, de uit dezelfde stoffen vervaardigde gordel. 6. En gij zult de hoed op zijn hoofd zetten; de kroon van de heiligheid, de gouden plaat met het opschrift zult gij aan de hoed zetten.

Vers 7

7. En a) gij zult (Exodus 30:23) de nader aan te wijzen zalfolie nemen, en nadat gij tevoren het heiligdom gewijd hebt (Exodus 29:36, Exodus 30:26; Exodus 40:9, Leviticus 8:10 vv. ) daarvan rijkelijk op zijn hoofd gieten, zodat ook de olie op de aangegeven baard (Leviticus 21:5) neerdruipt (Psalms 133:2); zozult gij hem zalven. 1)

a) Exodus 30:25

1)Beschouwen wij deze drie handelingen van het eerste gedeelte van de wijding nader, dan is de wassing, het wegdoen van lichamelijke onreinheid, een symbool van de geestelijke reiniging, zonder welke niemand, het allerminst die het ambt van de verzoening bekleedt, God mocht naderen; de daarop volgende kleding betekent de opdracht van het ambt aan de zo geklede persoon (Numbers 20:26,Numbers 20:28); want de ambtskleding is de zichtbare uitdrukking van het ambtskarakter; de zalving met olie eindelijk betekent het begiftigen met de Geest van God tot bekwaammaking voor het ambt, dat opgedragen wordt (1 Samuel 10:1 -1 Samuel 10:6 1 Samuel 16:13 Isaiah 61:1 ). Door wassing wordt verder een reine grondslag verkregen voor het volgende. Hetgeen volgt is van de ene zijde de plaatsing in de waardigheid, aan de andere zijde de toerusting tot het recht bekleden van de hogepriesterlijke bediening; de aanstelling geschiedt door de kleding, de uitrusting door de zalving..

Vers 7

7. En a) gij zult (Exodus 30:23) de nader aan te wijzen zalfolie nemen, en nadat gij tevoren het heiligdom gewijd hebt (Exodus 29:36, Exodus 30:26; Exodus 40:9, Leviticus 8:10 vv. ) daarvan rijkelijk op zijn hoofd gieten, zodat ook de olie op de aangegeven baard (Leviticus 21:5) neerdruipt (Psalms 133:2); zozult gij hem zalven. 1)

a) Exodus 30:25

1)Beschouwen wij deze drie handelingen van het eerste gedeelte van de wijding nader, dan is de wassing, het wegdoen van lichamelijke onreinheid, een symbool van de geestelijke reiniging, zonder welke niemand, het allerminst die het ambt van de verzoening bekleedt, God mocht naderen; de daarop volgende kleding betekent de opdracht van het ambt aan de zo geklede persoon (Numbers 20:26,Numbers 20:28); want de ambtskleding is de zichtbare uitdrukking van het ambtskarakter; de zalving met olie eindelijk betekent het begiftigen met de Geest van God tot bekwaammaking voor het ambt, dat opgedragen wordt (1 Samuel 10:1 -1 Samuel 10:6 1 Samuel 16:13 Isaiah 61:1 ). Door wassing wordt verder een reine grondslag verkregen voor het volgende. Hetgeen volgt is van de ene zijde de plaatsing in de waardigheid, aan de andere zijde de toerusting tot het recht bekleden van de hogepriesterlijke bediening; de aanstelling geschiedt door de kleding, de uitrusting door de zalving..

Vers 8

8. Daarna zult gij zijn zonen doen naderen, om deze tot gewone priesters te wijden, en zult hun behalve de linnen onderkleren, de rokken, die op het lijf gedragen moeten worden, doen aantrekken.

Vers 8

8. Daarna zult gij zijn zonen doen naderen, om deze tot gewone priesters te wijden, en zult hun behalve de linnen onderkleren, de rokken, die op het lijf gedragen moeten worden, doen aantrekken.

Vers 9

9. En gij zult hen met de driekleurige gordel omgorden, namelijk Aron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij krachtens deze investituur of kleding, het priesterambt hebben tot een eeuwige instelling, zolanghet Levitische priesterschap duurt. Voorts zult gij, nadat gij ook de zalving door het bestrijken van het voorhoofd met de heilige olie aan hen volbracht hebt, en daarmee het eerste deel van de wijding geëindigd is, tot het tweede gedeelte overgaan, en de hand van Aron vullen en de hand van zijn zonen, met die offergaven, die zij Mij vervolgens als Mijn priesters te brengen hebben.

Vers 9

9. En gij zult hen met de driekleurige gordel omgorden, namelijk Aron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij krachtens deze investituur of kleding, het priesterambt hebben tot een eeuwige instelling, zolanghet Levitische priesterschap duurt. Voorts zult gij, nadat gij ook de zalving door het bestrijken van het voorhoofd met de heilige olie aan hen volbracht hebt, en daarmee het eerste deel van de wijding geëindigd is, tot het tweede gedeelte overgaan, en de hand van Aron vullen en de hand van zijn zonen, met die offergaven, die zij Mij vervolgens als Mijn priesters te brengen hebben.

Vers 10

10. En gij zult vervolgens de var voor het zoenoffer (zie "Leviticus 4:2) nabij brengen voor de tent der samenkomst tot aan het brandofferaltaar; en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de var 1) leggen (zie "Leviticus 1:4).

1) Een var, alzo de hoogste soort van de offerdieren, wordt voor dit zondoffer bestemd, niet alleen om het grote gewicht van de plechtigheid, maar ook wegens de plaats, welke de priesters als de voornaamsten van het tot een priesterlijk koninkrijk verkoren Verbondsvolk in de Theocratie innemen. Bij hun wijding komt voor de eerste maal een zondoffer voor; dergelijke offers zijn er tot hiertoe nog niet geweest; zij zullen eerst bij de offerwet (Leviticus 1:1), welke God geven zal, ingesteld worden. Tussen de Heere en de priesters staat scheidende hun zonde en overtreding; deze scheiding moet voor alle dingen opgeheven worden, wanneer zij diegenen zullen worden, die zij geroepen zijn te worden, namelijk de boven alle anderen met Jehova verbondenen en zijn naasten onder het volk. Het brengen van een zondoffer, als de eerste handeling in het tweede gedeelte van de wijding, komt alzo overeen met de eerste handeling in het eerste deel, de wassing; terwijl de laatstgenoemde meer ideaal of zinnebeeldig geweest is, volgt nu de reiniging ook reëel of werkelijk door het wegnemen van de zonde op de wijze van het Oude Testament..

De zwakheid van het Levitische priesterschap blijkt uit het feit, dat hij, die door het offer verzoening doet, tevens de verzoening door het offer behoeft..

Vers 10

10. En gij zult vervolgens de var voor het zoenoffer (zie "Leviticus 4:2) nabij brengen voor de tent der samenkomst tot aan het brandofferaltaar; en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de var 1) leggen (zie "Leviticus 1:4).

1) Een var, alzo de hoogste soort van de offerdieren, wordt voor dit zondoffer bestemd, niet alleen om het grote gewicht van de plechtigheid, maar ook wegens de plaats, welke de priesters als de voornaamsten van het tot een priesterlijk koninkrijk verkoren Verbondsvolk in de Theocratie innemen. Bij hun wijding komt voor de eerste maal een zondoffer voor; dergelijke offers zijn er tot hiertoe nog niet geweest; zij zullen eerst bij de offerwet (Leviticus 1:1), welke God geven zal, ingesteld worden. Tussen de Heere en de priesters staat scheidende hun zonde en overtreding; deze scheiding moet voor alle dingen opgeheven worden, wanneer zij diegenen zullen worden, die zij geroepen zijn te worden, namelijk de boven alle anderen met Jehova verbondenen en zijn naasten onder het volk. Het brengen van een zondoffer, als de eerste handeling in het tweede gedeelte van de wijding, komt alzo overeen met de eerste handeling in het eerste deel, de wassing; terwijl de laatstgenoemde meer ideaal of zinnebeeldig geweest is, volgt nu de reiniging ook reëel of werkelijk door het wegnemen van de zonde op de wijze van het Oude Testament..

De zwakheid van het Levitische priesterschap blijkt uit het feit, dat hij, die door het offer verzoening doet, tevens de verzoening door het offer behoeft..

Vers 11

11. En gij zult de var slachten voor het aangezicht van de HEERE, die in Zijn heiligdom tegenwoordig is, voor de deur van de tent der samenkomst, aan de noordzijde van hetbrandofferaltaar, opdat hij in plaats van Aron en zijn zonen de dood onderga.

Vers 11

11. En gij zult de var slachten voor het aangezicht van de HEERE, die in Zijn heiligdom tegenwoordig is, voor de deur van de tent der samenkomst, aan de noordzijde van hetbrandofferaltaar, opdat hij in plaats van Aron en zijn zonen de dood onderga.

Vers 12

12. Daarna zult gij enige droppels van het bloed van de var nemen, en met uw vinger, die gij in het bloed ingedoopt hebt, op de hoornen van het altaar doen, door die met devinger te bestrijken; en al het overige bloed zult gij uitgieten op de bodem van het altaar, opdat het van daar wegloopt (zie "Exodus 27:5).

Vers 12

12. Daarna zult gij enige droppels van het bloed van de var nemen, en met uw vinger, die gij in het bloed ingedoopt hebt, op de hoornen van het altaar doen, door die met devinger te bestrijken; en al het overige bloed zult gij uitgieten op de bodem van het altaar, opdat het van daar wegloopt (zie "Exodus 27:5).

Vers 13

13. Gij zult ook al het vet nemen, dat de ingewanden bedekt, zowel het grote net, dat zich van de maag tot de darmen uitbreidt, en deze omgeeft, als ook het vet, dat aan de darmen zelf is, en het net over de lever, het kleine zogenaamde levernet, dat van de dwarsvoren tussen de beide leverlappen begint en zich aan de ene zijde over de maag, aan de andere zijde tot aan de nieren uitstrekt, en beide nieren en het vet, dat hieraan is, het deels onmiddellijk aan de nieren, deels aan de binnenste lendenen zich bevindende vet, en gij zult ze aansteken op het altaar. 1)

1) Naar alle schijn heeft God door het eisen van de binnenste delen van het offer willen leren, dat de innigste bewegingen en de edelste vermogens van de ziel Hem en Zijn dienst moeten worden toegewijd, of liever, dat de innigste en meest geliefde begeerlijkheden moeten verzaakt worden, en omtrent God moeten verkeren..

Vers 13

13. Gij zult ook al het vet nemen, dat de ingewanden bedekt, zowel het grote net, dat zich van de maag tot de darmen uitbreidt, en deze omgeeft, als ook het vet, dat aan de darmen zelf is, en het net over de lever, het kleine zogenaamde levernet, dat van de dwarsvoren tussen de beide leverlappen begint en zich aan de ene zijde over de maag, aan de andere zijde tot aan de nieren uitstrekt, en beide nieren en het vet, dat hieraan is, het deels onmiddellijk aan de nieren, deels aan de binnenste lendenen zich bevindende vet, en gij zult ze aansteken op het altaar. 1)

1) Naar alle schijn heeft God door het eisen van de binnenste delen van het offer willen leren, dat de innigste bewegingen en de edelste vermogens van de ziel Hem en Zijn dienst moeten worden toegewijd, of liever, dat de innigste en meest geliefde begeerlijkheden moeten verzaakt worden, en omtrent God moeten verkeren..

Vers 14

14. a) Maar het vlees van de var, en zijn vel en de ingewanden met zijn drek, zult gij met vuur verbranden, 1) buiten het leger; want het is een zondoffer,2) en wel zodanig een, dat voor de priesters zelf gebracht wordt, waarvan met het overblijfsel te handelen is naar Leviticus 4:11 vv..

a)Hebrews 13:11

1) De betekenis van de afzonderlijk hier voorgeschreven offergebruiken kan eerst bij Leviticus 8:1 verklaard worden, nadat de betekenis van de verschillende offers besproken is. Slechts dit zij hier opgemerkt, dat, terwijl gewoonlijk het bloed van een voor de hogepriester of de gehele gemeente gebracht zondoffer in het heilige kwam, zevenmaal aan het binnenste voorhangsel gesprenkeld, en daarop aan de hoornen van het reukaltaar gestreken werd (Leviticus 4:5-Leviticus 4:7,Leviticus 4:16-Leviticus 4:18), in dit voor ons liggende geval met het bloed op dezelfde wijze gehandeld wordt als met dat van een voor een vorst of een bijzonder persoon gebracht zondoffer (Leviticus 4:25,Leviticus 4:30). Dit heeft zijn reden daarin, dat de priesters, die op heden nog met gewone gemeenteleden gelijk staan, tot hun meer verhevene plaats onder het volk eerst door deze wijding zelf komen..

Het verdient opmerking, dat het vlees enz. van dit offer moest verbrand worden. Het was toch de gewoonte, dat van alle offers, waarvan het bloed niet in het Heilige gebracht werd, zoals het offer op de Grote Verzoendag, het vlees door de priester werd gegeten. Hier echter, hoewel het bloed niet in het Heilige werd gebracht, mocht Mozes het vlees niet eten. En dit niet, omdat de var als in de plaats van Aron en zijn zonen werd geslacht, omdat het was een offer, waarmee zij zich, doordat zij de handen op de var hadden gelegd, geheel en al schuldig verklaarden, zichzelf tot zonde maakten en nu hun zonden overdroegen op de var, het zondoffer, zinnebeeld van Christus..

Gelijk het vet van het offer de ziel van Jezus afbeeldt, zo ook het vlees het lichaam van Christus..

