Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-4.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 41 Samuel 4:1.
SAMUEL PROFETEERT. ISRAELS NEDERLAAG. WEGVOERING VAN DE ARK VAN HET VERBOND. DOOD VAN ELI EN ZIJN ZONEN.
I. 1 Samuel 4:1-1 Samuel 4:11. Samuël begint onder geheel Israël te prediken. Een krijgstocht van de Israëlieten tegen de Filistijnen, die het land verdrukken, loopt ongelukkig af; 4000 mannen uit Israël vallen in de slag. Nu laat men de ark van het verbond halen en ontvangt die met vreugdegeschreeeuw in het leger; men meent, nu moest de overwinning aan de zijde van Israël zijn; zelfs de Filistijnen, als zij het vreugdegeschreeuw over de aankomst van de ark vernemen, beginnen te vrezen. De vrees slaat de vijanden echter niet neer, zij vatten moed tot een dappere strijd; dat tweede gevecht loopt, omdat Israël door de Heere overgegeven wordt in de hand van zijn vijanden, nog ongelukkiger af dan het eerste. Hofni en Pinehas, die de ark vergezellen, komen in de slag om en de ark zelf wordt de vijanden tot buit.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 41 Samuel 4:1.
SAMUEL PROFETEERT. ISRAELS NEDERLAAG. WEGVOERING VAN DE ARK VAN HET VERBOND. DOOD VAN ELI EN ZIJN ZONEN.
I. 1 Samuel 4:1-1 Samuel 4:11. Samuël begint onder geheel Israël te prediken. Een krijgstocht van de Israëlieten tegen de Filistijnen, die het land verdrukken, loopt ongelukkig af; 4000 mannen uit Israël vallen in de slag. Nu laat men de ark van het verbond halen en ontvangt die met vreugdegeschreeeuw in het leger; men meent, nu moest de overwinning aan de zijde van Israël zijn; zelfs de Filistijnen, als zij het vreugdegeschreeuw over de aankomst van de ark vernemen, beginnen te vrezen. De vrees slaat de vijanden echter niet neer, zij vatten moed tot een dappere strijd; dat tweede gevecht loopt, omdat Israël door de Heere overgegeven wordt in de hand van zijn vijanden, nog ongelukkiger af dan het eerste. Hofni en Pinehas, die de ark vergezellen, komen in de slag om en de ark zelf wordt de vijanden tot buit.
Vers 1
1. En het woord van Samuël geschiedde aan geheel Israël. 1) Hij begon het gehele land door te prediken. En Israël trok uit de Filistijnen tegemoet ten strijde, en legerde zich bij de plaats die later, om de na twintig jaar daar bevochten zege Eben-Haëzer (= steen van hulp) genoemd is, tussen Mizpa en Sen in het gebied van de stam Benjamin (7:12); maar de Filistijnen legerden zich ten zuidwesten daarvan bij Afek.2)1) Dit gedeelte van 1 Samuel 4:1 brengen de oudste vertalingen, zoals de Septuaginta en de Vulgata tot het vorige hoofdstuk, zoals ook Luther en Calvijn..
Calvijn zegt o.a. in zijn Homilie over deze verzen: "Hij heeft niet een bijzonder bevel gegeven, om tegen het leger van de Filistijnen op te trekken, maar veel liever stellen wij, dat hij de voorzeggingen heeft bekend gemaakt, niet alleen die tegen het huis van Eli, die ondervonden heeft, dat vervuld is, wat Samuël voorspeld had, zodat hij heeft getoond, dat hij God een getrouw en waar profeet was.".
Ook onze Statenvertalers hebben dit niet direct toegepast op het volgende, maar meer op het vorige vers, door erop te wijzen, dat Samuël het woord, dat hij van de Heere had ontvangen, heeft bekend gemaakt en dat nu de schrijver ons gaat tonen, dat de Heere geen van zijn woorden op aarde laat vallen. Wij mogen dan ook niet vaststellen dat, zoals sommigen willen, Samuël door deze woorden tot de strijd met de Filistijnen heeft aangemaand op bevel van de Heere. Wel wordt nu aangetoond, hoe in vervulling treedt, wat de Heere door Samuël liet prediken, opdat Israël in de weg van tegenspoed en ziende, dat de hand van de Heere hen tegen was, tot boete en berouw zou komen..
De Septuaginta, Vulgata en Luther vertalen deze woorden: "En Samuël begon te prediken tot geheel Israël"; de Weimarse Bijbel verklaart dit: "hij nam Mozes voor zich, verklaarde die met woorden en voorbeelden en openbaarde aan het volk van God raad en wil". Dit gedeelte van dit vers was daarom gevoegelijker aan het vorige hoofdstuk toegevoegd. Dchsel meent integendeel dat de zin van deze woorden zal zijn, dat Samuël een bevel van God om de oorlog aan te vangen zal hebben bekend gemaakt. Het bezwaar, dat Israël geslagen is, probeert hij weg te nemen door op te merken, dat niet 4:10vv., maar 7:5-14 het einde van deze geschiedenis is, en de Heere eerst Israël moest verootmoedigen door de nederlaag. Hij voert aan, dat dit dikwijls in het rijk van God plaatsvindt, en wijst op de werkzaamheid van Johannes Huss, die als hij ter dood gebracht werd, gezegd zou hebben: "Nu verbrandt gij een gans (het woord Hus betekent in het Boheems "gans), maar uit mijn as zal een zwaan voortkomen, die gij niet zult kunnen braden". Hoewel dit woord niet als historisch bewezen is, is het zeker, dat Huss overtuigd was van de zegepraal van de Evangeliën, ondanks zijn dood. Hij schrijft in een brief aan zijn gemeente te Praag: "Omdat de gans een tam dier is, dat zich in zijn vlucht niet hoog verheffen kan, en de strikken doorgebroken heeft, zullen na mij valken en adelaars komen, die door het woord van God en door heilig leven hoger opwaarts zullen stijgen en velen tot de Heere Jezus zullen leiden." Dchsel neemt daarom ook het tweede gedeelte van zijn aanmerkingen "Jud 15:20 terug, waar gezegd is, dat deze strijd met de Filistijnen in verband stond met Simsons wraak in Judges 16:23vv.. Hij ziet mede bezwaar in de door ons gevolgde verklaring, wegens het daarop volgende: "En Israël trok uit, enz." Onze Statenvertalers hebben echter het verband verklaard, door aan te wijzen, dat Samuël het woord, dat hij van de Here ontvangen had (3:11vv.), bekend heeft gemaakt, en dat nu de schrijver ons gaat aantonen, dat de Heere geen van Zijn woorden op aarde laat vallen..
