Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Deuteronomium 26

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 26

Deuteronomy 26:1.

OVER DE EERSTELINGEN VAN DE VRUCHTEN EN DE TIENDEN.

I. Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:19. Mozes voegt nog twee verordeningen bij deze geboden en rechten, betrefende de heilige gaven, die merendeels ingrijpen in het burgerlijk en huiselijk leven, in betrekking met de eerstelingen en tweede tienden (Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:15) om tot besluit nog eenmaal daarop terug te komen, waarom het hem bij zijn rede voornamelijk te doen was, op de gehoorzaamheid aan Gods wet van ganser harte en van ganser ziele (Deuteronomy 26:16) en tenslotte om het Verbond van de Sinaï, dat de Heere met Zijn volk gesloten had, van nu voor altijd als vernieuwd te verklaren.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 26

Deuteronomy 26:1.

OVER DE EERSTELINGEN VAN DE VRUCHTEN EN DE TIENDEN.

I. Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:19. Mozes voegt nog twee verordeningen bij deze geboden en rechten, betrefende de heilige gaven, die merendeels ingrijpen in het burgerlijk en huiselijk leven, in betrekking met de eerstelingen en tweede tienden (Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:15) om tot besluit nog eenmaal daarop terug te komen, waarom het hem bij zijn rede voornamelijk te doen was, op de gehoorzaamheid aan Gods wet van ganser harte en van ganser ziele (Deuteronomy 26:16) en tenslotte om het Verbond van de Sinaï, dat de Heere met Zijn volk gesloten had, van nu voor altijd als vernieuwd te verklaren.

Vers 1

1. Voorts zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen;

Deuteronomy 26:1.

OVER DE EERSTELINGEN VAN DE VRUCHTEN EN DE TIENDEN.

I. Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:19. Mozes voegt nog twee verordeningen bij deze geboden en rechten, betrefende de heilige gaven, die merendeels ingrijpen in het burgerlijk en huiselijk leven, in betrekking met de eerstelingen en tweede tienden (Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:15) om tot besluit nog eenmaal daarop terug te komen, waarom het hem bij zijn rede voornamelijk te doen was, op de gehoorzaamheid aan Gods wet van ganser harte en van ganser ziele (Deuteronomy 26:16) en tenslotte om het Verbond van de Sinaï, dat de Heere met Zijn volk gesloten had, van nu voor altijd als vernieuwd te verklaren.

1. Voorts zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen;

Vers 1

1. Voorts zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen;

Deuteronomy 26:1.

OVER DE EERSTELINGEN VAN DE VRUCHTEN EN DE TIENDEN.

I. Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:19. Mozes voegt nog twee verordeningen bij deze geboden en rechten, betrefende de heilige gaven, die merendeels ingrijpen in het burgerlijk en huiselijk leven, in betrekking met de eerstelingen en tweede tienden (Deuteronomy 26:1-Deuteronomy 26:15) om tot besluit nog eenmaal daarop terug te komen, waarom het hem bij zijn rede voornamelijk te doen was, op de gehoorzaamheid aan Gods wet van ganser harte en van ganser ziele (Deuteronomy 26:16) en tenslotte om het Verbond van de Sinaï, dat de Heere met Zijn volk gesloten had, van nu voor altijd als vernieuwd te verklaren.

1. Voorts zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, tot erfgoed geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen;

Vers 2

2. Zo zult gij nemen van de eerstelingen van a) alle vruchten van het land, die het eerste rijp zijn en dus het best, die gij opbrengen zult van uw land; dat u de HEERE, uw God, geeft, 1) gij hebt het om niet ontvangen, uit genade, geeft het alles om niet, uit dankbaarheid; en gijzult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats, die de HEERE, uw God, verkoren zal hebben, om zijn naam aldaar te doen wonen2) (Deuteronomy 12:14).

a) Exodus 23:19; Exodus 34:26 Leviticus 2:14; Leviticus 23:10 Numbers 15:17

1) Drie zaken had Israël hiermee te leren. Allereerst dat God, de Heere, de Gever is van alle goeds. Vervolgens, dat men zichzelf moest verloochenen, omdat het eerste rijpe moest worden gegeven, en eindelijk, dat aan God toekomt het beste wat een mensenkind bezit..

2) R.Bechaï zegt, dat de rijken deze eerstelingen brachten in gouden en zilveren korven, dat is (zoals Maimonides spreekt), in korven, die met goud en zilver bedekt waren. Ezechiël Spanheim merkt aan, over Kallimachus' lofzang aan Cerus, dat bij de heidenen gesproken wordt van dergelijke gouden korven, die de maagden van Athene op het feest van Bacchus droegen. Ingeval de korf, waarvan de wetgever hier spreekt, gemaakt was van deze, of van enige andere metalen, moest de priester die, naar zeggen van de joden, de eigenaar teruggeven, na ze geleegd te hebben. Maar indien het een teen korf was, was die met de eerstelingen voor de priester..

Vers 2

2. Zo zult gij nemen van de eerstelingen van a) alle vruchten van het land, die het eerste rijp zijn en dus het best, die gij opbrengen zult van uw land; dat u de HEERE, uw God, geeft, 1) gij hebt het om niet ontvangen, uit genade, geeft het alles om niet, uit dankbaarheid; en gijzult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats, die de HEERE, uw God, verkoren zal hebben, om zijn naam aldaar te doen wonen2) (Deuteronomy 12:14).

a) Exodus 23:19; Exodus 34:26 Leviticus 2:14; Leviticus 23:10 Numbers 15:17

1) Drie zaken had Israël hiermee te leren. Allereerst dat God, de Heere, de Gever is van alle goeds. Vervolgens, dat men zichzelf moest verloochenen, omdat het eerste rijpe moest worden gegeven, en eindelijk, dat aan God toekomt het beste wat een mensenkind bezit..