2) Maar waarom, mocht men denken, werd het vlees van het zondoffer niet toegewezen aan Mozes, die hier het ambt van priester bekleedde, welke personen gerechtigd waren, om te eten van het zondoffer, hetgeen voor anderen geofferd was? Daarop schijnen die uitleggers best geantwoord te hebben, welke zeggen, dat dit diende, om de onvolmaaktheid van het Levitische priesterschap aan te wijzen, omdat de zonden van de priester zelf, ofschoon zij door het eten van het zondoffer toonden, dat zij de ongerechtigheid droegen (Leviticus 10:17), niet konden worden weggenomen, noch door de wettische priester, noch door hun offeranden, zelfs niet door de Hogepriester, hetzij gewoon of wel ongewoon, hoedanig een Mozes bij die gelegenheid was, zodat zij een betere offerande, of een beter Hogepriester moesten tegemoet zien, nl. de Zoon van God zelf..

Vers 14

14. a) Maar het vlees van de var, en zijn vel en de ingewanden met zijn drek, zult gij met vuur verbranden, 1) buiten het leger; want het is een zondoffer,2) en wel zodanig een, dat voor de priesters zelf gebracht wordt, waarvan met het overblijfsel te handelen is naar Leviticus 4:11 vv..

a)Hebrews 13:11

1) De betekenis van de afzonderlijk hier voorgeschreven offergebruiken kan eerst bij Leviticus 8:1 verklaard worden, nadat de betekenis van de verschillende offers besproken is. Slechts dit zij hier opgemerkt, dat, terwijl gewoonlijk het bloed van een voor de hogepriester of de gehele gemeente gebracht zondoffer in het heilige kwam, zevenmaal aan het binnenste voorhangsel gesprenkeld, en daarop aan de hoornen van het reukaltaar gestreken werd (Leviticus 4:5-Leviticus 4:7,Leviticus 4:16-Leviticus 4:18), in dit voor ons liggende geval met het bloed op dezelfde wijze gehandeld wordt als met dat van een voor een vorst of een bijzonder persoon gebracht zondoffer (Leviticus 4:25,Leviticus 4:30). Dit heeft zijn reden daarin, dat de priesters, die op heden nog met gewone gemeenteleden gelijk staan, tot hun meer verhevene plaats onder het volk eerst door deze wijding zelf komen..

Het verdient opmerking, dat het vlees enz. van dit offer moest verbrand worden. Het was toch de gewoonte, dat van alle offers, waarvan het bloed niet in het Heilige gebracht werd, zoals het offer op de Grote Verzoendag, het vlees door de priester werd gegeten. Hier echter, hoewel het bloed niet in het Heilige werd gebracht, mocht Mozes het vlees niet eten. En dit niet, omdat de var als in de plaats van Aron en zijn zonen werd geslacht, omdat het was een offer, waarmee zij zich, doordat zij de handen op de var hadden gelegd, geheel en al schuldig verklaarden, zichzelf tot zonde maakten en nu hun zonden overdroegen op de var, het zondoffer, zinnebeeld van Christus..

Gelijk het vet van het offer de ziel van Jezus afbeeldt, zo ook het vlees het lichaam van Christus..

2) Maar waarom, mocht men denken, werd het vlees van het zondoffer niet toegewezen aan Mozes, die hier het ambt van priester bekleedde, welke personen gerechtigd waren, om te eten van het zondoffer, hetgeen voor anderen geofferd was? Daarop schijnen die uitleggers best geantwoord te hebben, welke zeggen, dat dit diende, om de onvolmaaktheid van het Levitische priesterschap aan te wijzen, omdat de zonden van de priester zelf, ofschoon zij door het eten van het zondoffer toonden, dat zij de ongerechtigheid droegen (Leviticus 10:17), niet konden worden weggenomen, noch door de wettische priester, noch door hun offeranden, zelfs niet door de Hogepriester, hetzij gewoon of wel ongewoon, hoedanig een Mozes bij die gelegenheid was, zodat zij een betere offerande, of een beter Hogepriester moesten tegemoet zien, nl. de Zoon van God zelf..

Vers 15

15. Daarna zult gij de een van de twee rammen (Exodus 29:1) nemen tot een brandoffer (zie "Leviticus 1:2), en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de ram leggen; 1) want ook dit tweede offer wordt voor hen gebracht, en bekleedt hun plaats.

1) De priesters moesten alweer hun handen op het hoofd van die ram leggen, ten teken van ruiling of verwisseling. Daarna moest het bloed van de ram rondom op het altaar worden gesprenkeld; waarna men de huid afstroopte en de ram in delen verdeelde, die aldus geheel en al aangestoken en verbrand moest worden op het altaar, en dat wel "tot een liefelijke reuk de Heere." Daardoor eigenden de priesters zichzelf de Heere toe, en gaven zich aan Hem over, om uit te doen de oude mens met al zijn begeerlijkheden, en de leden te doden, die op aarde waren, ten einde alzo niet zichzelf meer te leven, maar Die, die in hun plaats gestorven was..

Vers 15

15. Daarna zult gij de een van de twee rammen (Exodus 29:1) nemen tot een brandoffer (zie "Leviticus 1:2), en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de ram leggen; 1) want ook dit tweede offer wordt voor hen gebracht, en bekleedt hun plaats.

1) De priesters moesten alweer hun handen op het hoofd van die ram leggen, ten teken van ruiling of verwisseling. Daarna moest het bloed van de ram rondom op het altaar worden gesprenkeld; waarna men de huid afstroopte en de ram in delen verdeelde, die aldus geheel en al aangestoken en verbrand moest worden op het altaar, en dat wel "tot een liefelijke reuk de Heere." Daardoor eigenden de priesters zichzelf de Heere toe, en gaven zich aan Hem over, om uit te doen de oude mens met al zijn begeerlijkheden, en de leden te doden, die op aarde waren, ten einde alzo niet zichzelf meer te leven, maar Die, die in hun plaats gestorven was..

Vers 16

16. En gij zult de ram slachten, 1) en gij zult a) zijn bloed nemen, en rondom op het altaar sprenkelen, aan alle vier de zijden daarvan uitschudden.

a)Hebrews 9:12,Hebrews 9:19 Hebrews 9:1) Hiermee boden zich Aron en zijn zonen aan tot de waarneming van het priesterschap, dat nu eerst kon plaatshebben, nadat zij zich door het leggen van de handen op de var, het zondoffer, zichzelf geheel en al hadden overgegeven..

Vers 16

16. En gij zult de ram slachten, 1) en gij zult a) zijn bloed nemen, en rondom op het altaar sprenkelen, aan alle vier de zijden daarvan uitschudden.

a)Hebrews 9:12,Hebrews 9:19 Hebrews 9:1) Hiermee boden zich Aron en zijn zonen aan tot de waarneming van het priesterschap, dat nu eerst kon plaatshebben, nadat zij zich door het leggen van de handen op de var, het zondoffer, zichzelf geheel en al hadden overgegeven..

Vers 17

17. En de geslachte ram zult gij in zijn delen delen; de kop, het vet en de stukken vlees op het hout leggen, dat gij op het altaar geschikt hebt; en gij zult zijningewanden, maag, darmen enz., en zijn schenkels met water uit het koperen wasvat wassen, en deze op zijn delen en op zijn hoofd leggen.

Vers 17

17. En de geslachte ram zult gij in zijn delen delen; de kop, het vet en de stukken vlees op het hout leggen, dat gij op het altaar geschikt hebt; en gij zult zijningewanden, maag, darmen enz., en zijn schenkels met water uit het koperen wasvat wassen, en deze op zijn delen en op zijn hoofd leggen.

Vers 18

18. Alzo zult gij de gehele ram aansteken op het altaar: het is een brandoffer voor de HEERE, dat naar zijn betekenis geheel verbrand moet worden, tot een liefelijkereuk, het is een vuuroffer voor de HEERE; 1) het behoort tot die brandingen, wier bestemming het is, de Heere een zoete reuk te bereiden, aan welke Hij een welgevallen heeft (Genesis 8:21).

1) Het slachten, onthoofden en verdelen van het offerdier was overigens altijd de zaak van de offeranden, en geschiedde dus ook wel hier niet door Mozes zelf, maar door Aron en zijn zonen, voor welke het offer bestemd was, daarentegen heeft Mozes de bloedsprenkeling en vleesbranding nog te verrichten, als de nu nog fungerende priester. Nadat de scheiding van de zonde, die de te wijden priesters van de Heere scheidt, door het zondoffer (zie Exodus 29:10) weggedaan is, geven Aron en zijn zonen in het hierop volgend brandoffer zichzelf nu geheel, naar lichaam en ziel aan de Heere, tot een offer, dat levendig, heilig en Hem welgevallig is, en treden geheel en onverdeeld in Zijn dienst. Het ambt, waarin zij door de investituur (inkleding) zijn gesteld geworden, neemt hen thans zo geheel in, dat zij niet meer aan zich zelf toebehoren, maar aan het ambt, dat zij geroepen zijn te dienen..

Vers 18

18. Alzo zult gij de gehele ram aansteken op het altaar: het is een brandoffer voor de HEERE, dat naar zijn betekenis geheel verbrand moet worden, tot een liefelijkereuk, het is een vuuroffer voor de HEERE; 1) het behoort tot die brandingen, wier bestemming het is, de Heere een zoete reuk te bereiden, aan welke Hij een welgevallen heeft (Genesis 8:21).

1) Het slachten, onthoofden en verdelen van het offerdier was overigens altijd de zaak van de offeranden, en geschiedde dus ook wel hier niet door Mozes zelf, maar door Aron en zijn zonen, voor welke het offer bestemd was, daarentegen heeft Mozes de bloedsprenkeling en vleesbranding nog te verrichten, als de nu nog fungerende priester. Nadat de scheiding van de zonde, die de te wijden priesters van de Heere scheidt, door het zondoffer (zie Exodus 29:10) weggedaan is, geven Aron en zijn zonen in het hierop volgend brandoffer zichzelf nu geheel, naar lichaam en ziel aan de Heere, tot een offer, dat levendig, heilig en Hem welgevallig is, en treden geheel en onverdeeld in Zijn dienst. Het ambt, waarin zij door de investituur (inkleding) zijn gesteld geworden, neemt hen thans zo geheel in, dat zij niet meer aan zich zelf toebehoren, maar aan het ambt, dat zij geroepen zijn te dienen..

Vers 19

19. Daarna zult gij de andere ram nemen tot een zoenoffer, en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de ram leggen (Exodus 29:10,Exodus 29:15).

Vers 19

19. Daarna zult gij de andere ram nemen tot een zoenoffer, en Aron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van de ram leggen (Exodus 29:10,Exodus 29:15).

Vers 20

20. En gij zult de ram slachten 1) en verder enige druppels van zijn bloed nemen, en doen het op de rechter oorlel van Aron, en op de rechter oorlel van zijn zonen, evenals op de duim van hun rechterhand, en op de grote teen van hun rechtervoet, alzo afbeeldende de heiliging in horen, handelen en wandelen; en dat overige bloed zult gij op het altaar rondom sprenkelen (Exodus 29:16).

1) Zo-even is bevolen, dat hij de delen van het offer uit de handen van Aron zou nemen, opdat hij God met hen zou verzoenen, hetgeen vervolgens hij zelf en zijn opvolgers in hetzelfde ambt zouden kunnen verrichten. Nu wordt een eigenaardige ceremonie beschreven, dat hij zijn rechteroor, de duim van zijn rechterhand en de teen van zijn rechtervoet met het bloed van de ram zou bestrijken, zowel hemzelf als zijn zonen; vervolgens, dat hij met het bloed, dat op het altaar was, hen en hun klederen zou besprenkelen. Verder is dit het eerst op te merken, dat de priester, zou hij zich de gunst verwerven, om voor Gods aangezicht tussenbeide te treden, hij met bloed moest besprenkeld zijn, in bloed moest ingedompeld zijn. Zo is ook het priesterschap van Christus met bloed ingewijd, opdat Hij in staat zou zijn, om ons met God te verzoenen. Nu vraagt men, waarom slechts het rechter oor en de rechter duim en teen met bloed zijn geverfd, alsof de priester slechts voor de helft aan God geheiligd zou zijn Ik antwoord, omdat het een gedeelte in het andere moet begrepen worden, omdat hetzelfde betrekking heeft op beide oren, handen en voeten, en de plichten zo verenigd zijn, dat, wat omtrent het ene oor gezegd wordt, ook op het andere betrekking heeft. Weer vraagt men, waarom het oor, de hand en de voet besprenkeld is, eerder dan de borst en de rug. Mij is het niet twijfelachtig, of door het oor wordt betekend, de gehoorzaamheid, door de handen en voeten alle handelingen en verrichtingen van het leven. Niets is bijna meer algemeen in de Schrift dan deze metonymie, omdat de zuiverheid van de handen voor de gehele reinheid van het leven wordt genomen, en de weg, of de gang, of het lopen voor de richting of de regeling van het leven. Daaromkon het zeer goed wezen, dat het leven van de mens door bloed wordt geheiligd. Maar, omdat de gehoorzaamheid het begin is, om recht te handelen, welke door alle offeranden wordt geopenbaard, wordt Mozes bevolen met het oor te beginnen..

Het bloed van de reining en de Geest van genade moeten samenwerken, zal de gelovige bij God aangenaam zijn..

Vers 20

20. En gij zult de ram slachten 1) en verder enige druppels van zijn bloed nemen, en doen het op de rechter oorlel van Aron, en op de rechter oorlel van zijn zonen, evenals op de duim van hun rechterhand, en op de grote teen van hun rechtervoet, alzo afbeeldende de heiliging in horen, handelen en wandelen; en dat overige bloed zult gij op het altaar rondom sprenkelen (Exodus 29:16).