2) Er komen verscheidene plaatsen met de naam Afek voor: 1. een stad in het noordelijk gedeelte van de stam Aser, die deze echter nooit innam (Joshua 19:30 Judges 1:31); 2. een plaats, die ongeveer een uur ten westen van Sunem (1 Samuel 28:4) in de vlakte van Jizreël gelegen is en heden el-Fuhleh heet (29:1; 1 Kings 20:26vv.); 3. een in het Onomastikon vermelde plaats op het hoogland, ten oosten van het meer Gennesareth gelegen, aan de militaire weg tussen Damascus en Palestina, die enige uitleggers in het in 1 Kings 20:26vv.) genoemde Afek willen terugvinden, heden Feik; 4. het in Joshua 12:18 genoemde Afek is zonder twijfel het hier bedoelde, dat wij met Robinson niet voor hetzelfde houden als het noordelijk van Damim op een hoge bergtop gelegen dorp Ahbek (dit is volgens Van der Velde het Bijbelse Aseka (Joshua 10:10; Joshua 15:35), en moet veel meer noordoostelijk daarvan, meer naar Mizpa heen, gelegen hebben; 5. een vijfde Afek lag op het middelste gedeelte van het gebergte van Juda, maar is niet nader aan te wijzen (Joshua 15:53)..
Vers 1
1. En het woord van Samuël geschiedde aan geheel Israël. 1) Hij begon het gehele land door te prediken. En Israël trok uit de Filistijnen tegemoet ten strijde, en legerde zich bij de plaats die later, om de na twintig jaar daar bevochten zege Eben-Haëzer (= steen van hulp) genoemd is, tussen Mizpa en Sen in het gebied van de stam Benjamin (7:12); maar de Filistijnen legerden zich ten zuidwesten daarvan bij Afek.2)1) Dit gedeelte van 1 Samuel 4:1 brengen de oudste vertalingen, zoals de Septuaginta en de Vulgata tot het vorige hoofdstuk, zoals ook Luther en Calvijn..
Calvijn zegt o.a. in zijn Homilie over deze verzen: "Hij heeft niet een bijzonder bevel gegeven, om tegen het leger van de Filistijnen op te trekken, maar veel liever stellen wij, dat hij de voorzeggingen heeft bekend gemaakt, niet alleen die tegen het huis van Eli, die ondervonden heeft, dat vervuld is, wat Samuël voorspeld had, zodat hij heeft getoond, dat hij God een getrouw en waar profeet was.".
Ook onze Statenvertalers hebben dit niet direct toegepast op het volgende, maar meer op het vorige vers, door erop te wijzen, dat Samuël het woord, dat hij van de Heere had ontvangen, heeft bekend gemaakt en dat nu de schrijver ons gaat tonen, dat de Heere geen van zijn woorden op aarde laat vallen. Wij mogen dan ook niet vaststellen dat, zoals sommigen willen, Samuël door deze woorden tot de strijd met de Filistijnen heeft aangemaand op bevel van de Heere. Wel wordt nu aangetoond, hoe in vervulling treedt, wat de Heere door Samuël liet prediken, opdat Israël in de weg van tegenspoed en ziende, dat de hand van de Heere hen tegen was, tot boete en berouw zou komen..
De Septuaginta, Vulgata en Luther vertalen deze woorden: "En Samuël begon te prediken tot geheel Israël"; de Weimarse Bijbel verklaart dit: "hij nam Mozes voor zich, verklaarde die met woorden en voorbeelden en openbaarde aan het volk van God raad en wil". Dit gedeelte van dit vers was daarom gevoegelijker aan het vorige hoofdstuk toegevoegd. Dchsel meent integendeel dat de zin van deze woorden zal zijn, dat Samuël een bevel van God om de oorlog aan te vangen zal hebben bekend gemaakt. Het bezwaar, dat Israël geslagen is, probeert hij weg te nemen door op te merken, dat niet 4:10vv., maar 7:5-14 het einde van deze geschiedenis is, en de Heere eerst Israël moest verootmoedigen door de nederlaag. Hij voert aan, dat dit dikwijls in het rijk van God plaatsvindt, en wijst op de werkzaamheid van Johannes Huss, die als hij ter dood gebracht werd, gezegd zou hebben: "Nu verbrandt gij een gans (het woord Hus betekent in het Boheems "gans), maar uit mijn as zal een zwaan voortkomen, die gij niet zult kunnen braden". Hoewel dit woord niet als historisch bewezen is, is het zeker, dat Huss overtuigd was van de zegepraal van de Evangeliën, ondanks zijn dood. Hij schrijft in een brief aan zijn gemeente te Praag: "Omdat de gans een tam dier is, dat zich in zijn vlucht niet hoog verheffen kan, en de strikken doorgebroken heeft, zullen na mij valken en adelaars komen, die door het woord van God en door heilig leven hoger opwaarts zullen stijgen en velen tot de Heere Jezus zullen leiden." Dchsel neemt daarom ook het tweede gedeelte van zijn aanmerkingen "Jud 15:20 terug, waar gezegd is, dat deze strijd met de Filistijnen in verband stond met Simsons wraak in Judges 16:23vv.. Hij ziet mede bezwaar in de door ons gevolgde verklaring, wegens het daarop volgende: "En Israël trok uit, enz." Onze Statenvertalers hebben echter het verband verklaard, door aan te wijzen, dat Samuël het woord, dat hij van de Here ontvangen had (3:11vv.), bekend heeft gemaakt, en dat nu de schrijver ons gaat aantonen, dat de Heere geen van Zijn woorden op aarde laat vallen..
2) Er komen verscheidene plaatsen met de naam Afek voor: 1. een stad in het noordelijk gedeelte van de stam Aser, die deze echter nooit innam (Joshua 19:30 Judges 1:31); 2. een plaats, die ongeveer een uur ten westen van Sunem (1 Samuel 28:4) in de vlakte van Jizreël gelegen is en heden el-Fuhleh heet (29:1; 1 Kings 20:26vv.); 3. een in het Onomastikon vermelde plaats op het hoogland, ten oosten van het meer Gennesareth gelegen, aan de militaire weg tussen Damascus en Palestina, die enige uitleggers in het in 1 Kings 20:26vv.) genoemde Afek willen terugvinden, heden Feik; 4. het in Joshua 12:18 genoemde Afek is zonder twijfel het hier bedoelde, dat wij met Robinson niet voor hetzelfde houden als het noordelijk van Damim op een hoge bergtop gelegen dorp Ahbek (dit is volgens Van der Velde het Bijbelse Aseka (Joshua 10:10; Joshua 15:35), en moet veel meer noordoostelijk daarvan, meer naar Mizpa heen, gelegen hebben; 5. een vijfde Afek lag op het middelste gedeelte van het gebergte van Juda, maar is niet nader aan te wijzen (Joshua 15:53)..
Vers 2
2. En de Filistijnen stelden zich in slagorden om Israël in een openlijker veldslag te ontmoeten, en toen zich de strijd uitspreidde, algemeen werd, zo werd Israël voor het aangezicht van de Filistijnen geslagen: want zij sloegen in de slagorden in het veld, op het vrije veld, waar de slag plaatshad, omtrent vierduizend man, zonder dat het nog tot een eigenlijk vluchten gekomen was, de laatsten trokken zich in hun leger terug om later de strijd nog eens te beginnen (1 Samuel 4:3vv.).Vers 2
2. En de Filistijnen stelden zich in slagorden om Israël in een openlijker veldslag te ontmoeten, en toen zich de strijd uitspreidde, algemeen werd, zo werd Israël voor het aangezicht van de Filistijnen geslagen: want zij sloegen in de slagorden in het veld, op het vrije veld, waar de slag plaatshad, omtrent vierduizend man, zonder dat het nog tot een eigenlijk vluchten gekomen was, de laatsten trokken zich in hun leger terug om later de strijd nog eens te beginnen (1 Samuel 4:3vv.).Vers 3
3. Toen het volk, voor de Filistijnen teruggetrokken, opnieuw in het leger gekomen was, zeiden de oudsten van Israël, terwijl zij krijgsraad hielden: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen? 1) Wij zijn toch Zijn volk en deze Filistijnen zijn onbesneden. Misschien is het wel, omdat wij de ark van het verbond niet meegenomen hebben. Laat ons dan van Silo totons nemen de ark van het verbond met de HEERE, wanneer wij nu weer tot de strijd uittrekken, en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlost van de hand van onze vijanden. 2)1) De vraag veronderstelt, dat de Israëlieten zich te gering achten om de strijd met de vijanden te ondernemen, en dat zij slechts zijn geslagen, omdat de Heere, hun Verbondsod, hun Zijn bijstand had onttrokken. Dit oordeel was zeer juist, maar zeer verkeerd het middel, wat zij aanwenden om zich v r de voortzetting van de strijd van Gods hulp te verzekeren. In plaats van tot zichzelf in te keren en door boete en erkenning van hun afval van de Heere, hun God, om Zijn bijstand te smeken, besloten zij de ark van het verbond uit de tabernakel te Silo in het leger te halen, menende dat God Zijn genadige aanwezigheid onder Zijn volk op zo'n wijze aan deze tot troon van Zijn openbaring uitgekozen heilige zaken had vastgeknoopt, dat Hij daarmee zelf in het leger zou komen en de vijanden slaan..
De afgeweken Israëlieten erkennen, dat de Heere hen geslagen heeft. Nee! niet een ieder, die "Heere! Heere!" zegt is een gelovige..
2) Zij hadden op hun vraag zichzelf ten antwoord moeten geven: "Omdat wij de Heere verlaten hebben, heeft Hij ons verlaten, en nu in boete en berouw tot Hem moeten terugkeren. In plaats daarvan vervallen zij, zoals onboetvaardige mensen bij hun dood gewoonlijk in de regel doen, tot de verkeerde waan, dat zij de lieve God tot hun diensten kunnen dwingen, wanneer zij slechts het van Hem verordende genademiddel aanwenden; maar juist om zo'n waan was het nodig, dat hun het genademiddel ontnomen werd, opdat zij zouden leren op de juiste wijze hun vertrouwen op de Heere te stellen..
Het is niet ongewoon, dat zij, die van het leven van godsvrucht vervreemd zijn, grote voorliefde aan de dag leggen voor de gebruiken en uitwendige vormen, en dat zij, die de kracht van godzaligheid verloochenen, niet alleen de gedaante daarvan hebben maar ook bewonderen. De tempel van God wordt hoog verheven, voor de ark van God wordt geijverd met veel schijnbaar vuur door menigten, die geen eerbied hebben voor de Heere van de tempel en de God van de ark, alsof belangstelling in de naam van Christendom een vergoeding zou zijn voor de verachting van het christelijk geloof..
Wanneer goddeloze mensen in nood komen willen zij vroom worden en zij worden bijgelovig. Wat de ark voor Israël was, is bij menig ziek- en sterfbed het gewenste gebed van een geestelijke..
Vers 3
3. Toen het volk, voor de Filistijnen teruggetrokken, opnieuw in het leger gekomen was, zeiden de oudsten van Israël, terwijl zij krijgsraad hielden: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen? 1) Wij zijn toch Zijn volk en deze Filistijnen zijn onbesneden. Misschien is het wel, omdat wij de ark van het verbond niet meegenomen hebben. Laat ons dan van Silo totons nemen de ark van het verbond met de HEERE, wanneer wij nu weer tot de strijd uittrekken, en laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlost van de hand van onze vijanden. 2)1) De vraag veronderstelt, dat de Israëlieten zich te gering achten om de strijd met de vijanden te ondernemen, en dat zij slechts zijn geslagen, omdat de Heere, hun Verbondsod, hun Zijn bijstand had onttrokken. Dit oordeel was zeer juist, maar zeer verkeerd het middel, wat zij aanwenden om zich v r de voortzetting van de strijd van Gods hulp te verzekeren. In plaats van tot zichzelf in te keren en door boete en erkenning van hun afval van de Heere, hun God, om Zijn bijstand te smeken, besloten zij de ark van het verbond uit de tabernakel te Silo in het leger te halen, menende dat God Zijn genadige aanwezigheid onder Zijn volk op zo'n wijze aan deze tot troon van Zijn openbaring uitgekozen heilige zaken had vastgeknoopt, dat Hij daarmee zelf in het leger zou komen en de vijanden slaan..
De afgeweken Israëlieten erkennen, dat de Heere hen geslagen heeft. Nee! niet een ieder, die "Heere! Heere!" zegt is een gelovige..
