Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-27.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 27Deuteronomy 27:1.
I. Deuteronomy 27:1-Deuteronomy 27:26. Voordat Mozes tot de derde rede overgaat, waarin hij geheel Israël voor het aangezicht van de Heere stelt (Deuteronomy 29:10) en de vernieuwing van het eens aan Horeb gesloten Verbond, waarvoor hij aan het slot van de tweede rede de huidige wetsherhaling verklaarde (Deuteronomy 26:16) ook rechtens in elke vorm volbrengt (Deuteronomy 29:1), neemt hij eerst de verordening weer op, die vroeger (Deuteronomy 11:29) als slechts tijdelijk opgevat werd, om na de overtocht over de Jordaan feestelijk de wet te grondvesten in het land Kanan, en ontvouwt uitgebreider de manier, waarop dit geschieden moet.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 27Deuteronomy 27:1.
I. Deuteronomy 27:1-Deuteronomy 27:26. Voordat Mozes tot de derde rede overgaat, waarin hij geheel Israël voor het aangezicht van de Heere stelt (Deuteronomy 29:10) en de vernieuwing van het eens aan Horeb gesloten Verbond, waarvoor hij aan het slot van de tweede rede de huidige wetsherhaling verklaarde (Deuteronomy 26:16) ook rechtens in elke vorm volbrengt (Deuteronomy 29:1), neemt hij eerst de verordening weer op, die vroeger (Deuteronomy 11:29) als slechts tijdelijk opgevat werd, om na de overtocht over de Jordaan feestelijk de wet te grondvesten in het land Kanan, en ontvouwt uitgebreider de manier, waarop dit geschieden moet.
Vers 1
1. En Mozes tezamen met de oudsten 1) van Israël en door hun bemiddeling, gebood het volk, zeggende: Behoudt al deze geboden, die ik u heden gebied.1) Wordt in Deuteronomy 27:1 gezegd, dat Mozes tezamen met de oudsten van Israël en in Deuteronomy 27:9, dat hij het deed tezamen met de Levitische priesters, dan is het duidelijk, dat die aankondiging plaatsvond zowel door de wereldlijke als door de geestelijke bestuurders van het volk, opdat Israël ervan overtuigd zou zijn, dat het onvoorwaardelijk tot gehoorzamen geroepen was. De oudsten hadden na Mozes' dood voor de uitvoering te zorgen en de priesters hadden de oudsten van geestelijke raad te dienen. Zij hadden tevens het opzicht over de juiste opvolging ervan..
Vers 1
1. En Mozes tezamen met de oudsten 1) van Israël en door hun bemiddeling, gebood het volk, zeggende: Behoudt al deze geboden, die ik u heden gebied.1) Wordt in Deuteronomy 27:1 gezegd, dat Mozes tezamen met de oudsten van Israël en in Deuteronomy 27:9, dat hij het deed tezamen met de Levitische priesters, dan is het duidelijk, dat die aankondiging plaatsvond zowel door de wereldlijke als door de geestelijke bestuurders van het volk, opdat Israël ervan overtuigd zou zijn, dat het onvoorwaardelijk tot gehoorzamen geroepen was. De oudsten hadden na Mozes' dood voor de uitvoering te zorgen en de priesters hadden de oudsten van geestelijke raad te dienen. Zij hadden tevens het opzicht over de juiste opvolging ervan..
Vers 2
2. Het zal dan geschieden, ten dage a) dat gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal, zo zult gij, om het in Deuteronomy 11:29 bevolene te verwezenlijken, u grote stenen, die veel schrift kunnen bevatten en van ver kunnen gezien worden, op een van de beide bergen (Deuteronomy 27:4) oprichten en ze bestrijken, opdat men erop kan schrijven, met kalk, of met gips.a) Isaiah 4:1
Vers 2
2. Het zal dan geschieden, ten dage a) dat gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal, zo zult gij, om het in Deuteronomy 11:29 bevolene te verwezenlijken, u grote stenen, die veel schrift kunnen bevatten en van ver kunnen gezien worden, op een van de beide bergen (Deuteronomy 27:4) oprichten en ze bestrijken, opdat men erop kan schrijven, met kalk, of met gips.a) Isaiah 4:1
Vers 3
3. En 1) gij zult daarop schrijven alle woorden van deze wet, en wel zodra gij overgegaan zult zijn, opdat gij komt 2) in het land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, dat gij van de huidige bezitters veroveren zult, met bijstand van de Heere, mits gij u tot Zijn wetten en liefderijke instellingen keert; een land vloeiende van melk en honing, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft, u beloofd heeft dit te zullen geven.1) Daar Mozes over hetgeen hij hier verordent zich later nog uitvoeriger verklaart (Deuteronomy 27:8), en wij dan tevens de gelegenheid verkregen te handelen over enige punten, de wijze van uitvoering betreffende, komen wij hier terug op de geografische ligging van de plaatsen, die hij hier bedoelt, en voegen bij de gemaakte opmerkingen van de beschrijving in Deuteronomy 11:31 nog dat, wat ons rest tot een algehele kenschets van Palestina. De vlakte van Jizreël, waarvan aldaar reeds sprake was, zo genoemd naar de daarin gelegen stad Jizreël Joshua 17:16), in de richting van het oosten naar het westen, 8 uur lang, en in haar uitbreiding van het zuiden naar het noorden, 4-5 uur breed, is van haar eerste bekendheid aan tot nu toe een toneel geweest van grote en beslissende volksontmoetingen of veldslagen, zodat Clarke (hij heeft van 1800-1802 gereisd, maar is slechts 17 dagen in Palestina geweest) van haar zegt: "Joden, heidenen, Saracenen, Christelijke kruisvaders en anti-Christelijke Fransen, Egyptenaars, Perzen, Druzen, Turken en Arabieren, krijgers uit alle volken onder de hemel, hebben hun tenten opgeslagen in de vlakte van Esdrelon, en hebben hun banieren bevochtigd gezien door de dauw van Thabor en Hermon." (Judges 6:13; Judges 7:22; 1 Samuel 29:1; 1 Samuel 29:1 Kon.20:26; 2 Kings 23:25; Judith 7:8). Hier kampten ook de troepen van Vespasianus tegen de joden, en in het jaar 1799 werden hier 25.000 Turken door 3000 Fransen, onder bevel van Napoleon en Kleber overwonnen. Aan haar oostgrens noemen wij, behalve het reeds genoemde gebergte Gilboa, dat ten noorden ligt en gelijke loop met haar houdt, de kleine Hermon, een twee mijl lange keten van rotsheuvels, die in het westen een sterk vooruit springende spits vormen, en zich daar 1200 voet boven de vlakte verheffen; en daar achter nog verder noordwaarts, de Thabor, grensberg tussen Zebulon en Issachar Joshua 19:12,Joshua 19:22), die met zijn bossentooisel, afgescheiden van alle naburige bergen, zich als een groenend altaar verheft in de vlakte (Psalms 89:13), zijn voet evenredig naar alle kanten van de vlakte uitbreidt en een omvang van 6 uur omsluit. De noordelijke muur van genoemde vlakte vormen de bergen van Nazareth; aan de overkant hiervan strekt zich een tweede vlakte uit van het zuidwesten naar het noordoosten, de vlakte van Zebulon, die evenwel in de Schrift niet vermeld wordt. Aan haar oostelijke grens rijzen, bij het tegenwoordige dorp Hattin, omstreeks 60 voet daarboven, twee bergtoppen omhoog, Kurn d.i. "Hoornen" genaamd. Deze dubbele berg gaat door voor de plaats, waar Jezus de bergrede gehouden heeft (zie Mt 5:1). Ten noorden bemerken wij het, uit een brede en lage bergketen bestaande gebergte Naftali Joshua 20:7); ten zuiden loopt het uit in drie toppen, en op de oostelijkste ligt ongeveer op dezelfde breedte als het noordeinde van het meer Gennzareth en ter hoogte van 2619 voet, overal zichtbaar; de stad Zafed, die de Heiland wel zal voor ogen gehad hebben, toen Hij gewag maakte van een stad, die op een berg ligt (Matthew 5:14). Ten westen van dit gebergte daalt het land, dat een golvende, door verscheidene heuvels en bergrijen doorsneden oppervlakte heeft, langzamerhand af naar het strand van Acco of Ptolemaïs; veel steiler daarentegen is de afhelling aan de oostzijde naar het meer Gennzareth en de boven-Jordaan. In het uiterste noorden eindelijk van Palestina treden ons de twee gebergten Libanon en Anti-Libanon tegemoet. Wat een gebergte, die Libanon! Over Damascus en de verre, verre oostelijke woestijn van de Eufraat gaat de zon voor hem op, en over Tyrus en Sidon onder in de westelijke zee, ten noorden Antiochië, ten zuiden het heilige land-Nazareth, Bethlehem, Jeruzalem. Arabische dichters zeggen van hem: "Hij draagt de winter op zijn hoofd, de lente op zijn schouderen, de herfst in de schoot, maar aan zijn voet sluimert de zomer zachtkens aan de Middel-zee." Het gebergte ontleent zijn naam aan het Hebreeuwse woord Laban (= wit zijn), omdat zijn kruin bijna het gehele jaar door met sneeuw bedekt is. Tussen de twee bergketens, de Libanon in het westen en de Anti-Libanon in het oosten, ligt de vlakte Coele Syrië (hol Syrië), het hedendaagse El Boeka (d.i. dal tussen bergen), in Amos 1:5 het "veld Aven" of "Bîheat-Aven." Van de hoogste top van de Libanon, de Dschebel Makmel, in wiens nabijheid het dorp Bschereh met het beroemde cederbos was, was reeds sprake (zie Numbers 24:6; Numbers 34:7) van de beide rivieren in El Buka, de Leontes en Orontes, (zie Numbers 34:9) en over de Hermon, als de zuidelijkste voorspits van de Anti-Libanon, bij Deuteronomy 3:9. De steen bestaat er het meest uit Jurakalk; daarvan nam Salomo de stenen voor de tempelbouw (1 Kings 5:14); en onder de ruïnes van de voormalige zonnetempel van Bal-Beek of Heliopolis in het dal Boeka, bevinden zich nog op dit ogenblik gehouwen stenen van 63 voet hoogte, 12 voet breedte en 12 voet dikte. Behalve aan ceders en cipressen, is de Libanon ook rijk aan zilverpopulieren, platanen, eiken en acazia's; hij draagt voortreffelijke wijn (Hosea 4:8) 2 Samuël, verbergt in zijn wouden een menigte grotere en kleine vogels, wilde zwijnen, beren, wolven, jakhalzen, hyena's, panters, hazen, enz. Isaiah 40:16) en is rijk aan fris, gezond water. Wegens zijn hoogte, bosrijkheid en vruchtbaarheid wordt hij aangewend als beeld voor het hoge en verhevene en voor andere dichterlijke vergelijkingen gebruikt (Psalms 29:6; Psalms 72:16 Hosea 4:6 Isaiah 37:24; Isaiah 60:13); het versmachten van de Libanon (Nahum 1:4) betekent: verwoesting van het land, terwijl er van het Messiaans tijdvak beloofd wordt, dat de Libanon wederom een vruchtbaar veld zal zijn, en dat dit vruchtbaar veld aan het woud gelijk zal zijn Isaiah 29:17)
2) Opdat gij komt. Dit komen hier wil niet zegen, een aanvankelijk komen, maar geeft aan: het blijvend bezit van het land. Israël moest deze wet schrijven op grote stenen, om telkens aan haar herinnerd te worden en tot gehoorzamen gedurig vermaand, opdat het in het rustig bezit van het beloofde land zou blijven..
Vers 3
3. En 1) gij zult daarop schrijven alle woorden van deze wet, en wel zodra gij overgegaan zult zijn, opdat gij komt 2) in het land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, dat gij van de huidige bezitters veroveren zult, met bijstand van de Heere, mits gij u tot Zijn wetten en liefderijke instellingen keert; een land vloeiende van melk en honing, zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft, u beloofd heeft dit te zullen geven.1) Daar Mozes over hetgeen hij hier verordent zich later nog uitvoeriger verklaart (Deuteronomy 27:8), en wij dan tevens de gelegenheid verkregen te handelen over enige punten, de wijze van uitvoering betreffende, komen wij hier terug op de geografische ligging van de plaatsen, die hij hier bedoelt, en voegen bij de gemaakte opmerkingen van de beschrijving in Deuteronomy 11:31 nog dat, wat ons rest tot een algehele kenschets van Palestina. De vlakte van Jizreël, waarvan aldaar reeds sprake was, zo genoemd naar de daarin gelegen stad Jizreël Joshua 17:16), in de richting van het oosten naar het westen, 8 uur lang, en in haar uitbreiding van het zuiden naar het noorden, 4-5 uur breed, is van haar eerste bekendheid aan tot nu toe een toneel geweest van grote en beslissende volksontmoetingen of veldslagen, zodat Clarke (hij heeft van 1800-1802 gereisd, maar is slechts 17 dagen in Palestina geweest) van haar zegt: "Joden, heidenen, Saracenen, Christelijke kruisvaders en anti-Christelijke Fransen, Egyptenaars, Perzen, Druzen, Turken en Arabieren, krijgers uit alle volken onder de hemel, hebben hun tenten opgeslagen in de vlakte van Esdrelon, en hebben hun banieren bevochtigd gezien door de dauw van Thabor en Hermon." (Judges 6:13; Judges 7:22; 1 Samuel 29:1; 1 Samuel 29:1 Kon.20:26; 2 Kings 23:25; Judith 7:8). Hier kampten ook de troepen van Vespasianus tegen de joden, en in het jaar 1799 werden hier 25.000 Turken door 3000 Fransen, onder bevel van Napoleon en Kleber overwonnen. Aan haar oostgrens noemen wij, behalve het reeds genoemde gebergte Gilboa, dat ten noorden ligt en gelijke loop met haar houdt, de kleine Hermon, een twee mijl lange keten van rotsheuvels, die in het westen een sterk vooruit springende spits vormen, en zich daar 1200 voet boven de vlakte verheffen; en daar achter nog verder noordwaarts, de Thabor, grensberg tussen Zebulon en Issachar Joshua 19:12,Joshua 19:22), die met zijn bossentooisel, afgescheiden van alle naburige bergen, zich als een groenend altaar verheft in de vlakte (Psalms 89:13), zijn voet evenredig naar alle kanten van de vlakte uitbreidt en een omvang van 6 uur omsluit. De noordelijke muur van genoemde vlakte vormen de bergen van Nazareth; aan de overkant hiervan strekt zich een tweede vlakte uit van het zuidwesten naar het noordoosten, de vlakte van Zebulon, die evenwel in de Schrift niet vermeld wordt. Aan haar oostelijke grens rijzen, bij het tegenwoordige dorp Hattin, omstreeks 60 voet daarboven, twee bergtoppen omhoog, Kurn d.i. "Hoornen" genaamd. Deze dubbele berg gaat door voor de plaats, waar Jezus de bergrede gehouden heeft (zie Mt 5:1). Ten noorden bemerken wij het, uit een brede en lage bergketen bestaande gebergte Naftali Joshua 20:7); ten zuiden loopt het uit in drie toppen, en op de oostelijkste ligt ongeveer op dezelfde breedte als het noordeinde van het meer Gennzareth en ter hoogte van 2619 voet, overal zichtbaar; de stad Zafed, die de Heiland wel zal voor ogen gehad hebben, toen Hij gewag maakte van een stad, die op een berg ligt (Matthew 5:14). Ten westen van dit gebergte daalt het land, dat een golvende, door verscheidene heuvels en bergrijen doorsneden oppervlakte heeft, langzamerhand af naar het strand van Acco of Ptolemaïs; veel steiler daarentegen is de afhelling aan de oostzijde naar het meer Gennzareth en de boven-Jordaan. In het uiterste noorden eindelijk van Palestina treden ons de twee gebergten Libanon en Anti-Libanon tegemoet. Wat een gebergte, die Libanon! Over Damascus en de verre, verre oostelijke woestijn van de Eufraat gaat de zon voor hem op, en over Tyrus en Sidon onder in de westelijke zee, ten noorden Antiochië, ten zuiden het heilige land-Nazareth, Bethlehem, Jeruzalem. Arabische dichters zeggen van hem: "Hij draagt de winter op zijn hoofd, de lente op zijn schouderen, de herfst in de schoot, maar aan zijn voet sluimert de zomer zachtkens aan de Middel-zee." Het gebergte ontleent zijn naam aan het Hebreeuwse woord Laban (= wit zijn), omdat zijn kruin bijna het gehele jaar door met sneeuw bedekt is. Tussen de twee bergketens, de Libanon in het westen en de Anti-Libanon in het oosten, ligt de vlakte Coele Syrië (hol Syrië), het hedendaagse El Boeka (d.i. dal tussen bergen), in Amos 1:5 het "veld Aven" of "Bîheat-Aven." Van de hoogste top van de Libanon, de Dschebel Makmel, in wiens nabijheid het dorp Bschereh met het beroemde cederbos was, was reeds sprake (zie Numbers 24:6; Numbers 34:7) van de beide rivieren in El Buka, de Leontes en Orontes, (zie Numbers 34:9) en over de Hermon, als de zuidelijkste voorspits van de Anti-Libanon, bij Deuteronomy 3:9. De steen bestaat er het meest uit Jurakalk; daarvan nam Salomo de stenen voor de tempelbouw (1 Kings 5:14); en onder de ruïnes van de voormalige zonnetempel van Bal-Beek of Heliopolis in het dal Boeka, bevinden zich nog op dit ogenblik gehouwen stenen van 63 voet hoogte, 12 voet breedte en 12 voet dikte. Behalve aan ceders en cipressen, is de Libanon ook rijk aan zilverpopulieren, platanen, eiken en acazia's; hij draagt voortreffelijke wijn (Hosea 4:8) 2 Samuël, verbergt in zijn wouden een menigte grotere en kleine vogels, wilde zwijnen, beren, wolven, jakhalzen, hyena's, panters, hazen, enz. Isaiah 40:16) en is rijk aan fris, gezond water. Wegens zijn hoogte, bosrijkheid en vruchtbaarheid wordt hij aangewend als beeld voor het hoge en verhevene en voor andere dichterlijke vergelijkingen gebruikt (Psalms 29:6; Psalms 72:16 Hosea 4:6 Isaiah 37:24; Isaiah 60:13); het versmachten van de Libanon (Nahum 1:4) betekent: verwoesting van het land, terwijl er van het Messiaans tijdvak beloofd wordt, dat de Libanon wederom een vruchtbaar veld zal zijn, en dat dit vruchtbaar veld aan het woud gelijk zal zijn Isaiah 29:17)
2) Opdat gij komt. Dit komen hier wil niet zegen, een aanvankelijk komen, maar geeft aan: het blijvend bezit van het land. Israël moest deze wet schrijven op grote stenen, om telkens aan haar herinnerd te worden en tot gehoorzamen gedurig vermaand, opdat het in het rustig bezit van het beloofde land zou blijven..
Vers 4
4. Het zal dan geschieden, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij deze stenen, waarvan ik u heden gebied, zult oprichten op de berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken. 1)1) In de Samaritaanse tekst is reeds vroeg voor Ebal, Gerizîm in de plaats gesteld. Dit had zijn reden hierin, dat de Samaritanen op de berg Gerizîm hun tempel hadden gebouwd..
Op de berg Ebal, de berg waarop de vloek moest worden uitgesproken, en niet op de berg Gerizîm, waarop de zegen zou worden aangekondigd. Ongetwijfeld ligt hierin, vooral in verband met het altaar, dat moest worden opgericht, het idee, dat Israël daardoor opgewekt moest worden, om uit te zien naar Hem, die van de vloek van de wet zou verlossen..
Vers 4
4. Het zal dan geschieden, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij deze stenen, waarvan ik u heden gebied, zult oprichten op de berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken. 1)1) In de Samaritaanse tekst is reeds vroeg voor Ebal, Gerizîm in de plaats gesteld. Dit had zijn reden hierin, dat de Samaritanen op de berg Gerizîm hun tempel hadden gebouwd..
Op de berg Ebal, de berg waarop de vloek moest worden uitgesproken, en niet op de berg Gerizîm, waarop de zegen zou worden aangekondigd. Ongetwijfeld ligt hierin, vooral in verband met het altaar, dat moest worden opgericht, het idee, dat Israël daardoor opgewekt moest worden, om uit te zien naar Hem, die van de vloek van de wet zou verlossen..
Vers 5
5. a) En gij zult aldaar de HEERE, uw God, een altaar bouwen, 1) een altaar van ruwe stenen; gij zult geen ijzer hierover bewegen, 2) om hun hun ruwheid te ontnemen.a) Joshua 8:31
1) Zij moesten een altaar oprichten. Woord en gebed moeten tezamen gaan. Hoewel zij uit eigen beweging geen altaar mochten oprichten naast dat van de tabernakel, mochten zij dit evenwel op Gods aanwijzing bij bijzondere gelegenheid. Elia bouwde *) een tijdelijk altaar van twaalf ongehouwen stenen zoals dit (1 Kings 18:31). Dit altaar moest gemaakt worden van zulke stenen als zij op het veld vonden; niet kortelijks uit de rots gehouwen of kunstig behouwen. "Gij zult daarover geen ijzer brengen." Christus, ons altaar is een steen, zonder handen uit de berg gehouwen (Daniël2:34,35), die de bouwlieden verworpen hebben, als hebbende gedaante noch heerlijkheid, maar aangenomen door God, de Vader, en tot een hoofd van de hoek gemaakt.
*) Eigenlijk heelde.
2) Ook: zie Exodus 20:25. 6. Van gehele stenen, a) die dus bijna niet door mensenhanden aangeraakt zijn, zult gij het altaar van de HEERE, uw God, bouwen; en gij zult de HEERE, uw God, brandoffers daarop offeren.
a)Exodus 20:25
Vers 5
5. a) En gij zult aldaar de HEERE, uw God, een altaar bouwen, 1) een altaar van ruwe stenen; gij zult geen ijzer hierover bewegen, 2) om hun hun ruwheid te ontnemen.a) Joshua 8:31
1) Zij moesten een altaar oprichten. Woord en gebed moeten tezamen gaan. Hoewel zij uit eigen beweging geen altaar mochten oprichten naast dat van de tabernakel, mochten zij dit evenwel op Gods aanwijzing bij bijzondere gelegenheid. Elia bouwde *) een tijdelijk altaar van twaalf ongehouwen stenen zoals dit (1 Kings 18:31). Dit altaar moest gemaakt worden van zulke stenen als zij op het veld vonden; niet kortelijks uit de rots gehouwen of kunstig behouwen. "Gij zult daarover geen ijzer brengen." Christus, ons altaar is een steen, zonder handen uit de berg gehouwen (Daniël2:34,35), die de bouwlieden verworpen hebben, als hebbende gedaante noch heerlijkheid, maar aangenomen door God, de Vader, en tot een hoofd van de hoek gemaakt.
*) Eigenlijk heelde.
2) Ook: zie Exodus 20:25. 6. Van gehele stenen, a) die dus bijna niet door mensenhanden aangeraakt zijn, zult gij het altaar van de HEERE, uw God, bouwen; en gij zult de HEERE, uw God, brandoffers daarop offeren.
a)Exodus 20:25
Vers 7
7. Ook zult gij, na de brandoffers, dankoffers daarop offeren, en zult gij aldaar eten, een offermaaltijd bereiden van het dankoffer, en vrolijk zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God. 1)1) Door de verbinding van de offerfeesten met de oprichting van de stenen betuigt Israël door daden, dat in het gehoorzamen aan de Wet zijn leven en zijn heerlijkheid gegrond is. De offers en de offermaaltijden hebben hier dezelfde betekenis als bij de sluiting van het Verbond bij Sinaï..
Vers 7
7. Ook zult gij, na de brandoffers, dankoffers daarop offeren, en zult gij aldaar eten, een offermaaltijd bereiden van het dankoffer, en vrolijk zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God. 1)1) Door de verbinding van de offerfeesten met de oprichting van de stenen betuigt Israël door daden, dat in het gehoorzamen aan de Wet zijn leven en zijn heerlijkheid gegrond is. De offers en de offermaaltijden hebben hier dezelfde betekenis als bij de sluiting van het Verbond bij Sinaï..
Vers 8
8. En 1) gij zult op deze stenen schrijven alle woorden van deze wet, die wel uitdrukkende, 2) opdat ieder voorbijganger en vreemdeling de grote daden van God leest.1) Het bestrijken en beschrijven moet men niet zo verstaan, als zou het schrift eerst in de stenen gegrift zijn en vervolgens met kalk overstreken, om het verweken te beletten en ze in het vervolg bij een verwildering en rebellie van het volk weer tevoorschijn te doen komen, tot een getuigenis..
Maar veel meer is het te doen om het huidige geslacht, dat bij het in bezit nemen van het land met volle ernst Gods geboden moet toegedaan zijn en in de stenen de wet zelf moet oprichten. "Het schrijven hunnerzijds beantwoordt aan dat van God, toen Hij de tien geboden grifte." De bedoeling is daarom zonder twijfel deze, dat het bestrijken als bereiding diende, opdat het zwarte schrift des te sterker zou afsteken; en bovendien was deze manier niet zo vreemd, omdat ook de Egyptenaars de te beschrijven wanden of rotsen met kalk of gips of iets dergelijks overdekten. Welke zijn nu die "alle woorden van deze wet," die wel uitgedrukt moeten geschreven worden? Geenszins alleen de 10 geboden, en evenmin de zegespreuken en vervloekingen, maar de gezamenlijke inhoud van de vijf boeken van Mozes, voor zoverre zij wetten bevatten, alles wat tot de geboden en instellingen en rechten van de Heere behoort; want Israël moest zich verplichten tot de gehele wet, zoals die door Mozes gegeven is. Latere schrijvers hebben al deze geboden tot 613 teruggebracht, en het zal ook gewis Jozua en de overige hoofden nu niet aan wijsheid ontbroken hebben, om niet in nodeloze herhalingen te vervallen. En bovendien waren er stenen genoeg te vinden tot oprichting, en handen in overvloed tot schrijven. Op meer dan een rol was de wet door Mozes geschreven, dus konden velen tegelijk afschrijven. Wanneer toch, volgens Hengstenberg, de stad Cumae in Italië de nagedachtenis van Hesiodus eerde door zijn gedichten in loden tafelen te graveren, hoeveel te meer kon een geheel volk, en wel in de eerste liefde en kracht, een werk volvoeren uit liefde tot zijn God?.
Verder rijst de vraag op, waarom n het oprichten van de stenen n van altaar, het brandoffer, zowel als het dankoffer met de daarbij behorende maaltijd op die berg moest gebeuren, waarvan de vloek verkondigd moest worden (Deuteronomy 27:18, vgl. Deuteronomy 11:29 ). Daarop antwoorden wij met de Berleb. Bijbel: "Om te tonen hoe de wet en de huishouding van het Oude Testament voornamelijk de vloek bestrafte, die omwille van de zonden op het hele menselijke geslacht drukte, om hun verlangen naar de Messias op te wekken, die de vloek moest opheffen en de ware zegen teweegbrengen." Zoals de vloek aan de wet toebehoort, zo behoort de zegen aan het Evangelie; wat het oudtestamentische verbondsvolk van het laatste heeft, heeft het alleen in zijn voorafschaduwende godsdienst, die toch tevens zinnebeeldig is. Van deze kant beschouwd moest Israël in de brandoffers, die het bracht, met zijn hele leven en streven zich de Heere overgeven en in de met de dankoffers verbonden maaltijd het genot van de genade-goederen van God aanvaarden, en de zaligheid van de vriendschap en van de gemeenschap met hem smaken. "Het vrolijk zijn voor de Heere hun God, dat bij deze dankoffer-maaltijd van Israël gevergd werd, betekent de eeuwige vreugde, die wij in de toekomende wereld zullen genieten omwille van Christus' dood;" zo schreef Johannes Gerhard, onder wiens leiding en medewerking het Weimarse Bijbelwerk ontstaan is, toen hij met zijn voor geleerden bestemde verklaring over Deuteronomium. tot deze plaats genaderd was; spoedig daarop (23 aug. 1637) stierf hij..
2) Of: recht duidelijk.
Vers 8
8. En 1) gij zult op deze stenen schrijven alle woorden van deze wet, die wel uitdrukkende, 2) opdat ieder voorbijganger en vreemdeling de grote daden van God leest.1) Het bestrijken en beschrijven moet men niet zo verstaan, als zou het schrift eerst in de stenen gegrift zijn en vervolgens met kalk overstreken, om het verweken te beletten en ze in het vervolg bij een verwildering en rebellie van het volk weer tevoorschijn te doen komen, tot een getuigenis..
Maar veel meer is het te doen om het huidige geslacht, dat bij het in bezit nemen van het land met volle ernst Gods geboden moet toegedaan zijn en in de stenen de wet zelf moet oprichten. "Het schrijven hunnerzijds beantwoordt aan dat van God, toen Hij de tien geboden grifte." De bedoeling is daarom zonder twijfel deze, dat het bestrijken als bereiding diende, opdat het zwarte schrift des te sterker zou afsteken; en bovendien was deze manier niet zo vreemd, omdat ook de Egyptenaars de te beschrijven wanden of rotsen met kalk of gips of iets dergelijks overdekten. Welke zijn nu die "alle woorden van deze wet," die wel uitgedrukt moeten geschreven worden? Geenszins alleen de 10 geboden, en evenmin de zegespreuken en vervloekingen, maar de gezamenlijke inhoud van de vijf boeken van Mozes, voor zoverre zij wetten bevatten, alles wat tot de geboden en instellingen en rechten van de Heere behoort; want Israël moest zich verplichten tot de gehele wet, zoals die door Mozes gegeven is. Latere schrijvers hebben al deze geboden tot 613 teruggebracht, en het zal ook gewis Jozua en de overige hoofden nu niet aan wijsheid ontbroken hebben, om niet in nodeloze herhalingen te vervallen. En bovendien waren er stenen genoeg te vinden tot oprichting, en handen in overvloed tot schrijven. Op meer dan een rol was de wet door Mozes geschreven, dus konden velen tegelijk afschrijven. Wanneer toch, volgens Hengstenberg, de stad Cumae in Italië de nagedachtenis van Hesiodus eerde door zijn gedichten in loden tafelen te graveren, hoeveel te meer kon een geheel volk, en wel in de eerste liefde en kracht, een werk volvoeren uit liefde tot zijn God?.
Verder rijst de vraag op, waarom n het oprichten van de stenen n van altaar, het brandoffer, zowel als het dankoffer met de daarbij behorende maaltijd op die berg moest gebeuren, waarvan de vloek verkondigd moest worden (Deuteronomy 27:18, vgl. Deuteronomy 11:29 ). Daarop antwoorden wij met de Berleb. Bijbel: "Om te tonen hoe de wet en de huishouding van het Oude Testament voornamelijk de vloek bestrafte, die omwille van de zonden op het hele menselijke geslacht drukte, om hun verlangen naar de Messias op te wekken, die de vloek moest opheffen en de ware zegen teweegbrengen." Zoals de vloek aan de wet toebehoort, zo behoort de zegen aan het Evangelie; wat het oudtestamentische verbondsvolk van het laatste heeft, heeft het alleen in zijn voorafschaduwende godsdienst, die toch tevens zinnebeeldig is. Van deze kant beschouwd moest Israël in de brandoffers, die het bracht, met zijn hele leven en streven zich de Heere overgeven en in de met de dankoffers verbonden maaltijd het genot van de genade-goederen van God aanvaarden, en de zaligheid van de vriendschap en van de gemeenschap met hem smaken. "Het vrolijk zijn voor de Heere hun God, dat bij deze dankoffer-maaltijd van Israël gevergd werd, betekent de eeuwige vreugde, die wij in de toekomende wereld zullen genieten omwille van Christus' dood;" zo schreef Johannes Gerhard, onder wiens leiding en medewerking het Weimarse Bijbelwerk ontstaan is, toen hij met zijn voor geleerden bestemde verklaring over Deuteronomium. tot deze plaats genaderd was; spoedig daarop (23 aug. 1637) stierf hij..
2) Of: recht duidelijk.
Vers 9
9. Voorts sprak Mozes tezamen met de Levitische priesters, die hem als tussenpersoon dienden, tot geheel Israël, zeggende: Luistert toe en hoort, o Israël, opdat gij hetgewicht en de betekenis van de handeling, waarover ik nog verder met u spreken wil (Deuteronomy 27:11) 27:11, verstaat! Op deze dag (ik verplaats mij reeds in de geest op de dag van de uitvoering van deze geboden) zijt gij de HEERE, uw God, tot een volk geworden, gij hebt wederom van nu af aan een Verbond met Hem gesloten.Vers 9
9. Voorts sprak Mozes tezamen met de Levitische priesters, die hem als tussenpersoon dienden, tot geheel Israël, zeggende: Luistert toe en hoort, o Israël, opdat gij hetgewicht en de betekenis van de handeling, waarover ik nog verder met u spreken wil (Deuteronomy 27:11) 27:11, verstaat! Op deze dag (ik verplaats mij reeds in de geest op de dag van de uitvoering van deze geboden) zijt gij de HEERE, uw God, tot een volk geworden, gij hebt wederom van nu af aan een Verbond met Hem gesloten.Vers 10
10. Daarom zult gij de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam zijn en gij zult doen zijn geboden en zijn instellingen, die ik u heden gebied.Vers 10
10. Daarom zult gij de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam zijn en gij zult doen zijn geboden en zijn instellingen, die ik u heden gebied.Vers 11
11. En Mozes gebood het volk te dien dage, op die dag, waar hij zich in de geest plaatste, zeggende:Vers 11
11. En Mozes gebood het volk te dien dage, op die dag, waar hij zich in de geest plaatste, zeggende:Vers 12
12. Deze zes stammen zullen staan bij de uitvoering van hetgeen in Deuteronomy 11:29 gezegd is, om het volk te zegenen, op de zuidelijk gelegen berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin.Het dal tussen Ebal en Gerizîm was slechts 3000 pas breed. Hierbij was Sichem (= rug) gelegen. Zij werden immer bijelkaar genoemd, zoals b.v. Sinaï en Horeb. "Men heeft te allen tijde dag- en nachtbergen, licht- en schaduwlanden te onderscheiden; de noordelijke helft aan het Meroe-geberte heet Himalave (= hiemalis, koude), de zuidelijke helft Kailasa (= calidus, warmte) of winter- en zomergebergte, de Horeb (= rijp) staat tegenover de Sinaï (= brand), zo is ook de verhouding tussen de (noordelijk gelegen) Ebal en de Gerizîm. De Arabieren noemden Saturnus "Hobal" (= melkmaker) en offerden hem in de gedaante van de zwarte steen, de Kaba; die overeenkomstig was de Ebal genoemd naar Bal Kronos (de dode god)." 13. En deze andere zes, zullen staan over de vloek op de berg Ebal; Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali.
Evenals de zegen de voorrang heeft boven de vloek, zo moeten ook nu de zonen, die van Jakobs eigenlijke, vrije vrouwen afstammen, als de voorrang innemende, de zegenformule uitspreken. Maar er zijn acht zulke stammen; er moeten dus, om die scheiding te kunnen bewerkstelligen 2 maal 6, van die acht twee zonen genomen worden bij de anderen. Dit is allereerst Ruben, die zijn eerstgeboorterecht door bloedschande verbeurd had (Genesis 49:4); hij wordt voor aan de twee zonen van Zilpa geplaatst, en ten tweede Zebulon, Lea's jongste zoon, die bovenaan de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd, genoemd wordt. Dat Levi ook een plaats verkrijgt, is bij deze gebeurtenis niet bevreemdend; naar dezelfde maatstaf kunnen Efraïm en Manasse evenwel hier niet genoemd worden, maar worden zij beide onder Jozef verenigd; evenwel is het aan de andere kant even opmerkingswaard, dat er eigenlijk 7 stammen de zegen uitspreken "omdat God veel meer geneigd is tot zegen, dan tot vloeken. De kinderen van de vrijen zijn om te zegenen, zoals de gelovigen kinderen van de belofte en erfgenamen van de zegen zijn."
Dit gehele treffende toneel geeft ons een flauwe "schets van de jongste dag; f onder de zegen, f onder de vloek.".
Vers 12
12. Deze zes stammen zullen staan bij de uitvoering van hetgeen in Deuteronomy 11:29 gezegd is, om het volk te zegenen, op de zuidelijk gelegen berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon en Levi, en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin.Het dal tussen Ebal en Gerizîm was slechts 3000 pas breed. Hierbij was Sichem (= rug) gelegen. Zij werden immer bijelkaar genoemd, zoals b.v. Sinaï en Horeb. "Men heeft te allen tijde dag- en nachtbergen, licht- en schaduwlanden te onderscheiden; de noordelijke helft aan het Meroe-geberte heet Himalave (= hiemalis, koude), de zuidelijke helft Kailasa (= calidus, warmte) of winter- en zomergebergte, de Horeb (= rijp) staat tegenover de Sinaï (= brand), zo is ook de verhouding tussen de (noordelijk gelegen) Ebal en de Gerizîm. De Arabieren noemden Saturnus "Hobal" (= melkmaker) en offerden hem in de gedaante van de zwarte steen, de Kaba; die overeenkomstig was de Ebal genoemd naar Bal Kronos (de dode god)." 13. En deze andere zes, zullen staan over de vloek op de berg Ebal; Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali.
Evenals de zegen de voorrang heeft boven de vloek, zo moeten ook nu de zonen, die van Jakobs eigenlijke, vrije vrouwen afstammen, als de voorrang innemende, de zegenformule uitspreken. Maar er zijn acht zulke stammen; er moeten dus, om die scheiding te kunnen bewerkstelligen 2 maal 6, van die acht twee zonen genomen worden bij de anderen. Dit is allereerst Ruben, die zijn eerstgeboorterecht door bloedschande verbeurd had (Genesis 49:4); hij wordt voor aan de twee zonen van Zilpa geplaatst, en ten tweede Zebulon, Lea's jongste zoon, die bovenaan de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd, genoemd wordt. Dat Levi ook een plaats verkrijgt, is bij deze gebeurtenis niet bevreemdend; naar dezelfde maatstaf kunnen Efraïm en Manasse evenwel hier niet genoemd worden, maar worden zij beide onder Jozef verenigd; evenwel is het aan de andere kant even opmerkingswaard, dat er eigenlijk 7 stammen de zegen uitspreken "omdat God veel meer geneigd is tot zegen, dan tot vloeken. De kinderen van de vrijen zijn om te zegenen, zoals de gelovigen kinderen van de belofte en erfgenamen van de zegen zijn."
Dit gehele treffende toneel geeft ons een flauwe "schets van de jongste dag; f onder de zegen, f onder de vloek.".
Vers 14
14. En de Levieten, 1) de priesters, als leraren en bewaarders van de wet, zullen, in het midden staande bij de Verbondsark, betuigen met de zegenformule, en met het gelaat naar de Gerizîm gekeerd, ze plechtig uitspreken, waarna het volk die woorden met Amen bekrachtigen zal; en vervolgens, met het aangezicht naar de Ebal gewend, de vervloekingen verkondigen, en zeggen tot elke man 2) van Israël, met verheven stem:1) De zegenspreuken, die zonder twijfel het eerst werden uitgesproken, zoals ook in Deuteronomy 28:1 de zegen het eerst behandeld wordt, gaat Mozes stilzwijgend voorbij, om dadelijk de vervloekingen te formuleren; dit komt daar vandaan, dat het ambt van de wet bij voorkeur een ambt is, dat de verdoemenis predikt; dit berust daarom op dezelfde gronden, waarom de berg van de vervloeking diende tot oprichting van de wet..
Wij hebben ons de positie van het volk zo voor te stellen, dat zij in het midden van het dal dicht bij elkaar waren. Zo klom het amfitheatersgewijze op. De Levieten, niet het hele volk, spraken de zegen, en de ene of de andere helft sprak het "Amen" uit. De woorden waren hier duidelijk genoeg op te vangen; men moet zich voorstellen, dat Jotham op de ene bergtop staande, veilig zijn fabel sprak tegen Abimlech en diens aanhang..
2) In het Hebreeuws Kol-isch. D.w.z. niet Israël vertegenwoordigd door zijn oudsten, maar als volk in zijn geheel moest daarbij tegenwoordig zijn. Allen, die 20 jaar en ouder waren moesten de zegen en de vloek aanhoren..
Vers 14
14. En de Levieten, 1) de priesters, als leraren en bewaarders van de wet, zullen, in het midden staande bij de Verbondsark, betuigen met de zegenformule, en met het gelaat naar de Gerizîm gekeerd, ze plechtig uitspreken, waarna het volk die woorden met Amen bekrachtigen zal; en vervolgens, met het aangezicht naar de Ebal gewend, de vervloekingen verkondigen, en zeggen tot elke man 2) van Israël, met verheven stem:1) De zegenspreuken, die zonder twijfel het eerst werden uitgesproken, zoals ook in Deuteronomy 28:1 de zegen het eerst behandeld wordt, gaat Mozes stilzwijgend voorbij, om dadelijk de vervloekingen te formuleren; dit komt daar vandaan, dat het ambt van de wet bij voorkeur een ambt is, dat de verdoemenis predikt; dit berust daarom op dezelfde gronden, waarom de berg van de vervloeking diende tot oprichting van de wet..
Wij hebben ons de positie van het volk zo voor te stellen, dat zij in het midden van het dal dicht bij elkaar waren. Zo klom het amfitheatersgewijze op. De Levieten, niet het hele volk, spraken de zegen, en de ene of de andere helft sprak het "Amen" uit. De woorden waren hier duidelijk genoeg op te vangen; men moet zich voorstellen, dat Jotham op de ene bergtop staande, veilig zijn fabel sprak tegen Abimlech en diens aanhang..
2) In het Hebreeuws Kol-isch. D.w.z. niet Israël vertegenwoordigd door zijn oudsten, maar als volk in zijn geheel moest daarbij tegenwoordig zijn. Allen, die 20 jaar en ouder waren moesten de zegen en de vloek aanhoren..
Vers 15
15. Vervloekt zij de man, die, tegen het uitdrukkelijk verbod in (Exodus 20:4), een gesneden of gegoten beeld, een gruwel voor de HEERE, a)een werk van de handen van de werkmeester b) zal maken, enzetten in het verborgene, of (ofschoon het in het verborgen zet) om het heimelijk te aanbidden, dus ook als hij zich in het hart een afgod maakt buiten de Heere, zijn God; en al het volk zal op deze vervloeking van de priesters antwoorden en zeggen: Amen, zo moge Gods vloek hem treffen, die zich hieraan schuldig maakt.a) Jeremiah 7:30 b) Isaiah 44:12
Vers 15
15. Vervloekt zij de man, die, tegen het uitdrukkelijk verbod in (Exodus 20:4), een gesneden of gegoten beeld, een gruwel voor de HEERE, a)een werk van de handen van de werkmeester b) zal maken, enzetten in het verborgene, of (ofschoon het in het verborgen zet) om het heimelijk te aanbidden, dus ook als hij zich in het hart een afgod maakt buiten de Heere, zijn God; en al het volk zal op deze vervloeking van de priesters antwoorden en zeggen: Amen, zo moge Gods vloek hem treffen, die zich hieraan schuldig maakt.a) Jeremiah 7:30 b) Isaiah 44:12
Vers 16
16. Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder a) veracht! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Exodus 21:17
Vers 16
16. Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder a) veracht! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Exodus 21:17
Vers 17
17. Vervloekt zij, die moedwillig het land van zijn naaste a) uiteenrukt, tot diens nadeel! en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 19:14
Vers 17
17. Vervloekt zij, die moedwillig het land van zijn naaste a) uiteenrukt, tot diens nadeel! en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 19:14
Vers 18
18. Vervloekt zij, die een blinde op de weg doet dolen, a) die iemand, die geen onderscheid weet tussen goed en kwaad, met opzet en in het geheim tot kwaad aanzet, om hem te doen dolen! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 19:14
Vers 18
18. Vervloekt zij, die een blinde op de weg doet dolen, a) die iemand, die geen onderscheid weet tussen goed en kwaad, met opzet en in het geheim tot kwaad aanzet, om hem te doen dolen! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 19:14
Vers 19
19. Vervloekt zij, die het recht van de vreemdeling, van de wees en van de weduwe, kortom, van de arme en behoeftige buigt! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 24:17
Vers 19
19. Vervloekt zij, die het recht van de vreemdeling, van de wees en van de weduwe, kortom, van de arme en behoeftige buigt! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 24:17
Vers 20
20. Vervloekt zij, die bij de vrouw van zijn vader ligt, omdat hij zijn vaders slip ontdekt heeft! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 22:30 Leviticus 18:8
Vers 20
20. Vervloekt zij, die bij de vrouw van zijn vader ligt, omdat hij zijn vaders slip ontdekt heeft! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a)Deuteronomy 22:30 Leviticus 18:8
Vers 21
21. Vervloekt zij, die bij enig beest a) ligt! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 18:23
Latere schriftgeleerden pasten deze tekst in hun ijdele, belachelijke verwaandheid daarop toe, dat hij vervloekt was, die tot vrouw nam de dochter van een ongeletterde, van een uit de schare, die de wet niet kent (Hebreeuws = Am Ha'aretz)
Vers 21
21. Vervloekt zij, die bij enig beest a) ligt! en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 18:23
Latere schriftgeleerden pasten deze tekst in hun ijdele, belachelijke verwaandheid daarop toe, dat hij vervloekt was, die tot vrouw nam de dochter van een ongeletterde, van een uit de schare, die de wet niet kent (Hebreeuws = Am Ha'aretz)
Vers 22
22. Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 18:9
Vers 22
22. Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder! a) en al het volk zal zeggen: Amen.a) Leviticus 18:9
Vers 23
23. Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt! a) en al het volk zal zeggen: Amen. a) Leviticus 18:17Vers 23
23. Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt! a) en al het volk zal zeggen: Amen. a) Leviticus 18:17Vers 24
24. Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene verslaat! a) en al het volk zal zeggen; Amen.a) Leviticus 18:17
Vers 24
24. Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene verslaat! a) en al het volk zal zeggen; Amen.a) Leviticus 18:17
Vers 25
25. Vervloekt zij, die geschenk neemt en zich daardoor laat omkopen, om een Ziel, het bloed van een onschuldige te verslaan, om in de weg van het recht van een rechtsmoord te begaan! a) en al het volk zal zeggen: Amena) Exodus 23:7
Vers 25
25. Vervloekt zij, die geschenk neemt en zich daardoor laat omkopen, om een Ziel, het bloed van een onschuldige te verslaan, om in de weg van het recht van een rechtsmoord te begaan! a) en al het volk zal zeggen: Amena) Exodus 23:7
Vers 26
26. Vervloekt zij, die de woorden van deze wet niet zal bevestigen, zich niet tot een richtsnoer zal maken, niet zal vervullen of volbrengen, doende deze! en al het volk zal zeggen: Amen.Er zijn zoveel vervloekingen als er stammen zijn, ten getale van twaalf, zonder dat evenwel ieder een bepaalde zonde aanduidt, aan n stam eigen. "De eerste en de laatste vervloeking hebben de meest omvattende betekenis; gene betreft het vergrijp van de hoofdzonde, deze sluit alle overtredingen van de wet in zich.".
De vijf eersten nemen in het algemeen de inhoud van de 10 geboden op, dewijl zij eerst de zonde tegen de Heere (Deuteronomy 27:15), dan tegen de ouders, als door God daargesteld (Deuteronomy 27:16) en tenslotte tegen de medemens (Deuteronomy 27:17) en bijzonder tegen ellendigen en hulpelozen (Deuteronomy 27:18,Deuteronomy 27:19 vervloeken. Daarop worden er vier vervloekingen gericht tegen bloedschande en de ondeugd van onnatuurlijke ontucht; de laatste (Deuteronomy 27:26) bedreigt iedere overtreding van de wet in het algemeen; waaruit onmiddellijk voortvloeit, dat de eerste 11 alleen als voorbeeld zijn opgenoemd, zoals trouwens altijd bij de joodse rechtsgeleerdheid is geweest. Het is tevens opmerkelijk, dat alle vervloekingen op zonden doelen, die meer in het geheim en onopgemerkt gebeurden, en dus allicht door de straffen van de wet niet bereikt werden. Is het hier niet, alsof Mozes een voorgevoel had van de letterknechterij, die naderhand volgen zou, waardoor men een misdaad naar verkiezing onder of buiten de wet stelde? In deze vervloekingen is een krachtig protest tegen dusdanige handeling. Niet de letter, maar de geest. Niet een gedeelte, maar het geheel. Zelfs de geheimste zonden zijn vervloekt; vervloekt is een ieder, die niet doet, wat geschreven is in het boek van de wet! Het "Amen," waarmee het volk bekrachtigend moest invallen, staat, evenals in Numbers 5:22 en Nehemiah. 5:13, na een voorafgegane verwensing, wier inhoud de aangesprokene op zich neemt, voor het geval, dat hij zich aan de misdaad schuldig maakte. Hier is het: n voor zich, een voor allen, allen voor een; kon er krachtiger vestiging van een volk plaatsvinden. Dit "Amen" is de gewone vorm voor de joodse eedzwering: de eed werd de eedzweerder voorgesproken, en deze antwoordde met Amen (d.i. het wordt bewaarheid), in betrekking van de bij de reinigingseed gevoegde vervloekingen, of: "gij zegt het" (Matthew 26:63) met betrekking tot de gevergde verzekering in ene bezwering van iemand. Merken wij tenslotte nog op, welk onderscheid er is tussen de vloek van de wet en die van het Evangelie. De vloek van de wet was hard, het was als met de zweep achter de arbeider, met de uitroep: "het volle getal tichelstenen zult gij leveren, en stro zal u niet gegeven worden." De vloek van het Evangelie luidt aldus: "Vervloekt is hij, die niet om niet wil zalig worden, die Gods liefde versmaadt, die Gods vrijheden niet wil aannemen." De wet zegt tot de mens: "Gij slaaf! vervloekt zijt gij, al gij het allerminste aan uw werk laat ontbreken." Hoe verpletterend! Het Evangelie zegt tot de mens: "Gij gevangene! vervloekt zijt gij, als gij niet vrij wilt zijn, gelijk Gods kinderen." Hoe hartontroerend!.
Vers 26
26. Vervloekt zij, die de woorden van deze wet niet zal bevestigen, zich niet tot een richtsnoer zal maken, niet zal vervullen of volbrengen, doende deze! en al het volk zal zeggen: Amen.Er zijn zoveel vervloekingen als er stammen zijn, ten getale van twaalf, zonder dat evenwel ieder een bepaalde zonde aanduidt, aan n stam eigen. "De eerste en de laatste vervloeking hebben de meest omvattende betekenis; gene betreft het vergrijp van de hoofdzonde, deze sluit alle overtredingen van de wet in zich.".
De vijf eersten nemen in het algemeen de inhoud van de 10 geboden op, dewijl zij eerst de zonde tegen de Heere (Deuteronomy 27:15), dan tegen de ouders, als door God daargesteld (Deuteronomy 27:16) en tenslotte tegen de medemens (Deuteronomy 27:17) en bijzonder tegen ellendigen en hulpelozen (Deuteronomy 27:18,Deuteronomy 27:19 vervloeken. Daarop worden er vier vervloekingen gericht tegen bloedschande en de ondeugd van onnatuurlijke ontucht; de laatste (Deuteronomy 27:26) bedreigt iedere overtreding van de wet in het algemeen; waaruit onmiddellijk voortvloeit, dat de eerste 11 alleen als voorbeeld zijn opgenoemd, zoals trouwens altijd bij de joodse rechtsgeleerdheid is geweest. Het is tevens opmerkelijk, dat alle vervloekingen op zonden doelen, die meer in het geheim en onopgemerkt gebeurden, en dus allicht door de straffen van de wet niet bereikt werden. Is het hier niet, alsof Mozes een voorgevoel had van de letterknechterij, die naderhand volgen zou, waardoor men een misdaad naar verkiezing onder of buiten de wet stelde? In deze vervloekingen is een krachtig protest tegen dusdanige handeling. Niet de letter, maar de geest. Niet een gedeelte, maar het geheel. Zelfs de geheimste zonden zijn vervloekt; vervloekt is een ieder, die niet doet, wat geschreven is in het boek van de wet! Het "Amen," waarmee het volk bekrachtigend moest invallen, staat, evenals in Numbers 5:22 en Nehemiah. 5:13, na een voorafgegane verwensing, wier inhoud de aangesprokene op zich neemt, voor het geval, dat hij zich aan de misdaad schuldig maakte. Hier is het: n voor zich, een voor allen, allen voor een; kon er krachtiger vestiging van een volk plaatsvinden. Dit "Amen" is de gewone vorm voor de joodse eedzwering: de eed werd de eedzweerder voorgesproken, en deze antwoordde met Amen (d.i. het wordt bewaarheid), in betrekking van de bij de reinigingseed gevoegde vervloekingen, of: "gij zegt het" (Matthew 26:63) met betrekking tot de gevergde verzekering in ene bezwering van iemand. Merken wij tenslotte nog op, welk onderscheid er is tussen de vloek van de wet en die van het Evangelie. De vloek van de wet was hard, het was als met de zweep achter de arbeider, met de uitroep: "het volle getal tichelstenen zult gij leveren, en stro zal u niet gegeven worden." De vloek van het Evangelie luidt aldus: "Vervloekt is hij, die niet om niet wil zalig worden, die Gods liefde versmaadt, die Gods vrijheden niet wil aannemen." De wet zegt tot de mens: "Gij slaaf! vervloekt zijt gij, al gij het allerminste aan uw werk laat ontbreken." Hoe verpletterend! Het Evangelie zegt tot de mens: "Gij gevangene! vervloekt zijt gij, als gij niet vrij wilt zijn, gelijk Gods kinderen." Hoe hartontroerend!.