1) Zo-even is bevolen, dat hij de delen van het offer uit de handen van Aron zou nemen, opdat hij God met hen zou verzoenen, hetgeen vervolgens hij zelf en zijn opvolgers in hetzelfde ambt zouden kunnen verrichten. Nu wordt een eigenaardige ceremonie beschreven, dat hij zijn rechteroor, de duim van zijn rechterhand en de teen van zijn rechtervoet met het bloed van de ram zou bestrijken, zowel hemzelf als zijn zonen; vervolgens, dat hij met het bloed, dat op het altaar was, hen en hun klederen zou besprenkelen. Verder is dit het eerst op te merken, dat de priester, zou hij zich de gunst verwerven, om voor Gods aangezicht tussenbeide te treden, hij met bloed moest besprenkeld zijn, in bloed moest ingedompeld zijn. Zo is ook het priesterschap van Christus met bloed ingewijd, opdat Hij in staat zou zijn, om ons met God te verzoenen. Nu vraagt men, waarom slechts het rechter oor en de rechter duim en teen met bloed zijn geverfd, alsof de priester slechts voor de helft aan God geheiligd zou zijn Ik antwoord, omdat het een gedeelte in het andere moet begrepen worden, omdat hetzelfde betrekking heeft op beide oren, handen en voeten, en de plichten zo verenigd zijn, dat, wat omtrent het ene oor gezegd wordt, ook op het andere betrekking heeft. Weer vraagt men, waarom het oor, de hand en de voet besprenkeld is, eerder dan de borst en de rug. Mij is het niet twijfelachtig, of door het oor wordt betekend, de gehoorzaamheid, door de handen en voeten alle handelingen en verrichtingen van het leven. Niets is bijna meer algemeen in de Schrift dan deze metonymie, omdat de zuiverheid van de handen voor de gehele reinheid van het leven wordt genomen, en de weg, of de gang, of het lopen voor de richting of de regeling van het leven. Daaromkon het zeer goed wezen, dat het leven van de mens door bloed wordt geheiligd. Maar, omdat de gehoorzaamheid het begin is, om recht te handelen, welke door alle offeranden wordt geopenbaard, wordt Mozes bevolen met het oor te beginnen..

Het bloed van de reining en de Geest van genade moeten samenwerken, zal de gelovige bij God aangenaam zijn..

Vers 21

21. Dan zult gij nemen van het bloed, dat op het altaar is, en van de zalfolie, gij zult die door elkaar mengen, en gij zult met deze vermenging op Aron en op zijn kleren sprenkelen, en op zijn zonen en op de kleren van zijn zonen met hem; opdat hij geheiligd zij, en zijn kleren, ook zijn zonen, en de klederen van zijn zonen met hem. 1)

1) Evenals de zalving in het eerste gedeelte van de wijding de toerusting tot het priesterlijk ambt betekent, zo ook deze handeling met het bloed van de tweede ram de wijding tot de werkelijke priesterdienst. Allereerst worden die ledematen, waarop het hierbij hoofdzakelijk aankomt, door het bestrijken met offerbloed aan het bereik van het dagelijks gebruik ontnomen en in betrekking tot het heiligdom en in het bijzonder tot het altaar gesteld, het oor van de priester zal voortaan opmerken op het gebod en de wil van God, als op het enig richtsnoer voor hun priesterlijk handelen en wandelen; hand en voet moeten echter voor dit handelen en wandelen gewijd worden; het is een handelen, dat in een recht volbrengen van de priesterlijke bediening, en een wandelen, dat in het uit- en ingaan voor de Heere (Exodus 28:35) bestaat. Er is geen bestrijken van beide oren, handen en voeten nodig, maar alleen van de voornaamste onder deze leden, het rechter oor, de rechter hand en de rechter voet; ook is niet het bestrijken van het gehele lid noodzakelijk, maar alleen van het uiteinde, de oorlel, de duim, de grote teen, want de handeling is slechts symbolisch, en een gedeelte komt in de plaats van het geheel. Toch is het bestrijken op zichzelf nog niet genoegzaam, die ledematen zijn daardoor eerst in de dienst van het heiligdom gesteld, nog niet tot de dienst zelf geheiligd en bekwaam gemaakt. Deze heiliging en bekwaammaking kan slechts van binnen, van de inwendige mens of van de wil komen, die de leden gebruikt; daarom moet de door de investituur met het priesterlijk ambt reeds begiftigde persoon met het mengsel van olie en bloed besprenkeld worden. Dat bloed is van het altaar genomen, alzo van die plaats, waar de goddelijke genade woont en de zonde bedekt; met het bloed heeft zich de olie verenigd; bij de goddelijke genade komt alzo nog de verlichtende, levend makende, versterkende kracht van de Heilige Geest; bij de rechtvaardiging komt ook de heiliging. Deze tezamen zijn het dan, die de inwendige mens bekwaam maken, en de wil van degenen, aan wie het ambt is opgedragen, heiligen, om de genoemde leden van zijn lichaam nu ook werkelijk in de dienst van het ambt te gebruiken. Nog is op te merken, dat in Leviticus 8:1, de besprenkeling van de priesterlijke personen en van hun kleren met de vermenging uit offerbloed en olie eerst later (Exodus 29:30) vermeld wordt, nadat reeds iets geschied is, wat in ons hoofdstuk eerst in de nu volgende verzen (Exodus 29:22-Exodus 29:26) voorgeschreven wordt; naar alle waarschijnlijkheid is de werkelijkheid opvolging van de plechtigheden deze, welke wij op onze plaats hebben..

Vers 21

21. Dan zult gij nemen van het bloed, dat op het altaar is, en van de zalfolie, gij zult die door elkaar mengen, en gij zult met deze vermenging op Aron en op zijn kleren sprenkelen, en op zijn zonen en op de kleren van zijn zonen met hem; opdat hij geheiligd zij, en zijn kleren, ook zijn zonen, en de klederen van zijn zonen met hem. 1)

1) Evenals de zalving in het eerste gedeelte van de wijding de toerusting tot het priesterlijk ambt betekent, zo ook deze handeling met het bloed van de tweede ram de wijding tot de werkelijke priesterdienst. Allereerst worden die ledematen, waarop het hierbij hoofdzakelijk aankomt, door het bestrijken met offerbloed aan het bereik van het dagelijks gebruik ontnomen en in betrekking tot het heiligdom en in het bijzonder tot het altaar gesteld, het oor van de priester zal voortaan opmerken op het gebod en de wil van God, als op het enig richtsnoer voor hun priesterlijk handelen en wandelen; hand en voet moeten echter voor dit handelen en wandelen gewijd worden; het is een handelen, dat in een recht volbrengen van de priesterlijke bediening, en een wandelen, dat in het uit- en ingaan voor de Heere (Exodus 28:35) bestaat. Er is geen bestrijken van beide oren, handen en voeten nodig, maar alleen van de voornaamste onder deze leden, het rechter oor, de rechter hand en de rechter voet; ook is niet het bestrijken van het gehele lid noodzakelijk, maar alleen van het uiteinde, de oorlel, de duim, de grote teen, want de handeling is slechts symbolisch, en een gedeelte komt in de plaats van het geheel. Toch is het bestrijken op zichzelf nog niet genoegzaam, die ledematen zijn daardoor eerst in de dienst van het heiligdom gesteld, nog niet tot de dienst zelf geheiligd en bekwaam gemaakt. Deze heiliging en bekwaammaking kan slechts van binnen, van de inwendige mens of van de wil komen, die de leden gebruikt; daarom moet de door de investituur met het priesterlijk ambt reeds begiftigde persoon met het mengsel van olie en bloed besprenkeld worden. Dat bloed is van het altaar genomen, alzo van die plaats, waar de goddelijke genade woont en de zonde bedekt; met het bloed heeft zich de olie verenigd; bij de goddelijke genade komt alzo nog de verlichtende, levend makende, versterkende kracht van de Heilige Geest; bij de rechtvaardiging komt ook de heiliging. Deze tezamen zijn het dan, die de inwendige mens bekwaam maken, en de wil van degenen, aan wie het ambt is opgedragen, heiligen, om de genoemde leden van zijn lichaam nu ook werkelijk in de dienst van het ambt te gebruiken. Nog is op te merken, dat in Leviticus 8:1, de besprenkeling van de priesterlijke personen en van hun kleren met de vermenging uit offerbloed en olie eerst later (Exodus 29:30) vermeld wordt, nadat reeds iets geschied is, wat in ons hoofdstuk eerst in de nu volgende verzen (Exodus 29:22-Exodus 29:26) voorgeschreven wordt; naar alle waarschijnlijkheid is de werkelijkheid opvolging van de plechtigheden deze, welke wij op onze plaats hebben..

Vers 22

22. Daarna zult gij van de ram nemen die delen, welke bij alle offeranden op het altaar te verbranden zijn (Leviticus 1:8; Leviticus 3:3-Leviticus 3:5; Leviticus 4:8-Leviticus 4:10 enz.), namelijk het vet, bovendien de staart, 1) ook het vet, dat de ingewanden bedekt, en het net van de lever, en de beide nieren, met het vet, dat hieraan is (Exodus 29:13) en, wat anders niet in de verbranding op het altaar voorkomt, maar als het deel van de waarnemende priesters wordt genomen (Leviticus 7:32), de rechterschouder: 2) want het is een ram van devuloffers; 3) deze ram is geen gewoon dankoffer, maar het eigenlijk wijoffer van de priesters, waardoor hun de handen gevuld worden, dat is: waardoor zij in de bediening van hun ambt gesteld worden, waarom de handeling met de stukken vlees een geheel bijzondere zijn moet.

1) Een in het Oosten voorkomende soort van schapen (ovis latiecudata) onderscheidt zich door een aangegeven dikke staart, die van 10 tot 15 (zelfs 40-50) pond weegt en aan het einde zich naar boven kromt. Tegenwoordig zijn alle schapen in Palestina van deze soort, en men ziet niet zelden, dat deze dieren de staart op een plank of een wagen van twee wielen naslepen. Zij onderscheiden zich bovendien van de gewone schapen door kromme verheven neuzen en lange afhangende oren..

2) Alzo heeft de Statenvertaling, het Hebreeuwse "Sjok", op het voorbeeld van de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) en van de Vulgata (Latijnse vertaling van de gehele Bijbel) vertaald; V. Hoffmann, die dit onderschrijft, vindt daarin, dat juist een schouder de fungerende priester als zijn aandeel toekwam, ter aanduiding van het ambt, dat hij te dragen heeft (zie Exodus 28:12). De meeste nieuwere uitleggers daarentegen willen, dat het woord voor de achterborst moet gehouden worden. Wat de beide bovenvermelde vertalingen betreft, zo heeft koning Ptolomacus Philadelphus van Egypte, om een verzameling van de wetten van alle natiën te bezitten, in het jaar 277 v r Christus een aantal van schriftgeleerden uit Palestina laten roepen: deze zouden dan, 72 of in ronde som 70 in getal, op het eiland Pharos bij Alexandrië de vertaling in het sedert Alexander de Grote heersend geworden dialect van de Griekse taal binnen 72 dagen tot stand gebracht hebben. Dit is natuurlijk een fabelachtig verhaal; toch is zeker de overzetting onder de genoemde koning, ten behoeve van de Joden, die in Egypte woonden en het Hebreeuws niet meer kenden, begonnen, en indien niet meer onder zijn regering, toch niet lang daarna volbracht geworden. De Vulgata is de in de Westerse kerk hoe langer hoe meer de algemeen aangenomen vertaling, welke Hiëronymus in de jaren 385-405 n.C. op het aandringen van zijn vrienden uit de grondtekst verzorgd heeft, en die later door Alcuinus omstreeks het jaar 802 n.C. op bevel van Karel de Grote van ingeslopen fouten gezuiverd is. Het concilie van Trente verhief haar in 1546 als tegenwicht tegen de Protestanten tot de alleen geldige tekst in de Katholieke kerk; de wettige uitgave verscheen echter pas in 1593 onder paus Clemens VII..

De hefschouder en de beweegborst zijn die delen, welke zich opheffen naar boven, in de aanspraak van het gebed, zoals die in het Oosten pleegt te geschieden (Psalms 143:6). Hierin lag het bewijs, dat, gelijk al de delen van Christus' verzoeningswerk, zo in het bijzonder Zijn krachtige voorbede bij de Vader, voor Zijn volk een gedurige spijze was, en hun als brood was tot voeding, en als een koek tot verkwikking..

3) Omdat hiermee de handen van de Priesters werd gevuld, werd dit offer een vuloffer genoemd..

Vers 22

22. Daarna zult gij van de ram nemen die delen, welke bij alle offeranden op het altaar te verbranden zijn (Leviticus 1:8; Leviticus 3:3-Leviticus 3:5; Leviticus 4:8-Leviticus 4:10 enz.), namelijk het vet, bovendien de staart, 1) ook het vet, dat de ingewanden bedekt, en het net van de lever, en de beide nieren, met het vet, dat hieraan is (Exodus 29:13) en, wat anders niet in de verbranding op het altaar voorkomt, maar als het deel van de waarnemende priesters wordt genomen (Leviticus 7:32), de rechterschouder: 2) want het is een ram van devuloffers; 3) deze ram is geen gewoon dankoffer, maar het eigenlijk wijoffer van de priesters, waardoor hun de handen gevuld worden, dat is: waardoor zij in de bediening van hun ambt gesteld worden, waarom de handeling met de stukken vlees een geheel bijzondere zijn moet.

1) Een in het Oosten voorkomende soort van schapen (ovis latiecudata) onderscheidt zich door een aangegeven dikke staart, die van 10 tot 15 (zelfs 40-50) pond weegt en aan het einde zich naar boven kromt. Tegenwoordig zijn alle schapen in Palestina van deze soort, en men ziet niet zelden, dat deze dieren de staart op een plank of een wagen van twee wielen naslepen. Zij onderscheiden zich bovendien van de gewone schapen door kromme verheven neuzen en lange afhangende oren..

2) Alzo heeft de Statenvertaling, het Hebreeuwse "Sjok", op het voorbeeld van de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) en van de Vulgata (Latijnse vertaling van de gehele Bijbel) vertaald; V. Hoffmann, die dit onderschrijft, vindt daarin, dat juist een schouder de fungerende priester als zijn aandeel toekwam, ter aanduiding van het ambt, dat hij te dragen heeft (zie Exodus 28:12). De meeste nieuwere uitleggers daarentegen willen, dat het woord voor de achterborst moet gehouden worden. Wat de beide bovenvermelde vertalingen betreft, zo heeft koning Ptolomacus Philadelphus van Egypte, om een verzameling van de wetten van alle natiën te bezitten, in het jaar 277 v r Christus een aantal van schriftgeleerden uit Palestina laten roepen: deze zouden dan, 72 of in ronde som 70 in getal, op het eiland Pharos bij Alexandrië de vertaling in het sedert Alexander de Grote heersend geworden dialect van de Griekse taal binnen 72 dagen tot stand gebracht hebben. Dit is natuurlijk een fabelachtig verhaal; toch is zeker de overzetting onder de genoemde koning, ten behoeve van de Joden, die in Egypte woonden en het Hebreeuws niet meer kenden, begonnen, en indien niet meer onder zijn regering, toch niet lang daarna volbracht geworden. De Vulgata is de in de Westerse kerk hoe langer hoe meer de algemeen aangenomen vertaling, welke Hiëronymus in de jaren 385-405 n.C. op het aandringen van zijn vrienden uit de grondtekst verzorgd heeft, en die later door Alcuinus omstreeks het jaar 802 n.C. op bevel van Karel de Grote van ingeslopen fouten gezuiverd is. Het concilie van Trente verhief haar in 1546 als tegenwicht tegen de Protestanten tot de alleen geldige tekst in de Katholieke kerk; de wettige uitgave verscheen echter pas in 1593 onder paus Clemens VII..

De hefschouder en de beweegborst zijn die delen, welke zich opheffen naar boven, in de aanspraak van het gebed, zoals die in het Oosten pleegt te geschieden (Psalms 143:6). Hierin lag het bewijs, dat, gelijk al de delen van Christus' verzoeningswerk, zo in het bijzonder Zijn krachtige voorbede bij de Vader, voor Zijn volk een gedurige spijze was, en hun als brood was tot voeding, en als een koek tot verkwikking..

3) Omdat hiermee de handen van de Priesters werd gevuld, werd dit offer een vuloffer genoemd..

Vers 23

23. En neem evenzo van het spijsoffer, dat tot deze wijdingsplechtigheid behoort, van de drie soorten van gebak (Exodus 29:2) zoveel, als bij andere spijsoffers de dienstdoende priesters ten deel valt (Leviticus 7:14) namelijk: een broodbol, en een koek gelied brood, en een vlade, uit de korf van de ongezuurde broden, die voor het aangezicht van de HEERE zijn zal, die met zijn inhoud aan de heilige plaats gebracht is.

Vers 23

23. En neem evenzo van het spijsoffer, dat tot deze wijdingsplechtigheid behoort, van de drie soorten van gebak (Exodus 29:2) zoveel, als bij andere spijsoffers de dienstdoende priesters ten deel valt (Leviticus 7:14) namelijk: een broodbol, en een koek gelied brood, en een vlade, uit de korf van de ongezuurde broden, die voor het aangezicht van de HEERE zijn zal, die met zijn inhoud aan de heilige plaats gebracht is.

Vers 24

24. En leg ze allen, de stukken vet en vlees met de drie soorten van offerkoeken, op de handen van Aron, en op de handen van zijn zonen en beweeg ze, 1) terwijl gij uw handen onder de hun legt, ten beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE.

1) Dit vullen van de handen, met een gedeelte van dat offer, was zoveel als uit Gods naam iemand de macht geven, om te mogen offeren voor het volk, dat is, het priesterambt te mogen bedienen, hetgeen blijkt, omdat iemand dus de hand te vullen, en hem te heiligen tot de priesterdienst, als een en dezelfde zaak inkomt en het een tot verklaring van het ander gezegd wordt. En daarin lag, dat noch Aron, noch zijn zonen zichzelf de eer hadden aangematigd, om priester te zijn, maar dat God hen daartoe geroepen en bevolen had, hen deze dingen op de handen te leggen, om ze Hem te vertonen..

Volgens de Talmoed, de latere Joodse uitlegging van de Mozaïsche wet, bestond het bewegen uit een horizontale beweging van de handen met de daarop liggende offergaven eerst voor- en dan achterwaarts, voorwaarts naar het altaar of naar de verbondskist en achterwaarts naar de persoon van de bewegende. "Deze beweging in de richting naar voren betekent de presentatie (overreiking) van de gave voor God; het is de factische (door de daad) verklaring, dat deze eigenlijk Hem toebehoort; daar de beweging weer achterwaarts gaat, zo is daarmee aangeduid, dat God de gave van Zijn zijde weer overgeeft en deze als Zijn geschenk de priester toewijst."

Dit zinnebeeldig gebruik komt, behalve op onze plaats, ten opzichte van de vetstukken, van de schouders, van de drie offerkoeken en (Exodus 29:26) van de borst van het vul- of wij-offer (Leviticus 8:25-Leviticus 8:29) ook voor van de borst van de priv-dankoffers (Leviticus 7:30), van de eersteling-oogst op de tweede dag van het Pascha (Leviticus 23:11) van de twee lammeren en eerstelingbroden die op het Pinksterfeest moesten gebracht worden (Leviticus 23:20), van het reinigingsoffer van de melaatsen (Leviticus 14:12), het dankoffer van de Nazireër (Numeri. 6:20) en het offer van de ijverigen (Numbers 5:25). Terwijl in alle andere gevallen (met uitzondering van het dankoffer van de Nazireërs, dat met het wij-offer van de priesters ook in andere opzichten verwant is) de priester de te bewegen offergaven onmiddellijk op zijn handen neemt en de beweging volbrengt, zonder die eerst op de handen van de offeraar te leggen, geschiedt het laatste in het voor ons liggende geval. Daar toch heeft de offeraar zelf geen eigendomsrecht meer op de gaven, zij komen de priester toe, eer echter deze ze zich toeëigenen kan, moet hij door de beweging uitspreken, dat de gaven aan Jehova toebehoren, en alleen Jehova hem deze schenken kan. Anders is het hier bij de wijding van de priesters. Hier behoort het geheel tot de wijdingsplechtigheid zelf, dat Mozes alle (Exodus 29:22) offerstukken vooraf op de handen van de te wijden personen legt en deze door onderplaatsing van zijn handen voor de Heere beweegt (Exodus 29:24), voordat zij in het altaar-vuur komen (Exodus 29:25). Hij vult daarmee de handen van Aron en zijn zonen, dat is hij stelt in hun handen de offers, welke zij voortaan krachtens hun ambt de Heere te brengen hebben; daarmee wordt uitgesproken, dat zij, en zij alleen voortaan het recht hebben en verplicht zijn, bij de dienst van het altaar te fungeren en het offervuur te verzorgen. Deze handeling is alzo een plaatsen in de functies van de priesterlijke roeping..

Vers 24

24. En leg ze allen, de stukken vet en vlees met de drie soorten van offerkoeken, op de handen van Aron, en op de handen van zijn zonen en beweeg ze, 1) terwijl gij uw handen onder de hun legt, ten beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE.

1) Dit vullen van de handen, met een gedeelte van dat offer, was zoveel als uit Gods naam iemand de macht geven, om te mogen offeren voor het volk, dat is, het priesterambt te mogen bedienen, hetgeen blijkt, omdat iemand dus de hand te vullen, en hem te heiligen tot de priesterdienst, als een en dezelfde zaak inkomt en het een tot verklaring van het ander gezegd wordt. En daarin lag, dat noch Aron, noch zijn zonen zichzelf de eer hadden aangematigd, om priester te zijn, maar dat God hen daartoe geroepen en bevolen had, hen deze dingen op de handen te leggen, om ze Hem te vertonen..

Volgens de Talmoed, de latere Joodse uitlegging van de Mozaïsche wet, bestond het bewegen uit een horizontale beweging van de handen met de daarop liggende offergaven eerst voor- en dan achterwaarts, voorwaarts naar het altaar of naar de verbondskist en achterwaarts naar de persoon van de bewegende. "Deze beweging in de richting naar voren betekent de presentatie (overreiking) van de gave voor God; het is de factische (door de daad) verklaring, dat deze eigenlijk Hem toebehoort; daar de beweging weer achterwaarts gaat, zo is daarmee aangeduid, dat God de gave van Zijn zijde weer overgeeft en deze als Zijn geschenk de priester toewijst."

Dit zinnebeeldig gebruik komt, behalve op onze plaats, ten opzichte van de vetstukken, van de schouders, van de drie offerkoeken en (Exodus 29:26) van de borst van het vul- of wij-offer (Leviticus 8:25-Leviticus 8:29) ook voor van de borst van de priv-dankoffers (Leviticus 7:30), van de eersteling-oogst op de tweede dag van het Pascha (Leviticus 23:11) van de twee lammeren en eerstelingbroden die op het Pinksterfeest moesten gebracht worden (Leviticus 23:20), van het reinigingsoffer van de melaatsen (Leviticus 14:12), het dankoffer van de Nazireër (Numeri. 6:20) en het offer van de ijverigen (Numbers 5:25). Terwijl in alle andere gevallen (met uitzondering van het dankoffer van de Nazireërs, dat met het wij-offer van de priesters ook in andere opzichten verwant is) de priester de te bewegen offergaven onmiddellijk op zijn handen neemt en de beweging volbrengt, zonder die eerst op de handen van de offeraar te leggen, geschiedt het laatste in het voor ons liggende geval. Daar toch heeft de offeraar zelf geen eigendomsrecht meer op de gaven, zij komen de priester toe, eer echter deze ze zich toeëigenen kan, moet hij door de beweging uitspreken, dat de gaven aan Jehova toebehoren, en alleen Jehova hem deze schenken kan. Anders is het hier bij de wijding van de priesters. Hier behoort het geheel tot de wijdingsplechtigheid zelf, dat Mozes alle (Exodus 29:22) offerstukken vooraf op de handen van de te wijden personen legt en deze door onderplaatsing van zijn handen voor de Heere beweegt (Exodus 29:24), voordat zij in het altaar-vuur komen (Exodus 29:25). Hij vult daarmee de handen van Aron en zijn zonen, dat is hij stelt in hun handen de offers, welke zij voortaan krachtens hun ambt de Heere te brengen hebben; daarmee wordt uitgesproken, dat zij, en zij alleen voortaan het recht hebben en verplicht zijn, bij de dienst van het altaar te fungeren en het offervuur te verzorgen. Deze handeling is alzo een plaatsen in de functies van de priesterlijke roeping..

Vers 25

25. Neem ze daarna weer van hun hand, en steek ze aan op het altaar, op het brandoffer; laat het alles geheel in vuur opgaan, evenals bij het voorafgegane brandoffer(Exodus 29:18), tot een liefelijke reuk voor het aangezicht van de HEERE; het is een vuuroffer 1) voor de HEERE, dit alles is bestemd om in het gewijd altaarvuur te komen, wat u van het offer toekomt, of tot de later te vermelden offermaaltijd aangewend moet worden, zal Ik u verder meedelen (Exodus 29:26,Exodus 29:31-Exodus 29:34).

1) De brandoffers werden ook vuuroffers genoemd. Dit zoenoffer, hier evenzo. God verklaarde hiermee, of liever, God verzegelde hiermee, door de aanneming van het beweegoffer, dat de dienst van de priesters Hem aangenaam zou zijn..

Vers 25

25. Neem ze daarna weer van hun hand, en steek ze aan op het altaar, op het brandoffer; laat het alles geheel in vuur opgaan, evenals bij het voorafgegane brandoffer(Exodus 29:18), tot een liefelijke reuk voor het aangezicht van de HEERE; het is een vuuroffer 1) voor de HEERE, dit alles is bestemd om in het gewijd altaarvuur te komen, wat u van het offer toekomt, of tot de later te vermelden offermaaltijd aangewend moet worden, zal Ik u verder meedelen (Exodus 29:26,Exodus 29:31-Exodus 29:34).

1) De brandoffers werden ook vuuroffers genoemd. Dit zoenoffer, hier evenzo. God verklaarde hiermee, of liever, God verzegelde hiermee, door de aanneming van het beweegoffer, dat de dienst van de priesters Hem aangenaam zou zijn..

Vers 26

26. En neem vervolgens de borst, van de ram van de vuloffers, die van Aron is, die bij andere dankoffers aan de priesters toekomt (Leviticus 7:31), en beweeg hem (Exodus 29:24) ten beweegoffer 1) voor het aangezicht van de HEERE; 2) en het zal u ten dele zijn, voor uw dienst bij de gehele wijding.

1) De offeranden werden op tweeërlei wijze als beweegoffer opgeheven. Of zij werden naar de vier windstreken, naar het oosten en westen, zuiden en noorden bewogen, f zij werden van boven naar beneden op en neer bewogen. In het eerste geval beduidde dit, dat de wereld en haar volheid van God was. In het tweede geval, dat men de offerande aan de Heere, als de Heer van hemel en aarde, opdroeg. In het eerste geval heette het offer Tenupha; in het tweede Theruma..

2) Voor het aangezicht van de Heere, d.i. met hun aangezichten gekeerd naar de deur van de tent der samenkomst..