2) Zij hadden op hun vraag zichzelf ten antwoord moeten geven: "Omdat wij de Heere verlaten hebben, heeft Hij ons verlaten, en nu in boete en berouw tot Hem moeten terugkeren. In plaats daarvan vervallen zij, zoals onboetvaardige mensen bij hun dood gewoonlijk in de regel doen, tot de verkeerde waan, dat zij de lieve God tot hun diensten kunnen dwingen, wanneer zij slechts het van Hem verordende genademiddel aanwenden; maar juist om zo'n waan was het nodig, dat hun het genademiddel ontnomen werd, opdat zij zouden leren op de juiste wijze hun vertrouwen op de Heere te stellen..
Het is niet ongewoon, dat zij, die van het leven van godsvrucht vervreemd zijn, grote voorliefde aan de dag leggen voor de gebruiken en uitwendige vormen, en dat zij, die de kracht van godzaligheid verloochenen, niet alleen de gedaante daarvan hebben maar ook bewonderen. De tempel van God wordt hoog verheven, voor de ark van God wordt geijverd met veel schijnbaar vuur door menigten, die geen eerbied hebben voor de Heere van de tempel en de God van de ark, alsof belangstelling in de naam van Christendom een vergoeding zou zijn voor de verachting van het christelijk geloof..
Wanneer goddeloze mensen in nood komen willen zij vroom worden en zij worden bijgelovig. Wat de ark voor Israël was, is bij menig ziek- en sterfbed het gewenste gebed van een geestelijke..
Vers 4
4. Het volk dan voerde spoedig dit besluit uit, zonder eerst naar de wil van de Heere te laten vragen, en zond naar Silo, dat 7 8 mijl ten noorden van Mizpa lag, en men bracht van daar uit de tent de ark van het verbond met deHEERE der heerscharen, die a) tussen de Cherubim woont 1) (Exodus 25:20vv. Numbers 10:35vv.); en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, 2) verschenen spoedig in het leger, en waren daar met de ark van het verbond van God.a) 2 Samuel 6:2 Psalms 80:2; Psalms 99:1 Psalms 99:1) Deze uitdrukking wordt opzettelijk gebezigd, om daarmee aan te duiden, dat het volk daarom de ark weghaalde naar het leger, omdat het meende, dat daarmee ook de Heere zelf in het leger zou komen, de Heere der heerscharen, Wiens macht volkomen is..
2) Het beroep van Eli's zonen bracht het mee de ark te dienen (Numbers 4:1vv.); hun misdaad, omdat zij het heiligdom geschonden hadden (3:13vv.), bracht echter weer de vloek in het leger van de kinderen van Israël, zodat men reeds nu kon voorzeggen, welk gevolg deze maatregel hebben zou..
Vers 4
4. Het volk dan voerde spoedig dit besluit uit, zonder eerst naar de wil van de Heere te laten vragen, en zond naar Silo, dat 7 8 mijl ten noorden van Mizpa lag, en men bracht van daar uit de tent de ark van het verbond met deHEERE der heerscharen, die a) tussen de Cherubim woont 1) (Exodus 25:20vv. Numbers 10:35vv.); en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, 2) verschenen spoedig in het leger, en waren daar met de ark van het verbond van God.a) 2 Samuel 6:2 Psalms 80:2; Psalms 99:1 Psalms 99:1) Deze uitdrukking wordt opzettelijk gebezigd, om daarmee aan te duiden, dat het volk daarom de ark weghaalde naar het leger, omdat het meende, dat daarmee ook de Heere zelf in het leger zou komen, de Heere der heerscharen, Wiens macht volkomen is..
2) Het beroep van Eli's zonen bracht het mee de ark te dienen (Numbers 4:1vv.); hun misdaad, omdat zij het heiligdom geschonden hadden (3:13vv.), bracht echter weer de vloek in het leger van de kinderen van Israël, zodat men reeds nu kon voorzeggen, welk gevolg deze maatregel hebben zou..
Vers 5
5. En het geschiedde, toen de ark van het verbond met de HEERE in het leger kwam, juichte geheel Israël van vreugde met een groot gejuich, zodat de aarde dreunde.1)1) Israël herinnerde zich zeker, hoe door het dragen van de ark rondom Jericho de stad gevallen was (Joshua 6:11) en hoe Midian verslagen was (Numbers 31:6). Strigelius past hierop toe het woord van Polyblus: "Velen, zich niet toeleggende om het leven van uitmuntende mannen, maar alleen sommige van hun buitengewone daden na te volgen, hebben niets anders gedaan, dan dat zij hun dwaasheid aan de wereld openbaar gemaakt hebben.".
Vers 5
5. En het geschiedde, toen de ark van het verbond met de HEERE in het leger kwam, juichte geheel Israël van vreugde met een groot gejuich, zodat de aarde dreunde.1)1) Israël herinnerde zich zeker, hoe door het dragen van de ark rondom Jericho de stad gevallen was (Joshua 6:11) en hoe Midian verslagen was (Numbers 31:6). Strigelius past hierop toe het woord van Polyblus: "Velen, zich niet toeleggende om het leven van uitmuntende mannen, maar alleen sommige van hun buitengewone daden na te volgen, hebben niets anders gedaan, dan dat zij hun dwaasheid aan de wereld openbaar gemaakt hebben.".
Vers 6
6. Toen nu de Filistijnen in het leger de stem van het juichen hoorden, zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger van de Hebreeën? Er moet ietsbijzonders gebeurd zijn. Toen vernamen zij, dat de ark van de HEERE in het leger gekomen was.Vers 6
6. Toen nu de Filistijnen in het leger de stem van het juichen hoorden, zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger van de Hebreeën? Er moet ietsbijzonders gebeurd zijn. Toen vernamen zij, dat de ark van de HEERE in het leger gekomen was.Vers 7
7. Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden; De God van de Hebreeën is in het leger gekomen. En zij zeiden verder: Wee ons, want dit is gisteren en eergisteren niet gebeurd; vroeger hadden zij hun God niet in hun midden,nu zullen wij zeker verslagen worden.Vers 7
7. Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden; De God van de Hebreeën is in het leger gekomen. En zij zeiden verder: Wee ons, want dit is gisteren en eergisteren niet gebeurd; vroeger hadden zij hun God niet in hun midden,nu zullen wij zeker verslagen worden.Vers 8
8. Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke Goden, die hun bijstand verlenen? Dat zijn dezelfde Goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben bij de woestijn. 1)1) Evenals alle heidenen de macht van de goden van andere volken in zekere mate vreesden, zo ook hier de Filistijnen de macht van de God van Israël, van Wiens grote daden in Egypte te voren het gerucht tot hun oren doorgedrongen was (Exodus 15:14vv.), dat door Jozua's overwinning en Simsons wonderbare sterkte in levend aandenken bij hen gebleven was. Als echte heidenen, die zich van n God geen begrip konden maken, maar alleen van vele goden weten, lost zich bij hen de God van Israël in een aantal van goden op. Wanneer zij van het slaan van Egypte met allerlei plagen "in de woestijn" spreken, zo is dit daaruit te verklaren, dat tussen hen en het land Egypte de grote Arabische woestijn (Exodus 13:20) lag, waarmee zij Egypte als n geheel beschouwen, terwijl het laatste wonder, dat farao met zijn ruiters in de Rode Zee deed verdrinken, in de eigenlijke woestijn had plaatsgehad. Met de diepe eerbied, die de Filistijnen hier voor de God van Israël tonen, en met de vrees voor Zijn aan de ark verbonden aanwezigheid schijnt in tegenspraak te staan, dat God later juist deze ark in hun handen liet vallen en zo Zijn eer voor hen tot schande maakte; wij zullen echter in 5, 6 zien, hoe Hij Zijn eer voor hen redt en hen dwingt Zijn heiligdom weer terug te geven.. De Filistijnen spraken hier van Goden in het algemeen, omdat zij zelf ook meer dan n afgod aanbaden. Van de eenheid van het goddelijk Wezen hadden zij niet het minste begrip. Zij tonen zich zeer bevreesd voor de God van Israël, omdat zij van Zijn daden vroeger hebben gehoord. Dit zet hen echter niet aan om af te houden van de verdrukking van Gods volk, maar veeleer om vol te houden. Hun vrees gaat over in vijandschap en hun vijandschap uit zich in daden van geweld tegen het volk en daarom tegen de God van Israël..
Vers 8
8. Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke Goden, die hun bijstand verlenen? Dat zijn dezelfde Goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben bij de woestijn. 1)1) Evenals alle heidenen de macht van de goden van andere volken in zekere mate vreesden, zo ook hier de Filistijnen de macht van de God van Israël, van Wiens grote daden in Egypte te voren het gerucht tot hun oren doorgedrongen was (Exodus 15:14vv.), dat door Jozua's overwinning en Simsons wonderbare sterkte in levend aandenken bij hen gebleven was. Als echte heidenen, die zich van n God geen begrip konden maken, maar alleen van vele goden weten, lost zich bij hen de God van Israël in een aantal van goden op. Wanneer zij van het slaan van Egypte met allerlei plagen "in de woestijn" spreken, zo is dit daaruit te verklaren, dat tussen hen en het land Egypte de grote Arabische woestijn (Exodus 13:20) lag, waarmee zij Egypte als n geheel beschouwen, terwijl het laatste wonder, dat farao met zijn ruiters in de Rode Zee deed verdrinken, in de eigenlijke woestijn had plaatsgehad. Met de diepe eerbied, die de Filistijnen hier voor de God van Israël tonen, en met de vrees voor Zijn aan de ark verbonden aanwezigheid schijnt in tegenspraak te staan, dat God later juist deze ark in hun handen liet vallen en zo Zijn eer voor hen tot schande maakte; wij zullen echter in 5, 6 zien, hoe Hij Zijn eer voor hen redt en hen dwingt Zijn heiligdom weer terug te geven.. De Filistijnen spraken hier van Goden in het algemeen, omdat zij zelf ook meer dan n afgod aanbaden. Van de eenheid van het goddelijk Wezen hadden zij niet het minste begrip. Zij tonen zich zeer bevreesd voor de God van Israël, omdat zij van Zijn daden vroeger hebben gehoord. Dit zet hen echter niet aan om af te houden van de verdrukking van Gods volk, maar veeleer om vol te houden. Hun vrees gaat over in vijandschap en hun vijandschap uit zich in daden van geweld tegen het volk en daarom tegen de God van Israël..
Vers 10
10. Toen zij zich zo tot een dappere strijd aangegord hadden, streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen, en zij vluchtten een ieder in zijn tenten; 1)en er vond een zeer grote nederlaag plaats, zodat er van Israël vielen dertigduizend man voetvolk; krijgswagens en ruiterij had men toen nog niet (Deuteronomy 17:16).1) In het Hebreeuws Lehelaw, in of naar zijn tenten, d.i. naar zijn haardsteden. De strijd verliep in een ordeloze vlucht, waarbij 30.000 man vielen. Bovendien ook de beide zonen van Eli, Hofni en Pinehas, terwijl ook de ark werd weggenomen. Hierdoor werd aan het huis van Eli het oordeel vervuld en werd tevens aan Israël bewezen, dat de Heere van hen geweken was, opdat het tot boete en berouw zou komen, terwijl straks de Filistijnen eveneens zullen erkennen, dat de God van Israël de machtige en sterke God is..
Israël had vertrouwd op uitwendige voorrechten, maar de Heere toont hier, dat zo'n vertrouwen van geen betekenis is, dat uitwendige voorrechten op zichzelf geen heil verschaffen, noch tijdelijk, noch geestelijk..
Vers 10
10. Toen zij zich zo tot een dappere strijd aangegord hadden, streden de Filistijnen, en Israël werd geslagen, en zij vluchtten een ieder in zijn tenten; 1)en er vond een zeer grote nederlaag plaats, zodat er van Israël vielen dertigduizend man voetvolk; krijgswagens en ruiterij had men toen nog niet (Deuteronomy 17:16).1) In het Hebreeuws Lehelaw, in of naar zijn tenten, d.i. naar zijn haardsteden. De strijd verliep in een ordeloze vlucht, waarbij 30.000 man vielen. Bovendien ook de beide zonen van Eli, Hofni en Pinehas, terwijl ook de ark werd weggenomen. Hierdoor werd aan het huis van Eli het oordeel vervuld en werd tevens aan Israël bewezen, dat de Heere van hen geweken was, opdat het tot boete en berouw zou komen, terwijl straks de Filistijnen eveneens zullen erkennen, dat de God van Israël de machtige en sterke God is..
Israël had vertrouwd op uitwendige voorrechten, maar de Heere toont hier, dat zo'n vertrouwen van geen betekenis is, dat uitwendige voorrechten op zichzelf geen heil verschaffen, noch tijdelijk, noch geestelijk..
Vers 11
11. En a) de ark van God werd genomen en viel in de handen van de vijanden, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, die de ark vergezelden, stierven, 1)door de vijand gedood.a) 1 Samuel 2:32,1 Samuel 2:34 Psalms 78:61,Psalms 78:64.
1) Zo gaat het, wanneer men slechts een historische Christus buiten zich tot Verlosser aanneemt. In ons moet Hij door Zijn Heilige Geest Zijn hulp tot verlossing uit de hand van de Filistijnen bewijzen. Wanneer wij Christus niet hadden, zouden wij niet kunnen bestaan, want er is geen hulp in de hemel en op aarde buiten Hem. Wanneer wij Hem echter niet anders dan slechts buiten ons en onder ons hebben, van Hem prediken, leren, horen, lezen, spreken, strijd voeren, Zijn naam in den mond hebben, maar Hem niet in ons laten werken, Zijn kracht niet in ons laten betonen, zal Hij ons evenmin behouden, als de ark de Israëlieten.
Nu waren zij in die toestand gebracht, dat zij zich met het volste leedwezen moesten beklagen, dat zij zo voorbarig en eigenwijs geweest waren van de ark met zich in het leger te voeren en haar op zo'n wijze bloot te stellen en duizendvoudig wensen zij, dat zij gebleven was op de plaats, die God daarvoor bestemd had. Nu werden zij overtuigd, dat God zich door de ijdele en dwaze mens geen wet wil laten voorschrijven en dat, ofschoon Hij ons verbonden heeft aan Zijn ark, Hij nochthans zelf daar niet aan gebonden is, maar veeleer deze in de handen van Zijn vijanden wil overgeven dan toelaten, dat zij, door zijn schijnvrienden ontheiligd en dus hun bijgelovigheid gestijfd worde. Niemand denke, dat hij onder het kleed van een uitwendige belijdenis zich zal kunnen verbergen voor de toorn van God, want zelfs zullen er uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, die in de aanwezigheid van Christus gegeten en gedronken hebben..
II. 1 Samuel 4:12-1 Samuel 4:22. Wanneer een treurbode het bericht van Israëls ongeluk naar Silo heeft overgebracht, valt de 98 jaar oude, de blinde Eli van zijn stoel en breekt de hals; zo vreselijk ontroert hem het bericht van het verlies van de ark. De vrouw van Pinehas, die zich juist in een toestand van vergevorderde zwangerschap bevindt, wordt door de geboorte-weeën overvallen, als zij verneemt dat de ark is weggenomen, en schoonvader en man gestorven zijn. De zoon, die zij baart, is haar geen voorwerp van vreugde, geen troost in haar nood, zij kan slechts aan dat ne denken, dat de heerlijkheid van Israël verdwenen is en drukt haar smart uit in de naam Ikabod, die zij in het ogenblik van haar sterven aan het kind geeft.
Vers 11
11. En a) de ark van God werd genomen en viel in de handen van de vijanden, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, die de ark vergezelden, stierven, 1)door de vijand gedood.a) 1 Samuel 2:32,1 Samuel 2:34 Psalms 78:61,Psalms 78:64.
1) Zo gaat het, wanneer men slechts een historische Christus buiten zich tot Verlosser aanneemt. In ons moet Hij door Zijn Heilige Geest Zijn hulp tot verlossing uit de hand van de Filistijnen bewijzen. Wanneer wij Christus niet hadden, zouden wij niet kunnen bestaan, want er is geen hulp in de hemel en op aarde buiten Hem. Wanneer wij Hem echter niet anders dan slechts buiten ons en onder ons hebben, van Hem prediken, leren, horen, lezen, spreken, strijd voeren, Zijn naam in den mond hebben, maar Hem niet in ons laten werken, Zijn kracht niet in ons laten betonen, zal Hij ons evenmin behouden, als de ark de Israëlieten.
Nu waren zij in die toestand gebracht, dat zij zich met het volste leedwezen moesten beklagen, dat zij zo voorbarig en eigenwijs geweest waren van de ark met zich in het leger te voeren en haar op zo'n wijze bloot te stellen en duizendvoudig wensen zij, dat zij gebleven was op de plaats, die God daarvoor bestemd had. Nu werden zij overtuigd, dat God zich door de ijdele en dwaze mens geen wet wil laten voorschrijven en dat, ofschoon Hij ons verbonden heeft aan Zijn ark, Hij nochthans zelf daar niet aan gebonden is, maar veeleer deze in de handen van Zijn vijanden wil overgeven dan toelaten, dat zij, door zijn schijnvrienden ontheiligd en dus hun bijgelovigheid gestijfd worde. Niemand denke, dat hij onder het kleed van een uitwendige belijdenis zich zal kunnen verbergen voor de toorn van God, want zelfs zullen er uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, die in de aanwezigheid van Christus gegeten en gedronken hebben..
II. 1 Samuel 4:12-1 Samuel 4:22. Wanneer een treurbode het bericht van Israëls ongeluk naar Silo heeft overgebracht, valt de 98 jaar oude, de blinde Eli van zijn stoel en breekt de hals; zo vreselijk ontroert hem het bericht van het verlies van de ark. De vrouw van Pinehas, die zich juist in een toestand van vergevorderde zwangerschap bevindt, wordt door de geboorte-weeën overvallen, als zij verneemt dat de ark is weggenomen, en schoonvader en man gestorven zijn. De zoon, die zij baart, is haar geen voorwerp van vreugde, geen troost in haar nood, zij kan slechts aan dat ne denken, dat de heerlijkheid van Israël verdwenen is en drukt haar smart uit in de naam Ikabod, die zij in het ogenblik van haar sterven aan het kind geeft.
Vers 12
12. Toen geheel Israël vluchtte (1 Samuel 4:10), liep er een Benjaminiet 1) uit de slagorden en kwam te Silo op dezelfde dag, zo snel had hij die aanzienlijke afstand (1 Samuel 4:4) afgelegd, om zo spoedig mogelijk de boodschap aan de plaats van de tent der samenkomst over te brengen; en zijn kleren waren, ten teken dat hij als een treurbode kwam (Deuteronomy 14:2), gescheurd, en er a) was aarde op zijn hoofd.a) Joshua 7:6
1) Volgens de mening van de Joden zal deze man Saul (9:2 geweest zijn, hetgeen echter niet mogelijk is, daar deze toen pas 12 jaar oud was (13:1vv.)..
Vers 12
12. Toen geheel Israël vluchtte (1 Samuel 4:10), liep er een Benjaminiet 1) uit de slagorden en kwam te Silo op dezelfde dag, zo snel had hij die aanzienlijke afstand (1 Samuel 4:4) afgelegd, om zo spoedig mogelijk de boodschap aan de plaats van de tent der samenkomst over te brengen; en zijn kleren waren, ten teken dat hij als een treurbode kwam (Deuteronomy 14:2), gescheurd, en er a) was aarde op zijn hoofd.a) Joshua 7:6
1) Volgens de mening van de Joden zal deze man Saul (9:2 geweest zijn, hetgeen echter niet mogelijk is, daar deze toen pas 12 jaar oud was (13:1vv.)..
Vers 13
13. En toen hij in de stad kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel waarop hij zich had laten dragen, aan de zijde van de weg, die naar de streek van de strijdplaats voerde, uitziende naar enig bericht verlangende omtrent het leger: want zijn hart sidderde 1) vanwege de ark van God, dat het met haar geen goed einde zou nemen, waarom hij ook niet dan onwillig haar meenemen (1 Samuel 4:4) toegestaan had. Toen die man kwam om dit te verkondigen in de stad en hij haar was ingegaan zonder dehogepriester, die aan de kant in de poort zat, opgemerkt te hebben, vertelde hij het aan ieder, die hem ontmoette wat er te Mizpa was voorgevallen; toen schreeuwde de gehele stad van schrik en rouw.1) Waarom sidderde Eli? Omdat de ark was weggenomen zonder bevel of zonder toestemming van God. God had er geen bevel voor gegeven, noch had men om Zijn toestemming gevraagd. Eli weet bovendien, welk vonnis over zijn beide zonen geveld was. Hij vreesde daarom dat, als op deze dag zijn beide zonen stierven, ook de Ark in de handen van de vijand zou komen. Zijn vrees zou worden vervuld..
Vers 13
13. En toen hij in de stad kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel waarop hij zich had laten dragen, aan de zijde van de weg, die naar de streek van de strijdplaats voerde, uitziende naar enig bericht verlangende omtrent het leger: want zijn hart sidderde 1) vanwege de ark van God, dat het met haar geen goed einde zou nemen, waarom hij ook niet dan onwillig haar meenemen (1 Samuel 4:4) toegestaan had. Toen die man kwam om dit te verkondigen in de stad en hij haar was ingegaan zonder dehogepriester, die aan de kant in de poort zat, opgemerkt te hebben, vertelde hij het aan ieder, die hem ontmoette wat er te Mizpa was voorgevallen; toen schreeuwde de gehele stad van schrik en rouw.1) Waarom sidderde Eli? Omdat de ark was weggenomen zonder bevel of zonder toestemming van God. God had er geen bevel voor gegeven, noch had men om Zijn toestemming gevraagd. Eli weet bovendien, welk vonnis over zijn beide zonen geveld was. Hij vreesde daarom dat, als op deze dag zijn beide zonen stierven, ook de Ark in de handen van de vijand zou komen. Zijn vrees zou worden vervuld..
Vers 15
15. (Eli nu was een man van achtennegentig jaar, en zijn ogen stonden stijf 1) van ouderdom, dat hij niet zien kon (1 Kings 14:4)).1) In het Hebreeuws Weënauw Kamah. Hiermee wordt bedoeld, die ziekte in de ogen, die men gewoon is te noemen, de zwarte staar (amaurovis). 18. En het geschiedde, toen hij (de bode) van de ark van God vermeldde, viel hij (Eli) achterwaarts van de stoel af, aan de zijde van de poort, want het verlies van de ark was hem nog verschrikkelijker dan de nederlaag van Israël en de dood van zijn beide zonen, en hij brak de nek, en stierf, 1) want de man was oud en zwaar, zodat de val voor hem dodelijk was; en hij richtte Israël veertig jaar.
1) Alle gelovigen stellen meer belang in Gods kerk dan in hun bijzondere zaken. God stelt soms tekenen van Zijn misnoegen in dit leven op gelovigen, die zich hebben misdragen, opdat anderen het horen en vrezen en zich laten waarschuwen. Maar zij mogen ellendig sterven, zij sterven niet de eeuwige dood..
Het valt op te merken, wat een grote zorg en bekommering hij had omtrent de ark van God, waarvan hij het welzijn ver boven de dood van zijn zonen stelde. Want hij bewijst door de zaak zelf, dat hij wel min of meer treurig wordt, door het bericht omtrent de ondergang van zijn zonen, maar met een krachtig en geduldig gemoed een bijzondere kalmte bewaart. Maar als hij hoort, dat er gewag gemaakt wordt van het nemen van de ark, stort hij ineen van schrik en schrikt voor de strengheid van de goddelijke oordelen, die het gehele volk schijnen te bedreigen en van ontsteltenis ter aarde stortende, bezwijkt hij en sterft. Uit deze woorden is duidelijk, dat Eli in zijn dood die ijver behouden heeft en die belangstelling, die de profeet in de Psalmen bezingt: "De ijver voor Uw huis heeft mij verteerd en de smaadheden van hen, die U smaden, zijn op mij gevallen.".
Vers 15
15. (Eli nu was een man van achtennegentig jaar, en zijn ogen stonden stijf 1) van ouderdom, dat hij niet zien kon (1 Kings 14:4)).1) In het Hebreeuws Weënauw Kamah. Hiermee wordt bedoeld, die ziekte in de ogen, die men gewoon is te noemen, de zwarte staar (amaurovis). 18. En het geschiedde, toen hij (de bode) van de ark van God vermeldde, viel hij (Eli) achterwaarts van de stoel af, aan de zijde van de poort, want het verlies van de ark was hem nog verschrikkelijker dan de nederlaag van Israël en de dood van zijn beide zonen, en hij brak de nek, en stierf, 1) want de man was oud en zwaar, zodat de val voor hem dodelijk was; en hij richtte Israël veertig jaar.
1) Alle gelovigen stellen meer belang in Gods kerk dan in hun bijzondere zaken. God stelt soms tekenen van Zijn misnoegen in dit leven op gelovigen, die zich hebben misdragen, opdat anderen het horen en vrezen en zich laten waarschuwen. Maar zij mogen ellendig sterven, zij sterven niet de eeuwige dood..
Het valt op te merken, wat een grote zorg en bekommering hij had omtrent de ark van God, waarvan hij het welzijn ver boven de dood van zijn zonen stelde. Want hij bewijst door de zaak zelf, dat hij wel min of meer treurig wordt, door het bericht omtrent de ondergang van zijn zonen, maar met een krachtig en geduldig gemoed een bijzondere kalmte bewaart. Maar als hij hoort, dat er gewag gemaakt wordt van het nemen van de ark, stort hij ineen van schrik en schrikt voor de strengheid van de goddelijke oordelen, die het gehele volk schijnen te bedreigen en van ontsteltenis ter aarde stortende, bezwijkt hij en sterft. Uit deze woorden is duidelijk, dat Eli in zijn dood die ijver behouden heeft en die belangstelling, die de profeet in de Psalmen bezingt: "De ijver voor Uw huis heeft mij verteerd en de smaadheden van hen, die U smaden, zijn op mij gevallen.".
Vers 19
19. En zijn schoondochter, de vrouw van zijn tweede zoon Pinehas was bevrucht, zij zou baren, de tijd was zeer nabij; toen zij de tijding hoorde, dat de ark van God genomen was, en haar schoonvader Eli gestorven was en haar man, kromde zij zich, zij zonk op de knieën neer, en baarde, want haar weeën overvielen haar 1) (Psalms 29:9).1)Letterlijk staat er: keerden zich tegen haar..
Vers 19
19. En zijn schoondochter, de vrouw van zijn tweede zoon Pinehas was bevrucht, zij zou baren, de tijd was zeer nabij; toen zij de tijding hoorde, dat de ark van God genomen was, en haar schoonvader Eli gestorven was en haar man, kromde zij zich, zij zonk op de knieën neer, en baarde, want haar weeën overvielen haar 1) (Psalms 29:9).1)Letterlijk staat er: keerden zich tegen haar..
Vers 21
21. En zij noemde het jongetje Ikabod (= geen heerlijkheid), zeggende, en daarmee te kennen gevende, waarom zij het die naam gaf: De eer is weggevoerd uit Israël! Zo klaagde zij, omdat de ark van God, Israëls heerlijkst kleinood, gevankelijk weggevoerd was, en omwille van haar schoonvader en haar man. 1)1) De ark van het verbond met de wet van de tien geboden en het verzoendeksel waren bewijs en onderpand van de aanwezigheid van God onder Israël, bewijs en onderpand van Zijn genade en trouw. En hoewel Gods belofte onwrikbaar en onveranderlijk was, toch had het al de schijn dat, nu de ark was weggevoerd, ook de Heere van Zijn volk was geweken. Wij zien dus, dat deze vrouw van een andere zin was dan haar goddeloze man Pinehas, dat ook in haar iets was van de ijver voor het huis van de Heere en hoewel zij hierin dwaalde, dat de Heere ook Zijn volk had verlaten, toch spreekt uit haar woord een warme belangstelling n in de eer van God n in het heil van haar volk. 22. En zij herhaalde nog eens haar klacht en zei terwijl zij stierf: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark van God is genomen.
Zo groot was in Israël het gevoel voor de heerlijkheid van God, dat een barende vrouw haar smart, een stervende de schrik van de dood vergat, een moeder zich niet verblijdde over haar geboren zoon, en de smart over het verloren kleinood van het volk groter was dan over de dood van vader en man. Dit vinden wij in een familie en in een tijd, die tot de vervallene moeten gerekend worden.
Hoewel Pinehas' vrouw hierdoor een bewijs gaf van haar ijver voor de eer van God, was die echter gepaard aan een wankeling van haar geloof, aangezien Gods aanwezigheid niet onafscheidelijk was van de ark. Israëls kerk en staat steunden niet op de ark, maar op Gods beloften, waarop zij haar vertrouwen had behoren te stellen.
De herhaling van deze woorden bewijst, hoe diep ook aan de vrouw van de goddeloze Pinehas de wegvoering van de ark van het verbond ter harte ging, hoe voor haar de heerlijkheid van Israël was verdwenen..
Vers 21
21. En zij noemde het jongetje Ikabod (= geen heerlijkheid), zeggende, en daarmee te kennen gevende, waarom zij het die naam gaf: De eer is weggevoerd uit Israël! Zo klaagde zij, omdat de ark van God, Israëls heerlijkst kleinood, gevankelijk weggevoerd was, en omwille van haar schoonvader en haar man. 1)1) De ark van het verbond met de wet van de tien geboden en het verzoendeksel waren bewijs en onderpand van de aanwezigheid van God onder Israël, bewijs en onderpand van Zijn genade en trouw. En hoewel Gods belofte onwrikbaar en onveranderlijk was, toch had het al de schijn dat, nu de ark was weggevoerd, ook de Heere van Zijn volk was geweken. Wij zien dus, dat deze vrouw van een andere zin was dan haar goddeloze man Pinehas, dat ook in haar iets was van de ijver voor het huis van de Heere en hoewel zij hierin dwaalde, dat de Heere ook Zijn volk had verlaten, toch spreekt uit haar woord een warme belangstelling n in de eer van God n in het heil van haar volk. 22. En zij herhaalde nog eens haar klacht en zei terwijl zij stierf: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark van God is genomen.
Zo groot was in Israël het gevoel voor de heerlijkheid van God, dat een barende vrouw haar smart, een stervende de schrik van de dood vergat, een moeder zich niet verblijdde over haar geboren zoon, en de smart over het verloren kleinood van het volk groter was dan over de dood van vader en man. Dit vinden wij in een familie en in een tijd, die tot de vervallene moeten gerekend worden.
Hoewel Pinehas' vrouw hierdoor een bewijs gaf van haar ijver voor de eer van God, was die echter gepaard aan een wankeling van haar geloof, aangezien Gods aanwezigheid niet onafscheidelijk was van de ark. Israëls kerk en staat steunden niet op de ark, maar op Gods beloften, waarop zij haar vertrouwen had behoren te stellen.
De herhaling van deze woorden bewijst, hoe diep ook aan de vrouw van de goddeloze Pinehas de wegvoering van de ark van het verbond ter harte ging, hoe voor haar de heerlijkheid van Israël was verdwenen..