2) R.Bechaï zegt, dat de rijken deze eerstelingen brachten in gouden en zilveren korven, dat is (zoals Maimonides spreekt), in korven, die met goud en zilver bedekt waren. Ezechiël Spanheim merkt aan, over Kallimachus' lofzang aan Cerus, dat bij de heidenen gesproken wordt van dergelijke gouden korven, die de maagden van Athene op het feest van Bacchus droegen. Ingeval de korf, waarvan de wetgever hier spreekt, gemaakt was van deze, of van enige andere metalen, moest de priester die, naar zeggen van de joden, de eigenaar teruggeven, na ze geleegd te hebben. Maar indien het een teen korf was, was die met de eerstelingen voor de priester..

Vers 5

5. Dan zult gij voor het aangezicht van de HEERE, uw God, met luider stem betuigen 1) en uw zo-even aangevangen bekentenis voortzetten en zeggen: Mijn vader Jakob was een bedorven 2) Syriër, 3) die gedurig in gevaar was om te komen; en hij trok, door Gods genadige hulp gesterkt enuit de hand al van zijn vijanden a) gered, naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk, met slechts 70 zielen. b) Maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en veelvuldig volk (Exodus 1:6).

a) Genesis 31:22, b) Genesis 46:27

1) Deze betuigingen moest een belijdenis zijn, zoals Henry terecht aanmerkt: "Hij (nl. de Israëliet) moest gedenken en belijden de geringe oorsprong van dat volk, waarvan hij een lid was; hoe groot en aanzienlijk het zelf nu was, in vergelijking met het eerste beginsel hiervan, hetgeen arm en veracht was geweest, hetgeen dus in geheugen moest gehouden worden gedurende alle eeuwen van hun kerken.".

2) In het Hebreeuws Obeed. Met het Hebreeuwse woord wordt aangeduid, iemand, die in gevaar is van om te komen. Dit ziet op de toestand, waarin hij verkeerde, toen hij in Kanan woonde of naar Egypte trok, weinig in getal zijnde. Hij wordt Syriër of Arameër genaamd, omdat hij een geruime tijd in Syrië gewoond heeft en uit Syrische ouders gesproten was..

3) Jakob wordt hier met het volste recht een Syriër genoemd, door zijn langdurige verblijf daar; ook had hij Syrische ouders en voorouders (Rebekka, Abraham, Sara enz.). De Duitse vertaling hiervan luidt: "De Syriërs wilden mijn vader ombrengen". Maar het werkwoord dba betekent in Kal "omdwalen, rondzwerven, te gronde gaan" en Luther heeft het gelezen als "ombrengen, vernietigen". In de tekst vindt men een andere interpunctie, waardoor de betekenis luidt, "omzwervend, te gronde gaan of weggaand": om die reden heeft de Septuaginta vertaald: "Mijn vader verliet Syrië." Toch is het het beste de Hollandse vertaling aan te nemen. "Mijn vader was een bedorven Syriër", d.i. zijn leven was onveilig en stond ieder ogenblik op het spel, zodat het niets waard was..

Juist op Jakob (en niet, zoals andere uitleggers menen, op Abraham) hebben deze woorden betrekking, deels, omdat eerst door hem het moederland (Syrië of Aram) vaarwel werd gezegd, deels omdat het volk van hem (Israël of Jakob) de naam ontving, en hij dus in engere zin de stamvader van het woord is. Door die vingerwijzing op de nood en het gevaar van ondergang, waarin deze zich bevonden had, op zijn rondzwerving, nu hier, dan daar, in vreemde landen, waar hij zelfs geen enkel plaatsje het zijne noemen kon, en ook door de herinnering aan hetzelfde lot, dat zijn nakomelingen hadden gehad, die desalniettemin zich ontplooid hadden tot een buitengewoon grote menigte, die wonderlijk uit de druk van Egypte verlost en in een schoon land binnengeleid waren, moest de Israëliet bewust worden van Gods grote weldaden, die hem tot een zelfstandig, gevestigd en rijk gezegend man hadden gemaakt; in erkentelijkheid hiervoor brengt hij dan zijn gaven als een betamelijke prijs tot de lof van de Heere en als een vrije schatting van zijn dankbaar hart..

Vers 5

5. Dan zult gij voor het aangezicht van de HEERE, uw God, met luider stem betuigen 1) en uw zo-even aangevangen bekentenis voortzetten en zeggen: Mijn vader Jakob was een bedorven 2) Syriër, 3) die gedurig in gevaar was om te komen; en hij trok, door Gods genadige hulp gesterkt enuit de hand al van zijn vijanden a) gered, naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig volk, met slechts 70 zielen. b) Maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en veelvuldig volk (Exodus 1:6).

a) Genesis 31:22, b) Genesis 46:27

1) Deze betuigingen moest een belijdenis zijn, zoals Henry terecht aanmerkt: "Hij (nl. de Israëliet) moest gedenken en belijden de geringe oorsprong van dat volk, waarvan hij een lid was; hoe groot en aanzienlijk het zelf nu was, in vergelijking met het eerste beginsel hiervan, hetgeen arm en veracht was geweest, hetgeen dus in geheugen moest gehouden worden gedurende alle eeuwen van hun kerken.".

2) In het Hebreeuws Obeed. Met het Hebreeuwse woord wordt aangeduid, iemand, die in gevaar is van om te komen. Dit ziet op de toestand, waarin hij verkeerde, toen hij in Kanan woonde of naar Egypte trok, weinig in getal zijnde. Hij wordt Syriër of Arameër genaamd, omdat hij een geruime tijd in Syrië gewoond heeft en uit Syrische ouders gesproten was..

3) Jakob wordt hier met het volste recht een Syriër genoemd, door zijn langdurige verblijf daar; ook had hij Syrische ouders en voorouders (Rebekka, Abraham, Sara enz.). De Duitse vertaling hiervan luidt: "De Syriërs wilden mijn vader ombrengen". Maar het werkwoord dba betekent in Kal "omdwalen, rondzwerven, te gronde gaan" en Luther heeft het gelezen als "ombrengen, vernietigen". In de tekst vindt men een andere interpunctie, waardoor de betekenis luidt, "omzwervend, te gronde gaan of weggaand": om die reden heeft de Septuaginta vertaald: "Mijn vader verliet Syrië." Toch is het het beste de Hollandse vertaling aan te nemen. "Mijn vader was een bedorven Syriër", d.i. zijn leven was onveilig en stond ieder ogenblik op het spel, zodat het niets waard was..

Juist op Jakob (en niet, zoals andere uitleggers menen, op Abraham) hebben deze woorden betrekking, deels, omdat eerst door hem het moederland (Syrië of Aram) vaarwel werd gezegd, deels omdat het volk van hem (Israël of Jakob) de naam ontving, en hij dus in engere zin de stamvader van het woord is. Door die vingerwijzing op de nood en het gevaar van ondergang, waarin deze zich bevonden had, op zijn rondzwerving, nu hier, dan daar, in vreemde landen, waar hij zelfs geen enkel plaatsje het zijne noemen kon, en ook door de herinnering aan hetzelfde lot, dat zijn nakomelingen hadden gehad, die desalniettemin zich ontplooid hadden tot een buitengewoon grote menigte, die wonderlijk uit de druk van Egypte verlost en in een schoon land binnengeleid waren, moest de Israëliet bewust worden van Gods grote weldaden, die hem tot een zelfstandig, gevestigd en rijk gezegend man hadden gemaakt; in erkentelijkheid hiervoor brengt hij dan zijn gaven als een betamelijke prijs tot de lof van de Heere en als een vrije schatting van zijn dankbaar hart..

Vers 7

7. Toen riepen wij tot de HEERE, de God van onze vaderen, die ons tot een grote menigte had uitgebreid; en de HEERE a) verhoorde onze stem en zag onze ellende aan, en onze arbeid en onze onderdrukking.

a) Exodus 2:23,

Hij is niet alleen de God, maar ook de Vader van onze vaderen, zoals hij ook de Vader van eeuwigheden en tijden is. O, wat een zalige gedachte, dat ook de voorvaders zich geen andere God wisten te herinneren als wij.

Vers 7

7. Toen riepen wij tot de HEERE, de God van onze vaderen, die ons tot een grote menigte had uitgebreid; en de HEERE a) verhoorde onze stem en zag onze ellende aan, en onze arbeid en onze onderdrukking.

a) Exodus 2:23,

Hij is niet alleen de God, maar ook de Vader van onze vaderen, zoals hij ook de Vader van eeuwigheden en tijden is. O, wat een zalige gedachte, dat ook de voorvaders zich geen andere God wisten te herinneren als wij.

Vers 9

9. En hij heeft ons gebracht tot deze plaats; en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honing, druivenmost, zoals Hij de God van onze vaderen, tot ons gesproken heeft (Exodus 3:8,Exodus 3:17).

In Deuteronomy 26:7 wordt Gods alwetendheid en genade, in Deuteronomy 26:8 Zijn macht en gerechtigheid en in Deuteronomy 26:9 Zijn goedheid en trouw geprezen..

Vers 9

9. En hij heeft ons gebracht tot deze plaats; en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honing, druivenmost, zoals Hij de God van onze vaderen, tot ons gesproken heeft (Exodus 3:8,Exodus 3:17).

In Deuteronomy 26:7 wordt Gods alwetendheid en genade, in Deuteronomy 26:8 Zijn macht en gerechtigheid en in Deuteronomy 26:9 Zijn goedheid en trouw geprezen..

Vers 10

10. En nu, zie, ik heb uit erkentelijkheid voor al deze weldaden gebracht de eerstelingen van de vrucht van dit land, dat gij, HEERE! mij gegeven hebt, als een verdere vervulling van de belofte omtrent het bezit van dit land! Dan, als gij aldus beleden hebt, zult gij ze, de in de korf gerangschikte vruchten, neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, opdat de priester, aan wie zij volgens (Numbers 18:13) te beurt vallen, ze neemt, en zult u buigen en aanbidden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en met een stille bede in het hart vandaar gaan;

Het baat niet om met een volle korf en een leeg hart te komen, de eerstelingen van de oogst, het beste van het hart, de inwendigste schuilhoeken alles moet de Heere gewijd worden. "Het eerste voor God en niet voor de satan! Jongelingen en maagden, offert de Heere de bloesem van uw jaren.".

Vers 10

10. En nu, zie, ik heb uit erkentelijkheid voor al deze weldaden gebracht de eerstelingen van de vrucht van dit land, dat gij, HEERE! mij gegeven hebt, als een verdere vervulling van de belofte omtrent het bezit van dit land! Dan, als gij aldus beleden hebt, zult gij ze, de in de korf gerangschikte vruchten, neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, opdat de priester, aan wie zij volgens (Numbers 18:13) te beurt vallen, ze neemt, en zult u buigen en aanbidden voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en met een stille bede in het hart vandaar gaan;

Het baat niet om met een volle korf en een leeg hart te komen, de eerstelingen van de oogst, het beste van het hart, de inwendigste schuilhoeken alles moet de Heere gewijd worden. "Het eerste voor God en niet voor de satan! Jongelingen en maagden, offert de Heere de bloesem van uw jaren.".

Vers 11

11. En gij zult daarna, bij de daarop volgende offermaaltijd, vrolijk zijn over al het goede, dat de HEERE, uw God, zo rijkelijk aan u en uw huis gegeven heeft; en gij zult niet zelfzuchtig u op u zelf houden, maar gij zult anderen nodigen; dan zult gij u verheugen, gij en de Leviet, en de vreemdeling, die in het midden van u is, en die gij genodigd hebt (Deuteronomy 12:7,Deuteronomy 12:12,Deuteronomy 12:18 vv.).

Het was een instelling dat Deuteronomy 26:5-Deuteronomy 26:11 op het Paasfeest een onderwerp van gesprek uitmaakte. Er zijn twee soorten van eerstelingen te onderscheiden. 1e. De feestelijke eerstelingoffers, die het volk als geheel moest brengen (de eerstelingschoven tot feestelijke opening van de oogst op de tweede dag van het Pascha, de twee eerstelingbroden op Pinksteren, het eigenlijke oogstfeest (Leviticus 23:9-Leviticus 23:22). 2e. De gaven van de eerstelingen, die ieder Israëliet van alle voortbrengselen van de landbouw, of in rauwe, natuurlijke toestand (koren, fruit, eerstelingen van de wol bij het schapenscheren), f voor menselijke voeding reeds toebereid (most, olie, meel, gort, deeg, enz.) tot het heiligdom moest brengen (Exodus 23:19 Numbers 15:17, Deuteronomy 18:4; 2 Chronicles 1:5 ). De laatste gave moest altijd van het beste geschieden; evenwel werd de grootte van de gave altijd aan ieders goede wil overgelaten (Exodus 23:19 Deuteronomy 16:10 ). Volgens latere gewoonte vond zij plaats tussen Pinksteren en het feest van de tempelvernieuwing (25 Chisleu = december, 1 Makk.4:59), en werd ten behoeve van haar het land later in 24 offerafdelingen verdeeld (beantwoordende aan de 24 priesterklassen 1 Chronicles 25:1), waarvan ieder een eigen hoofdstad en aanvoerder had. Vandaar kwamen allen die tot zo'n afdeling of "kring" behoorden, tezamen, terwijl zij de vruchten, schoon versierd en geordend met zich meevoerden in korven (onderop gerste-aren, dan korenaren, vervolgens olijven, dadels, granaatappels, vijgen en bovenop de druiven, alle vruchten, die zij na ze eerst getekend te hebben, uit hun overvloedige oogst uitgelezen hadden. Gezamenlijk braken zij dan onder hun gemeenschappelijke aanvoerder op naar de plaats van het heiligdom. Een rijkelijk versierde os werd vooruitgedreven, als het dankoffer van de gehele menigte, die volgde, terwijl zij de blijdschap en dankbaarheid hun harten aan de dag legden door gejuich en schalmeigefluit. Al psalmende betraden zij het gebergte en de tempelstad, en de verheugde menigte liet Psalms 122:1 over de bergen weergalmen: "Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem! Jeruzalem is gebouwd als een stad die wel samengevoegd is." Dicht bij Jeruzalem gekomen, zonden zij boden vooruit, om de bewoners van hun komst te verwittigen. Dan werd er geen gezantschap afgezonden, om hen af te halen en met gejuich ontmoetten de twee troepen elkaar. Er was gepraat, gezang en gejoel, terwijl de kennismaking van vroeger weer werd aangeknoopt. Gezamenlijk trok men nu naar de tempel, waar de schaterende menigte door het gezang van de Levieten werd begroet, die juichten en zongen: "Ik zal u verhogen Heere, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd (Psalms 30:2). Nu had het aanbieden aan de Heere plaats, op de in de tekst vermelde manier..

God ziet graag een vrolijk gelaat. De gehele goddelijke openbaring is vol van de bekendmaking hiervan. Israël was een gelukkig en vrolijk volk zolang het zijn gelaat naar zijn God gekeerd had; ook de bloem is het schoonst als zij haar kelk naar de zon keert. Gods heerlijkheid doet door haar stralen Israëls eredienst onder alle anderen uitblinken..

Vers 11

11. En gij zult daarna, bij de daarop volgende offermaaltijd, vrolijk zijn over al het goede, dat de HEERE, uw God, zo rijkelijk aan u en uw huis gegeven heeft; en gij zult niet zelfzuchtig u op u zelf houden, maar gij zult anderen nodigen; dan zult gij u verheugen, gij en de Leviet, en de vreemdeling, die in het midden van u is, en die gij genodigd hebt (Deuteronomy 12:7,Deuteronomy 12:12,Deuteronomy 12:18 vv.).

Het was een instelling dat Deuteronomy 26:5-Deuteronomy 26:11 op het Paasfeest een onderwerp van gesprek uitmaakte. Er zijn twee soorten van eerstelingen te onderscheiden. 1e. De feestelijke eerstelingoffers, die het volk als geheel moest brengen (de eerstelingschoven tot feestelijke opening van de oogst op de tweede dag van het Pascha, de twee eerstelingbroden op Pinksteren, het eigenlijke oogstfeest (Leviticus 23:9-Leviticus 23:22). 2e. De gaven van de eerstelingen, die ieder Israëliet van alle voortbrengselen van de landbouw, of in rauwe, natuurlijke toestand (koren, fruit, eerstelingen van de wol bij het schapenscheren), f voor menselijke voeding reeds toebereid (most, olie, meel, gort, deeg, enz.) tot het heiligdom moest brengen (Exodus 23:19 Numbers 15:17, Deuteronomy 18:4; 2 Chronicles 1:5 ). De laatste gave moest altijd van het beste geschieden; evenwel werd de grootte van de gave altijd aan ieders goede wil overgelaten (Exodus 23:19 Deuteronomy 16:10 ). Volgens latere gewoonte vond zij plaats tussen Pinksteren en het feest van de tempelvernieuwing (25 Chisleu = december, 1 Makk.4:59), en werd ten behoeve van haar het land later in 24 offerafdelingen verdeeld (beantwoordende aan de 24 priesterklassen 1 Chronicles 25:1), waarvan ieder een eigen hoofdstad en aanvoerder had. Vandaar kwamen allen die tot zo'n afdeling of "kring" behoorden, tezamen, terwijl zij de vruchten, schoon versierd en geordend met zich meevoerden in korven (onderop gerste-aren, dan korenaren, vervolgens olijven, dadels, granaatappels, vijgen en bovenop de druiven, alle vruchten, die zij na ze eerst getekend te hebben, uit hun overvloedige oogst uitgelezen hadden. Gezamenlijk braken zij dan onder hun gemeenschappelijke aanvoerder op naar de plaats van het heiligdom. Een rijkelijk versierde os werd vooruitgedreven, als het dankoffer van de gehele menigte, die volgde, terwijl zij de blijdschap en dankbaarheid hun harten aan de dag legden door gejuich en schalmeigefluit. Al psalmende betraden zij het gebergte en de tempelstad, en de verheugde menigte liet Psalms 122:1 over de bergen weergalmen: "Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem! Jeruzalem is gebouwd als een stad die wel samengevoegd is." Dicht bij Jeruzalem gekomen, zonden zij boden vooruit, om de bewoners van hun komst te verwittigen. Dan werd er geen gezantschap afgezonden, om hen af te halen en met gejuich ontmoetten de twee troepen elkaar. Er was gepraat, gezang en gejoel, terwijl de kennismaking van vroeger weer werd aangeknoopt. Gezamenlijk trok men nu naar de tempel, waar de schaterende menigte door het gezang van de Levieten werd begroet, die juichten en zongen: "Ik zal u verhogen Heere, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd (Psalms 30:2). Nu had het aanbieden aan de Heere plaats, op de in de tekst vermelde manier..

God ziet graag een vrolijk gelaat. De gehele goddelijke openbaring is vol van de bekendmaking hiervan. Israël was een gelukkig en vrolijk volk zolang het zijn gelaat naar zijn God gekeerd had; ook de bloem is het schoonst als zij haar kelk naar de zon keert. Gods heerlijkheid doet door haar stralen Israëls eredienst onder alle anderen uitblinken..

Vers 13

13. En gij zult bij uw verschijnen op het volgende Paasfeest rekenschap afleggen, dat gij de tiendeninstelling geregeld zijt nagekomen, en, als gij dit dan met een volkomen gerust geweten kunt betuigen, voor het aangezicht van de HEERE, uw God zeggen: Ik heb het heilige, dat U toebehoort, uit het huis, uit mijn huis weggenomen, tevoorschijn gehaald, alles, wat ik van mijn inkomen moest geven, genomen; en heb het ook aan de Leviet en aan de vreemdeling, aan de wees en aan de weduwe gegeven, a) naar al Uw geboden, die Gij mij geboden hebt; ik heb niets van uw geboden overtreden en niets vergeten.

a)Deuteronomy 14:27

Men zou hier allicht een Farizeeërsbede veronderstellen, maar niet met minder recht, de Farizeeër beroemde zich ongevraagd op dingen van eigen vinding; hier wordt rekenschap gevraagd van een belangrijk en gewichtig gebod. Deze belijdenis was een degelijk middel om het gebod te doen nakomen; "want ofschoon sommigen, wanneer dit alleen aan hun geweten gelaten was, zich hierover mochten tevreden stellen, in het nalaten van deze belijdenis, zouden er echter weinigen gevonden worden, die zo onbeschaamd goddeloos waren, om aan God zelf op een plechtige wijze leugen te verklaren, wanneer op hen de verplichting lag om deze belijdenis in het openbaar aan het huis van de Heere te doen.".

Vers 13

13. En gij zult bij uw verschijnen op het volgende Paasfeest rekenschap afleggen, dat gij de tiendeninstelling geregeld zijt nagekomen, en, als gij dit dan met een volkomen gerust geweten kunt betuigen, voor het aangezicht van de HEERE, uw God zeggen: Ik heb het heilige, dat U toebehoort, uit het huis, uit mijn huis weggenomen, tevoorschijn gehaald, alles, wat ik van mijn inkomen moest geven, genomen; en heb het ook aan de Leviet en aan de vreemdeling, aan de wees en aan de weduwe gegeven, a) naar al Uw geboden, die Gij mij geboden hebt; ik heb niets van uw geboden overtreden en niets vergeten.

a)Deuteronomy 14:27

Men zou hier allicht een Farizeeërsbede veronderstellen, maar niet met minder recht, de Farizeeër beroemde zich ongevraagd op dingen van eigen vinding; hier wordt rekenschap gevraagd van een belangrijk en gewichtig gebod. Deze belijdenis was een degelijk middel om het gebod te doen nakomen; "want ofschoon sommigen, wanneer dit alleen aan hun geweten gelaten was, zich hierover mochten tevreden stellen, in het nalaten van deze belijdenis, zouden er echter weinigen gevonden worden, die zo onbeschaamd goddeloos waren, om aan God zelf op een plechtige wijze leugen te verklaren, wanneer op hen de verplichting lag om deze belijdenis in het openbaar aan het huis van de Heere te doen.".

Vers 14

14. Ik heb daarvan niet gegeten in mijn leed, of in rouwklagen, niets ervan gebruikt voor een dodenmaal bij een sterfgeval in mijn eigen huis; evenmin heb ik het in armoede verteerd of in droefheid gegeven en er maaltijd mee gehouden, en ik heb daarvan niets weggenomen tot iets onreins, noch tot vleselijke lusten, noch tot toverij, ook heb ik het niet, toen ik zelf in een onreine toestand verkeerde aan de Levieten gegeven, noch daarvan gegeven hebben tot een dode, 1) tot een trouwmaaltijd a) in andermans huis; ik ben de stem van de HEERE, mijn God, gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles wat Gij mij geboden hebt.

a) Hosea9:4 Jeremiah 16:7; 2 Samuel 3:35

1) Tot een dode. Hoogstwaarschijnlijk ziet dit op het heersend gebruik, om in het sterfhuis van vrienden of nabestaanden spijs of drank te brengen, als bewijs van deelneming. Het sterfhuis was echter onrein, en wie daarin ging, was Levitisch onrein..

Bij de Egyptenaren, van wie de Joden natuurlijk zeer gemakkelijk iets overnamen, was het de gewoonte het oogstfeest, of het feest van Isis, met allerlei treurigheid en misbaar te vieren, zoals Diodorus Siculus verhaalt..

Vers 14

14. Ik heb daarvan niet gegeten in mijn leed, of in rouwklagen, niets ervan gebruikt voor een dodenmaal bij een sterfgeval in mijn eigen huis; evenmin heb ik het in armoede verteerd of in droefheid gegeven en er maaltijd mee gehouden, en ik heb daarvan niets weggenomen tot iets onreins, noch tot vleselijke lusten, noch tot toverij, ook heb ik het niet, toen ik zelf in een onreine toestand verkeerde aan de Levieten gegeven, noch daarvan gegeven hebben tot een dode, 1) tot een trouwmaaltijd a) in andermans huis; ik ben de stem van de HEERE, mijn God, gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles wat Gij mij geboden hebt.

a) Hosea9:4 Jeremiah 16:7; 2 Samuel 3:35

1) Tot een dode. Hoogstwaarschijnlijk ziet dit op het heersend gebruik, om in het sterfhuis van vrienden of nabestaanden spijs of drank te brengen, als bewijs van deelneming. Het sterfhuis was echter onrein, en wie daarin ging, was Levitisch onrein..

Bij de Egyptenaren, van wie de Joden natuurlijk zeer gemakkelijk iets overnamen, was het de gewoonte het oogstfeest, of het feest van Isis, met allerlei treurigheid en misbaar te vieren, zoals Diodorus Siculus verhaalt..

Vers 15

15. Zie dan ook verder neerwaarts van uw heilige woning, van de hemel, a) en zegen uw volk Israël en het land, dat gij ons gegeven hebt, zoals Gij aan onze vaderen gezworen hebt; een land van melk en honing, vrucht en most, vloeiende, en geef vooral mij, ook mij een zegen in de toekomst.

a) Isaiah 63:15

Daar in het belang van de Levieten, vreemdelingen en weduwen zoveel gelegen lag aan de strikte waarneming van de tiendwetten, en men voor haar vervulling kan noch mag waken langs de burgerlijke- of politieweg, stelt Mozes hier een geestelijke controle in, terwijl hij verordent, dat ieder Israëliet op ieder 3e of 6e jaar, van het Sabbatsjaar af te rekenen, voor God rekenschap moet afleggen, of hij wel in deze vervulling volgens plicht en geweten gehandeld heeft; en slechts aan hem, die vrij en met een goed geweten getuigenis kan afleggen, staat de bede vrij. "Och, Heere, geef heil, och, Heere, geef zegen, ook voor het vervolg." Maar dit bericht handelt er niet alleen over of wel alles wat behoorde, is gegeven; maar ook hierover of de tiende niet Levitisch verontreinigd is, of zij in onreine toestand gegeven en tot onreine doeleinden gebruikt is, zoals vooral in Egypte plaats had, waar een groot gedeelte voor wellustige doeleinden gebruikt werd, zoals naderhand ook bij Bal en Astaroth en de Syrische Cyble, wier dienst met de grofste wellustpleging gepaard ging, vooral bij Sukkoth (= tenten; waarin de tempelvrouwen bewaard werden); overigens mocht men voor een tijd nemen van het ter zijde gestelde, als men het genomene maar nauwkeurig teruggaf; maar allerminst mocht men ervan nemen voor een dodenmaal, noch bij zichzelf, noch bij anderen; want anders was het de gewoonte een ander te troosten door het toezenden van keurige levensmiddelen en het aanzetten tot eten, hetgeen de Israëliet, die zo vurig en hartstochtelijk was, veel spoediger naliet in droefheid dan de westerling. Het woord: "tot een dode" is in andere vertalingen vertaald met: "voor een dode" en dit hiermee in betrekking gebracht, dat de Israëlieten de heidenen niet waren nagevolgd, wier gewoonte was bij de graven van de doden spijs en drank te stellen. Doch het blijkt niet, dat de heidenen iets van hun tienden of eerstelingen bij de graven gezet hebben, noch ook dat dit alleen door hen gedaan is in de oogsttijd: maar veeleer, dat ze daartoe gebruikt hebben gewoon brood en gewone wijn, die zij te allen tijde, na het begraven, op het graf plaatsten!.

Doch niets verhindert ons om het op beide te doen betrekking hebben. Nadat Mozes zijn wetsontwikkeling met een gebed besloten heeft, en daarmee te kennen gegeven, "dat het gebed de ziel is, die alleen aan het lichaam van de uiterlijke werken van de wet leven en waarde kan bijzetten," vat hij tenslotte de gehele inhoud van zijn rede in die krachtige aansporing tezamen: Israël moet, door van ganser harte en ganser ziele Zijn geboden na te komen, de Heere gelegenheid geven om de beloofde heerlijkheid aan Zijn volk te kunnen vervullen..

Juist bij deze gelegenheid, waarbij zich Israël over de goddelijke weldaden voor het aangezicht van de Heere verheugde, moest hij evenzeer denken aan zijn persoonlijke verplichting tot heiliging en reiniging, als daaraan, dat hem deze weldaden ten gevolge van Gods algemene belofte en als een lid van het volk van het verbond ten deel werden..

Vers 15

15. Zie dan ook verder neerwaarts van uw heilige woning, van de hemel, a) en zegen uw volk Israël en het land, dat gij ons gegeven hebt, zoals Gij aan onze vaderen gezworen hebt; een land van melk en honing, vrucht en most, vloeiende, en geef vooral mij, ook mij een zegen in de toekomst.

a) Isaiah 63:15

Daar in het belang van de Levieten, vreemdelingen en weduwen zoveel gelegen lag aan de strikte waarneming van de tiendwetten, en men voor haar vervulling kan noch mag waken langs de burgerlijke- of politieweg, stelt Mozes hier een geestelijke controle in, terwijl hij verordent, dat ieder Israëliet op ieder 3e of 6e jaar, van het Sabbatsjaar af te rekenen, voor God rekenschap moet afleggen, of hij wel in deze vervulling volgens plicht en geweten gehandeld heeft; en slechts aan hem, die vrij en met een goed geweten getuigenis kan afleggen, staat de bede vrij. "Och, Heere, geef heil, och, Heere, geef zegen, ook voor het vervolg." Maar dit bericht handelt er niet alleen over of wel alles wat behoorde, is gegeven; maar ook hierover of de tiende niet Levitisch verontreinigd is, of zij in onreine toestand gegeven en tot onreine doeleinden gebruikt is, zoals vooral in Egypte plaats had, waar een groot gedeelte voor wellustige doeleinden gebruikt werd, zoals naderhand ook bij Bal en Astaroth en de Syrische Cyble, wier dienst met de grofste wellustpleging gepaard ging, vooral bij Sukkoth (= tenten; waarin de tempelvrouwen bewaard werden); overigens mocht men voor een tijd nemen van het ter zijde gestelde, als men het genomene maar nauwkeurig teruggaf; maar allerminst mocht men ervan nemen voor een dodenmaal, noch bij zichzelf, noch bij anderen; want anders was het de gewoonte een ander te troosten door het toezenden van keurige levensmiddelen en het aanzetten tot eten, hetgeen de Israëliet, die zo vurig en hartstochtelijk was, veel spoediger naliet in droefheid dan de westerling. Het woord: "tot een dode" is in andere vertalingen vertaald met: "voor een dode" en dit hiermee in betrekking gebracht, dat de Israëlieten de heidenen niet waren nagevolgd, wier gewoonte was bij de graven van de doden spijs en drank te stellen. Doch het blijkt niet, dat de heidenen iets van hun tienden of eerstelingen bij de graven gezet hebben, noch ook dat dit alleen door hen gedaan is in de oogsttijd: maar veeleer, dat ze daartoe gebruikt hebben gewoon brood en gewone wijn, die zij te allen tijde, na het begraven, op het graf plaatsten!.

Doch niets verhindert ons om het op beide te doen betrekking hebben. Nadat Mozes zijn wetsontwikkeling met een gebed besloten heeft, en daarmee te kennen gegeven, "dat het gebed de ziel is, die alleen aan het lichaam van de uiterlijke werken van de wet leven en waarde kan bijzetten," vat hij tenslotte de gehele inhoud van zijn rede in die krachtige aansporing tezamen: Israël moet, door van ganser harte en ganser ziele Zijn geboden na te komen, de Heere gelegenheid geven om de beloofde heerlijkheid aan Zijn volk te kunnen vervullen..

Juist bij deze gelegenheid, waarbij zich Israël over de goddelijke weldaden voor het aangezicht van de Heere verheugde, moest hij evenzeer denken aan zijn persoonlijke verplichting tot heiliging en reiniging, als daaraan, dat hem deze weldaden ten gevolge van Gods algemene belofte en als een lid van het volk van het verbond ten deel werden..

Vers 16

16. Op deze dag, waarop ik dit alles tot u gesproken heb, gebiedt u de HEERE, 1) uw God, evenals aan uw vaderen bij Horeb door mijn mond, deze instellingen en rechten te doen; houdt dan en doet ze met uw gehele hart en met uw gehele ziel.

1) Mozes bekrachtigt hier de voorschriften van de Heere: Zij zijn bevelen van God, geen voortbrengselen van eigen wijsheid of eigen gezag; de oneindige wijsheid gaf ze en maakte ze verbindend. Zij zijn Gods wetten, daarom zult gij ze nakomen, want daarvoor zijn zij u gegeven; volbrengt ze en redeneert er niet over; volbrengt ze en doet er niets af; volbrengt ze niet zorgeloos en huichelachtig, maar met uw gehele hart en uw gehele ziel.

Is het niet alsof de woorden van deze tekst in Jezus' tijd gesproken werden? God vindt niets zo vervelend als misvatting van Zijn openbaring. Dubbel gelukkig is hij, die overal de vaderhand van God in ziet, ook als die ons kastijdt..

Wederom brengt hij in herinnering, dat God de auteur van de wet is, opdat Zijn Majesteit hen des te meer zou aanzetten tot gehoorzaamheid. En dit niet alleen, maar omdat in het bijzonder de wet hun was overgeleverd, opdat zij zou waargenomen worden. Hierom vermaant hij hen, dat zij ijverig hun zinnen zouden zetten op datgene, wat God beval waar te nemen, omdat de mensen als het ware in het oefenen van hun plichten verslappen, indien zij niet gedurig weer worden aangespoord.. 17. Heden a)hebt gij de HEERE, terwijl Hij uw woorden gehoord en aangenomen heeft, doen zeggen, op Zijn beurt de verzekering doen geven, dat Hij u tot een God zijn zal, en dat gij zult wandelen in zijn wegen, en houden zijn instellingen, en zijn geboden, en zijn rechten, en dat gij aan zijn stem zult gehoorzaam zijn.

a) Genesis 17:7

Hier is een grote overeenkomst met het vragen bij het sacrament van de doop (1 Peter 3:21)

Vers 16

16. Op deze dag, waarop ik dit alles tot u gesproken heb, gebiedt u de HEERE, 1) uw God, evenals aan uw vaderen bij Horeb door mijn mond, deze instellingen en rechten te doen; houdt dan en doet ze met uw gehele hart en met uw gehele ziel.

1) Mozes bekrachtigt hier de voorschriften van de Heere: Zij zijn bevelen van God, geen voortbrengselen van eigen wijsheid of eigen gezag; de oneindige wijsheid gaf ze en maakte ze verbindend. Zij zijn Gods wetten, daarom zult gij ze nakomen, want daarvoor zijn zij u gegeven; volbrengt ze en redeneert er niet over; volbrengt ze en doet er niets af; volbrengt ze niet zorgeloos en huichelachtig, maar met uw gehele hart en uw gehele ziel.

Is het niet alsof de woorden van deze tekst in Jezus' tijd gesproken werden? God vindt niets zo vervelend als misvatting van Zijn openbaring. Dubbel gelukkig is hij, die overal de vaderhand van God in ziet, ook als die ons kastijdt..

Wederom brengt hij in herinnering, dat God de auteur van de wet is, opdat Zijn Majesteit hen des te meer zou aanzetten tot gehoorzaamheid. En dit niet alleen, maar omdat in het bijzonder de wet hun was overgeleverd, opdat zij zou waargenomen worden. Hierom vermaant hij hen, dat zij ijverig hun zinnen zouden zetten op datgene, wat God beval waar te nemen, omdat de mensen als het ware in het oefenen van hun plichten verslappen, indien zij niet gedurig weer worden aangespoord.. 17. Heden a)hebt gij de HEERE, terwijl Hij uw woorden gehoord en aangenomen heeft, doen zeggen, op Zijn beurt de verzekering doen geven, dat Hij u tot een God zijn zal, en dat gij zult wandelen in zijn wegen, en houden zijn instellingen, en zijn geboden, en zijn rechten, en dat gij aan zijn stem zult gehoorzaam zijn.

a) Genesis 17:7

Hier is een grote overeenkomst met het vragen bij het sacrament van de doop (1 Peter 3:21)

Vers 18

18. En de HEERE heeft u heden van uw kant doen zeggen, dat gij Hem tot een volk a) van het eigendom zult zijn, zoals Hij u reeds bij de eerste Verbondsluiting gesproken heeft, en onder het beding, dat gij al zijn geboden zult houden.

a) Exodus 19:5 Deuteronomy 7:6; Deuteronomy 14:2

Vers 18

18. En de HEERE heeft u heden van uw kant doen zeggen, dat gij Hem tot een volk a) van het eigendom zult zijn, zoals Hij u reeds bij de eerste Verbondsluiting gesproken heeft, en onder het beding, dat gij al zijn geboden zult houden.

a) Exodus 19:5 Deuteronomy 7:6; Deuteronomy 14:2

Vers 19

19. Opdat 1)Hij u, terwijl hiertoe door de vernieuwing van dit Verbond de weg gebaand wordt, alzo boven al de volken, die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof en tot een naam en tot heerlijkheid; en opdat gij, waarmee nu reeds een aanvang gemaakt is, een heilig volk 2) zijtde HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft, dat gij zou zijn.

Deuteronomy 7:6 Isaiah 62:3, Jeremiah 13:11; Jeremiah 33:9 Zephaniah 3:19,

1) Wanneer Jehova door Zijn Geest en genade teweegbrengt, dat niet alleen Zijn Kerk de inwendige schone siertrekken van Zijn heerlijk beeld in de kracht van ware godzaligheid en in de sieraden van de heiligheid naar buiten glansrijk vertoont, maar dat ook Zijn liefdewonderen om de Kerk te redden, te bewaren, te beschermen en haar met allerlei zichtbare zegeningen te begunstigen, openbaar worden, dan wordt zij loffelijk bij de inwoners van de aarde, zodat een naam en roem van haar uitgaat, de volkeren van de aarde, ja zelfs de vijanden achting voor haar krijgen en tot haar lof spreken als van een volk, dat God zeer dierbaar is..

In deze laatste verzen ligt wederom het gehele karakter van het Oude Verbond: dit ben Ik voor u, wat zijt gij voor Mij? "Iets te zijn tot prijs van God is het laatste doel van alle openbaringen en van alle voorbereidingen voor Gods Koninkrijk.".

De heiligheid is de tweede en voornaamste tiende, die aan God gegeven moet worden en "die ieder Israëlitisch huis in een heiligdom veranderde.".

2) De heiligheid van Zijn volk was het doel van de verlossing, was het einddoel, waarom Hij Israël zich tot een volk had aangenomen..

Vers 19

19. Opdat 1)Hij u, terwijl hiertoe door de vernieuwing van dit Verbond de weg gebaand wordt, alzo boven al de volken, die Hij gemaakt heeft, hoog zette, tot lof en tot een naam en tot heerlijkheid; en opdat gij, waarmee nu reeds een aanvang gemaakt is, een heilig volk 2) zijtde HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft, dat gij zou zijn.

Deuteronomy 7:6 Isaiah 62:3, Jeremiah 13:11; Jeremiah 33:9 Zephaniah 3:19,

1) Wanneer Jehova door Zijn Geest en genade teweegbrengt, dat niet alleen Zijn Kerk de inwendige schone siertrekken van Zijn heerlijk beeld in de kracht van ware godzaligheid en in de sieraden van de heiligheid naar buiten glansrijk vertoont, maar dat ook Zijn liefdewonderen om de Kerk te redden, te bewaren, te beschermen en haar met allerlei zichtbare zegeningen te begunstigen, openbaar worden, dan wordt zij loffelijk bij de inwoners van de aarde, zodat een naam en roem van haar uitgaat, de volkeren van de aarde, ja zelfs de vijanden achting voor haar krijgen en tot haar lof spreken als van een volk, dat God zeer dierbaar is..

In deze laatste verzen ligt wederom het gehele karakter van het Oude Verbond: dit ben Ik voor u, wat zijt gij voor Mij? "Iets te zijn tot prijs van God is het laatste doel van alle openbaringen en van alle voorbereidingen voor Gods Koninkrijk.".

De heiligheid is de tweede en voornaamste tiende, die aan God gegeven moet worden en "die ieder Israëlitisch huis in een heiligdom veranderde.".

2) De heiligheid van Zijn volk was het doel van de verlossing, was het einddoel, waarom Hij Israël zich tot een volk had aangenomen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-26.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile