Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-6.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 61 Samuel 6:1.
DE ARK VAN HET VERBOND WORDT WEER TOT DE ISRAELIETEN GEZONDEN.
I. 1 Samuel 6:1-1 Samuel 6:7:1. Nadat de ark zeven maanden in het land van de Filistijnen geweest is, wordt zij door deze volgens de raad van de priesters en waarzeggers op een nieuwe wagen geplaatst, die door jonge zogende koeien getrokken wordt en zo naar Israël teruggezonden. Geschenken ter verzoening zijn daarbij geplaatst en opzettelijk laten de vorsten van de Filistijnen de wagen aan de koeien over om de macht van Israëls God op de proef te stellen. De koeien, hoewel zij haar verlangen naar de achtergebleven kalveren door onophoudelijk loeien te kennen geven, gaan de rechte weg, zonder rechts of links af te dwalen en brengen de wagen bij een grote steen aan de grenzen van de stad Beth-Semes. Daar is men juist met de tarweoogst bezig; men verheugt zich zeer, als men weer de ark van de Heere ziet. De Levieten heffen haar van de wagen af en zetten haar met het kistje, dat de gouden kleinoden van de Filistijnen bevat, op de steen neer; vervolgens wordt het hout van de wagen tot een brandoffer gebezigd, waartoe men de koeien neemt, en op dit offer volgen nog andere. De ark van het verbond brengt echter ook de Bethsemieten verderf aan, omdat velen van hen zich bezondigen door een nieuwsgierig beschouwen, dat met de heiligheid van de woonplaats van de Heere in strijd is; daarom worden de burgers van Kirjath-Jearim verzocht, het heiligdom naar hun stad te halen en op de hoogte van hun stad te plaatsen, hetgeen zij dan ook doen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 61 Samuel 6:1.
DE ARK VAN HET VERBOND WORDT WEER TOT DE ISRAELIETEN GEZONDEN.
I. 1 Samuel 6:1-1 Samuel 6:7:1. Nadat de ark zeven maanden in het land van de Filistijnen geweest is, wordt zij door deze volgens de raad van de priesters en waarzeggers op een nieuwe wagen geplaatst, die door jonge zogende koeien getrokken wordt en zo naar Israël teruggezonden. Geschenken ter verzoening zijn daarbij geplaatst en opzettelijk laten de vorsten van de Filistijnen de wagen aan de koeien over om de macht van Israëls God op de proef te stellen. De koeien, hoewel zij haar verlangen naar de achtergebleven kalveren door onophoudelijk loeien te kennen geven, gaan de rechte weg, zonder rechts of links af te dwalen en brengen de wagen bij een grote steen aan de grenzen van de stad Beth-Semes. Daar is men juist met de tarweoogst bezig; men verheugt zich zeer, als men weer de ark van de Heere ziet. De Levieten heffen haar van de wagen af en zetten haar met het kistje, dat de gouden kleinoden van de Filistijnen bevat, op de steen neer; vervolgens wordt het hout van de wagen tot een brandoffer gebezigd, waartoe men de koeien neemt, en op dit offer volgen nog andere. De ark van het verbond brengt echter ook de Bethsemieten verderf aan, omdat velen van hen zich bezondigen door een nieuwsgierig beschouwen, dat met de heiligheid van de woonplaats van de Heere in strijd is; daarom worden de burgers van Kirjath-Jearim verzocht, het heiligdom naar hun stad te halen en op de hoogte van hun stad te plaatsen, hetgeen zij dan ook doen.
Vers 1
1. Toen nu, zoals in het vorige hoofdstuk is meegedeeld, de ark van de HEERE zeven maanden 1) in het land van de Filistijnen geweest was, en zij daar in alle steden, waar zij geweest was, verderf had teweeggebracht, zodat men besloot haar naar Israël terug te zenden;1) Zeven maanden waren zij gestraft, omdat zij de ark niet eerder wilden terugzenden. Zondaars verlengen dikwijls hun ellenden, omdat zij weigeren van hun zonde te scheiden..
Vers 1
1. Toen nu, zoals in het vorige hoofdstuk is meegedeeld, de ark van de HEERE zeven maanden 1) in het land van de Filistijnen geweest was, en zij daar in alle steden, waar zij geweest was, verderf had teweeggebracht, zodat men besloot haar naar Israël terug te zenden;1) Zeven maanden waren zij gestraft, omdat zij de ark niet eerder wilden terugzenden. Zondaars verlengen dikwijls hun ellenden, omdat zij weigeren van hun zonde te scheiden..
Vers 2
2. Zo riepen de Filistijnen, toen zij hun voornemen ten uitvoer wilden brengen, de priesters en de waarzeggers, om in deze zaak raad te geven, zeggende: Wat zullen wij met de ark van de HEERE doen, wanneer wij haar thans weer terugzenden? laat ons weten, waarmee wij ze naar haar plaats zenden zullen; 1) op welke wijze en onder welke plechtigheden zullen wij dat doen?1) Zij hadden Dagon buiten de grenzen moeten werpen en daarentegen de machtige God van Israël, de HEERE, tot hun beschermer moeten kiezen; zij besluiten echter in plaats daarvan, de ark buiten te stoten en Dagon te behouden. Zo doen goddeloze mensen, zij denken er slechts over, hoe zij bevrijd worden van God en Zijn verborgen plagen, hoe zij zich aan Zijn tucht onttrekken zullen, en hoe zij zich aan de zonde vastklemmen en haar behouden zullen.
Vers 2
2. Zo riepen de Filistijnen, toen zij hun voornemen ten uitvoer wilden brengen, de priesters en de waarzeggers, om in deze zaak raad te geven, zeggende: Wat zullen wij met de ark van de HEERE doen, wanneer wij haar thans weer terugzenden? laat ons weten, waarmee wij ze naar haar plaats zenden zullen; 1) op welke wijze en onder welke plechtigheden zullen wij dat doen?1) Zij hadden Dagon buiten de grenzen moeten werpen en daarentegen de machtige God van Israël, de HEERE, tot hun beschermer moeten kiezen; zij besluiten echter in plaats daarvan, de ark buiten te stoten en Dagon te behouden. Zo doen goddeloze mensen, zij denken er slechts over, hoe zij bevrijd worden van God en Zijn verborgen plagen, hoe zij zich aan Zijn tucht onttrekken zullen, en hoe zij zich aan de zonde vastklemmen en haar behouden zullen.
Vers 3
3. Zij dan zeiden: Indien gij de ark van de God van Israël wegzendt, en wij moeten dit voornemen goedkeuren, zendt haar niet leeg weg, maar vergeldt Hem, de God van Israël, aan Wiens heiligdom gij u vergrepen hebt, geheel een schuldoffer tot uitdelging van de bedreven verkeerdheid, dan 1) zult gij, naar wij geloven, genezen worden, en u zal bekend worden, waarom zijn hand van u niet afwijkt, zo lang gij de ark nog niet teruggegeven hebt; met anderewoorden: wordt gij gezond wanneer gij naar onze raad handelt, zo hebt gij daarin een zeker teken, dat het ongeluk u niet toevallig overkomen is, maar een werk van Zijn hand is om u te straffen voor het behouden van Zijn heiligdom.1) De Priesters spraken hier voorwaardelijk. Zij zijn er zelf nog niet van overtuigd, of de ziekte een gevolg is van de ark, ja of nee. Zij raden echter de Filistijnen aan te doen en te handelen alsof de plaag hen daarom wel is overkomen en spreken nu van de z.g. wijgeschenken, die zij hebben te brengen als schuldoffer..
Vers 3
3. Zij dan zeiden: Indien gij de ark van de God van Israël wegzendt, en wij moeten dit voornemen goedkeuren, zendt haar niet leeg weg, maar vergeldt Hem, de God van Israël, aan Wiens heiligdom gij u vergrepen hebt, geheel een schuldoffer tot uitdelging van de bedreven verkeerdheid, dan 1) zult gij, naar wij geloven, genezen worden, en u zal bekend worden, waarom zijn hand van u niet afwijkt, zo lang gij de ark nog niet teruggegeven hebt; met anderewoorden: wordt gij gezond wanneer gij naar onze raad handelt, zo hebt gij daarin een zeker teken, dat het ongeluk u niet toevallig overkomen is, maar een werk van Zijn hand is om u te straffen voor het behouden van Zijn heiligdom.1) De Priesters spraken hier voorwaardelijk. Zij zijn er zelf nog niet van overtuigd, of de ziekte een gevolg is van de ark, ja of nee. Zij raden echter de Filistijnen aan te doen en te handelen alsof de plaag hen daarom wel is overkomen en spreken nu van de z.g. wijgeschenken, die zij hebben te brengen als schuldoffer..
Vers 4
4. Toen wonnen zij verder de raad van hun priesters in, en zeiden zij: Wat is dat schuldoffer, dat wij Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden builen 1) en vijf gouden muizen, 2) afbeeldingen van de beide plagen, naarhet getal van de vorsten van de Filistijnen (Joshua 13:3): want het is een plaag over u allen en over uw vorsten; daarom moet ook het schuldoffer van ieder van de vorsten, die hun volk vertegenwoordigen, hetzelfde zijn.1) Het was een in de heidense oudhoud ver verbreide gewoonte, dat degenen, die van een plaag geheeld wilden worden of reeds genezen waren, als schuld- of dankoffer een kostbare afbeelding van het geplaagde lid of van het plagende voorwerp aan die god toewijdden, van wie zij de genezing verwachtten of meenden verkregen te hebben. Die uit een schipbreuk gered waren, hingen een afbeelding daarvan, of hun van water doornatte kleding, de krijgslieden hun zwaard, de vrijgelatenen een keten, in de tempel op. Van de 4e tot de 5e eeuw na Christus werden afbeeldingen van ogen, handen enz., wanneer die genezen waren, door Christenen in hun kerken en op heilige plaatsen opgehangen. Bedevaartsgangers in Indië, die van enig kwaad bevrijd wensen te worden, nemen op hun reis naar de pagoden een afbeelding van het lijdende deel in goud, zilver of koper mee. De betekenis van dit offer is deze: door God als geschenk te brengen juist datgene, waardoor zij gestraft zijn, belijden zij, dat Hij zelf hen gestraft heeft en eren zij Zijn macht; zo hopen zij nu door uitdelging van hun schuld weer vrij te worden en te blijven..
De vijf gouden builen zijn eigenlijk afbeeldingen van dat gedeelte van het lichaam, waarin de kwaal zich gezet had en waarin de ziekte zelf tevens vertoond werd..
2) De veldmuizen zijn bij hun ontzaglijke vermeerdering en grote vraatzucht reeds dikwijls voor de velden zo schadelijk geworden, dat binnen korte tijd de gehele oogst vernietigd was (Aristot. anim. VI.37; Strabo III. p.160; Plin. hist. n. X. 65; Bochart Hieroz. II p.429 ed. Rosenm.)..
Vers 4
4. Toen wonnen zij verder de raad van hun priesters in, en zeiden zij: Wat is dat schuldoffer, dat wij Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden builen 1) en vijf gouden muizen, 2) afbeeldingen van de beide plagen, naarhet getal van de vorsten van de Filistijnen (Joshua 13:3): want het is een plaag over u allen en over uw vorsten; daarom moet ook het schuldoffer van ieder van de vorsten, die hun volk vertegenwoordigen, hetzelfde zijn.1) Het was een in de heidense oudhoud ver verbreide gewoonte, dat degenen, die van een plaag geheeld wilden worden of reeds genezen waren, als schuld- of dankoffer een kostbare afbeelding van het geplaagde lid of van het plagende voorwerp aan die god toewijdden, van wie zij de genezing verwachtten of meenden verkregen te hebben. Die uit een schipbreuk gered waren, hingen een afbeelding daarvan, of hun van water doornatte kleding, de krijgslieden hun zwaard, de vrijgelatenen een keten, in de tempel op. Van de 4e tot de 5e eeuw na Christus werden afbeeldingen van ogen, handen enz., wanneer die genezen waren, door Christenen in hun kerken en op heilige plaatsen opgehangen. Bedevaartsgangers in Indië, die van enig kwaad bevrijd wensen te worden, nemen op hun reis naar de pagoden een afbeelding van het lijdende deel in goud, zilver of koper mee. De betekenis van dit offer is deze: door God als geschenk te brengen juist datgene, waardoor zij gestraft zijn, belijden zij, dat Hij zelf hen gestraft heeft en eren zij Zijn macht; zo hopen zij nu door uitdelging van hun schuld weer vrij te worden en te blijven..
De vijf gouden builen zijn eigenlijk afbeeldingen van dat gedeelte van het lichaam, waarin de kwaal zich gezet had en waarin de ziekte zelf tevens vertoond werd..
2) De veldmuizen zijn bij hun ontzaglijke vermeerdering en grote vraatzucht reeds dikwijls voor de velden zo schadelijk geworden, dat binnen korte tijd de gehele oogst vernietigd was (Aristot. anim. VI.37; Strabo III. p.160; Plin. hist. n. X. 65; Bochart Hieroz. II p.429 ed. Rosenm.)..
Vers 5
5. Zo maakt dan, volgens onze raad, beelden van uw builen en beelden van uw muizen, die het land verderven, en geeft door het brengen van dit schuldoffer de God van Israël de eer; 1) daardoor toch erkent gij dat die dubbele plaag door Hem u is toegezonden en ook alleen weer door Hem weggenomen kan worden; misschien en wij geloven het met zekerheid, zal Hij Zijn straffende hand verlichten van over u, en van over uw god Dagon, die Hij zijn machteloosheid heeft laten voelen, en van over uw land, waarvan het gewas verdorven werd. 1) Maar, vraag ik, of zij nu een betere gedachte beginnen te voeden en er ernstig over gaan nadenken om Hem te vereren en te dienen? Volstrekt niet. Maar zij hopen, dat zij Zijn wrekende hand, die zij vrezen, zullen ontvluchten, door haar (de ark) van zich te verwijderen en weg te zenden. Hieruit wordt ons meer en meer openbaar, hoe groot de hardnekkigheid van de ongelovigen is die, indien de beproeving van de goddelijke straffen hun nog treffen, zodat er geen plaats over blijft om het te ontkennen en zij de vrees voor de goddelijke oordelen en Zijn macht niet kunnen wegcijferen, niet hun moedwil en hardheid van hart afleggen, maar slechts een schuilplaats ertegen of een ontwijken ervan zoeken, terwijl zij zich, indien zij slechts konden, aan de Goddelijke macht zouden ontrukken..Vers 5
5. Zo maakt dan, volgens onze raad, beelden van uw builen en beelden van uw muizen, die het land verderven, en geeft door het brengen van dit schuldoffer de God van Israël de eer; 1) daardoor toch erkent gij dat die dubbele plaag door Hem u is toegezonden en ook alleen weer door Hem weggenomen kan worden; misschien en wij geloven het met zekerheid, zal Hij Zijn straffende hand verlichten van over u, en van over uw god Dagon, die Hij zijn machteloosheid heeft laten voelen, en van over uw land, waarvan het gewas verdorven werd. 1) Maar, vraag ik, of zij nu een betere gedachte beginnen te voeden en er ernstig over gaan nadenken om Hem te vereren en te dienen? Volstrekt niet. Maar zij hopen, dat zij Zijn wrekende hand, die zij vrezen, zullen ontvluchten, door haar (de ark) van zich te verwijderen en weg te zenden. Hieruit wordt ons meer en meer openbaar, hoe groot de hardnekkigheid van de ongelovigen is die, indien de beproeving van de goddelijke straffen hun nog treffen, zodat er geen plaats over blijft om het te ontkennen en zij de vrees voor de goddelijke oordelen en Zijn macht niet kunnen wegcijferen, niet hun moedwil en hardheid van hart afleggen, maar slechts een schuilplaats ertegen of een ontwijken ervan zoeken, terwijl zij zich, indien zij slechts konden, aan de Goddelijke macht zouden ontrukken..Vers 6
6. Waarom toch zou gij het tot het ergste laten komen door uw hart te verzwaren, te verstokken, zoals de Egyptenaars en farao hun hart verzwaard hebben, 1)en zich met alle macht tegen de wil van Israëls God verzet hebben? Zij zijn toch genoodzaakt door Zijn machtige arm, en heeft hun verzet hun iets anders gebaat, dan dat telkens nieuwe en zwaardere plagen kwamen, hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, henlaten vertrekken, dat zij (de kinderen van Israël) heengingen 2) uit Egypte (Exodus 12:31)?1) Deze vraag komt niet voort uit liefde tot God, noch uit erkenning van Zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid, maar uit het gevoel van zich niet straffeloos tegen de God van Israël te kunnen verzetten. Zij duchten de wraak van God, maar zij verkiezen Hem niet te eren en te erkennen als hun God..
2) Deze is de wijze van goddeloze leraars; zij erkennen wel het een en ander, dat goed is, maar zij blijven daarbij toch verkeerd.
Vers 6
6. Waarom toch zou gij het tot het ergste laten komen door uw hart te verzwaren, te verstokken, zoals de Egyptenaars en farao hun hart verzwaard hebben, 1)en zich met alle macht tegen de wil van Israëls God verzet hebben? Zij zijn toch genoodzaakt door Zijn machtige arm, en heeft hun verzet hun iets anders gebaat, dan dat telkens nieuwe en zwaardere plagen kwamen, hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, henlaten vertrekken, dat zij (de kinderen van Israël) heengingen 2) uit Egypte (Exodus 12:31)?1) Deze vraag komt niet voort uit liefde tot God, noch uit erkenning van Zijn Heiligheid en Rechtvaardigheid, maar uit het gevoel van zich niet straffeloos tegen de God van Israël te kunnen verzetten. Zij duchten de wraak van God, maar zij verkiezen Hem niet te eren en te erkennen als hun God..
2) Deze is de wijze van goddeloze leraars; zij erkennen wel het een en ander, dat goed is, maar zij blijven daarbij toch verkeerd.
Vers 7
7. Nu dan, opdat gij u overtuigt, dat de nood, die u getroffen heeft, door de hand van de God van Israël u toegezonden is, neemt en maakt een nieuwe 1) wagen,want een reeds gebruikte zou bij een godsdienstige handeling niet betamen (Judges 16:11) en twee zogende koeien, waarop geen juk gekomen is (Deuteronomy 21:3); spant de koeien aan de wagen, en brengt haar kalveren van achter haar weer naar huis in de stal.1) De nieuwe wagen en de koeien, die nog nooit onder het juk waren geweest, staan in verband met de heiligheid van de ark van het verbond. Ook de Filistijnen doet de Heere betrachten, wat met de heiligheid van Zijn dienst in verband staat. Bovendien zou het de zaak nog vergroten, indien deze koeien, die zogende waren en nog niet onder het juk waren geweest, toch gingen vertrekken en de ark naar Kanan terugbrachten. Het lag toch voor de hand, dat in een gewoon geval deze beesten naar haar kalveren waren teruggekeerd en geenszins den haar onbekende weg waren gegaan. De leiding van God zou dan op bijzondere wijze zichtbaar worden, indien zij deden, wat zij gedaan hebben..
Vers 7
7. Nu dan, opdat gij u overtuigt, dat de nood, die u getroffen heeft, door de hand van de God van Israël u toegezonden is, neemt en maakt een nieuwe 1) wagen,want een reeds gebruikte zou bij een godsdienstige handeling niet betamen (Judges 16:11) en twee zogende koeien, waarop geen juk gekomen is (Deuteronomy 21:3); spant de koeien aan de wagen, en brengt haar kalveren van achter haar weer naar huis in de stal.1) De nieuwe wagen en de koeien, die nog nooit onder het juk waren geweest, staan in verband met de heiligheid van de ark van het verbond. Ook de Filistijnen doet de Heere betrachten, wat met de heiligheid van Zijn dienst in verband staat. Bovendien zou het de zaak nog vergroten, indien deze koeien, die zogende waren en nog niet onder het juk waren geweest, toch gingen vertrekken en de ark naar Kanan terugbrachten. Het lag toch voor de hand, dat in een gewoon geval deze beesten naar haar kalveren waren teruggekeerd en geenszins den haar onbekende weg waren gegaan. De leiding van God zou dan op bijzondere wijze zichtbaar worden, indien zij deden, wat zij gedaan hebben..
Vers 8
8. Neemt dan de ark van de HEERE, en zet ze op de wagen, en legt de gouden kleinoden, die gij Hem ten schuldoffer vergelden zult in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga. 9. Ziet dan slechts toe uit de verte, zonder de koeien te drijven of te besturen, indien zij (de ark) door de koeien getrokken, de weg van haar gebied opgaat naar Beth-Semes, de twee mijl van Ekron zuidoostelijk gelegen Israëlitische priesterstad, de grensstad aan het gebied van de Filistijnen (Joshua 10:21,Joshua 10:16), zo heeft Hij (de God van Israël) ons dit groot kwaad gedaan. Zo toch de jonge zogende koeien niet alleen vanzelf beginnen te trekken en de rechte weg vinden, maar zelfs haar kalveren achterlaten, zonder tot deze terug te lopen, dan is dit zo geheel tegen de natuur van deze dieren, dat alleen de macht van die God, aan Wie de ark behoort, zo'n wonder kan teweeggebracht hebben. Maar zo de koeiendie weg niet opgaan, zo zullen wij weten, dat Zijn hand ons niet geraakt heeft, dat dit kwaad niet in verband staat met het wegnemen van de ark; het is ons een toeval geweest, een ongeluk zonder bijzondere oorzaak.Vers 8
8. Neemt dan de ark van de HEERE, en zet ze op de wagen, en legt de gouden kleinoden, die gij Hem ten schuldoffer vergelden zult in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga. 9. Ziet dan slechts toe uit de verte, zonder de koeien te drijven of te besturen, indien zij (de ark) door de koeien getrokken, de weg van haar gebied opgaat naar Beth-Semes, de twee mijl van Ekron zuidoostelijk gelegen Israëlitische priesterstad, de grensstad aan het gebied van de Filistijnen (Joshua 10:21,Joshua 10:16), zo heeft Hij (de God van Israël) ons dit groot kwaad gedaan. Zo toch de jonge zogende koeien niet alleen vanzelf beginnen te trekken en de rechte weg vinden, maar zelfs haar kalveren achterlaten, zonder tot deze terug te lopen, dan is dit zo geheel tegen de natuur van deze dieren, dat alleen de macht van die God, aan Wie de ark behoort, zo'n wonder kan teweeggebracht hebben. Maar zo de koeiendie weg niet opgaan, zo zullen wij weten, dat Zijn hand ons niet geraakt heeft, dat dit kwaad niet in verband staat met het wegnemen van de ark; het is ons een toeval geweest, een ongeluk zonder bijzondere oorzaak.Vers 12
12. De koeien nu gingen werkelijk recht in die weg, op de weg naar Beth-Semes, nu Ain-Semes, op een straat, zonder dat iemand haar geleidde of aanzette; zij gingen steedsvoort 1) al loeiende, omdat zij naar haar kalveren terugwilden en toch, zij weken noch ter rechter- noch ter linkerhand, 2) omdat zij door een onzichtbare hand gedreven werden; en de vorsten van de Filistijnen gingen achter deze tot aan het gebied van Beth-Semes, omnauwkeurig de uitslag op te merken.1) In het Hebreeuws Jischarna badrek. Letterlijk, zij waren recht op de weg, in de zin van zonder te wijken rechts of links gingen zij in een rechte lijn voort. Dat erbij staat al loeiende, daarmee wil de schrijver aanduiden, dat het geheel tegen haar natuur inging, dat zij werden aangetrokken tot haar kalveren, maar dat een Hogere macht, de macht van God, ze bestuurde..
2) Deze twee koeien kenden haar bezitter, haar eigen bezitter (Isaiah 1:3), die Hofni en Pinehas niet kenden.
Laten wij hieruit leren, dat God onderwijst in het horen en in het volgen, en dat wij met schaamte vervuld moeten worden, indien wij niet onze slechtheid en hardheid belijden en betreuren..
Vers 12
12. De koeien nu gingen werkelijk recht in die weg, op de weg naar Beth-Semes, nu Ain-Semes, op een straat, zonder dat iemand haar geleidde of aanzette; zij gingen steedsvoort 1) al loeiende, omdat zij naar haar kalveren terugwilden en toch, zij weken noch ter rechter- noch ter linkerhand, 2) omdat zij door een onzichtbare hand gedreven werden; en de vorsten van de Filistijnen gingen achter deze tot aan het gebied van Beth-Semes, omnauwkeurig de uitslag op te merken.1) In het Hebreeuws Jischarna badrek. Letterlijk, zij waren recht op de weg, in de zin van zonder te wijken rechts of links gingen zij in een rechte lijn voort. Dat erbij staat al loeiende, daarmee wil de schrijver aanduiden, dat het geheel tegen haar natuur inging, dat zij werden aangetrokken tot haar kalveren, maar dat een Hogere macht, de macht van God, ze bestuurde..
2) Deze twee koeien kenden haar bezitter, haar eigen bezitter (Isaiah 1:3), die Hofni en Pinehas niet kenden.
Laten wij hieruit leren, dat God onderwijst in het horen en in het volgen, en dat wij met schaamte vervuld moeten worden, indien wij niet onze slechtheid en hardheid belijden en betreuren..
Vers 15
15. En de Levieten, die tot de burgers van die stad behoorden en met de priesters geroepen waren, namen, voordat men de wagen (1 Samuel 6:14) kloofde volgens hun roeping (Numbers 4:1vv.), de arkvan de HEERE af en het koffertje, dat daarbij was (1 Samuel 6:8) waarin de gouden kleinoden waren en zetten ze op die grote steen, waarbij de koeien waren blijven staan, en waarop het offer (1 Samuel 6:14) als op een voor de ark opgericht altaar 1)gebracht werd; en de mensen van Beth-Semes offerden brandoffers, behalve het brandoffer van de koeien (1 Samuel 6:14), die de wagen met de ark getrokken hadden en zij slachtten slachtoffers voor de HEERE op deze dag, deels om hun schuld te verzoenen, deels om zich opnieuw aan God over te geven en zich over Zijn gemeenschap te verheugen.1) Dit was geen overtreding van het gebod (Deuteronomy 12:4vv.) om de Heere slechts op de plaats van Zijn heiligdom te offeren, want de ark was toch de troon van Gods aanwezigheid, waarvoor ook bij de tent der samenkomst geofferd werd. Daarenboven was Silo als plaats van Zijn woning door God verworpen, en daarentegen deze plaats hier door de buitengewone openbaring in dit wonder, dat plaatsvond, geheiligd..
Nadat men de wagen met de koeien de Heere als een brandoffer geofferd had, gaven de bewoners van Beth-Semes hun vreugde te kennen over de terugkeer van de ark van het verbond door nog een daad te kennen, n.l. door het brengen van brand- en slachtoffers. In de brandoffers wilden zij van nu af aan zich met alle leden de Heere tot Zijn dienst wijden, en door de slachtoffers, die in het offermaal wortelden, de levensgemeenschap met de Heere opnieuw bezegelen..
Vers 15
15. En de Levieten, die tot de burgers van die stad behoorden en met de priesters geroepen waren, namen, voordat men de wagen (1 Samuel 6:14) kloofde volgens hun roeping (Numbers 4:1vv.), de arkvan de HEERE af en het koffertje, dat daarbij was (1 Samuel 6:8) waarin de gouden kleinoden waren en zetten ze op die grote steen, waarbij de koeien waren blijven staan, en waarop het offer (1 Samuel 6:14) als op een voor de ark opgericht altaar 1)gebracht werd; en de mensen van Beth-Semes offerden brandoffers, behalve het brandoffer van de koeien (1 Samuel 6:14), die de wagen met de ark getrokken hadden en zij slachtten slachtoffers voor de HEERE op deze dag, deels om hun schuld te verzoenen, deels om zich opnieuw aan God over te geven en zich over Zijn gemeenschap te verheugen.1) Dit was geen overtreding van het gebod (Deuteronomy 12:4vv.) om de Heere slechts op de plaats van Zijn heiligdom te offeren, want de ark was toch de troon van Gods aanwezigheid, waarvoor ook bij de tent der samenkomst geofferd werd. Daarenboven was Silo als plaats van Zijn woning door God verworpen, en daarentegen deze plaats hier door de buitengewone openbaring in dit wonder, dat plaatsvond, geheiligd..
Nadat men de wagen met de koeien de Heere als een brandoffer geofferd had, gaven de bewoners van Beth-Semes hun vreugde te kennen over de terugkeer van de ark van het verbond door nog een daad te kennen, n.l. door het brengen van brand- en slachtoffers. In de brandoffers wilden zij van nu af aan zich met alle leden de Heere tot Zijn dienst wijden, en door de slachtoffers, die in het offermaal wortelden, de levensgemeenschap met de Heere opnieuw bezegelen..
Vers 18
18. Ook gaven zij evenzo tot een schuldoffer gouden muizen, maar deze in veel groter getal, omdat die plaag zich over het gehele land verspreid had, zij gaven deze naar het getal van alle steden van de Filistijnen, die onder de vijf vorsten stonden, van de vaste met muren omgeven steden af tot aan de gehuchten, de dorpen (Deuteronomy 3:5), en wel alle plaatsen tot aan Abel 1) de grote steen, die zijn naam "klacht" ontving naar de smart die de Beth-Semieten daar later voelden (1 Samuel 6:19), en waarop zij de ark van de HEERE gesteld hadden. Deze steen, die tot op deze dag als een gedenksteen van dit wonder op de akker van Jozua de Beth-Smiet, staat, was de grens tussen het land van Israël en dat van de Filistijnen.1) De LXX leest in plaats van Abel, Eben = Steen en waarschijnlijk niet ten onrechte. Sommigen willen ook voor de (Ad) tot aan lezen de (Eed) getuige. De vertaling zou dan aldus wezen: Getuige is de grote steen, waarop zij enz..
Vers 18
18. Ook gaven zij evenzo tot een schuldoffer gouden muizen, maar deze in veel groter getal, omdat die plaag zich over het gehele land verspreid had, zij gaven deze naar het getal van alle steden van de Filistijnen, die onder de vijf vorsten stonden, van de vaste met muren omgeven steden af tot aan de gehuchten, de dorpen (Deuteronomy 3:5), en wel alle plaatsen tot aan Abel 1) de grote steen, die zijn naam "klacht" ontving naar de smart die de Beth-Semieten daar later voelden (1 Samuel 6:19), en waarop zij de ark van de HEERE gesteld hadden. Deze steen, die tot op deze dag als een gedenksteen van dit wonder op de akker van Jozua de Beth-Smiet, staat, was de grens tussen het land van Israël en dat van de Filistijnen.1) De LXX leest in plaats van Abel, Eben = Steen en waarschijnlijk niet ten onrechte. Sommigen willen ook voor de (Ad) tot aan lezen de (Eed) getuige. De vertaling zou dan aldus wezen: Getuige is de grote steen, waarop zij enz..
Vers 19
19. En de HEERE sloeg, toen de ark buiten op die vrije plaats stond, onder de mensen van Beth-Semes, en nam hen door een plotselinge dood weg, omdat zij, het goddelijk verbod (Numbers 4:20) niet achtende, in de ark van de HEERE gekeken hadden; ja Hij sloeg, omdat men zich door enkele voorbeelden niet liet tegenhouden en voortging met die zonde, van het volk zeventig mannen en 1) vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE een grote slag onder het volk geslagen had.1) Het is nauwelijks te denken, dat er zovelen zouden zijn omgekomen, omdat het inwonertal in Beth-Semes hoogstens 50.000 zal geweest zijn, en zij dus zo goed als geheel verdelgd zouden zijn, hetgeen tegen het volgende vers strijdt. Nu is ook in de Hebreeuwse tekst de opgaaf van het getal zeer opmerkelijk: "zeventig man, vijftigduizend man", omdat het plaatsen van het kleinere v r het grotere geheel ongewoon is, en bij de verbinding van beide getallen, het woordje "en" ontbreekt, dat in geen geval had mogen wegblijven, wanneer men verstaan moet: "vijftigduizend en zeventig man." In sommige Hebreeuwse handschriften ontbreekt de opgaaf: "vijftigduizend" en Josefus spreekt in zijn verhaal van deze gebeurtenis (Ant. IV 1,4) slechts van 70 gedoden. Waarschijnlijk zal men hebben aan te nemen, dat de betekenis is 70 mannen uit 50.000, namelijk van het gehele inwonertal van Beth-Semes. Bochart in zijn Hierozoicon verklaart daarentegen: "zeventig man, vijftig van de duizend man" zodat het twintigste gedeelte van de inwoners gevallen zou zijn, en deze slechts 1400 zielen bedragen zou hebben.. Calvijn is van mening, dat onder die 50.000 man begrepen zijn, de Filistijnen, die reeds gestorven waren, toen de ark in hun land was, maar neemt ook aan, dat van Beth-Semes slechts 70 man zijn gedood..
Beth-Semes was een priesterstad. Zij konden dus weten, hoe de Heere geheiligd moest worden. En daarom wordt hun onheilig behandelen van het Heilige op zo indrukwekkende wijze gestraft, opdat Israël zou leren, weer een heilig volk te worden..
Vers 19
19. En de HEERE sloeg, toen de ark buiten op die vrije plaats stond, onder de mensen van Beth-Semes, en nam hen door een plotselinge dood weg, omdat zij, het goddelijk verbod (Numbers 4:20) niet achtende, in de ark van de HEERE gekeken hadden; ja Hij sloeg, omdat men zich door enkele voorbeelden niet liet tegenhouden en voortging met die zonde, van het volk zeventig mannen en 1) vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE een grote slag onder het volk geslagen had.1) Het is nauwelijks te denken, dat er zovelen zouden zijn omgekomen, omdat het inwonertal in Beth-Semes hoogstens 50.000 zal geweest zijn, en zij dus zo goed als geheel verdelgd zouden zijn, hetgeen tegen het volgende vers strijdt. Nu is ook in de Hebreeuwse tekst de opgaaf van het getal zeer opmerkelijk: "zeventig man, vijftigduizend man", omdat het plaatsen van het kleinere v r het grotere geheel ongewoon is, en bij de verbinding van beide getallen, het woordje "en" ontbreekt, dat in geen geval had mogen wegblijven, wanneer men verstaan moet: "vijftigduizend en zeventig man." In sommige Hebreeuwse handschriften ontbreekt de opgaaf: "vijftigduizend" en Josefus spreekt in zijn verhaal van deze gebeurtenis (Ant. IV 1,4) slechts van 70 gedoden. Waarschijnlijk zal men hebben aan te nemen, dat de betekenis is 70 mannen uit 50.000, namelijk van het gehele inwonertal van Beth-Semes. Bochart in zijn Hierozoicon verklaart daarentegen: "zeventig man, vijftig van de duizend man" zodat het twintigste gedeelte van de inwoners gevallen zou zijn, en deze slechts 1400 zielen bedragen zou hebben.. Calvijn is van mening, dat onder die 50.000 man begrepen zijn, de Filistijnen, die reeds gestorven waren, toen de ark in hun land was, maar neemt ook aan, dat van Beth-Semes slechts 70 man zijn gedood..
Beth-Semes was een priesterstad. Zij konden dus weten, hoe de Heere geheiligd moest worden. En daarom wordt hun onheilig behandelen van het Heilige op zo indrukwekkende wijze gestraft, opdat Israël zou leren, weer een heilig volk te worden..
Vers 20
20. Toen zeiden de mensen van Beth-Semes, toen zij de gemeente van Israël tezamen geroepen hadden, om te beraadslagen, hoe zij verder de gerichten van God zoudenafwenden: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht van de HEERE, deze heilige God? 1) Wij wagen het niet langer de Heere in Zijn heiligdom bij ons te houden, en daarom is de vraag: tot wie van ons zal Hij optrekken?1) Voor God te staan, om Hem ere te geven, gezegend zij Zijn naam! het is niet onmogelijk; wij zijn door Christus genodigd, bemoedigd en bekwaam gemaakt om dit te doen, maar voor God te staan om met Hem te twisten, daartoe zijn wij niet bekwaam. Wie is in staat onmiddellijk voor de troon van Zijn heerlijkheid te staan en Hem te aanschouwen? (1 Timothy 6:16). Wie kan voor de rechterstoel van Zijn vlekkeloze rechtvaardigheid staan en zijn zaak goed maken? (Psalms 130:2; Psalms 148:2). Wie vermag te bestaan voor de toorn van Zijn macht, en die of te weerstaan of de slagen te verdragen? (Psalms 76:7).
De gevolgtrekking, die zij maken; is alleszins juist. Als zo'n straf volgde op het nieuwsgierig inzien in de ark, wie zou dan kunnen bestaan voor de God van de ark. Onwillekeurig denken wij hierbij aan de waarschuwing, om het bloed van het Nieuwe Testament, het bloed van Hem, die door de Ark in Zijn Godmenselijke natuur werd afgebeeld, niet onrein te achten. Want dit onrein achtende, dan mogen en moeten ook wij vragen: Wie zal dan kunnen bestaan voor zo'n heilig en rechtvaardig God?.
Vers 20
20. Toen zeiden de mensen van Beth-Semes, toen zij de gemeente van Israël tezamen geroepen hadden, om te beraadslagen, hoe zij verder de gerichten van God zoudenafwenden: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht van de HEERE, deze heilige God? 1) Wij wagen het niet langer de Heere in Zijn heiligdom bij ons te houden, en daarom is de vraag: tot wie van ons zal Hij optrekken?1) Voor God te staan, om Hem ere te geven, gezegend zij Zijn naam! het is niet onmogelijk; wij zijn door Christus genodigd, bemoedigd en bekwaam gemaakt om dit te doen, maar voor God te staan om met Hem te twisten, daartoe zijn wij niet bekwaam. Wie is in staat onmiddellijk voor de troon van Zijn heerlijkheid te staan en Hem te aanschouwen? (1 Timothy 6:16). Wie kan voor de rechterstoel van Zijn vlekkeloze rechtvaardigheid staan en zijn zaak goed maken? (Psalms 130:2; Psalms 148:2). Wie vermag te bestaan voor de toorn van Zijn macht, en die of te weerstaan of de slagen te verdragen? (Psalms 76:7).
De gevolgtrekking, die zij maken; is alleszins juist. Als zo'n straf volgde op het nieuwsgierig inzien in de ark, wie zou dan kunnen bestaan voor de God van de ark. Onwillekeurig denken wij hierbij aan de waarschuwing, om het bloed van het Nieuwe Testament, het bloed van Hem, die door de Ark in Zijn Godmenselijke natuur werd afgebeeld, niet onrein te achten. Want dit onrein achtende, dan mogen en moeten ook wij vragen: Wie zal dan kunnen bestaan voor zo'n heilig en rechtvaardig God?.
Vers 21
21. Zo zonden zij boden tot de inwoners van Kirjath-Jearim (= woudstad), het huidige Kureyet el Enab (= stad van de wijndruiven), ongeveer 5 uur noordwestelijk van Jeruzalem gelegen (Joshua 15:9), zeggende: De Filistijnen hebben de ark van de HEERE teruggebracht; zij is bij ons, maar wij kunnen haar niet bij ons behouden, omdat wij haar voor de blikken van de nieuwsgierigen niet kunnen verbergen. Komt gij hierheen en haalt ze opwaarts tot u, 1) want bij uw stad is een aanzienlijke hoogte, zodat de toegang gemakkelijk verhinderd kan worden.1) Dus vervalt de dwaze mens van het ene uiterste in het andere, van een vermetele veralgemening tot een slaafse schuwheid..
Vers 21
21. Zo zonden zij boden tot de inwoners van Kirjath-Jearim (= woudstad), het huidige Kureyet el Enab (= stad van de wijndruiven), ongeveer 5 uur noordwestelijk van Jeruzalem gelegen (Joshua 15:9), zeggende: De Filistijnen hebben de ark van de HEERE teruggebracht; zij is bij ons, maar wij kunnen haar niet bij ons behouden, omdat wij haar voor de blikken van de nieuwsgierigen niet kunnen verbergen. Komt gij hierheen en haalt ze opwaarts tot u, 1) want bij uw stad is een aanzienlijke hoogte, zodat de toegang gemakkelijk verhinderd kan worden.1) Dus vervalt de dwaze mens van het ene uiterste in het andere, van een vermetele veralgemening tot een slaafse schuwheid..