Vers 26

26. En neem vervolgens de borst, van de ram van de vuloffers, die van Aron is, die bij andere dankoffers aan de priesters toekomt (Leviticus 7:31), en beweeg hem (Exodus 29:24) ten beweegoffer 1) voor het aangezicht van de HEERE; 2) en het zal u ten dele zijn, voor uw dienst bij de gehele wijding.

1) De offeranden werden op tweeërlei wijze als beweegoffer opgeheven. Of zij werden naar de vier windstreken, naar het oosten en westen, zuiden en noorden bewogen, f zij werden van boven naar beneden op en neer bewogen. In het eerste geval beduidde dit, dat de wereld en haar volheid van God was. In het tweede geval, dat men de offerande aan de Heere, als de Heer van hemel en aarde, opdroeg. In het eerste geval heette het offer Tenupha; in het tweede Theruma..

2) Voor het aangezicht van de Heere, d.i. met hun aangezichten gekeerd naar de deur van de tent der samenkomst..

Vers 27

27. En gij zult alzo door dat eerste (Exodus 29:24) en dit tweede bewegen (Exodus 29:26) de borst van het beweegoffer heiligen, 1) en de schouder van het hefoffer, die bewogen en die opgeheven zal zijn van de ram van het vuloffer van hetgeen dat van Aron, en van hetgeen dat van zijn zonen is.

1) De delen, hier genoemd, beveelt God te heiligen, d.i. heilig te verklaren, of tot een heilig gebruik voor de priesters, de geheiligde dienaars van de tabernakel, af te zonderen.. 28. En hetgeen nu voor u als de waarnemende priester bevolen is, zal voor Aron en zijn zonen, voor de gehele priesterschap zijn tot een eeuwige instelling bij alle dankoffers, zolang dit priesterschap duurt, vanwege de kinderen van Israël, 1) die het offer brengen; want het is, ten opzichte van borst en schouder een hefoffer; en het hefoffer vanwege de kinderen van Israël zal zijn van hun dankoffers; hun hefoffer zal voor de HEERE zijn, 2) terwijl deze het zijn dienaren, de priesters ten aandeel geeft, omdat Hij hen als Zijn huisgenoten van Zijn tafel spijzigen wil.

1) Hier wordt Israël onderwezen, om de priesters te onderhouden, gelijk de Apostel het ook later uitdrukt dat, wie de heilige dingen bedienen, van het heilige eten 1 Corinthiers 9:13,18)..

2) Door deze instellingen worden voor de priesters ook de emolumenten van hun priesterlijke stand vastgesteld, hun zal een bepaald aandeel van de dankoffers van Israël ten deel vallen, namelijk de borst van het offerdier aan de gehele bij het heiligdom dienstdoende priesterschap, en de schouder aan die priester, die bij het offer fungeert; deze ontvangt de naam van beweegborst, de ander van hefschouder (Exodus 29:27 Leviticus 7:34; Leviticus 10:14 Numbers 6:20; Numbers 18:8 ) naar de eigenaardige gebruiken van bewegen en heffen. Het gebruik van het bewegen ten opzichte van de borst werd bij Exodus 29:24 reeds verklaard; nu is de vraag of een werkelijk heffen, een bewegen van onderen naar boven, een elevatie (zie Exodus 25:2) ook met de schouder moest geschieden, en op welke wijze dat geschieden moest. In Exodus 29:22-Exodus 29:25, waar het had moeten vermeld worden, lezen wij daarvan niets. Door meerdere uitleggers wordt het alzo verklaard, dat het slechts het afnemen, het afzonderen zou betekenen van hetgeen men de Heere wil schenken. Doch in Exodus 29:27 komt het heffen in zo nauwe betrekking tot het bewegen, dat het ons niet twijfelachtig is of wij moeten een bewegen van onderen naar boven, een in de hoogte heffen daaronder verstaan, gelijk bij het bewegen in andere richting, namelijk voor en achterwaarts geschiedt. In Exodus 29:22-Exodus 29:25 is dit slechts daarom niet uitdrukkelijk vermeld, omdat hier de ceremonie niet bijzonder nodig was, het opheffen geschiedde reeds vanzelf, door het heffen op het altaar (Exodus 29:25), en zo wordt ook vervolgens de ceremonie niet verder vermeld, waar de op het altaar geheven gave daarop blijft en door het vuur verteerd wordt. Is echter een gave niet bestemd om op het altaar verbrand te worden, maar moet zij tot onderhoud van de priesters dienen, zo behoort hier een bijzonder zelfstandig gebruik (Ritus), dat van het heffen te bestaan; want daarbij wordt, als zij eerst opgeheven en daarna neergelaten wordt, als het ware uitgesproken, dat de Heere voor zich daarvan afstand doet en het aan Zijn huis of Zijn dienaars overlaat. "Alzo is de betekenis van het heffen eigenlijk dezelfde als van het bewegen, en het onderscheid komt daarop neer, dat bij het bewegen het wonen van God in de tabernakel, bij het heffen het wonen van God in de hemel voorgesteld wordt."

Waarom juist de borst bewogen en de priesters in het algemeen toegewezen werd, de schouder daarentegen geheven en de fungerende priester ten deel werd, wordt duidelijk, als wij ons herinneren wat met de overige delen van het offerdier geschiedde. Het vet kwam op het altaar en werd daar als een vuur ten liefelijke reuk de Heere verbrand, de overige stukken daarentegen hield de offeraar terug en maakte daarvan een offermaaltijd. Nu heeft de borst het meest verwantschap met het vet, zij bestaat bij de schapen grotendeels uit vet, en zo liet de Heere, daar Hij deze aan de gehele priesterschap toewees, zijn familie deelnemen aan hetgeen Hem gegeven was. De dienst van de priesters had in hoofdzaak betrekking op de in de tabernakel wonende God, daarom moest met de borst de ceremonie van bewegen geschieden. De rechterschouder daarentegen staat in verwantschap met de overige vleesstukken; de dienstdoende priester ontvangt die als de middelaar tussen de offeraar en de Heere; zijn dienst van bloedsprenkeling en aansteken van het offer heeft betrekking op de in de hoogte wonende God, daarom wordt met het hem toekomende deel in het offer de ritus van heffen gevolgd. Dat Mozes bij dit offer van de priesterwijding niet de schouder verkrijgt, maar de borst, terwijl de schouder mede door het vuur verteerd wordt, wordt later verstaanbaar; hij heeft niet eigenlijk als priester, als de middelaar van de in te wijden personen gefungeerd, want hij heeft geen priesterlijk karakter, daarom komt hem ook niet het deel van de fungerende priester toe, dit blijft aan God; wel is hij echter de van de Heere onmiddellijk gezondene; hij staat in Zijn dienst, daarom ontvangt hij, wat met het aandeel Gods aan het offer, met het vet in de nauwste verwantschap staat, namelijk de borst..

Vers 27

27. En gij zult alzo door dat eerste (Exodus 29:24) en dit tweede bewegen (Exodus 29:26) de borst van het beweegoffer heiligen, 1) en de schouder van het hefoffer, die bewogen en die opgeheven zal zijn van de ram van het vuloffer van hetgeen dat van Aron, en van hetgeen dat van zijn zonen is.

1) De delen, hier genoemd, beveelt God te heiligen, d.i. heilig te verklaren, of tot een heilig gebruik voor de priesters, de geheiligde dienaars van de tabernakel, af te zonderen.. 28. En hetgeen nu voor u als de waarnemende priester bevolen is, zal voor Aron en zijn zonen, voor de gehele priesterschap zijn tot een eeuwige instelling bij alle dankoffers, zolang dit priesterschap duurt, vanwege de kinderen van Israël, 1) die het offer brengen; want het is, ten opzichte van borst en schouder een hefoffer; en het hefoffer vanwege de kinderen van Israël zal zijn van hun dankoffers; hun hefoffer zal voor de HEERE zijn, 2) terwijl deze het zijn dienaren, de priesters ten aandeel geeft, omdat Hij hen als Zijn huisgenoten van Zijn tafel spijzigen wil.

1) Hier wordt Israël onderwezen, om de priesters te onderhouden, gelijk de Apostel het ook later uitdrukt dat, wie de heilige dingen bedienen, van het heilige eten 1 Corinthiers 9:13,18)..

2) Door deze instellingen worden voor de priesters ook de emolumenten van hun priesterlijke stand vastgesteld, hun zal een bepaald aandeel van de dankoffers van Israël ten deel vallen, namelijk de borst van het offerdier aan de gehele bij het heiligdom dienstdoende priesterschap, en de schouder aan die priester, die bij het offer fungeert; deze ontvangt de naam van beweegborst, de ander van hefschouder (Exodus 29:27 Leviticus 7:34; Leviticus 10:14 Numbers 6:20; Numbers 18:8 ) naar de eigenaardige gebruiken van bewegen en heffen. Het gebruik van het bewegen ten opzichte van de borst werd bij Exodus 29:24 reeds verklaard; nu is de vraag of een werkelijk heffen, een bewegen van onderen naar boven, een elevatie (zie Exodus 25:2) ook met de schouder moest geschieden, en op welke wijze dat geschieden moest. In Exodus 29:22-Exodus 29:25, waar het had moeten vermeld worden, lezen wij daarvan niets. Door meerdere uitleggers wordt het alzo verklaard, dat het slechts het afnemen, het afzonderen zou betekenen van hetgeen men de Heere wil schenken. Doch in Exodus 29:27 komt het heffen in zo nauwe betrekking tot het bewegen, dat het ons niet twijfelachtig is of wij moeten een bewegen van onderen naar boven, een in de hoogte heffen daaronder verstaan, gelijk bij het bewegen in andere richting, namelijk voor en achterwaarts geschiedt. In Exodus 29:22-Exodus 29:25 is dit slechts daarom niet uitdrukkelijk vermeld, omdat hier de ceremonie niet bijzonder nodig was, het opheffen geschiedde reeds vanzelf, door het heffen op het altaar (Exodus 29:25), en zo wordt ook vervolgens de ceremonie niet verder vermeld, waar de op het altaar geheven gave daarop blijft en door het vuur verteerd wordt. Is echter een gave niet bestemd om op het altaar verbrand te worden, maar moet zij tot onderhoud van de priesters dienen, zo behoort hier een bijzonder zelfstandig gebruik (Ritus), dat van het heffen te bestaan; want daarbij wordt, als zij eerst opgeheven en daarna neergelaten wordt, als het ware uitgesproken, dat de Heere voor zich daarvan afstand doet en het aan Zijn huis of Zijn dienaars overlaat. "Alzo is de betekenis van het heffen eigenlijk dezelfde als van het bewegen, en het onderscheid komt daarop neer, dat bij het bewegen het wonen van God in de tabernakel, bij het heffen het wonen van God in de hemel voorgesteld wordt."

Waarom juist de borst bewogen en de priesters in het algemeen toegewezen werd, de schouder daarentegen geheven en de fungerende priester ten deel werd, wordt duidelijk, als wij ons herinneren wat met de overige delen van het offerdier geschiedde. Het vet kwam op het altaar en werd daar als een vuur ten liefelijke reuk de Heere verbrand, de overige stukken daarentegen hield de offeraar terug en maakte daarvan een offermaaltijd. Nu heeft de borst het meest verwantschap met het vet, zij bestaat bij de schapen grotendeels uit vet, en zo liet de Heere, daar Hij deze aan de gehele priesterschap toewees, zijn familie deelnemen aan hetgeen Hem gegeven was. De dienst van de priesters had in hoofdzaak betrekking op de in de tabernakel wonende God, daarom moest met de borst de ceremonie van bewegen geschieden. De rechterschouder daarentegen staat in verwantschap met de overige vleesstukken; de dienstdoende priester ontvangt die als de middelaar tussen de offeraar en de Heere; zijn dienst van bloedsprenkeling en aansteken van het offer heeft betrekking op de in de hoogte wonende God, daarom wordt met het hem toekomende deel in het offer de ritus van heffen gevolgd. Dat Mozes bij dit offer van de priesterwijding niet de schouder verkrijgt, maar de borst, terwijl de schouder mede door het vuur verteerd wordt, wordt later verstaanbaar; hij heeft niet eigenlijk als priester, als de middelaar van de in te wijden personen gefungeerd, want hij heeft geen priesterlijk karakter, daarom komt hem ook niet het deel van de fungerende priester toe, dit blijft aan God; wel is hij echter de van de Heere onmiddellijk gezondene; hij staat in Zijn dienst, daarom ontvangt hij, wat met het aandeel Gods aan het offer, met het vet in de nauwste verwantschap staat, namelijk de borst..

Vers 29

29. De heilige klederen nu, die van Aron zullen geweest zijn, de hogepriesterlijke kleding, waarin hij gezalfd en gewijd is geworden, zullen van zijn zonen na hem zijn, van zijn opvolgers in het hogepriesterlijk ambt, opdat men heneveneens in deze zalve, en dat men hun hand in deze vult met de later door hen te brengen offergaven.

Vers 29

29. De heilige klederen nu, die van Aron zullen geweest zijn, de hogepriesterlijke kleding, waarin hij gezalfd en gewijd is geworden, zullen van zijn zonen na hem zijn, van zijn opvolgers in het hogepriesterlijk ambt, opdat men heneveneens in deze zalve, en dat men hun hand in deze vult met de later door hen te brengen offergaven.

Vers 30

30. Zeven dagen, want zolang zal de wijding duren (Exodus 29:35) zal hij ze aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats priester zal worden, die in de tent der samenkomst gaan zal, om in het heilige te dienen.1)

1) Dien ten gevolge werd bij Arons dood van zijn zonen Eleazar gekleed (Numbers 20:23 vv.) en, hoewel dit niet uitdrukkelijk gemeld is, gewijd. Bij de gewone priesterlijke kleding was zulk een erven van de vader op de zoon niet op zijn plaats, omdat de zoon tegelijkertijd met de vader priester kon zijn, en ook wegens het spoediger verslijten van de kleding, die dagelijks bij de dienst gedragen werd, terwijl het hogepriesterlijk gewaad slechts bij bijzondere gelegenheden mocht gedragen worden..

Vers 30

30. Zeven dagen, want zolang zal de wijding duren (Exodus 29:35) zal hij ze aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats priester zal worden, die in de tent der samenkomst gaan zal, om in het heilige te dienen.1)

1) Dien ten gevolge werd bij Arons dood van zijn zonen Eleazar gekleed (Numbers 20:23 vv.) en, hoewel dit niet uitdrukkelijk gemeld is, gewijd. Bij de gewone priesterlijke kleding was zulk een erven van de vader op de zoon niet op zijn plaats, omdat de zoon tegelijkertijd met de vader priester kon zijn, en ook wegens het spoediger verslijten van de kleding, die dagelijks bij de dienst gedragen werd, terwijl het hogepriesterlijk gewaad slechts bij bijzondere gelegenheden mocht gedragen worden..

Vers 31

31. Gij zult de ram van de vulling, de ram, die tot vulling van de handen van Aron en zijn zonen (Exodus 29:22) gebruikt is, voor zoveel daar nog van over is, nemen, en gij zult zijn vlees, kop, romp en de twee nog overige bouten, in de heilige plaats in de voorhof, ten behoeve van het offermaal koken.

Vers 31

31. Gij zult de ram van de vulling, de ram, die tot vulling van de handen van Aron en zijn zonen (Exodus 29:22) gebruikt is, voor zoveel daar nog van over is, nemen, en gij zult zijn vlees, kop, romp en de twee nog overige bouten, in de heilige plaats in de voorhof, ten behoeve van het offermaal koken.

Vers 32

32. a) Aron nu en zijn zonen, als priesters gewijd, zullen het vlees van deze ram, dat tot een offermaal is toebereid, eten, en het brood, dat, na het wegnemen van de drie offerkoeken (Exodus 29:23), nog in de korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst, in de voorhof.

a) Leviticus 8:31; Leviticus 24:9

Vers 32

32. a) Aron nu en zijn zonen, als priesters gewijd, zullen het vlees van deze ram, dat tot een offermaal is toebereid, eten, en het brood, dat, na het wegnemen van de drie offerkoeken (Exodus 29:23), nog in de korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst, in de voorhof.

a) Leviticus 8:31; Leviticus 24:9

Vers 33

33. En zij zullen die dingen eten, waarmee de verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen en om hen te heiligen; zij zullen de ram, wiens bloed op het altaar (Exodus 29:20) gesprenkeld is, en waardoor zij in de priesterlijke functie zijn geplaatst, eten, niet als gewoon vlees, maar als een heilige maaltijd op de heilige plaats; a) maar een vreemde, een niet gewijde, zal ze niet met hen eten, want zij zijn heilig; het heeft tot een bijzonder heilig doel, de priesterwijding, gediend, en sluit alzo het meegenieten van alle ongewijden uit.

a) Leviticus 10:14 Matthew 12:4

Vers 33

33. En zij zullen die dingen eten, waarmee de verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen en om hen te heiligen; zij zullen de ram, wiens bloed op het altaar (Exodus 29:20) gesprenkeld is, en waardoor zij in de priesterlijke functie zijn geplaatst, eten, niet als gewoon vlees, maar als een heilige maaltijd op de heilige plaats; a) maar een vreemde, een niet gewijde, zal ze niet met hen eten, want zij zijn heilig; het heeft tot een bijzonder heilig doel, de priesterwijding, gediend, en sluit alzo het meegenieten van alle ongewijden uit.

a) Leviticus 10:14 Matthew 12:4

Vers 34

34. En indien er wat overblijven zal van het vlees van de vuloffers, of van dit brood (Exodus 29:32) tot aan de morgen, omdat Aron en zijn zonen niet alles hebben kunnen verteren, zo zult gij nog dezelfde dag het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet gegeten worden, want het is heilig, 1)en mag niet aan de mogelijkheid van bederf blootgesteld worden.

1) Ook bij andere dankoffers werd van die delen van het offerdier, die niet in het altaarvuur kwamen (het vet) en niet aan de priesterschap (de borst) of de dienstdoende priester (de rechterschouder) toekwamen, een offermaaltijd gehouden, door degene, die het offer bracht; hij bracht tot deze maaltijd zijn huisgenoten en de behoeftige Levieten. Welke betekenis zulk een offermaal had, is duidelijk. Aan het begrip van een maaltijd verbindt de Oosterling onafscheidelijk een dubbele voorstelling, allereerst van gemeenschap en vriendschap, waarin de aanzittenden staan, zowel onder elkaar, als met hem, die de maaltijd heeft gegeven; vervolgens van vreugde en vrolijkheid, zodat zelfs de hoogste en reinste genietingen, de zaligheid in het hemelrijk onder het beeld van een maaltijd beschreven worden (Psalms 22:5; Psalms 16:11; Psalms 36:9 Matthew 8:11; Matthew 22:1 Luke 14:15 ). En daar hetgeen tot deze maaltijd gegeven wordt, eigenlijk aan Jehova toebehoort-want het is Hem gegeven-zo eten allen, die aan die maaltijd deel hebben, eigenlijk Hem, aan Zijn tafel; Hij geeft de maaltijd en daarom is deze een teken en onderpand van vriendschap en vrede met Hem.

De verzoening is geschied, de zonde, die de offeraar van Jehova scheidde, is bedekt, uitgedelgd; de offeraar heeft zichzelf en de vruchten van zijn werkzaamheid aan Jehova geheiligd, gewijd en overgegeven; nu wendt Jehova zich ook tot hem, neemt hem naast zijn huis- en disgenoten aan, bereidt hem een maal, en spijst en drenkt hem aan Zijn tafel (Exodus 24:11). Het offermaal is alzo zowel onderpand als uitdrukking, als symbolische toedeling en genieting van de in de gemeenschap met Jehova aan het Verbondsvolk aangeboden zaligheid. Het stelt alzo het hoogste sacramentele toppunt van het gehele offer voor-en, vergelijken wij de voortgang van het offeridee met de formules van de dogmatiek, zo komt het overeen met de Unio mystica (verborgen vereniging van de gelovigen met de Heere), evenals het offervuur met de sanctificatio (heiliging) en de bloedsprenkeling met de justificatio (rechtvaardiging)

Bij het hier beschreven offermaal ten besluite van het offer van de wijding zijn slechts twee ongewone gebruiken: allereerst, dat aan de drie broodsoorten (afwijkende van Leviticus 7:13) de gezuurde broden ontbreken, en vervolgens, dat van de deelneming zelfs de eigen familieleden van de priesters uitgesloten zijn. Van het laatste is de verklaring reeds bij Exodus 29:33 gegeven; door de priesterwijding worden Aron en zijn zonen in een bijzonder verbond, dat de Heere met hen maken wilde (zie Exodus 28:1) opgenomen; aan de goederen en zegeningen van dit verbond konden dan natuurlijk geen anderen dan de ingewijden deel hebben. Het eerste heeft dezelfde reden als de bepaling ten opzichte van het pascha, wanneer ook al het gezuurde moest wegblijven (hoofdstukken 12, 13) Het verbranden van het overgeblevene moest daarom plaatshebben, opdat de eerbied voor het heilige zou bewaard blijven. Alleen de priester, zelfs geen Leviet, mocht van dit heilige eten. Tot gewoon gebruik mocht het niet bestemd worden..

Vers 34

34. En indien er wat overblijven zal van het vlees van de vuloffers, of van dit brood (Exodus 29:32) tot aan de morgen, omdat Aron en zijn zonen niet alles hebben kunnen verteren, zo zult gij nog dezelfde dag het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet gegeten worden, want het is heilig, 1)en mag niet aan de mogelijkheid van bederf blootgesteld worden.

1) Ook bij andere dankoffers werd van die delen van het offerdier, die niet in het altaarvuur kwamen (het vet) en niet aan de priesterschap (de borst) of de dienstdoende priester (de rechterschouder) toekwamen, een offermaaltijd gehouden, door degene, die het offer bracht; hij bracht tot deze maaltijd zijn huisgenoten en de behoeftige Levieten. Welke betekenis zulk een offermaal had, is duidelijk. Aan het begrip van een maaltijd verbindt de Oosterling onafscheidelijk een dubbele voorstelling, allereerst van gemeenschap en vriendschap, waarin de aanzittenden staan, zowel onder elkaar, als met hem, die de maaltijd heeft gegeven; vervolgens van vreugde en vrolijkheid, zodat zelfs de hoogste en reinste genietingen, de zaligheid in het hemelrijk onder het beeld van een maaltijd beschreven worden (Psalms 22:5; Psalms 16:11; Psalms 36:9 Matthew 8:11; Matthew 22:1 Luke 14:15 ). En daar hetgeen tot deze maaltijd gegeven wordt, eigenlijk aan Jehova toebehoort-want het is Hem gegeven-zo eten allen, die aan die maaltijd deel hebben, eigenlijk Hem, aan Zijn tafel; Hij geeft de maaltijd en daarom is deze een teken en onderpand van vriendschap en vrede met Hem.

De verzoening is geschied, de zonde, die de offeraar van Jehova scheidde, is bedekt, uitgedelgd; de offeraar heeft zichzelf en de vruchten van zijn werkzaamheid aan Jehova geheiligd, gewijd en overgegeven; nu wendt Jehova zich ook tot hem, neemt hem naast zijn huis- en disgenoten aan, bereidt hem een maal, en spijst en drenkt hem aan Zijn tafel (Exodus 24:11). Het offermaal is alzo zowel onderpand als uitdrukking, als symbolische toedeling en genieting van de in de gemeenschap met Jehova aan het Verbondsvolk aangeboden zaligheid. Het stelt alzo het hoogste sacramentele toppunt van het gehele offer voor-en, vergelijken wij de voortgang van het offeridee met de formules van de dogmatiek, zo komt het overeen met de Unio mystica (verborgen vereniging van de gelovigen met de Heere), evenals het offervuur met de sanctificatio (heiliging) en de bloedsprenkeling met de justificatio (rechtvaardiging)

Bij het hier beschreven offermaal ten besluite van het offer van de wijding zijn slechts twee ongewone gebruiken: allereerst, dat aan de drie broodsoorten (afwijkende van Leviticus 7:13) de gezuurde broden ontbreken, en vervolgens, dat van de deelneming zelfs de eigen familieleden van de priesters uitgesloten zijn. Van het laatste is de verklaring reeds bij Exodus 29:33 gegeven; door de priesterwijding worden Aron en zijn zonen in een bijzonder verbond, dat de Heere met hen maken wilde (zie Exodus 28:1) opgenomen; aan de goederen en zegeningen van dit verbond konden dan natuurlijk geen anderen dan de ingewijden deel hebben. Het eerste heeft dezelfde reden als de bepaling ten opzichte van het pascha, wanneer ook al het gezuurde moest wegblijven (hoofdstukken 12, 13) Het verbranden van het overgeblevene moest daarom plaatshebben, opdat de eerbied voor het heilige zou bewaard blijven. Alleen de priester, zelfs geen Leviet, mocht van dit heilige eten. Tot gewoon gebruik mocht het niet bestemd worden..

Vers 35

35. Gij zult dan aan Aron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles, wat Ik u geboden heb, en wel een gehele week dagelijks: zeven dagen zult gij hun hand op de (Exodus 29:22-Exodus 29:24) voorgeschreven wijze vullen.

Wegens de onvolmaaktheid van de schaduwdienst (men moet dat wel in het oog houden), moest dus dat, wat in Christus' Persoon en werk onafscheidelijk verenigd was, door drie onderscheidene offers voorgesteld worden. Eenvoudig zouden wij hier kunnen zeggen, dat de inwijding van de priesters (dat wil zeggen: de intrede van arme zondaren als verloste kinderen van God in Zijn kerk) geschiedt door Christus, als de grote vloekwegnemer; door Christus, Die het handschrift van de zonde uitwist en daardoor tevens de oude mens gedood en van zijn heerschappij beroofd heeft; en door Christus, Wiens bloed en Geest reinigen van alle vlekken, en Die daardoor oorsprong en voedsel is van een nieuw leven in Zijn gemeenschap..

Vers 35

35. Gij zult dan aan Aron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles, wat Ik u geboden heb, en wel een gehele week dagelijks: zeven dagen zult gij hun hand op de (Exodus 29:22-Exodus 29:24) voorgeschreven wijze vullen.

Wegens de onvolmaaktheid van de schaduwdienst (men moet dat wel in het oog houden), moest dus dat, wat in Christus' Persoon en werk onafscheidelijk verenigd was, door drie onderscheidene offers voorgesteld worden. Eenvoudig zouden wij hier kunnen zeggen, dat de inwijding van de priesters (dat wil zeggen: de intrede van arme zondaren als verloste kinderen van God in Zijn kerk) geschiedt door Christus, als de grote vloekwegnemer; door Christus, Die het handschrift van de zonde uitwist en daardoor tevens de oude mens gedood en van zijn heerschappij beroofd heeft; en door Christus, Wiens bloed en Geest reinigen van alle vlekken, en Die daardoor oorsprong en voedsel is van een nieuw leven in Zijn gemeenschap..

Vers 36

36. Gij zult ook overdag een var van het zondoffer bereiden, zoals op de eerste dag (Exodus 29:10-Exodus 29:14), tot de verzoeningen, zowel van Aron en zijn zonen, als van het altaar; a) en gij zult het altaar, dat door onreine mensenhanden gemaakt is, ontzondigen, 1) mits doende (wanneer gij het doet) de verzoening over hetzelfde door verbranding van het vet van de ten zondoffer geslachte var; en gij zult het zalven, om het te heiligen.

a) Leviticus 8:15 Numbers 7:10,Numbers 7:1 Ezekiel 43:18-Ezekiel 43:20

1) Het altaar had eigenlijk geen zonde en was daarvoor niet vatbaar, en nochthans moest het zelf ontzondigd worden, omdat hij verondersteld werd, door de handen en de aanraking van de werklieden en anderen, die volgens de wet als onreine personen aangemerkt werden, onrein te zijn geworden. Trouwens, alle dingen zijn door de zonde van de mensen onrein en aan de vervloeking onderworpen, en niet alleen de werklieden, die eraan gewerkt hadden, maar ook de priesters, die erop offeren zouden, waren zondaars, daarbij was de altaar verordineerd, tot een gebruik, van meer dan gewone heiligheid, nl. om de tafel van de HEERE te zijn en de gaven te heiligen, die erop gebracht werden, ja, alles te heiligen, wat hem aanroerde, hetgeen alleen de plechtigste ontzondiging, afwassing of ontheffing, en de nauwkeurigste reiniging, alsmede de plechtigste heiliging of inwijding vorderde en betamelijk maakte..

Vers 36

36. Gij zult ook overdag een var van het zondoffer bereiden, zoals op de eerste dag (Exodus 29:10-Exodus 29:14), tot de verzoeningen, zowel van Aron en zijn zonen, als van het altaar; a) en gij zult het altaar, dat door onreine mensenhanden gemaakt is, ontzondigen, 1) mits doende (wanneer gij het doet) de verzoening over hetzelfde door verbranding van het vet van de ten zondoffer geslachte var; en gij zult het zalven, om het te heiligen.

a) Leviticus 8:15 Numbers 7:10,Numbers 7:1 Ezekiel 43:18-Ezekiel 43:20

1) Het altaar had eigenlijk geen zonde en was daarvoor niet vatbaar, en nochthans moest het zelf ontzondigd worden, omdat hij verondersteld werd, door de handen en de aanraking van de werklieden en anderen, die volgens de wet als onreine personen aangemerkt werden, onrein te zijn geworden. Trouwens, alle dingen zijn door de zonde van de mensen onrein en aan de vervloeking onderworpen, en niet alleen de werklieden, die eraan gewerkt hadden, maar ook de priesters, die erop offeren zouden, waren zondaars, daarbij was de altaar verordineerd, tot een gebruik, van meer dan gewone heiligheid, nl. om de tafel van de HEERE te zijn en de gaven te heiligen, die erop gebracht werden, ja, alles te heiligen, wat hem aanroerde, hetgeen alleen de plechtigste ontzondiging, afwassing of ontheffing, en de nauwkeurigste reiniging, alsmede de plechtigste heiliging of inwijding vorderde en betamelijk maakte..

Vers 37

37. Zeven dagen achter elkaar zult gij verzoening doen voor het altaar, 1) en zult het heiligen: dan zal dat altaar een plaats zijn, waarbij de Heere met Zijn genade kan tegenwoordig zijn (zie "Exodus 27:2); het zal een heiligheid der heiligheden zijn, en tot de hoogheilige dingen behoren gelijk al hetgeen met de heilige olie gezalfd is geworden (Exodus 30:10,Exodus 30:29) en in de nauwste betrekking tot de Heere staat. Al wat het altaar aanroert, zal, om de heiligheid daarvan, heilig zijn. 2) 1) Dien ten gevolge zal de wijding in al haar afzonderlijke delen zeven dagen achter elkaar herhaald worden; deze herhaling is als een versterking van de wijding te beschouwen; het is op zeven dagen vastgesteld, omdat zeven een heilig getal is en daarin de werken van God volbracht zijn (Genesis 2:2)

2) Dit kan zien op de personen, die het altaar zouden bedienen, maar meer waarschijnlijk op de offeranden, welke op het altaar zouden gelegd worden. Dan wordt ook het woord van de Heere verstaan: Wat is meer? De gaven, of het altaar, dat de gaven heiligt? (Matthew 23:19).

II. Exodus 29:38-Exodus 29:46. De vermelding van het brandofferaltaar, waarvan de wijding tegelijk met die van de priester te volbrengen is, leidt op het bestendig offer, dat door de priester van de tijd van hun wijding te brengen is, op het dagelijks brandoffer met het daarbij behorende spijs- en drankoffer. Het moet, terwijl het aan de beide grenzen van de dag, de morgen en de avond gebracht wordt, de gehele beweging van het dagelijks leven in Israël omvatten, uitvoeriger zal daarvan gesproken worden (Leviticus 6:3, Numbers 26:3, )

Vers 37

37. Zeven dagen achter elkaar zult gij verzoening doen voor het altaar, 1) en zult het heiligen: dan zal dat altaar een plaats zijn, waarbij de Heere met Zijn genade kan tegenwoordig zijn (zie "Exodus 27:2); het zal een heiligheid der heiligheden zijn, en tot de hoogheilige dingen behoren gelijk al hetgeen met de heilige olie gezalfd is geworden (Exodus 30:10,Exodus 30:29) en in de nauwste betrekking tot de Heere staat. Al wat het altaar aanroert, zal, om de heiligheid daarvan, heilig zijn. 2) 1) Dien ten gevolge zal de wijding in al haar afzonderlijke delen zeven dagen achter elkaar herhaald worden; deze herhaling is als een versterking van de wijding te beschouwen; het is op zeven dagen vastgesteld, omdat zeven een heilig getal is en daarin de werken van God volbracht zijn (Genesis 2:2)

2) Dit kan zien op de personen, die het altaar zouden bedienen, maar meer waarschijnlijk op de offeranden, welke op het altaar zouden gelegd worden. Dan wordt ook het woord van de Heere verstaan: Wat is meer? De gaven, of het altaar, dat de gaven heiligt? (Matthew 23:19).

II. Exodus 29:38-Exodus 29:46. De vermelding van het brandofferaltaar, waarvan de wijding tegelijk met die van de priester te volbrengen is, leidt op het bestendig offer, dat door de priester van de tijd van hun wijding te brengen is, op het dagelijks brandoffer met het daarbij behorende spijs- en drankoffer. Het moet, terwijl het aan de beide grenzen van de dag, de morgen en de avond gebracht wordt, de gehele beweging van het dagelijks leven in Israël omvatten, uitvoeriger zal daarvan gesproken worden (Leviticus 6:3, Numbers 26:3, )

Vers 38

38. Dit nu is het, wat gij op het altaar bereiden zult, wanneer het gewijd zal zijn (Exodus 29:36): twee lammeren, die jarig zijn zal Israël door de priesters, welke Ik tot Mijn dienst heilig, overdag, gedurig, 1)iedere dag ten brandoffer offeren.

1) Onder de offeranden behaagt het Hem, de eerste plaats te geven aan het dagelijkse, hetgeen zij het gedurige noemen. `s Morgens en `s avonds wilde God, dat Hem elke dag twee lammeren zouden geofferd worden, opdat het volk zich aanhoudend oefende in het gedenken aan de toekomstige verzoening. Want ofschoon onder de wet de offerande meermalen herhaald werd, omdat de aanbieding ervan niet in staat was om de zonde te verzoenen, zo is toch aan te nemen, dat, gelijk de priester elk jaar eenmaal het Allerheiligste inging met bloed, dat het alzo nuttig was, dat dagelijks tweemaal een ander soort van offer aan de ogen van het volk werd voorgesteld, opdat het zou bedenken, dat het voor hun nodig was, dat God dikwijls verzoend werd. Met twee lammeren werd elke dag een offerande gebracht, opdat de Israëlieten, zich schuldig en aan veroordeling waardig, belijdende zouden leren, dat zij van het begin van de dag tot het einde toe tot het mededogen van God de toevlucht hadden te nemen. Een lam werd tot dit offer uitgekozen, dat zuiver en volkomen was; want in de leeftijd werd de volmaaktheid en reinheid afgebeeld. Een geschenk van een koek in olie gedrenkt, en een plenging van wijn werd er nog bijgevoegd. Het is niet twijfelachtig, of door deze symbolen werden de Ouden geleerd, dat niets onsmakelijks God mocht aangeboden worden. God werd nu wel niet behaagd door de zoetheid van de smaak, noch ook wilde Hij, dat de priesters, aan heerlijkheden zouden gewend raken, zodat zij onder de dekmantel van de godsvrucht weelderig konden leven; ook kon de geur van de wijn, God op zichzelf niet aangenaam zijn, maar de smakelijke toebereiding moest hiertoe dienen, dat het volk niet bij de naakte en lege vorm zou blijven staan, maar zou erkennen, dat er iets beters en voortreffelijkers onder verborgen lag. Daarom was de smaak van wijn en olie niets anders dan de geestelijke waarheid, dat het volk zelf op zijn beurt geloof en berouw ten offer zou brengen. En zeker, de uiterlijke ceremonie zonder de betekenende zaak zou een louter dwaasheid zijn geweest.. 39. Het een lam zult gij `s morgens, 1) bij het opgaan van de zon, bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden (Exodus 12:6).

1) Het morgenoffer had plaats omstreeks negen uur en het avondoffer omstreeks drie uur `s middags. Zowel `s morgens als `s avonds is ieder gelovige geroepen, om zich aan God op te dragen, de dag met God te beginnen en de avond met God te eindigen..

Vers 38

38. Dit nu is het, wat gij op het altaar bereiden zult, wanneer het gewijd zal zijn (Exodus 29:36): twee lammeren, die jarig zijn zal Israël door de priesters, welke Ik tot Mijn dienst heilig, overdag, gedurig, 1)iedere dag ten brandoffer offeren.

1) Onder de offeranden behaagt het Hem, de eerste plaats te geven aan het dagelijkse, hetgeen zij het gedurige noemen. `s Morgens en `s avonds wilde God, dat Hem elke dag twee lammeren zouden geofferd worden, opdat het volk zich aanhoudend oefende in het gedenken aan de toekomstige verzoening. Want ofschoon onder de wet de offerande meermalen herhaald werd, omdat de aanbieding ervan niet in staat was om de zonde te verzoenen, zo is toch aan te nemen, dat, gelijk de priester elk jaar eenmaal het Allerheiligste inging met bloed, dat het alzo nuttig was, dat dagelijks tweemaal een ander soort van offer aan de ogen van het volk werd voorgesteld, opdat het zou bedenken, dat het voor hun nodig was, dat God dikwijls verzoend werd. Met twee lammeren werd elke dag een offerande gebracht, opdat de Israëlieten, zich schuldig en aan veroordeling waardig, belijdende zouden leren, dat zij van het begin van de dag tot het einde toe tot het mededogen van God de toevlucht hadden te nemen. Een lam werd tot dit offer uitgekozen, dat zuiver en volkomen was; want in de leeftijd werd de volmaaktheid en reinheid afgebeeld. Een geschenk van een koek in olie gedrenkt, en een plenging van wijn werd er nog bijgevoegd. Het is niet twijfelachtig, of door deze symbolen werden de Ouden geleerd, dat niets onsmakelijks God mocht aangeboden worden. God werd nu wel niet behaagd door de zoetheid van de smaak, noch ook wilde Hij, dat de priesters, aan heerlijkheden zouden gewend raken, zodat zij onder de dekmantel van de godsvrucht weelderig konden leven; ook kon de geur van de wijn, God op zichzelf niet aangenaam zijn, maar de smakelijke toebereiding moest hiertoe dienen, dat het volk niet bij de naakte en lege vorm zou blijven staan, maar zou erkennen, dat er iets beters en voortreffelijkers onder verborgen lag. Daarom was de smaak van wijn en olie niets anders dan de geestelijke waarheid, dat het volk zelf op zijn beurt geloof en berouw ten offer zou brengen. En zeker, de uiterlijke ceremonie zonder de betekenende zaak zou een louter dwaasheid zijn geweest.. 39. Het een lam zult gij `s morgens, 1) bij het opgaan van de zon, bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden (Exodus 12:6).

1) Het morgenoffer had plaats omstreeks negen uur en het avondoffer omstreeks drie uur `s middags. Zowel `s morgens als `s avonds is ieder gelovige geroepen, om zich aan God op te dragen, de dag met God te beginnen en de avond met God te eindigen..

Vers 40

40. Met een tiende deel, 1) van de gewone maat of efa, meelbloem, fijn tarwemeel, gemengd met een vierendeel van een hin 2) gestoten, dat is de zuiverste (Exodus 27:20) olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het een lam, dat `s morgens zal geofferd worden.

1) Het tiende deel van een efa is een gomer..

2) Voor vloeistoffen (Exodus 16:36) komen in het Oude Testament als maten voor: a. een bath (1 Kings 7:26,1 Kings 7:38), zo veel als een efa voor droge waren; b. een hin, volgens de rabbijnen ongeveer het zesde gedeelte van een bath; c. een log (Leviticus 14:10), volgens de rabbijnen het twaalfde deel van een hin. De rabbijnen berekenen een log op zes middelgrote kippe-eieren; men verstond daaronder vroeger eierschalen, maar daarmee laat zich de opgaaf over de koperen zee (1 Kings 7:1) niet verenigen; daarom heeft Thenius die de meeste recente archeologen volgen, voor zijn berekening werkelijke eieren gebruikt, waarvan hij zes in water legde en naar het opstijgen van het water het volume (omvang) berekende..

Vers 40

40. Met een tiende deel, 1) van de gewone maat of efa, meelbloem, fijn tarwemeel, gemengd met een vierendeel van een hin 2) gestoten, dat is de zuiverste (Exodus 27:20) olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het een lam, dat `s morgens zal geofferd worden.

1) Het tiende deel van een efa is een gomer..

2) Voor vloeistoffen (Exodus 16:36) komen in het Oude Testament als maten voor: a. een bath (1 Kings 7:26,1 Kings 7:38), zo veel als een efa voor droge waren; b. een hin, volgens de rabbijnen ongeveer het zesde gedeelte van een bath; c. een log (Leviticus 14:10), volgens de rabbijnen het twaalfde deel van een hin. De rabbijnen berekenen een log op zes middelgrote kippe-eieren; men verstond daaronder vroeger eierschalen, maar daarmee laat zich de opgaaf over de koperen zee (1 Kings 7:1) niet verenigen; daarom heeft Thenius die de meeste recente archeologen volgen, voor zijn berekening werkelijke eieren gebruikt, waarvan hij zes in water legde en naar het opstijgen van het water het volume (omvang) berekende..

Vers 41

41. Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmee doen, gelijk met het morgenspijsoffer en gelijk met het drankoffer hiervan, een even grote kwantiteit meel, olie en wijn zult gij als spijs- en drankoffer daarbij gebruiken; het is God tot een liefelijke reuk; het is een vuuroffer voor de HEERE, 1) en alzo zult gij het telkens tegelijk met het brandoffer op het altaar verbranden.

1) Deze dagelijkse dienst nu was: Een zinneprent van de gedurige voorspraak van Christus, uit kracht van Zijn voldoening ter gedurige heiligmaking van Zijn Kerk. Ofschoon hij zich eenmaal God onstraffelijk opgeofferd en met een offerande volmaakt heeft, diegenen, die geheiligd waren, zo wordt nochthans in Zijn voorbede voor de troon van de Vader deze zijn offerande mag gestadig vernieuwd, omdat Gods volk niet zou kunnen leven, noch zich staande blijven, indien er niet een gedurig herhaalde toepassing geschiedt van de kracht van zijn offerande aan hun zielen..

Ook: zie Leviticus 1:1.

Vers 41

41. Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmee doen, gelijk met het morgenspijsoffer en gelijk met het drankoffer hiervan, een even grote kwantiteit meel, olie en wijn zult gij als spijs- en drankoffer daarbij gebruiken; het is God tot een liefelijke reuk; het is een vuuroffer voor de HEERE, 1) en alzo zult gij het telkens tegelijk met het brandoffer op het altaar verbranden.

1) Deze dagelijkse dienst nu was: Een zinneprent van de gedurige voorspraak van Christus, uit kracht van Zijn voldoening ter gedurige heiligmaking van Zijn Kerk. Ofschoon hij zich eenmaal God onstraffelijk opgeofferd en met een offerande volmaakt heeft, diegenen, die geheiligd waren, zo wordt nochthans in Zijn voorbede voor de troon van de Vader deze zijn offerande mag gestadig vernieuwd, omdat Gods volk niet zou kunnen leven, noch zich staande blijven, indien er niet een gedurig herhaalde toepassing geschiedt van de kracht van zijn offerande aan hun zielen..

Ook: zie Leviticus 1:1.

Vers 42

42. Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten, dat op het brandofferaltaar in de voorhof, aan de deur van de tent der samenkomst, voor het Allerheilige, voor het aangezicht van de HEERE, dus in de meest mogelijke nabijheid van die plaats te brengen is: aldaar zal Ik, volgens Mijn belofte (Exodus 25:22) met u komen, dat Ik aldaar met u spreek. 1) 1) Deze plaats leert ons, in welke zin het woord dewm (Moeed), moet worden begrepen, zo dikwijls over de tabernakel wordt gehandeld. Sommigen vertalen, getuigenis, anderen kerk, anderen samenkomst, anderen verordening. Wat hebben wij daarom onder tent der samenkomst te verstaan? God geeft zelf het antwoord, dat het de plaats is, welke Hij voor Zijn volk heeft vastgesteld en bepaald, opdat zij aldaar over en weer een verdrag zouden sluiten. Daarom schijnt Hij geen naam geschikter te achten, dan die van samenkomst, hetgeen van zeer groot gewicht was, om de gelovigen te houden bij de eerbied voor het priesterschap, omdat God hen als het ware uitnodigt tot een algemeen mondgesprek..

Van dit komen of ontmoeten, dat de Heere hier belooft, had de tabernakel de naam van tent der samenkomst of ontmoeting, omdat God en Zijn volk elkaar daar ontmoetten, God om hen te onderwijzen door Zijn woord, en Zijn volk, om Hem te aanbidden en Zijn Godsspraak te ontvangen..

Vers 42

42. Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten, dat op het brandofferaltaar in de voorhof, aan de deur van de tent der samenkomst, voor het Allerheilige, voor het aangezicht van de HEERE, dus in de meest mogelijke nabijheid van die plaats te brengen is: aldaar zal Ik, volgens Mijn belofte (Exodus 25:22) met u komen, dat Ik aldaar met u spreek. 1) 1) Deze plaats leert ons, in welke zin het woord dewm (Moeed), moet worden begrepen, zo dikwijls over de tabernakel wordt gehandeld. Sommigen vertalen, getuigenis, anderen kerk, anderen samenkomst, anderen verordening. Wat hebben wij daarom onder tent der samenkomst te verstaan? God geeft zelf het antwoord, dat het de plaats is, welke Hij voor Zijn volk heeft vastgesteld en bepaald, opdat zij aldaar over en weer een verdrag zouden sluiten. Daarom schijnt Hij geen naam geschikter te achten, dan die van samenkomst, hetgeen van zeer groot gewicht was, om de gelovigen te houden bij de eerbied voor het priesterschap, omdat God hen als het ware uitnodigt tot een algemeen mondgesprek..

Van dit komen of ontmoeten, dat de Heere hier belooft, had de tabernakel de naam van tent der samenkomst of ontmoeting, omdat God en Zijn volk elkaar daar ontmoetten, God om hen te onderwijzen door Zijn woord, en Zijn volk, om Hem te aanbidden en Zijn Godsspraak te ontvangen..

Vers 43

43. En daar zal Ik komen tot de kinderen van Israël, 1) door hen als nabij en aanwezig gevonden worden; opdat zij geheiligd worden door Mijn heerlijkheid; 2)het ervaren van Mijn aanwezigheid zal hen tot heiligheid leiden, enalzo zal de tabernakel een plaats van Mijn toekomst met Mijn volk zijn.

1) Het spreken met Mozes of met de Hogepriester, aan wie God Zich boven het verzoendeksel in het Allerheiligste verbond, wordt hier genoemd: een spreken met de kinderen van Israël. En dat, zonder enigen twijfel, zowel, om de kinderen van Israël geen oorzaak te geven, om jaloers te worden op het ambt van de Hogepriester, als om Israël te leren, dat God het alleen kon aanzien in de tegenbeeldende Hogepriester, die komen zou..

2) Uit de gehele samenhang blijkt, dat het Gods plan geweest is, het volk aan zich verbonden te houden door de band van het Levitische priesterschap, maar op te merken valt, dat het God alleen is, welke n de plaats n de offerande n de mensen zelf heiligt. Waarom de ijdelheid bespottelijk is van hen, die zich meer aanmatigen dan God bevorderlijk heeft geacht..

Vers 43

43. En daar zal Ik komen tot de kinderen van Israël, 1) door hen als nabij en aanwezig gevonden worden; opdat zij geheiligd worden door Mijn heerlijkheid; 2)het ervaren van Mijn aanwezigheid zal hen tot heiligheid leiden, enalzo zal de tabernakel een plaats van Mijn toekomst met Mijn volk zijn.

1) Het spreken met Mozes of met de Hogepriester, aan wie God Zich boven het verzoendeksel in het Allerheiligste verbond, wordt hier genoemd: een spreken met de kinderen van Israël. En dat, zonder enigen twijfel, zowel, om de kinderen van Israël geen oorzaak te geven, om jaloers te worden op het ambt van de Hogepriester, als om Israël te leren, dat God het alleen kon aanzien in de tegenbeeldende Hogepriester, die komen zou..

2) Uit de gehele samenhang blijkt, dat het Gods plan geweest is, het volk aan zich verbonden te houden door de band van het Levitische priesterschap, maar op te merken valt, dat het God alleen is, welke n de plaats n de offerande n de mensen zelf heiligt. Waarom de ijdelheid bespottelijk is van hen, die zich meer aanmatigen dan God bevorderlijk heeft geacht..

Vers 44

44. En Ik zal, voor het doel van de in Exodus 29:1-Exodus 29:37 bepaalde wijding, de tent der samenkomst heiligen, bovendien het brandofferaltaar; Ik zal ook Aron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen.

Vers 44

44. En Ik zal, voor het doel van de in Exodus 29:1-Exodus 29:37 bepaalde wijding, de tent der samenkomst heiligen, bovendien het brandofferaltaar; Ik zal ook Aron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen.

Vers 45

45. En Ik zala) op deze wijze waarlijk en werkzaam, in het midden van de kinderen van Israël wonen, 1) en Ik zal hun tot een God zijn. 2)

a) Exodus 25:8 Leviticus 26:12 Psalms 78:60 Zacheria 2:10; 2 Corinthians 6:16.

1) In het Hebreeuws Sjahkanthi. Ik zal wonen, verblijf houden. Van dit werkwoord Sjakan is afgeleid Sjechina of Schechina, waardoor de Majesteit van God boven het verzoendeksel in het Heilige der Heiligen wordt aangeduid. De Heere belooft hier in het midden van Zijn volk te zullen wonen, d.i. in hun midden werkzaam te zullen zijn met Zijn Goddelijke eigenschappen of deugden. Het wonen van Jehova te midden van de kinderen van Israël was symbool van de menswording van Christus en van Zijn verkeren onder de mensen, maar ook van het eeuwig wonen van de Heere te midden van Zijn geestelijk Israël, van de Kerk, die zalig wordt..

2) Hiermee belooft de Heere hun, dat zij Zijn almacht, genade en wijsheid zullen ervaren. Mochten de heidenen roemen op hun afgoden, Israël zou het voortaan ervaren, welk een God zij tot hun God hadden..

Vers 45

45. En Ik zala) op deze wijze waarlijk en werkzaam, in het midden van de kinderen van Israël wonen, 1) en Ik zal hun tot een God zijn. 2)

a) Exodus 25:8 Leviticus 26:12 Psalms 78:60 Zacheria 2:10; 2 Corinthians 6:16.

1) In het Hebreeuws Sjahkanthi. Ik zal wonen, verblijf houden. Van dit werkwoord Sjakan is afgeleid Sjechina of Schechina, waardoor de Majesteit van God boven het verzoendeksel in het Heilige der Heiligen wordt aangeduid. De Heere belooft hier in het midden van Zijn volk te zullen wonen, d.i. in hun midden werkzaam te zullen zijn met Zijn Goddelijke eigenschappen of deugden. Het wonen van Jehova te midden van de kinderen van Israël was symbool van de menswording van Christus en van Zijn verkeren onder de mensen, maar ook van het eeuwig wonen van de Heere te midden van Zijn geestelijk Israël, van de Kerk, die zalig wordt..

2) Hiermee belooft de Heere hun, dat zij Zijn almacht, genade en wijsheid zullen ervaren. Mochten de heidenen roemen op hun afgoden, Israël zou het voortaan ervaren, welk een God zij tot hun God hadden..

Vers 46

46. En zij zullen weten, en aan de zegeningen, die Ik hun laat toekomen ervaren, dat Ik de HEERE hun God ben, 1) die hen uit Egypte gevoerd heb, en nu een tent onder hen gebouwd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE, hun God, die niet tevergeefs Mijn verbond met hen heb willen oprichten.

1) Met deze woorden duidt God aan, dat Hij niet eenmaal slechts hun Verlosser was geweest, maar onder deze voorwaarde, dat Hij voor hun heil zou zorg dragen, en door de zaak zelf zou tonen, dat Hij onder hen woonde. Overigens, als symbool van Zijn tegenwoordigheid en als onderpand stelde Hij het Heiligdom aan. Daar wilde Hij het richtsnoer van hun godsvrucht openbaren en daar wilde Hij door zijn vereerders gezocht worden..

Ongetwijfeld om Israël voor de verdere tocht moed in te spreken. Hij was de Heere God, die hen uit Egypte had gevoerd, maar Hij was ook de Heere, de Getrouwe Verbondsgod, die hen verder leiden zou. Israël kon gerust zijn..

Vers 46

46. En zij zullen weten, en aan de zegeningen, die Ik hun laat toekomen ervaren, dat Ik de HEERE hun God ben, 1) die hen uit Egypte gevoerd heb, en nu een tent onder hen gebouwd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou; Ik ben de HEERE, hun God, die niet tevergeefs Mijn verbond met hen heb willen oprichten.

1) Met deze woorden duidt God aan, dat Hij niet eenmaal slechts hun Verlosser was geweest, maar onder deze voorwaarde, dat Hij voor hun heil zou zorg dragen, en door de zaak zelf zou tonen, dat Hij onder hen woonde. Overigens, als symbool van Zijn tegenwoordigheid en als onderpand stelde Hij het Heiligdom aan. Daar wilde Hij het richtsnoer van hun godsvrucht openbaren en daar wilde Hij door zijn vereerders gezocht worden..

Ongetwijfeld om Israël voor de verdere tocht moed in te spreken. Hij was de Heere God, die hen uit Egypte had gevoerd, maar Hij was ook de Heere, de Getrouwe Verbondsgod, die hen verder leiden zou. Israël kon gerust zijn..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 29". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-29.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile