Lectionary Calendar
Saturday, May 4th, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 30

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 30

In dit hoofdstuk worden aan Mozes verdere instructies gegeven:

I. Betreffende het reukaltaar, Exodus 30:1.

II. Betreffende het losgeld, dat de Israëlieten te betalen hadden, als zij geteld werden, Exodus 30:11

III. Betreffende het koperen wasvat, dat voor de priesters opgesteld werd om er zich in te wassen Exodus 30:17

IV. Betreffende het bereiden van de zalfolie en het gebruik er van, Exodus 30:22.

V. Betreffende het reukwerk, dat op het gouden altaar gebrand moest worden, Exodus 30:34.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 30

In dit hoofdstuk worden aan Mozes verdere instructies gegeven:

I. Betreffende het reukaltaar, Exodus 30:1.

II. Betreffende het losgeld, dat de Israëlieten te betalen hadden, als zij geteld werden, Exodus 30:11

III. Betreffende het koperen wasvat, dat voor de priesters opgesteld werd om er zich in te wassen Exodus 30:17

IV. Betreffende het bereiden van de zalfolie en het gebruik er van, Exodus 30:22.

V. Betreffende het reukwerk, dat op het gouden altaar gebrand moest worden, Exodus 30:34.

Verzen 1-10

Exodus 30:1-10

De orders betreffende het reukaltaar zijn:

1. Dat het gemaakt moest worden van hout en bedekt met goud, louter goud, ongeveer een meter hoog en een halve meter in het vierkant, met hoornen aan de hoeken, een gouden krans rondom, met ringen en draagbomen van goud om het te kunnen dragen, Exodus 30:1 Het blijkt niet dat dit altaar een rooster had, om er de as door te laten vallen ten einde deze weg te kunnen nemen, maar als zij reukwerk brandden, dan werd een gouden wierookvat gebracht met kolen er in, en op het altaar geplaatst, en in dat wierookvat werden de specerijen gebrand, en daarmee werden dan de kolen weggebracht, zodat er geen kolen en geen as op het altaar vielen. De afmetingen van het reukaltaar in Ezechiëls tempel zijn het dubbele van het altaar, dat hier verordineerd wordt, Ezechiël 41, en daar wordt het een houten altaar genoemd, en wordt geen melding gemaakt van goud, om aan te duiden, dat in Evangelietijden het reukwerk geestelijk moet wezen, de eredienst eenvoudig, en de dienst van God verruimd en uitgebreid, want "allerwege zal Zijn naam reukwerk toegebracht worden," Malachi 1:11.

2. Dat het voor de voorhang geplaatst moest worden, aan de buitenzijde van dit afscheidsel, maar v r het verzoendeksel, dat binnen de voorhang was, Exodus 30:6. Want hoewel hij, die de dienst deed aan het altaar, het verzoendeksel niet kon zien, daar de voorhang hem het gezicht er op belette, moesten zijn ogen toch daarheen gericht zijn, en ook het reukwerk daarheen gericht worden, om ons te leren dat, hoewel wij met onze lichamelijke ogen de troon van de genade niet zien kunnen, (die gezegende troon van de genade, want het is zulk een troon van de heerlijkheid, dat God in Zijn ontferming over ons er een wolk over heen spreidt) wij ons toch in het gebed er voor moeten plaatsen door het geloof, er ons gebed heen moeten richten, er op moeten zien.

3. Dat Aaron welriekende specerijen op dit altaar moet branden, iedere morgen en iedere avond, tlkens ongeveer een half pond, hetgeen bestemd was, niet alleen om de kwalijkriekende geur van het vlees, dat dagelijks op het koperen altaar verbrand werd, weg te nemen, maar tot eer van God, en om het welbehaaglijke voor Hem aan te duiden van de diensten van Zijn volk, en het genoegen, dat zij smaken in Hem te dienen, Exodus 30:7, Exodus 30:8. Zoals door de offeranden op het koperen altaar verzoening gedaan werd voor hetgeen gedaan was, dat God mishaagde, zo werd door de offerande op dit altaar, als het ware, wat zij goed gedaan hadden, Gode aanbevolen, want wat voor ons van het grootste belang is bij God, is bevrijd te zijn van schuld en als rechtvaardig aangemerkt te zijn in Zijn ogen.

4. Dat er niets anders dan reukwerk op geofferd moest worden, en geen ander reukwerk dan het voorgeschrevene, Exodus 30:9. God wil dat Zijn dienst niet anders verricht wordt dan zoals Hij hem bepaald heeft.

5. Dat dit altaar eens in het jaar gereinigd moest worden met het bloed van het zondoffer, dat op de hoornen er van gedaan moest worden, en wel op de verzoendag, Exodus 30:10. Zie Leviticus 16:18, Leviticus 16:19. De hogepriester moest dit doen als hij uit het heilige der heiligen kwam. Hij zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok nemen, en doen het rondom op de hoornen van het altaar, en hij zal daarop van dat bloed zevenmaal sprengen, en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden van de kinderen Israëls. Dit was om hun te kennen te geven, dat de zonden van de priesters, die aan dit altaar de dienst verrichtten, en van het volk, voor hetwelk zij de dienst verrichtten, een ceremoniele onreinheid er op brachten waarvan het met het bloed van de verzoening gereinigd moest worden.

Dit reukaltaar was een type of afschaduwing:

a. Van het Middelaarschap van Christus. Het koperen altaar in de voorhof was een type van Christus, stervende op de aarde, het gouden altaar in het heilige was een type van Christus voorbede in de hemel krachtens Zijn genoegdoening. Dit altaar stond v r het verzoendeksel, want Christus verschijnt voor ons in de tegenwoordigheid Gods, Hij is "onze Voorspraak bij de Vader," 1 John 2:1 en Zijn voorbede is voor God een lieflijke reuk. Aan dit altaar was een krans of kroon gehecht, want Christus treedt tussenbeide als een Koning: "Vader, Ik wil," John 17:24.

b. Van de gebeden van de heiligen, van welke gebeden gezegd wordt, dat zij als reukwerk voor Gods aangezicht gesteld worden, Psalms 141:2. Gelijk de rook van het reukwerk opsteeg, zo moeten onze begeerten naar God opgaan in gebed, ontstoken door het vuur van heilige liefde en andere Godvruchtige bewegingen van de ziel. Terwijl de priester reukwerk brandde, bad het volk, Luke 1:10 waardoor te kennen wordt gegeven, dat gebed het ware reukwerk is. Dit reukwerk werd dagelijks geofferd, het was een gedurig reukwerk, Exodus 30:8, want wij moeten altijd bidden, dat is: wij moeten bepaalde, vastgestelde tijden hebben voor gebed, `s morgens en `s avonds tenminste, en het nooit verzuimen, maar aldus bidden zonder ophouden. De lampen werden toegericht of aangestoken op dezelfde tijd als het reukwerk werd gebrand, om ons te leren dat het lezen van de Schrift (dat ons licht, onze lamp is) een deel uitmaakt van ons dagelijks werk, en gewoonlijk met ons gebed en onze lofzegging samen moet gaan. Als wij tot God spreken, moeten wij horen wat God zegt tot ons en aldus is de gemeenschapsoefening compleet. De gebeden van geheiligde zielen zijn Gode welbehaaglijk, als een lieflijke reuk, Revelation 5:8, maar het is het reukwerk, dat Christus er aan toevoegt, dat ze welbehaaglijk maakt, Revelation 8:3, en Zijn bloed dat de schuld verzoent, die ook onze beste diensten kleeft. En zo het hart en het leven niet heilig zijn, "is zelfs reukwerk een gruwel," Isaiah 1:13, en die het offert is "als een, die een afgod zegent," Isaiah 66:1-3.

Verzen 1-10

Exodus 30:1-10

De orders betreffende het reukaltaar zijn:

1. Dat het gemaakt moest worden van hout en bedekt met goud, louter goud, ongeveer een meter hoog en een halve meter in het vierkant, met hoornen aan de hoeken, een gouden krans rondom, met ringen en draagbomen van goud om het te kunnen dragen, Exodus 30:1 Het blijkt niet dat dit altaar een rooster had, om er de as door te laten vallen ten einde deze weg te kunnen nemen, maar als zij reukwerk brandden, dan werd een gouden wierookvat gebracht met kolen er in, en op het altaar geplaatst, en in dat wierookvat werden de specerijen gebrand, en daarmee werden dan de kolen weggebracht, zodat er geen kolen en geen as op het altaar vielen. De afmetingen van het reukaltaar in Ezechiëls tempel zijn het dubbele van het altaar, dat hier verordineerd wordt, Ezechiël 41, en daar wordt het een houten altaar genoemd, en wordt geen melding gemaakt van goud, om aan te duiden, dat in Evangelietijden het reukwerk geestelijk moet wezen, de eredienst eenvoudig, en de dienst van God verruimd en uitgebreid, want "allerwege zal Zijn naam reukwerk toegebracht worden," Malachi 1:11.

2. Dat het voor de voorhang geplaatst moest worden, aan de buitenzijde van dit afscheidsel, maar v r het verzoendeksel, dat binnen de voorhang was, Exodus 30:6. Want hoewel hij, die de dienst deed aan het altaar, het verzoendeksel niet kon zien, daar de voorhang hem het gezicht er op belette, moesten zijn ogen toch daarheen gericht zijn, en ook het reukwerk daarheen gericht worden, om ons te leren dat, hoewel wij met onze lichamelijke ogen de troon van de genade niet zien kunnen, (die gezegende troon van de genade, want het is zulk een troon van de heerlijkheid, dat God in Zijn ontferming over ons er een wolk over heen spreidt) wij ons toch in het gebed er voor moeten plaatsen door het geloof, er ons gebed heen moeten richten, er op moeten zien.

3. Dat Aaron welriekende specerijen op dit altaar moet branden, iedere morgen en iedere avond, tlkens ongeveer een half pond, hetgeen bestemd was, niet alleen om de kwalijkriekende geur van het vlees, dat dagelijks op het koperen altaar verbrand werd, weg te nemen, maar tot eer van God, en om het welbehaaglijke voor Hem aan te duiden van de diensten van Zijn volk, en het genoegen, dat zij smaken in Hem te dienen, Exodus 30:7, Exodus 30:8. Zoals door de offeranden op het koperen altaar verzoening gedaan werd voor hetgeen gedaan was, dat God mishaagde, zo werd door de offerande op dit altaar, als het ware, wat zij goed gedaan hadden, Gode aanbevolen, want wat voor ons van het grootste belang is bij God, is bevrijd te zijn van schuld en als rechtvaardig aangemerkt te zijn in Zijn ogen.

4. Dat er niets anders dan reukwerk op geofferd moest worden, en geen ander reukwerk dan het voorgeschrevene, Exodus 30:9. God wil dat Zijn dienst niet anders verricht wordt dan zoals Hij hem bepaald heeft.

5. Dat dit altaar eens in het jaar gereinigd moest worden met het bloed van het zondoffer, dat op de hoornen er van gedaan moest worden, en wel op de verzoendag, Exodus 30:10. Zie Leviticus 16:18, Leviticus 16:19. De hogepriester moest dit doen als hij uit het heilige der heiligen kwam. Hij zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok nemen, en doen het rondom op de hoornen van het altaar, en hij zal daarop van dat bloed zevenmaal sprengen, en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden van de kinderen Israëls. Dit was om hun te kennen te geven, dat de zonden van de priesters, die aan dit altaar de dienst verrichtten, en van het volk, voor hetwelk zij de dienst verrichtten, een ceremoniele onreinheid er op brachten waarvan het met het bloed van de verzoening gereinigd moest worden.

Dit reukaltaar was een type of afschaduwing:

a. Van het Middelaarschap van Christus. Het koperen altaar in de voorhof was een type van Christus, stervende op de aarde, het gouden altaar in het heilige was een type van Christus voorbede in de hemel krachtens Zijn genoegdoening. Dit altaar stond v r het verzoendeksel, want Christus verschijnt voor ons in de tegenwoordigheid Gods, Hij is "onze Voorspraak bij de Vader," 1 John 2:1 en Zijn voorbede is voor God een lieflijke reuk. Aan dit altaar was een krans of kroon gehecht, want Christus treedt tussenbeide als een Koning: "Vader, Ik wil," John 17:24.

b. Van de gebeden van de heiligen, van welke gebeden gezegd wordt, dat zij als reukwerk voor Gods aangezicht gesteld worden, Psalms 141:2. Gelijk de rook van het reukwerk opsteeg, zo moeten onze begeerten naar God opgaan in gebed, ontstoken door het vuur van heilige liefde en andere Godvruchtige bewegingen van de ziel. Terwijl de priester reukwerk brandde, bad het volk, Luke 1:10 waardoor te kennen wordt gegeven, dat gebed het ware reukwerk is. Dit reukwerk werd dagelijks geofferd, het was een gedurig reukwerk, Exodus 30:8, want wij moeten altijd bidden, dat is: wij moeten bepaalde, vastgestelde tijden hebben voor gebed, `s morgens en `s avonds tenminste, en het nooit verzuimen, maar aldus bidden zonder ophouden. De lampen werden toegericht of aangestoken op dezelfde tijd als het reukwerk werd gebrand, om ons te leren dat het lezen van de Schrift (dat ons licht, onze lamp is) een deel uitmaakt van ons dagelijks werk, en gewoonlijk met ons gebed en onze lofzegging samen moet gaan. Als wij tot God spreken, moeten wij horen wat God zegt tot ons en aldus is de gemeenschapsoefening compleet. De gebeden van geheiligde zielen zijn Gode welbehaaglijk, als een lieflijke reuk, Revelation 5:8, maar het is het reukwerk, dat Christus er aan toevoegt, dat ze welbehaaglijk maakt, Revelation 8:3, en Zijn bloed dat de schuld verzoent, die ook onze beste diensten kleeft. En zo het hart en het leven niet heilig zijn, "is zelfs reukwerk een gruwel," Isaiah 1:13, en die het offert is "als een, die een afgod zegent," Isaiah 66:1-3.

Verzen 11-16

Exodus 30:11-16

Sommigen maken de opmerking dat de herhaling van deze woorden: de Heere sprak tot Mozes, hier en later, Exodus 30:17, Exodus 30:22, Exodus 30:34, te kennen geeft dat God deze voorschriften niet aan Mozes gegeven heeft op de berg in een aaneengeschakelde rede, maar met veel tussenpozen, hem tijd gevende om, hetzij op te schrijven wat tot hem gezegd was, of tenminste, het in zijn geheugen te prenten. Christus heeft Zijn discipelen instructies gegeven, naarmate zij instaat waren ze te horen. Hier wordt hem bevolen geld te heffen van het volk bij wijze van hoofdgeld, zoveel per hoofd, ten dienste van de tabernakel. Dit moest hij doen, als hij het volk telde. Sommigen denken dat dit alleen betrekking heeft op de eerste telling van het volk, bij de oprichting van de tabernakel, en dat deze belasting moest aanvullen wat er bij de vrijwillige gaven nog ontbrak om het werk te voltooien, of liever voor het begin van de dienst in de tabernakel. Anderen zijn van mening dat dit later bij de een of andere moeilijke omstandigheid herhaald werd, en altijd bij de telling van het volk, en dat David gezondigd heeft door die belasting niet te heffen, toen hij het volk geteld heeft. Vele Joodse schrijvers echter, en anderen naar of in overeenstemming met hen, zijn van mening, dat het een jaarlijkse schatting was, maar dat die begon toen Mozes voor het eerst het volk geteld heeft. Dit was het geld van de schatting, hetwelk Christus betaald heeft, ten einde geen aanstoot te geven aan Zijn tegenstanders, Matthew 17:24, toen Hij echter een goede reden aanvoerde, waarom Hij er van vrijgesteld had moeten worden. In elke stad werden mannen aangesteld om jaarlijks deze betaling te innen.

1. De schatting, die betaald moest worden, was een halve sikkel, ongeveer vijf en zeventig cent van ons geld. De rijken moesten niet meer geven, en de armen niet minder, Exodus 30:15, om te kennen te geven dat de zielen van rijken en armen even kostbaar zijn, en dat God "geen aannemer des persoons is," Acts 10:34, Job 34:19. In andere offeranden moesten de mensen geven naar hun vermogen, maar deze schatting was losgeld voor de ziel, om voor de ziel verzoening te doen, en moet dus voor allen gelijk wezen, want de rijken hebben Christus evenzeer van node als de armen, en de armen zijn Hem even welkom als de rijken. Beiden droegen zij gelijk bij tot de tempeldienst, omdat beide er evenveel belang bij hadden en er gelijk door bevoorrecht werden. In Christus en Zijn inzettingen "ontmoeten rijken en armen elkaar, de Heere heeft hen gemaakt," Proverbs 22:2, en de Heere Christus heeft beide verlost. De Joden zeggen: "Indien iemand weigerde deze schatting te betalen, dan was hij niet in de verzoening begrepen."

2. Deze schatting moest betaald worden tot verzoening van de ziel, opdat onder hen geen plaag zij. Hiermede erkennen zij dat zij hun leven van God hebben ontvangen, dat zij hun leven aan Hem verbeurd hebben, en dat zij afhankelijk waren van Zijn macht en Zijn lankmoedigheid voor de verlenging er van, en zo brachten zij hulde aan de God van hun leven, en hebben zij de plagen afgebeden, die hun zonden verdiend hadden.

3. Die schatting moest geheven worden om ten dienste van de tabernakel te worden gebruikt, Exodus 30:16. Met dit geld kochten zij offeranden, meelbloem, reukwerk, wijn, olie, brandstof, zout, priesterkleren, en alle andere dingen, waarbij de gehele vergadering belang had. Zij, die het voorrecht hebben, dat Gods tabernakel onder hen is, moeten bereid zijn er de kosten van te dragen, en niet onwillig zijn om tot de noodzakelijke onkosten van de openbare eredienst bij te dragen. Aldus moeten wij de Heere eren met onze bezittingen, en achten dat datgene het beste besteed is, wat in de dienst van God wordt besteed. Geld kan voorzeker wel geen "verzoening doen voor de zielen," maar het kan gebruikt worden tot eer van Hem, die de verzoening gedaan heeft, en tot instandhouding van de dienst van het Evangelie, waardoor de verzoening wordt aangeboden en toegepast.

Verzen 11-16

Exodus 30:11-16

Sommigen maken de opmerking dat de herhaling van deze woorden: de Heere sprak tot Mozes, hier en later, Exodus 30:17, Exodus 30:22, Exodus 30:34, te kennen geeft dat God deze voorschriften niet aan Mozes gegeven heeft op de berg in een aaneengeschakelde rede, maar met veel tussenpozen, hem tijd gevende om, hetzij op te schrijven wat tot hem gezegd was, of tenminste, het in zijn geheugen te prenten. Christus heeft Zijn discipelen instructies gegeven, naarmate zij instaat waren ze te horen. Hier wordt hem bevolen geld te heffen van het volk bij wijze van hoofdgeld, zoveel per hoofd, ten dienste van de tabernakel. Dit moest hij doen, als hij het volk telde. Sommigen denken dat dit alleen betrekking heeft op de eerste telling van het volk, bij de oprichting van de tabernakel, en dat deze belasting moest aanvullen wat er bij de vrijwillige gaven nog ontbrak om het werk te voltooien, of liever voor het begin van de dienst in de tabernakel. Anderen zijn van mening dat dit later bij de een of andere moeilijke omstandigheid herhaald werd, en altijd bij de telling van het volk, en dat David gezondigd heeft door die belasting niet te heffen, toen hij het volk geteld heeft. Vele Joodse schrijvers echter, en anderen naar of in overeenstemming met hen, zijn van mening, dat het een jaarlijkse schatting was, maar dat die begon toen Mozes voor het eerst het volk geteld heeft. Dit was het geld van de schatting, hetwelk Christus betaald heeft, ten einde geen aanstoot te geven aan Zijn tegenstanders, Matthew 17:24, toen Hij echter een goede reden aanvoerde, waarom Hij er van vrijgesteld had moeten worden. In elke stad werden mannen aangesteld om jaarlijks deze betaling te innen.

1. De schatting, die betaald moest worden, was een halve sikkel, ongeveer vijf en zeventig cent van ons geld. De rijken moesten niet meer geven, en de armen niet minder, Exodus 30:15, om te kennen te geven dat de zielen van rijken en armen even kostbaar zijn, en dat God "geen aannemer des persoons is," Acts 10:34, Job 34:19. In andere offeranden moesten de mensen geven naar hun vermogen, maar deze schatting was losgeld voor de ziel, om voor de ziel verzoening te doen, en moet dus voor allen gelijk wezen, want de rijken hebben Christus evenzeer van node als de armen, en de armen zijn Hem even welkom als de rijken. Beiden droegen zij gelijk bij tot de tempeldienst, omdat beide er evenveel belang bij hadden en er gelijk door bevoorrecht werden. In Christus en Zijn inzettingen "ontmoeten rijken en armen elkaar, de Heere heeft hen gemaakt," Proverbs 22:2, en de Heere Christus heeft beide verlost. De Joden zeggen: "Indien iemand weigerde deze schatting te betalen, dan was hij niet in de verzoening begrepen."

2. Deze schatting moest betaald worden tot verzoening van de ziel, opdat onder hen geen plaag zij. Hiermede erkennen zij dat zij hun leven van God hebben ontvangen, dat zij hun leven aan Hem verbeurd hebben, en dat zij afhankelijk waren van Zijn macht en Zijn lankmoedigheid voor de verlenging er van, en zo brachten zij hulde aan de God van hun leven, en hebben zij de plagen afgebeden, die hun zonden verdiend hadden.

3. Die schatting moest geheven worden om ten dienste van de tabernakel te worden gebruikt, Exodus 30:16. Met dit geld kochten zij offeranden, meelbloem, reukwerk, wijn, olie, brandstof, zout, priesterkleren, en alle andere dingen, waarbij de gehele vergadering belang had. Zij, die het voorrecht hebben, dat Gods tabernakel onder hen is, moeten bereid zijn er de kosten van te dragen, en niet onwillig zijn om tot de noodzakelijke onkosten van de openbare eredienst bij te dragen. Aldus moeten wij de Heere eren met onze bezittingen, en achten dat datgene het beste besteed is, wat in de dienst van God wordt besteed. Geld kan voorzeker wel geen "verzoening doen voor de zielen," maar het kan gebruikt worden tot eer van Hem, die de verzoening gedaan heeft, en tot instandhouding van de dienst van het Evangelie, waardoor de verzoening wordt aangeboden en toegepast.

Verzen 17-21

Exodus 30:17-21

Hier worden orders gegeven:

1. Voor het maken van een wasvat van koper, een groot vat, dat een goede hoeveelheid water kon bevatten, en bij de deur van de tabernakel geplaatst moest worden, Exodus 30:18. Men veronderstelt dat de koperen voet zo gemaakt was dat hij het water kon opvangen, dat er uit het wasvat ingelaten werd door pijpen of kranen. Toen hadden zij alleen voor de priesters een wasvat om er zich bij te wassen, maar nu is er voor ons een fontein geopend voor Juda en Jeruzalem om er zich in te wassen, Zacheria 13:1, een onuitputtelijke "bron van levend water," zodat het onze eigen schuld is als wij onrein blijven.

2. Voor het gebruik van dit wasvat. Aaron en zijn zonen moeten aan dit wasvat hun handen en voeten wassen, telkens als zij binnen gingen om de dienst te verrichten, iedere morgen tenminste, Exodus 30:19. Daartoe werd elke dag fris water in het wasvat gedaan. Al hebben zij zich in hun eigen huizen ook nog zo schoon gewassen, toch was dit niet voldoende, zij moeten zich wassen bij het wasvat, omdat dit ter wassing verordineerd was, 2 Kings 5:12. Dit had ten doel:

a. Om hun reinheid te leren in hun dienstverrichtingen, hen te vervullen van eerbied voor Gods heiligheid en van vrees voor de besmetting van de zonde. Zij moesten niet slechts gewassen en rein gemaakt worden toen zij tot de dienst geordend werden, zij moesten zich wassen en rein blijven, rein gehouden worden telkens als zij ingingen om te dienen. "Hij alleen zal staan in Gods plaats der heiligheid, die rein van handen en zuiver van hart is." Psalms 24:3, Psalms 24:4.

b. Het is om ons te leren bij ons dagelijks dienen van God dagelijks ons berouwen van de zonde te vernieuwen, en ons gelovig toepassen van Christus bloed op onze zielen tot vergeving van onze zonden, want wij struikelen allen in veel dingen en verontreinigen ons, John 13:8, James 3:2. Dit is de voorbereiding, die wie moeten maken voor plechtige inzettingen. "Reinigt de handen en zuivert de harten, en naakt dan tot God", James 4:8. Het is een toespeling op deze wet, als David zegt Psalms 26:6. "Ik was mijn handen in onschuld, en ik ga rondom Uw altaar, o Heere!"

Verzen 17-21

Exodus 30:17-21

Hier worden orders gegeven:

1. Voor het maken van een wasvat van koper, een groot vat, dat een goede hoeveelheid water kon bevatten, en bij de deur van de tabernakel geplaatst moest worden, Exodus 30:18. Men veronderstelt dat de koperen voet zo gemaakt was dat hij het water kon opvangen, dat er uit het wasvat ingelaten werd door pijpen of kranen. Toen hadden zij alleen voor de priesters een wasvat om er zich bij te wassen, maar nu is er voor ons een fontein geopend voor Juda en Jeruzalem om er zich in te wassen, Zacheria 13:1, een onuitputtelijke "bron van levend water," zodat het onze eigen schuld is als wij onrein blijven.

2. Voor het gebruik van dit wasvat. Aaron en zijn zonen moeten aan dit wasvat hun handen en voeten wassen, telkens als zij binnen gingen om de dienst te verrichten, iedere morgen tenminste, Exodus 30:19. Daartoe werd elke dag fris water in het wasvat gedaan. Al hebben zij zich in hun eigen huizen ook nog zo schoon gewassen, toch was dit niet voldoende, zij moeten zich wassen bij het wasvat, omdat dit ter wassing verordineerd was, 2 Kings 5:12. Dit had ten doel:

a. Om hun reinheid te leren in hun dienstverrichtingen, hen te vervullen van eerbied voor Gods heiligheid en van vrees voor de besmetting van de zonde. Zij moesten niet slechts gewassen en rein gemaakt worden toen zij tot de dienst geordend werden, zij moesten zich wassen en rein blijven, rein gehouden worden telkens als zij ingingen om te dienen. "Hij alleen zal staan in Gods plaats der heiligheid, die rein van handen en zuiver van hart is." Psalms 24:3, Psalms 24:4.

b. Het is om ons te leren bij ons dagelijks dienen van God dagelijks ons berouwen van de zonde te vernieuwen, en ons gelovig toepassen van Christus bloed op onze zielen tot vergeving van onze zonden, want wij struikelen allen in veel dingen en verontreinigen ons, John 13:8, James 3:2. Dit is de voorbereiding, die wie moeten maken voor plechtige inzettingen. "Reinigt de handen en zuivert de harten, en naakt dan tot God", James 4:8. Het is een toespeling op deze wet, als David zegt Psalms 26:6. "Ik was mijn handen in onschuld, en ik ga rondom Uw altaar, o Heere!"

Verzen 22-38

Exodus 30:22-38

Hier worden voorschriften gegeven betreffende de samenstelling van de heilige zalfolie en het reukwerk, dat bij de dienst in de tabernakel gebruikt moest worden. Daarmee moest God worden geëerd, en daarom wilde Hij de bereiding ervan bepalen, want er komt niets tot God dan wat van Hem komt.

1. Hier wordt bevolen de heilige zalfolie te bereiden, met een nauwkeurige opgave van de bestanddelen en de hoeveelheid, die er voor gebruikt moesten worden, Exodus 30:23 De uitleggers zijn het over deze dingen niet eens onder elkaar. In het algemeen houden wij het voor zeker, dat zij het best en geschiktst waren voor het doel, dit moest wel, nu de Goddelijke wijsheid ze heeft bestemd voor de eer van God. Zij moest bereid worden "secundum artem- heel kunstig gemaakt" naar apothekerswerk Exodus 30:25, De specerijen, die allen tezamen ongeveer vijftig pond bedroegen, moesten getrokken worden op de olie, die ongeveer vijf of zes kwart bedroegen, en daarna gezeefd worden, waardoor een heerlijke, lieflijke geur in de olie achterbleef. Met deze olie moest Gods tent en al het huisraad er van gezalfd worden, ook de priesters bij hun wijding. Exodus 30:26. Dit moest zo blijven bij hun geslachten, Exodus 30:31. Volgens de overlevering der Joden heeft deze olie, door Mozes zelf bereid, geduurd tot bijna aan de ballingschap, maar bisschop Patrick toont het onwaarschijnlijke van deze overlevering aan en onderstelt dat zij telkens opnieuw naar dit voorschrift bereid werd, want Salomo werd er mee gezalfd, 1 Kings 1:39, en ook anderen van de koningen, en al de hogepriesters, en wel met zo'n grote hoeveelheid, dat zij afdroop naar de zoom van hun kleren, en wij lezen van het bereiden van deze olie 1 Chronicles 9:30. Allen zijn het er echter over eens, dat er in de tweede tempel niets van deze heilige olie was, hetgeen wellicht daaraan toegeschreven kan worden, dat zij het denkbeeld koesterden, dat het niet geoorloofd was haar te maken. Gods voorzienigheid heeft dit gebrek aan deze olie aldus bestuurd als een voorteken van de betere zalving, namelijk die van de Heilige Geest in Evangelietijden, waarvan de verscheidenheid van de gaven afgeschaduwd werd door deze verschillende geurige bestanddelen. Om de voortreffelijkheid van heiligheid aan te duiden, was er in de tabernakel dat wat in de hoogste graad aangenaam was, zowel voor het gezicht als voor de reuk. Christus naam wordt gezegd een olie te zijn, die uitgestort wordt Song of Solomon 1:3, en de goede naam van Christenen is beter dan goede olie, Ecclesiastes 7:1.

2. Het reukwerk, dat op het gouden altaar gebrand werd, was ook uit welriekende specerijen bereid, hoewel niet uit zo kostbare en zeldzame, als die, waarvan de zalfolie was samengesteld, Exodus 30:34, Exodus 30:35. Dit reukwerk werd eens in het jaar bereid, (zeggen de Joden) een pond voor elke dag van het jaar, en nog drie pond meer voor de verzoendag, wanneer het gebruikt werd. Het moest tot heel klein pulver gestoten worden, aldus heeft het de Heere behaagd de Verlosser te verbrijzelen, toen Hij zich tot een lieflijke reuk heeft geofferd.

Betreffende deze beide bereidingen wordt hier dezelfde wet gegeven, Exodus 30:32, Exodus 30:33, Exodus 30:37, Exodus 30:38, namelijk dat voor gewoon gebruik dergelijke olie en dergelijk reukwerk niet gemaakt mochten worden. Aldus wilde God in het hart van Zijn volk eerbied bewaren voor Zijn inzettingen, en ons leren geen ding te ontheiligen of te misbruiken, waarmee God zich bekendmaakt, zoals diegenen gedaan hebben, die zichzelf (tot hun eigen gewoon vermaak) gelijk David instrumenten der muziek uitdachten, Amos 6:5. Het is een grote belediging van God om met het woord en de heilige inzettingen Gods te schertsen. Hetgeen zeer bijzonder van God is, mag niet als iets gewoons gebruikt worden.

Verzen 22-38

Exodus 30:22-38

Hier worden voorschriften gegeven betreffende de samenstelling van de heilige zalfolie en het reukwerk, dat bij de dienst in de tabernakel gebruikt moest worden. Daarmee moest God worden geëerd, en daarom wilde Hij de bereiding ervan bepalen, want er komt niets tot God dan wat van Hem komt.

1. Hier wordt bevolen de heilige zalfolie te bereiden, met een nauwkeurige opgave van de bestanddelen en de hoeveelheid, die er voor gebruikt moesten worden, Exodus 30:23 De uitleggers zijn het over deze dingen niet eens onder elkaar. In het algemeen houden wij het voor zeker, dat zij het best en geschiktst waren voor het doel, dit moest wel, nu de Goddelijke wijsheid ze heeft bestemd voor de eer van God. Zij moest bereid worden "secundum artem- heel kunstig gemaakt" naar apothekerswerk Exodus 30:25, De specerijen, die allen tezamen ongeveer vijftig pond bedroegen, moesten getrokken worden op de olie, die ongeveer vijf of zes kwart bedroegen, en daarna gezeefd worden, waardoor een heerlijke, lieflijke geur in de olie achterbleef. Met deze olie moest Gods tent en al het huisraad er van gezalfd worden, ook de priesters bij hun wijding. Exodus 30:26. Dit moest zo blijven bij hun geslachten, Exodus 30:31. Volgens de overlevering der Joden heeft deze olie, door Mozes zelf bereid, geduurd tot bijna aan de ballingschap, maar bisschop Patrick toont het onwaarschijnlijke van deze overlevering aan en onderstelt dat zij telkens opnieuw naar dit voorschrift bereid werd, want Salomo werd er mee gezalfd, 1 Kings 1:39, en ook anderen van de koningen, en al de hogepriesters, en wel met zo'n grote hoeveelheid, dat zij afdroop naar de zoom van hun kleren, en wij lezen van het bereiden van deze olie 1 Chronicles 9:30. Allen zijn het er echter over eens, dat er in de tweede tempel niets van deze heilige olie was, hetgeen wellicht daaraan toegeschreven kan worden, dat zij het denkbeeld koesterden, dat het niet geoorloofd was haar te maken. Gods voorzienigheid heeft dit gebrek aan deze olie aldus bestuurd als een voorteken van de betere zalving, namelijk die van de Heilige Geest in Evangelietijden, waarvan de verscheidenheid van de gaven afgeschaduwd werd door deze verschillende geurige bestanddelen. Om de voortreffelijkheid van heiligheid aan te duiden, was er in de tabernakel dat wat in de hoogste graad aangenaam was, zowel voor het gezicht als voor de reuk. Christus naam wordt gezegd een olie te zijn, die uitgestort wordt Song of Solomon 1:3, en de goede naam van Christenen is beter dan goede olie, Ecclesiastes 7:1.

2. Het reukwerk, dat op het gouden altaar gebrand werd, was ook uit welriekende specerijen bereid, hoewel niet uit zo kostbare en zeldzame, als die, waarvan de zalfolie was samengesteld, Exodus 30:34, Exodus 30:35. Dit reukwerk werd eens in het jaar bereid, (zeggen de Joden) een pond voor elke dag van het jaar, en nog drie pond meer voor de verzoendag, wanneer het gebruikt werd. Het moest tot heel klein pulver gestoten worden, aldus heeft het de Heere behaagd de Verlosser te verbrijzelen, toen Hij zich tot een lieflijke reuk heeft geofferd.

Betreffende deze beide bereidingen wordt hier dezelfde wet gegeven, Exodus 30:32, Exodus 30:33, Exodus 30:37, Exodus 30:38, namelijk dat voor gewoon gebruik dergelijke olie en dergelijk reukwerk niet gemaakt mochten worden. Aldus wilde God in het hart van Zijn volk eerbied bewaren voor Zijn inzettingen, en ons leren geen ding te ontheiligen of te misbruiken, waarmee God zich bekendmaakt, zoals diegenen gedaan hebben, die zichzelf (tot hun eigen gewoon vermaak) gelijk David instrumenten der muziek uitdachten, Amos 6:5. Het is een grote belediging van God om met het woord en de heilige inzettingen Gods te schertsen. Hetgeen zeer bijzonder van God is, mag niet als iets gewoons gebruikt worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 30". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-30.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile