Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 4

De voorzeggingen vervat in het vorige hoofdstuk, betreffende het verderf over het huis van Eli, beginnen hier vervuld te worden hoe lang het was daarna blijkt niet, maar het was niet lang. Met zulke zondaren gaat God dikwijls spoedig te werk. Hier is:

I. De smaad en het verlies door Israël geleden in een gevecht tegen de Filistijnen, 1 Samuel 4:1, en 2.

II. Hun dwaas plan om zich te versterken door de ark Gods op de schouders van Hofni en Pinehas in hun leger te brengen, 1 Samuel 4:3, 1 Samuel 4:4 dat hen gerust maakte, 1 Samuel 4:5 en schrik verwekte onder de Filistijnen, maar het was een schrik, die hen tot handelen aanspoorde, 1 Samuel 4:6.

III. De noodlottige gevolgen er van: Israël werd geslagen, en de ark genomen, 1 Samuel 4:10, 1 Samuel 4:11.

IV. De tijding hiervan naar Silo gehecht, en de treurige ontvangst van die tijding.

I.De stad werd in verwarring gebracht, 1 Samuel 4:12, 1 Samuel 4:13. 2. Eli viel in onmacht van zijn stoel en brak zijn nek, 1 Samuel 4:14. 3. Zijn schoondochter kwam op het horen dier tijding in barensnood, beviel van een zoon, maar is terstond daarna gestorven, 1 Samuel 4:19. Dat waren de dingen, die aan hen die ze hoorden, de oren deden klinken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 4

De voorzeggingen vervat in het vorige hoofdstuk, betreffende het verderf over het huis van Eli, beginnen hier vervuld te worden hoe lang het was daarna blijkt niet, maar het was niet lang. Met zulke zondaren gaat God dikwijls spoedig te werk. Hier is:

I. De smaad en het verlies door Israël geleden in een gevecht tegen de Filistijnen, 1 Samuel 4:1, en 2.

II. Hun dwaas plan om zich te versterken door de ark Gods op de schouders van Hofni en Pinehas in hun leger te brengen, 1 Samuel 4:3, 1 Samuel 4:4 dat hen gerust maakte, 1 Samuel 4:5 en schrik verwekte onder de Filistijnen, maar het was een schrik, die hen tot handelen aanspoorde, 1 Samuel 4:6.

III. De noodlottige gevolgen er van: Israël werd geslagen, en de ark genomen, 1 Samuel 4:10, 1 Samuel 4:11.

IV. De tijding hiervan naar Silo gehecht, en de treurige ontvangst van die tijding.

I.De stad werd in verwarring gebracht, 1 Samuel 4:12, 1 Samuel 4:13. 2. Eli viel in onmacht van zijn stoel en brak zijn nek, 1 Samuel 4:14. 3. Zijn schoondochter kwam op het horen dier tijding in barensnood, beviel van een zoon, maar is terstond daarna gestorven, 1 Samuel 4:19. Dat waren de dingen, die aan hen die ze hoorden, de oren deden klinken.

Verzen 1-9

1 Samuël 4:1-9

De eerste woorden, die betrekking hebben op Samuël, dat zijn woord geschiedde aan geheel Israël, schijnen in generlei verband te staan tot de volgende geschiedenis, alsof het door zijn bestuur of aanwijzing was dat de Israëlieten uittrokken tegen de Filistijnen. Hadden zij hem geraadpleegd, het zou hun, hoewel hij pas als profeet was opgetreden, van meer nut zijn geweest dan de ark, maar wellicht hebben de oversten van Israël zijn jonkheid veracht, en wilden zij hem niet als een Godsspraak raadplegen, en in openbare zaken mengde hij zich toen nog niet. Wij vinden van nu aan ook geen vermelding van zijn naam tot enige jaren later, 1 Samuel 7:3. Alleen: zijn woord geschiedde tot Israël, dat is: van alle delen des lands kwamen Godvruchtig-gezinde lieden tot hem als profeet om hem te raadplegen. Misschien is het bedoeld van zijn profetie tegen het huls van Eli, dat die algemeen bekend was en besproken werd, en allen, die ernstig en opmerkzaam waren, vergeleken de gebeurtenissen, die hier verhaald zijn, toen zij geschied waren, met die profetie, en zagen dat zij er de vervulling van waren.

1. Wij hebben hier een oorlog met de Filistijnen, 1 Samuel 4:1. Het was een poging om het juk hunner verdrukking af te werpen, en zou beter geslaagd zijn, indien zij eerst berouw hadden gehad van hun zonden, zich bekeerd en verbeterd hadden, en aldus het werk van de rechte zijde hadden aangevat. Men heeft berekend dat dit ongeveer in het midden was van de veertigjarige heerschappij van de Filistijnen over Israël, Judges 13:1, en spoedig na de dood van Simson aldus bisschop Patrick, die denkt dat de slachting, door Simson onder hen aangericht bij zijn dood, hen tot deze poging aangemoedigd kon hebben-maar Dr. Lightfoot acht dat het veertig jaren was na de dood van Simson, omdat Eli zolang Israël gericht heeft, 1 Samuel 4:1.

II. Israëls nederlaag in die krijg, 1 Samuel 4:2. De Israëlieten, die de aanvallers waren, werden geslagen, en vier duizend man van hen werden gedood. God had beloofd dat een enige van hen er duizend zou jagen, maar nu had het tegendeel plaats. Israël is geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen. Zonde, de gevloekte zaak, was in het leger, en gaf hun vijanden al het voordeel tegen hen, dat zij slechts konden wensen.

III. De maatregelen, die zij beraamden voor een tweeden veldslag. Er werd een krijgsraad belegd, en, inplaats van het besluit te nemen om te vasten en te bidden, en hun leven te verbeteren, waren zij zo slecht onderwezen-en geen wonder, aangezien zij zulke slechte onderwijzers hadden-dat zij:

1. Met God twistten, omdat Hij niet voor hen verscheen, 1 Samuel 4:3.

Waarom heeft ons de Heere heden geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen? Als zij dit bedoelden als een vraag naar de oorzaak van Gods misnoegen, dan behoefden zij niet ver te gaan om haar te ontdekken, het was duidelijk genoeg dat Israël had gezondigd, hoewel zij het niet wilden zien en erkennen. Maar het schijnt veeleer bedoeld als een klacht tegen God, zij zijn misnoegd over hetgeen God gedaan heeft, en twistten er over met Hem. Zij erkenden de hand Gods in hun tegenspoed (en dat was in zoverre recht) "Het is de Heere die ons geslagen heeft", maar inplaats van er zich aan te onderwerpen, twistten zij er mede, en spreken als degenen,. die vertoornd op Hem zijn, op Hem en op de leiding van Zijn voorzienigheid, en zijn zich niet bewust dat zij er God reden toe hadden gegeven. "Waarom moeten wij, die Israëlieten zijn, geslagen worden voor het aangezicht van de Filistijnen? Hoe ongerijmd en onrechtvaardig!" De dwaasheid des mensen verkeert zijn weg en dan "gaat zijn hart zich tegen de Heere vergrammen," Proverbs 19:3, en keurt Zijn doen af.

2. Zij beeldden zich in dat zij Hem kunnen noodzaken om in de volgenden veldslag voor hen te verschijnen, door de ark in hun leger te brengen. De oudsten van Israël waren onwetend en dwaas genoeg om dit voor te stellen, 1 Samuel 4:3 en het volk heeft dit voorstel spoedig ten uitvoer gebracht, 1 Samuel 4:4. Zij zonden naar Silo om de ark, en Eli had de moed niet om er zich tegen te verzetten, maar zond zijn goddeloze zonen Hofni en Pinehas er mede, of vergunde hun tenminste om mee te gaan, hoewel hij wist dat, waar zij ook heengingen, de vloek Gods hen vergezelde. Nu zien wij hier:

A. De diepen eerbied, die zij hadden voor de ark. "O zendt om de ark, zij zal wonderen voor ons doen." De ark was, als inzetting, een zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid. God had gezegd dat Hij tussen de cherubim zou wonen, die boven aan de ark waren en met de ark gedragen werden, nu dachten zij dat zij door deze groten eerbied te betonen voor deze heilige ark, zich als ware Israëlieten zullen bewijzen, en hierdoor God zouden nopen tot hun gunste te verschijnen. Het is iets geheel gewoons, dat zij, die vreemdelingen zijn geworden voor de innerlijke kracht van de Godsdienst, veel ophebben met de uiterlijke waarneming er van, dat zij zelfs, die de kracht van de Godzaligheid verloochenen, er de gedaante niet alleen van hebben, maar haar ook bewonderen. De tempel des Heeren wordt geroemd, voor de ark des Heeren wordt geijverd, schijnbaar met veel vuur, door velen die volstrekt geen liefde hebben voor de tempel des Heeren en voor de God van de ark, alsof een vurige zorg voor de naam des Christendoms een vergoeding kon zijn voor een onheilig verachten van de zaak, het wezen. En inderdaad hebben zij slechts een afgod gemaakt van de ark en zo beschouwden Zij haar evenzeer als een beeld van de God Israëls, als de dingen, die de heidenen aanbaden, voor hen beelden waren van hun goden. De waren God te aanbidden en Hem niet als God te aanbidden, dat is eigenlijk Hem in het geheel niet te aanbidden.

B. Hun grote dwaasheid in te denken dat, zo zij de ark in hun leger hadden, zij hen zeker zou verlossen uit de hand hunner vijanden, en de overwinning naar hun zijde zou doen overslaan. Want:

a. Als de ark optoog, bad Mozes: "Sta op, Heere, en laat Uwe vijanden verstrooid worden", wel wetende dat het niet de ark was, die met hen optrok, maar God, voor hen verschijnende, die hun voorspoed moest geven, en hier waren geen goede middelen gebruikt om God er toe te brengen hen met Zijn tegenwoordigheid te begunstigen, welk goed kon de ark hun dan doen, de schaal zonder de kern?

b. Het was er zo ver af, dat zij Gods vergunning hadden om de ark te verplaatsen dat Hij hun duidelijk genoeg in Zijn wet te kennen had gegeven dat de ark, wanneer zij in Kanan gevestigd zouden zijn, gevestigd zou wezen aan de plaats, die Hij zou verkiezen, Deuteronomy 12:5, Deuteronomy 12:11, en dat zij tot de ark moeten komen, maar de ark niet tot hen. Hoe konden zij er dan een voordeel van verwachten, als zij niet in het wettig bezit er van waren, noch enigerlei volmacht hadden om haar van haar plaats te verwijderen? Inplaats van God te eren door hetgeen zij deden, hebben zij er Hem in werkelijkheid mee beledigd. Ja meer:

c. Indien er al niets anders ware om hun verwachtingen van de ark ijdel te maken, hoe konden zij dan toch nog denken dat zij hun een zegen zou aanbrengen, als Hofni en Pinehas de mannen waren, die haar in het leger hadden gebracht? Het ZOU hun slechtheid te veel tot steun zijn geweest, als de ark goed had gedaan aan Israël, terwijl zij in de handen van deze eerloze priesters was.

IV. De grote vreugde in het leger van Israël, toen de ark er aankwam, 1 Samuel 4:5, zij juichten, alzo dat de aarde dreunde. Nu dachten zij zich zeker van de overwinning, en daarom hieven zij juichkreten aan nog v r de strijd, alsof hunner onfeilbaar de overwinning moest wezen bedoelende om door dit groot gejuich zichzelf en hun krijgsmacht te bezielen met moed en hun vijanden vrees aan te jagen. Vleselijk-gezinde mensen juichen en roemen in de uitwendige voorrechten en verrichtingen van de Godsdienst en betrouwen erop alsof die hen zonder feil zullen behouden, en alsof de ark, Gods troon in het leger, hen naar de hemel zal brengen, ofschoon de wereld en het vlees op de troon zijn in hun hart.

V. De ontsteltenis van de Filistijnen toen de ark in het leger gebracht was. De twee heiren waren dicht bij elkaar gelegerd, dat van de Filistijnen hoorde het gejuich van de Israëlieten bij deze gelegenheid. Weldra vernamen zij er de oorzaak van, 1 Samuel 4:6, en waren bevreesd voor de gevolgen. Want:

1. Dat was in hun tijd nooit tevoren geschied. God is in het leger gekomen, en daarom: wee ons, 1 Samuel 4:7, en wederom: wee ons, 1 Samuel 4:8. De naam van de God Israëls was geducht zelfs voor hen, die andere goden aanbaden, en zelfs ongelovigen hadden nog wel Benig besef van het gevaarlijke om met Hem te strijden. Het natuurlijk geweten fluistert, dat diegenen zich in een treurigen toestand bevinden, die God tot hun tegenstander hebben. Maar zie welke domme denkbeelden zij hadden van de Goddelijke tegenwoordigheid, alsof de God Israëls niet evenzeer in het leger was, voordat de ark er kwam, hetgeen in hen wel verontschuldigd kan worden, daar van de Israëlieten denkbeelden van die tegenwoordigheid niet beter waren. "O!" zeggen zij, "dit is een nieuw plan, dat zij tegen ons beraamd hebben, schrikkelijker dan al hun krijgslisten, want dergelijke is gisteren en eergisteren niet geschied, dit was de krachtigste maatregel, die zij konden nemen om onze mannen te ontmoedigen en hun handen te verslappen."

2. Toen dit vanouds geschied was, had het wonderen gedaan, 1 Samuel 4:8. Dit zijn de goden die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben bij de woestijn. Hier hadden zij het even mis in de geschiedenis als in hun kennis van Goddelijke dingen, de plagen van Egypte waren gekomen voordat de ark gemaakt was, en voordat Israël in de woestijn kwam, maar er weren enige vage, verwarde overleveringen tot hen gekomen van wonderen door of voor Israël gewrocht, toen deze ark voor hen uit werd gedragen, die zij toeschreven niet aan Jehovah, maar aan de ark. Nu zeggen zij: Wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? de ark voor God aanziende, dat ze wel konden doen, als Israël zelf haar vergoodde. Toch is het, alsof zij niet in ernst waren, toen zij met zoveel vrees en ontzag van deze heerlijke of machtige goden spraken, maar dat zij zich slechts schertsenderwijs of in sarkasme aldus uitlieten, want inplaats van de aftocht te blazen of vredesvoorstellen te doen, dat zij gedaan zouden hebben indien zij wezenlijk overtuigd waren van de macht van Israëls God, wekten zij elkaar op om met te meer kloekmoedigheid te strijden, deze onverwachte moeilijkheid heeft hen slechts te meer vastberaden gemaakt, 1 Samuel 4:9. Zijt sterk, en weest mannen. De bevelhebbers bezielden de soldaten met moed en vastberadenheid door hen er aan te herinneren dat zij over Israël geheerst hebben, en welk een ondraaglijke smart en schande het zou zijn, als zij nu terugdeinsden, en Israël over zich lieten heersen.

Verzen 1-9

1 Samuël 4:1-9

De eerste woorden, die betrekking hebben op Samuël, dat zijn woord geschiedde aan geheel Israël, schijnen in generlei verband te staan tot de volgende geschiedenis, alsof het door zijn bestuur of aanwijzing was dat de Israëlieten uittrokken tegen de Filistijnen. Hadden zij hem geraadpleegd, het zou hun, hoewel hij pas als profeet was opgetreden, van meer nut zijn geweest dan de ark, maar wellicht hebben de oversten van Israël zijn jonkheid veracht, en wilden zij hem niet als een Godsspraak raadplegen, en in openbare zaken mengde hij zich toen nog niet. Wij vinden van nu aan ook geen vermelding van zijn naam tot enige jaren later, 1 Samuel 7:3. Alleen: zijn woord geschiedde tot Israël, dat is: van alle delen des lands kwamen Godvruchtig-gezinde lieden tot hem als profeet om hem te raadplegen. Misschien is het bedoeld van zijn profetie tegen het huls van Eli, dat die algemeen bekend was en besproken werd, en allen, die ernstig en opmerkzaam waren, vergeleken de gebeurtenissen, die hier verhaald zijn, toen zij geschied waren, met die profetie, en zagen dat zij er de vervulling van waren.

1. Wij hebben hier een oorlog met de Filistijnen, 1 Samuel 4:1. Het was een poging om het juk hunner verdrukking af te werpen, en zou beter geslaagd zijn, indien zij eerst berouw hadden gehad van hun zonden, zich bekeerd en verbeterd hadden, en aldus het werk van de rechte zijde hadden aangevat. Men heeft berekend dat dit ongeveer in het midden was van de veertigjarige heerschappij van de Filistijnen over Israël, Judges 13:1, en spoedig na de dood van Simson aldus bisschop Patrick, die denkt dat de slachting, door Simson onder hen aangericht bij zijn dood, hen tot deze poging aangemoedigd kon hebben-maar Dr. Lightfoot acht dat het veertig jaren was na de dood van Simson, omdat Eli zolang Israël gericht heeft, 1 Samuel 4:1.

II. Israëls nederlaag in die krijg, 1 Samuel 4:2. De Israëlieten, die de aanvallers waren, werden geslagen, en vier duizend man van hen werden gedood. God had beloofd dat een enige van hen er duizend zou jagen, maar nu had het tegendeel plaats. Israël is geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen. Zonde, de gevloekte zaak, was in het leger, en gaf hun vijanden al het voordeel tegen hen, dat zij slechts konden wensen.

III. De maatregelen, die zij beraamden voor een tweeden veldslag. Er werd een krijgsraad belegd, en, inplaats van het besluit te nemen om te vasten en te bidden, en hun leven te verbeteren, waren zij zo slecht onderwezen-en geen wonder, aangezien zij zulke slechte onderwijzers hadden-dat zij:

1. Met God twistten, omdat Hij niet voor hen verscheen, 1 Samuel 4:3.

Waarom heeft ons de Heere heden geslagen voor het aangezicht van de Filistijnen? Als zij dit bedoelden als een vraag naar de oorzaak van Gods misnoegen, dan behoefden zij niet ver te gaan om haar te ontdekken, het was duidelijk genoeg dat Israël had gezondigd, hoewel zij het niet wilden zien en erkennen. Maar het schijnt veeleer bedoeld als een klacht tegen God, zij zijn misnoegd over hetgeen God gedaan heeft, en twistten er over met Hem. Zij erkenden de hand Gods in hun tegenspoed (en dat was in zoverre recht) "Het is de Heere die ons geslagen heeft", maar inplaats van er zich aan te onderwerpen, twistten zij er mede, en spreken als degenen,. die vertoornd op Hem zijn, op Hem en op de leiding van Zijn voorzienigheid, en zijn zich niet bewust dat zij er God reden toe hadden gegeven. "Waarom moeten wij, die Israëlieten zijn, geslagen worden voor het aangezicht van de Filistijnen? Hoe ongerijmd en onrechtvaardig!" De dwaasheid des mensen verkeert zijn weg en dan "gaat zijn hart zich tegen de Heere vergrammen," Proverbs 19:3, en keurt Zijn doen af.

2. Zij beeldden zich in dat zij Hem kunnen noodzaken om in de volgenden veldslag voor hen te verschijnen, door de ark in hun leger te brengen. De oudsten van Israël waren onwetend en dwaas genoeg om dit voor te stellen, 1 Samuel 4:3 en het volk heeft dit voorstel spoedig ten uitvoer gebracht, 1 Samuel 4:4. Zij zonden naar Silo om de ark, en Eli had de moed niet om er zich tegen te verzetten, maar zond zijn goddeloze zonen Hofni en Pinehas er mede, of vergunde hun tenminste om mee te gaan, hoewel hij wist dat, waar zij ook heengingen, de vloek Gods hen vergezelde. Nu zien wij hier:

A. De diepen eerbied, die zij hadden voor de ark. "O zendt om de ark, zij zal wonderen voor ons doen." De ark was, als inzetting, een zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid. God had gezegd dat Hij tussen de cherubim zou wonen, die boven aan de ark waren en met de ark gedragen werden, nu dachten zij dat zij door deze groten eerbied te betonen voor deze heilige ark, zich als ware Israëlieten zullen bewijzen, en hierdoor God zouden nopen tot hun gunste te verschijnen. Het is iets geheel gewoons, dat zij, die vreemdelingen zijn geworden voor de innerlijke kracht van de Godsdienst, veel ophebben met de uiterlijke waarneming er van, dat zij zelfs, die de kracht van de Godzaligheid verloochenen, er de gedaante niet alleen van hebben, maar haar ook bewonderen. De tempel des Heeren wordt geroemd, voor de ark des Heeren wordt geijverd, schijnbaar met veel vuur, door velen die volstrekt geen liefde hebben voor de tempel des Heeren en voor de God van de ark, alsof een vurige zorg voor de naam des Christendoms een vergoeding kon zijn voor een onheilig verachten van de zaak, het wezen. En inderdaad hebben zij slechts een afgod gemaakt van de ark en zo beschouwden Zij haar evenzeer als een beeld van de God Israëls, als de dingen, die de heidenen aanbaden, voor hen beelden waren van hun goden. De waren God te aanbidden en Hem niet als God te aanbidden, dat is eigenlijk Hem in het geheel niet te aanbidden.

B. Hun grote dwaasheid in te denken dat, zo zij de ark in hun leger hadden, zij hen zeker zou verlossen uit de hand hunner vijanden, en de overwinning naar hun zijde zou doen overslaan. Want:

a. Als de ark optoog, bad Mozes: "Sta op, Heere, en laat Uwe vijanden verstrooid worden", wel wetende dat het niet de ark was, die met hen optrok, maar God, voor hen verschijnende, die hun voorspoed moest geven, en hier waren geen goede middelen gebruikt om God er toe te brengen hen met Zijn tegenwoordigheid te begunstigen, welk goed kon de ark hun dan doen, de schaal zonder de kern?

b. Het was er zo ver af, dat zij Gods vergunning hadden om de ark te verplaatsen dat Hij hun duidelijk genoeg in Zijn wet te kennen had gegeven dat de ark, wanneer zij in Kanan gevestigd zouden zijn, gevestigd zou wezen aan de plaats, die Hij zou verkiezen, Deuteronomy 12:5, Deuteronomy 12:11, en dat zij tot de ark moeten komen, maar de ark niet tot hen. Hoe konden zij er dan een voordeel van verwachten, als zij niet in het wettig bezit er van waren, noch enigerlei volmacht hadden om haar van haar plaats te verwijderen? Inplaats van God te eren door hetgeen zij deden, hebben zij er Hem in werkelijkheid mee beledigd. Ja meer:

c. Indien er al niets anders ware om hun verwachtingen van de ark ijdel te maken, hoe konden zij dan toch nog denken dat zij hun een zegen zou aanbrengen, als Hofni en Pinehas de mannen waren, die haar in het leger hadden gebracht? Het ZOU hun slechtheid te veel tot steun zijn geweest, als de ark goed had gedaan aan Israël, terwijl zij in de handen van deze eerloze priesters was.

IV. De grote vreugde in het leger van Israël, toen de ark er aankwam, 1 Samuel 4:5, zij juichten, alzo dat de aarde dreunde. Nu dachten zij zich zeker van de overwinning, en daarom hieven zij juichkreten aan nog v r de strijd, alsof hunner onfeilbaar de overwinning moest wezen bedoelende om door dit groot gejuich zichzelf en hun krijgsmacht te bezielen met moed en hun vijanden vrees aan te jagen. Vleselijk-gezinde mensen juichen en roemen in de uitwendige voorrechten en verrichtingen van de Godsdienst en betrouwen erop alsof die hen zonder feil zullen behouden, en alsof de ark, Gods troon in het leger, hen naar de hemel zal brengen, ofschoon de wereld en het vlees op de troon zijn in hun hart.

V. De ontsteltenis van de Filistijnen toen de ark in het leger gebracht was. De twee heiren waren dicht bij elkaar gelegerd, dat van de Filistijnen hoorde het gejuich van de Israëlieten bij deze gelegenheid. Weldra vernamen zij er de oorzaak van, 1 Samuel 4:6, en waren bevreesd voor de gevolgen. Want:

1. Dat was in hun tijd nooit tevoren geschied. God is in het leger gekomen, en daarom: wee ons, 1 Samuel 4:7, en wederom: wee ons, 1 Samuel 4:8. De naam van de God Israëls was geducht zelfs voor hen, die andere goden aanbaden, en zelfs ongelovigen hadden nog wel Benig besef van het gevaarlijke om met Hem te strijden. Het natuurlijk geweten fluistert, dat diegenen zich in een treurigen toestand bevinden, die God tot hun tegenstander hebben. Maar zie welke domme denkbeelden zij hadden van de Goddelijke tegenwoordigheid, alsof de God Israëls niet evenzeer in het leger was, voordat de ark er kwam, hetgeen in hen wel verontschuldigd kan worden, daar van de Israëlieten denkbeelden van die tegenwoordigheid niet beter waren. "O!" zeggen zij, "dit is een nieuw plan, dat zij tegen ons beraamd hebben, schrikkelijker dan al hun krijgslisten, want dergelijke is gisteren en eergisteren niet geschied, dit was de krachtigste maatregel, die zij konden nemen om onze mannen te ontmoedigen en hun handen te verslappen."

2. Toen dit vanouds geschied was, had het wonderen gedaan, 1 Samuel 4:8. Dit zijn de goden die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben bij de woestijn. Hier hadden zij het even mis in de geschiedenis als in hun kennis van Goddelijke dingen, de plagen van Egypte waren gekomen voordat de ark gemaakt was, en voordat Israël in de woestijn kwam, maar er weren enige vage, verwarde overleveringen tot hen gekomen van wonderen door of voor Israël gewrocht, toen deze ark voor hen uit werd gedragen, die zij toeschreven niet aan Jehovah, maar aan de ark. Nu zeggen zij: Wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? de ark voor God aanziende, dat ze wel konden doen, als Israël zelf haar vergoodde. Toch is het, alsof zij niet in ernst waren, toen zij met zoveel vrees en ontzag van deze heerlijke of machtige goden spraken, maar dat zij zich slechts schertsenderwijs of in sarkasme aldus uitlieten, want inplaats van de aftocht te blazen of vredesvoorstellen te doen, dat zij gedaan zouden hebben indien zij wezenlijk overtuigd waren van de macht van Israëls God, wekten zij elkaar op om met te meer kloekmoedigheid te strijden, deze onverwachte moeilijkheid heeft hen slechts te meer vastberaden gemaakt, 1 Samuel 4:9. Zijt sterk, en weest mannen. De bevelhebbers bezielden de soldaten met moed en vastberadenheid door hen er aan te herinneren dat zij over Israël geheerst hebben, en welk een ondraaglijke smart en schande het zou zijn, als zij nu terugdeinsden, en Israël over zich lieten heersen.

Verzen 10-11

1 Samuël 4:10-11

Hier is een kort bericht van de uitslag van deze krijg.

I. Israël werd geslagen, het leger verstrooid en op de vlucht gedreven, zich niet, zoals tevoren, terugtrekkende in het kamp, 1 Samuel 4:2, toen zij hoopten zich weer te herstellen, maar ieder keerde terug naar zijn tent, zocht zo goed mogelijk naar zijn eigen huis te komen, er aan wanhopende om nog weerstand te kunnen bieden, en dertig duizend man waren gesneuveld, 1 Samuel 4:10. Israël moest het onderspit delven.

1. Hoewel zij voor een goede zaak streden, het volk van God waren, en de Filistijnen onbesneden waren, zij waren opgestaan ter noodzakelijke verdediging van hun rechten en vrijheden tegen de aanvallers er van, hadden zij toch geen voorspoed, want hun Rotssteen had hen verkocht. Dikwijls lijdt een goede zaak om de wille van de slechte mensen, die haar voorstaan.

2. Hoewel zij meer vertrouwen hadden. Zij juichten, terwijl de Filistijnen beefden, en toch zal, als het Gode behaagt het aldus te verordineren, van de Filistijnen vrees in gejuich verkeren, en Israëls juichtoon in klaagzangen.

3. Hoewel zij de ark Gods bij zich hadden. Uitwendige voorrechten zullen hen niet beveiligen, die er misbruik van maken en er niet naar leven. De ark in het leger zal niets aan zijn sterkte toevoegen, als er een Achan in is.

II.De ark zelf werd door de Filistijnen genomen en Hofni en Pinehas, die er zich waarschijnlijk dichtbij hielden, en toen zij in gevaar was, zich ver gewaagd hebben ter harer verdediging, omdat zij er hun inkomsten door hadden, werden beide gedood, 1 Samuel 4:11.

Naar deze treurige gebeurtenis verwijst de psalmist Psalms 78:61, Psalms 78:64. "Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders. Hun priesters vielen door het zwaard".

1. De dood van de priesters was, hun slecht karakter in aanmerking genomen, geen groot verlies voor Israël, maar hij was een schrikkelijk oordeel over het huis van Eli. Het woord, dat God had gesproken, werd er in vervuld, 1 Samuel 2:34. Dit zal u een teken zijn, een voorproef van de bedreigde oordelen, uw beide zonen zullen op een dag sterven, en zo zal al de menigte uws huizes sterven, mannen geworden zijnde, 1 Samuel 4:33. Indien Eli zijn plicht gedaan had, en hen "als onreinen van het priesterdom geweerd had", Nehemiah 7:64, zij zouden wellicht in het leven gebleven zijn, al was het de ook in oneer, maar nu neemt God zelf het werk in handen, en jaagt hen door het zwaard van de onbesnedenen de wereld uit, de Heere is bekend geworden, Hij heeft recht gedaan. Het is waar, het zwaard verteert de een zowel als de ander, maar deze werden door het zwaard opgewacht, getekend zijnde voor de wraak. Zij waren buiten hun plaats, wat hadden zij in het leger te doen? Als de mensen de weg huns plichts verlaten, dan sluiten zij zich buiten Gods bescherming. Maar dit was niet alles, zij hadden de ark verraden door haar in gevaar te brengen zonder daar volmacht van God toe te hebben, en dit heeft de maat hunner ongerechtigheid vol doen worden. Maar: 2. Het nemen van de ark was een zeer zwaar oordeel over Israël, en een onmiskenbaar teken van Gods ongenoegen tegen hen. Nu wordt hun hun dwaasheid getoond van op hun uitwendige voorrechten te vertrouwen, als zij ze door hun goddeloosheid verbeurd hebben, en zich in re beelden dat de ark hen zou redden, als God hen had verlaten. Nu kunnen zij met groot leedwezen nadenken over hun roekeloosheid en vermetelheid in het brengen van de ark in het leger en haar aldus aan gevaar bloot te stellen, en vurig wensen, dat zij haar gelaten hadden, waar God haar had gevestigd. Nu zijn wij er van overtuigd, dat God zich door geen ijdele, dwaze mensen de wet laat stellen, en dat Hij ons wel aan de ark gebonden heeft, maar er zichzelf niet aan heeft gebonden, doch haar veeleer in de handen van Zijn gezworen vijanden zal overgeven, dan haar te laten ontheiligen door Zijn valse vrienden en hun bijgeloof te steunen. Laat niemand denken zich tegen de toorn Gods te kunnen beschutten onder de dekmantel van een uitwendige belijdenis, want er zullen in de buitenste duisternis uitgeworpen worden, die "in Christus' tegenwoordigheid hebben gegeten en gedronken".

Verzen 10-11

1 Samuël 4:10-11

Hier is een kort bericht van de uitslag van deze krijg.

I. Israël werd geslagen, het leger verstrooid en op de vlucht gedreven, zich niet, zoals tevoren, terugtrekkende in het kamp, 1 Samuel 4:2, toen zij hoopten zich weer te herstellen, maar ieder keerde terug naar zijn tent, zocht zo goed mogelijk naar zijn eigen huis te komen, er aan wanhopende om nog weerstand te kunnen bieden, en dertig duizend man waren gesneuveld, 1 Samuel 4:10. Israël moest het onderspit delven.

1. Hoewel zij voor een goede zaak streden, het volk van God waren, en de Filistijnen onbesneden waren, zij waren opgestaan ter noodzakelijke verdediging van hun rechten en vrijheden tegen de aanvallers er van, hadden zij toch geen voorspoed, want hun Rotssteen had hen verkocht. Dikwijls lijdt een goede zaak om de wille van de slechte mensen, die haar voorstaan.

2. Hoewel zij meer vertrouwen hadden. Zij juichten, terwijl de Filistijnen beefden, en toch zal, als het Gode behaagt het aldus te verordineren, van de Filistijnen vrees in gejuich verkeren, en Israëls juichtoon in klaagzangen.

3. Hoewel zij de ark Gods bij zich hadden. Uitwendige voorrechten zullen hen niet beveiligen, die er misbruik van maken en er niet naar leven. De ark in het leger zal niets aan zijn sterkte toevoegen, als er een Achan in is.

II.De ark zelf werd door de Filistijnen genomen en Hofni en Pinehas, die er zich waarschijnlijk dichtbij hielden, en toen zij in gevaar was, zich ver gewaagd hebben ter harer verdediging, omdat zij er hun inkomsten door hadden, werden beide gedood, 1 Samuel 4:11.

Naar deze treurige gebeurtenis verwijst de psalmist Psalms 78:61, Psalms 78:64. "Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis, en Zijn heerlijkheid in de hand des wederpartijders. Hun priesters vielen door het zwaard".

1. De dood van de priesters was, hun slecht karakter in aanmerking genomen, geen groot verlies voor Israël, maar hij was een schrikkelijk oordeel over het huis van Eli. Het woord, dat God had gesproken, werd er in vervuld, 1 Samuel 2:34. Dit zal u een teken zijn, een voorproef van de bedreigde oordelen, uw beide zonen zullen op een dag sterven, en zo zal al de menigte uws huizes sterven, mannen geworden zijnde, 1 Samuel 4:33. Indien Eli zijn plicht gedaan had, en hen "als onreinen van het priesterdom geweerd had", Nehemiah 7:64, zij zouden wellicht in het leven gebleven zijn, al was het de ook in oneer, maar nu neemt God zelf het werk in handen, en jaagt hen door het zwaard van de onbesnedenen de wereld uit, de Heere is bekend geworden, Hij heeft recht gedaan. Het is waar, het zwaard verteert de een zowel als de ander, maar deze werden door het zwaard opgewacht, getekend zijnde voor de wraak. Zij waren buiten hun plaats, wat hadden zij in het leger te doen? Als de mensen de weg huns plichts verlaten, dan sluiten zij zich buiten Gods bescherming. Maar dit was niet alles, zij hadden de ark verraden door haar in gevaar te brengen zonder daar volmacht van God toe te hebben, en dit heeft de maat hunner ongerechtigheid vol doen worden. Maar: 2. Het nemen van de ark was een zeer zwaar oordeel over Israël, en een onmiskenbaar teken van Gods ongenoegen tegen hen. Nu wordt hun hun dwaasheid getoond van op hun uitwendige voorrechten te vertrouwen, als zij ze door hun goddeloosheid verbeurd hebben, en zich in re beelden dat de ark hen zou redden, als God hen had verlaten. Nu kunnen zij met groot leedwezen nadenken over hun roekeloosheid en vermetelheid in het brengen van de ark in het leger en haar aldus aan gevaar bloot te stellen, en vurig wensen, dat zij haar gelaten hadden, waar God haar had gevestigd. Nu zijn wij er van overtuigd, dat God zich door geen ijdele, dwaze mensen de wet laat stellen, en dat Hij ons wel aan de ark gebonden heeft, maar er zichzelf niet aan heeft gebonden, doch haar veeleer in de handen van Zijn gezworen vijanden zal overgeven, dan haar te laten ontheiligen door Zijn valse vrienden en hun bijgeloof te steunen. Laat niemand denken zich tegen de toorn Gods te kunnen beschutten onder de dekmantel van een uitwendige belijdenis, want er zullen in de buitenste duisternis uitgeworpen worden, die "in Christus' tegenwoordigheid hebben gegeten en gedronken".

Verzen 12-18

1 Samuël 4:12-18

Hier wordt de tijding te Silo gebracht van de noodlottige afloop van de veldslag tegen de Filistijnen. Slechte tijdingen verspreiden zich snel. Deze verspreidde zich spoedig door heel Israël, iedere man, die naar zijn tent was gegaan, bracht haar mee, maar geen plaats had er zo groot belang bij als Silo, daarheen was dus terstond een expresse afgezonden. Het was een Benjaminiet, de Joden menen dat het Saul was. Zijn klederen waren gescheurd, en er was aarde op zijn hoofd, door deze tekenen werd aan allen, die hem zagen als hij voorbijliep, de treurige tijding bekend gemaakt, alsmede de smart, die hij er om leed 1 Samuel 4:12. Hij ging er regelrecht mee naar Silo, en hier wordt ons gezegd:

I. Hoe de stad die tijding ontving. Eli zat aan de zijde van de poort, 1 Samuel 4:18, maar de bode wilde hem niet gaarne het eerst die tijding mededelen, en daarom ging hij hem voorbij, en bracht haar naar de stad met al de verzwarende omstandigheden er van, en nu was het dat aan allen, die haar hoorden, de beide oren klonken, gelijk voorzegd was, 1 Samuel 3:11 hun hart sidderde, hun aangezicht was bleek en somber. De gehele stad schreeuwde, 1 Samuel 4:13, en wl mochten zij schreeuwen, want behalve nog dat dit een ramp was voor geheel Israël, was het ook een bijzonder verlies voor Silo, de ondergang dier plaats. Want hoewel de ark spoedig uit de hand van de Filistijnen verlost werd, is zij toch nooit weer te Silo gekomen, hun kandelaar werd van zijn plaats geweerd, omdat zij hun eerste liefde hadden verlaten, hun stad nam al meer en meer af in aanzien en ging eindelijk teniet. Nu verliet God de tabernakel te Silo, daar zij Hem er uit verdreven hadden, en de stam van Efraïm, die gedurende drie honderd en veertig jaren met de tegenwoordigheid van de ark gezegend was, verloor die eer, Psalms 78:60, Psalms 78:67, en enige tijd daarna werd zij overgebracht naar de stam van Juda, naar de berg Zion, die Hij liefhad, zoals daar volgt in 1 Samuel 4:68, omdat de mannen van Silo de dag hunner bezoeking niet hebben bekend. Lang daarna wordt Jeruzalem aan dit verlaten van Silo herinnerd, om er zich door te laten waarschuwen, Jeremiah 7:12. "Gaat nu heen naar Mijne plaats, die te Silo was, en ziet wat Ik daaraan gedaan heb". Laat van die dag die noodlottigen dag, de verwoesting van Silo gedateerd worden. Zij hadden dus reden genoeg om te schreeuwen, toen zij hoorden dat de ark was genomen.

II. Welk een noodlottige slag het was voor de bejaarden Eli. Laat ons zien:

1. Met welke vrees hij de tijding verwachtte. Hoewel hij oud, blind en zwaar was, kon hij toch niet zijn kamer houden, wetende dat Israëls eer in gevaar was, maar plaatste hij zich aan de zijde des wegs, om het eerste bericht te ontvangen, want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods, 1 Samuel 4:13. Zijn zorg en kommer stelden hem voor: welk een oneer het zou wezen voor God, en welk een onherstelbaar verlies voor Israël, als de ark de Filistijnen in handen zou vallen, met welk een Godslasterlijk gejuich dit verteld zou worden te Gath en verkondigd in de straten van Askelon. Hij begreep ook in hoe onmiddellijk een gevaar de ark was, Israël had haar verbeurd (inzonderheid zijn eigen zonen) en de Filistijnen zullen het op haar gemunt hebben, en nu komt hem de bedreiging voor de geest, dat hij een vijand in Gods woning zou aanschouwen, 1 Samuel 2:32, en misschien heeft zijn eigen hart hem verweten dat hij zijn gezag niet heeft gebruikt om te beletten, dat de ark naar het leger gebracht werd, dit alles deed hem sidderen. Aan alle Godvruchtige mensen gaan de belangen van Gods kerk meer ter harte dan hun eigen wereldlijke belangen, en zij kunnen niet anders dan er in zorg over zijn. Hoe kunnen wij rust hebben, als de ark in gevaar is? 2. Met welke smart hij de tijding ontving. Hij kon wel niet zien, maar hij hoorde de stem des geroeps en van de beroerte, en bemerkte dat het de stem was van droefheid, en rouwklage en geweer. Als een zorgzaam magistraat vraagt hij: Wat is de stem van deze beroerte? 1 Samuel 4:14.. Men zegt hem dat er een expresse uit het leger is aangekomen, die zelf hem zeer duidelijk en omstandig de zaak verhaalt, waarvan hij zelf ooggetuige is geweest, 1 Samuel 4:16, 1 Samuel 4:17. Het bericht van de nederlaag van het leger en van het sneuvelen van een zeer "root aantal krijgslieden was hem, als richter, zeer smartelijk, de tijding van de dood van zijn twee zonen, voor wie hij zo toegevend was geweest, en die, naar hij reden had te vrezen, onboetvaardig gestorven zijn, trof hem, als vader, in een zeer gevoelige plaats, toch was het niet daarom, dat zijn hart sidderde, zijn gemoed wordt door een grotere zorg gedrukt, waardoor de kleinere als het ware verslonden worden. Hij onderbreekt het verhaal niet door hartstochtelijke weeklachten over zijn zonen, zoals David over Absalom maar wacht tot aan het einde van het verhaal, niet twijfelende of de bode, een Israëliet zijnde, zou, zonder dat men hem er naar vroeg, wel iets van de ark zeggen. En zo hij slechts had kunnen zeggen: "Maar de ark Gods is in veiligheid, wij brengen haar terug", dan zou zijn vreugde dieswege de overhand gehad hebben over zijn smart wegens al de andere rampen, en hem gerust hebben gesteld, maar als de bode zijn verhaal besluit met: de ark Gods is genomen, wordt hij in het hart getroffen, zijn moed begeeft hem, en in onmacht valt hij van zijn zetel, en, deels tengevolge dier onmacht, deels tengevolge van de val, sterft hij, zonder een woord meer te hebben kunnen spreken. Eerst brak zijn hart, en toen brak zijn nek. Aldus viel de hogepriester en richter Israëls, aldus viel zijn zwaar hoofd, nadat hij op twee jaar na honderd jaar had geleefd, aldus viel hem de kroon van het hoofd, nadat hij Israël omstreeks veertig jaren had gericht, aldus ging zijn zon onder achter een wolk, aldus waren de dwaasheid en de goddeloosheid van deze zijn zonen, voor wie hij zo toegeeflijk was geweest, ten laatste zijn verderf. Aldus plaatst God soms in dit leven tekenen van Zijn misnoegen op Godvruchtige mensen, die zich misdragen hebben, opdat anderen het zullen horen en vrezen, en er zich door zullen laten waarschuwen. Een mens kan op ellendige wijze sterven, en toch de eeuwigen dood niet sterven, tot een ontijdig einde komen, terwijl toch zijn einde vrede is. Dr. Lightfoot zegt dat Eli de dood stierf van een niet gelosten ezel, waaraan de nek gebroken moest worden, Exodus 13:13. Hier moeten wij opmerken tot Eli's lof, dat het het verlies van de ark was, dat hem deed sterven, niet de dood van zijn zonen. Het was alsof hij zei: "Laat mij vallen met de ark", immers, welk Godvruchtig Israëliet kan getroost en welgemoed leven, als Gods inzettingen worden weggenomen? Als de ark weg is, vaarwel dan alles in deze wereld, ja het leven zelf.

Verzen 12-18

1 Samuël 4:12-18

Hier wordt de tijding te Silo gebracht van de noodlottige afloop van de veldslag tegen de Filistijnen. Slechte tijdingen verspreiden zich snel. Deze verspreidde zich spoedig door heel Israël, iedere man, die naar zijn tent was gegaan, bracht haar mee, maar geen plaats had er zo groot belang bij als Silo, daarheen was dus terstond een expresse afgezonden. Het was een Benjaminiet, de Joden menen dat het Saul was. Zijn klederen waren gescheurd, en er was aarde op zijn hoofd, door deze tekenen werd aan allen, die hem zagen als hij voorbijliep, de treurige tijding bekend gemaakt, alsmede de smart, die hij er om leed 1 Samuel 4:12. Hij ging er regelrecht mee naar Silo, en hier wordt ons gezegd:

I. Hoe de stad die tijding ontving. Eli zat aan de zijde van de poort, 1 Samuel 4:18, maar de bode wilde hem niet gaarne het eerst die tijding mededelen, en daarom ging hij hem voorbij, en bracht haar naar de stad met al de verzwarende omstandigheden er van, en nu was het dat aan allen, die haar hoorden, de beide oren klonken, gelijk voorzegd was, 1 Samuel 3:11 hun hart sidderde, hun aangezicht was bleek en somber. De gehele stad schreeuwde, 1 Samuel 4:13, en wl mochten zij schreeuwen, want behalve nog dat dit een ramp was voor geheel Israël, was het ook een bijzonder verlies voor Silo, de ondergang dier plaats. Want hoewel de ark spoedig uit de hand van de Filistijnen verlost werd, is zij toch nooit weer te Silo gekomen, hun kandelaar werd van zijn plaats geweerd, omdat zij hun eerste liefde hadden verlaten, hun stad nam al meer en meer af in aanzien en ging eindelijk teniet. Nu verliet God de tabernakel te Silo, daar zij Hem er uit verdreven hadden, en de stam van Efraïm, die gedurende drie honderd en veertig jaren met de tegenwoordigheid van de ark gezegend was, verloor die eer, Psalms 78:60, Psalms 78:67, en enige tijd daarna werd zij overgebracht naar de stam van Juda, naar de berg Zion, die Hij liefhad, zoals daar volgt in 1 Samuel 4:68, omdat de mannen van Silo de dag hunner bezoeking niet hebben bekend. Lang daarna wordt Jeruzalem aan dit verlaten van Silo herinnerd, om er zich door te laten waarschuwen, Jeremiah 7:12. "Gaat nu heen naar Mijne plaats, die te Silo was, en ziet wat Ik daaraan gedaan heb". Laat van die dag die noodlottigen dag, de verwoesting van Silo gedateerd worden. Zij hadden dus reden genoeg om te schreeuwen, toen zij hoorden dat de ark was genomen.

II. Welk een noodlottige slag het was voor de bejaarden Eli. Laat ons zien:

1. Met welke vrees hij de tijding verwachtte. Hoewel hij oud, blind en zwaar was, kon hij toch niet zijn kamer houden, wetende dat Israëls eer in gevaar was, maar plaatste hij zich aan de zijde des wegs, om het eerste bericht te ontvangen, want zijn hart was sidderende vanwege de ark Gods, 1 Samuel 4:13. Zijn zorg en kommer stelden hem voor: welk een oneer het zou wezen voor God, en welk een onherstelbaar verlies voor Israël, als de ark de Filistijnen in handen zou vallen, met welk een Godslasterlijk gejuich dit verteld zou worden te Gath en verkondigd in de straten van Askelon. Hij begreep ook in hoe onmiddellijk een gevaar de ark was, Israël had haar verbeurd (inzonderheid zijn eigen zonen) en de Filistijnen zullen het op haar gemunt hebben, en nu komt hem de bedreiging voor de geest, dat hij een vijand in Gods woning zou aanschouwen, 1 Samuel 2:32, en misschien heeft zijn eigen hart hem verweten dat hij zijn gezag niet heeft gebruikt om te beletten, dat de ark naar het leger gebracht werd, dit alles deed hem sidderen. Aan alle Godvruchtige mensen gaan de belangen van Gods kerk meer ter harte dan hun eigen wereldlijke belangen, en zij kunnen niet anders dan er in zorg over zijn. Hoe kunnen wij rust hebben, als de ark in gevaar is? 2. Met welke smart hij de tijding ontving. Hij kon wel niet zien, maar hij hoorde de stem des geroeps en van de beroerte, en bemerkte dat het de stem was van droefheid, en rouwklage en geweer. Als een zorgzaam magistraat vraagt hij: Wat is de stem van deze beroerte? 1 Samuel 4:14.. Men zegt hem dat er een expresse uit het leger is aangekomen, die zelf hem zeer duidelijk en omstandig de zaak verhaalt, waarvan hij zelf ooggetuige is geweest, 1 Samuel 4:16, 1 Samuel 4:17. Het bericht van de nederlaag van het leger en van het sneuvelen van een zeer "root aantal krijgslieden was hem, als richter, zeer smartelijk, de tijding van de dood van zijn twee zonen, voor wie hij zo toegevend was geweest, en die, naar hij reden had te vrezen, onboetvaardig gestorven zijn, trof hem, als vader, in een zeer gevoelige plaats, toch was het niet daarom, dat zijn hart sidderde, zijn gemoed wordt door een grotere zorg gedrukt, waardoor de kleinere als het ware verslonden worden. Hij onderbreekt het verhaal niet door hartstochtelijke weeklachten over zijn zonen, zoals David over Absalom maar wacht tot aan het einde van het verhaal, niet twijfelende of de bode, een Israëliet zijnde, zou, zonder dat men hem er naar vroeg, wel iets van de ark zeggen. En zo hij slechts had kunnen zeggen: "Maar de ark Gods is in veiligheid, wij brengen haar terug", dan zou zijn vreugde dieswege de overhand gehad hebben over zijn smart wegens al de andere rampen, en hem gerust hebben gesteld, maar als de bode zijn verhaal besluit met: de ark Gods is genomen, wordt hij in het hart getroffen, zijn moed begeeft hem, en in onmacht valt hij van zijn zetel, en, deels tengevolge dier onmacht, deels tengevolge van de val, sterft hij, zonder een woord meer te hebben kunnen spreken. Eerst brak zijn hart, en toen brak zijn nek. Aldus viel de hogepriester en richter Israëls, aldus viel zijn zwaar hoofd, nadat hij op twee jaar na honderd jaar had geleefd, aldus viel hem de kroon van het hoofd, nadat hij Israël omstreeks veertig jaren had gericht, aldus ging zijn zon onder achter een wolk, aldus waren de dwaasheid en de goddeloosheid van deze zijn zonen, voor wie hij zo toegeeflijk was geweest, ten laatste zijn verderf. Aldus plaatst God soms in dit leven tekenen van Zijn misnoegen op Godvruchtige mensen, die zich misdragen hebben, opdat anderen het zullen horen en vrezen, en er zich door zullen laten waarschuwen. Een mens kan op ellendige wijze sterven, en toch de eeuwigen dood niet sterven, tot een ontijdig einde komen, terwijl toch zijn einde vrede is. Dr. Lightfoot zegt dat Eli de dood stierf van een niet gelosten ezel, waaraan de nek gebroken moest worden, Exodus 13:13. Hier moeten wij opmerken tot Eli's lof, dat het het verlies van de ark was, dat hem deed sterven, niet de dood van zijn zonen. Het was alsof hij zei: "Laat mij vallen met de ark", immers, welk Godvruchtig Israëliet kan getroost en welgemoed leven, als Gods inzettingen worden weggenomen? Als de ark weg is, vaarwel dan alles in deze wereld, ja het leven zelf.

Verzen 19-22

1 Samuël 4:19-22

Wij hebben hier nog een treurig verhaal, waarin de verwoesting van Eli's huls nog verder wordt meegedeeld, en de smart, die door de tijding van het gevankelijk wegvoeren van de ark werd veroorzaakt. Het betreft de huisvrouw van Pinehas, een van de goddeloze zonen van Eli, die al dit kwaad over Israël hadden gebracht. Het kostte haar het leven, hoewel zij jong was, even goed als aan haar schoonvader die oud was, want menig nog jeugdig hoofdig, evenzeer als menig hoofd met grauwe haren, met droefenis ten grave gedaald.

Uit hetgeen hier verhaald wordt blijkt:

1. Dat zij een vrouw was van een zeer teder gemoed. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat juist toen het einde van haar zwangerschap nabij was, en onze Heiland heeft gezegd: `Wee de bevruchte en de zogende vrouwen in zulke dagen", Matthew 24:19. Zo weinig blijdschap zal er dan zijn in de geboorte, zelfs van een zoon, dat er gezegd zal worden: "Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken, die niet gebaard hebben", Luke 23:29. De verpletterende tijding, juist in dat ogenblik gebracht, deed haar in barensnood komen, zoals dit soms door een groten schrik of andere sterk opgewekte hartstochten geschiedt. Toen zij hoorde van de dood haars schoonvaders die zij eerbiedigde, en haars echtgenote, die zij, slecht als hij was, liefhad, maar inzonderheid van het verlies van de ark, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar, 1 Samuel 4:19, en op een tijd, toen zij allen mogelijken steun behoefde, grepen die tijdingen haar zo aan, dat zij, hoewel nog de kracht hebbende om het kind te baren, spoedig daarna bezweek en stierf, zeer gewillig zijnde om het leven te verlaten nu zij de grootste vertroosting van het leven had verloren. Zij, die tot deze ure naderen, hebben het zeer nodig, om zich schatten van vertroosting te vergaderen uit het verbond van de genade, als tegenwicht niet slechts van de gewone smarten, die er van vergezeld gaan, maar ook van het buitengewone, dat die smart nog kan vermeerderen en dat zij niet voorzien hebben. In zo'n tijd zal geloof ons voor bezwijken behoeden, Psalms 27:13.

II. Dat zij een vrouw was van een zeer Godvruchtig gemoed, hoewel zij aan een goddeloos man was gehuwd. Haar smart over de dood van haar echtgenoot en haar schoonvader was een blijk van haar natuurlijke genegenheid, maar haar nog veel diepere smart wegens het verlies van de ark was een blijk van haar oprechte, innige liefde tot God en de heilige zaken. Het eerste droeg er toe bij om de ure van haar barensnood te verhaasten, maar uit de woorden die zij stervende gesproken heeft, blijkt dat het laatste haar nader aan het hart lag, 1 Samuel 4:22. Zij zei: de eer is gevankelijk weggevoerd van Israël, niet zozeer weeklagende over het tenietgaan van het bijzondere geslacht, waartoe zij behoorde, als wel over de algemene ramp, waardoor Israël was getroffen door het gevankelijk wegvoeren van de ark. Dat, dat was het, dat was haar smart, dat was haar dood!

1. Dat was het waarom zij het niet ter harte nam dat zij een zoon had gebaard, geen acht sloeg, als het ware, op haar kind. De vrouwen die bij haar waren, en waarschijnlijk tot de voornaamsten van de stad behoorden, spraken haar moed in en, denkende dat zij voornamelijk in zorg was nopens de gevolgen van haar smarten, zeiden zij, toen het kind geboren was, tot haar: Vrees niet, het ergste is nu voorbij, want gij hebt een zoon gebaard, -het was misschien haar eerstgeborene doch zij antwoordde niet en nam het niet ter harte. De smarten van haar barensnood zouden, als zij geen andere smarten had gehad, vergeten zijn, "om de blijdschap dat een mens ter wereld is gekomen", John 16:21. Maar wat is deze blijdschap: a. Voor een vrouw, die zich voelt sterven? Geen andere blijdschap dan die, welke geestelijk en Goddelijk is, zal ons dan te stade komen, de dood is een te ernstige zaak om toe te laten dat men nog aardse vreugde smaakt, die is dan geheel en al zonder geur of kleur. Wat is zij voor een vrouw, die treurt om het verlies van de ark? Weinig troost kan zij hebben van een kind geboren in Israël, geboren in Silo, als de ark weg is, gevankelijk weggevoerd naar het land van de Filistijnen. Welk genoegen kunnen wij smaken in de genietingen van de aarde, als wij Gods Woord en inzettingen ontberen, inzonderheid als wij de vertroosting missen van Zijn genaderijke tegenwoordigheid, het licht van Zijn aangezicht? "Als edik op salpeter, zo is hij, die liedekens zingt bij een treurig hart".

2. Dit deed haar een naam geven aan het kind, die de herinnering aan de ramp en de smart, die zij er van had, zou bestendigen. Zij heeft niets te zeggen aan het kind, maar wijl, nu haar man dood is, op haar de verplichting rust, om hem een naam te geven, beveelt zij, dat hij Ikabod genoemd zal worden, Ikabod dat is: Waar is de eer? Of: helaas! de eer, of wel: Er is geen eer, 1 Samuel 4:21, wat zij aldus met haar stervende lippen verklaart: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark Gods is genomen. Noem het kind: roemloos, of zonder eer, want dat is hij, de schoonheid van Israël is weg, en er schijnt geen hoop haar te zullen herkrijgen, laat er nooit meer eer zijn in de naam van een Israëliet, en nog veel minder in die van een priester, nu de ark genomen is. De reinheid en het overvloedige van Gods inzettingen, en de tekenen van Zijn tegenwoordigheid er in, zijn de roem en eer van een volk, veel meer dan zijn rijkdom, zijn handel, of zijn invloed op andere volken. Niets is voor een getrouw Israëliet meer hartbrekend dan het gebrek daaraan, of het verlies er van. Als God heengaat, is de eer weg, en daarmee alle goed. Wee ons, zo Hij van ons wijkt!

Verzen 19-22

1 Samuël 4:19-22

Wij hebben hier nog een treurig verhaal, waarin de verwoesting van Eli's huls nog verder wordt meegedeeld, en de smart, die door de tijding van het gevankelijk wegvoeren van de ark werd veroorzaakt. Het betreft de huisvrouw van Pinehas, een van de goddeloze zonen van Eli, die al dit kwaad over Israël hadden gebracht. Het kostte haar het leven, hoewel zij jong was, even goed als aan haar schoonvader die oud was, want menig nog jeugdig hoofdig, evenzeer als menig hoofd met grauwe haren, met droefenis ten grave gedaald.

Uit hetgeen hier verhaald wordt blijkt:

1. Dat zij een vrouw was van een zeer teder gemoed. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat juist toen het einde van haar zwangerschap nabij was, en onze Heiland heeft gezegd: `Wee de bevruchte en de zogende vrouwen in zulke dagen", Matthew 24:19. Zo weinig blijdschap zal er dan zijn in de geboorte, zelfs van een zoon, dat er gezegd zal worden: "Zalig zijn de onvruchtbaren en de buiken, die niet gebaard hebben", Luke 23:29. De verpletterende tijding, juist in dat ogenblik gebracht, deed haar in barensnood komen, zoals dit soms door een groten schrik of andere sterk opgewekte hartstochten geschiedt. Toen zij hoorde van de dood haars schoonvaders die zij eerbiedigde, en haars echtgenote, die zij, slecht als hij was, liefhad, maar inzonderheid van het verlies van de ark, zo kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar, 1 Samuel 4:19, en op een tijd, toen zij allen mogelijken steun behoefde, grepen die tijdingen haar zo aan, dat zij, hoewel nog de kracht hebbende om het kind te baren, spoedig daarna bezweek en stierf, zeer gewillig zijnde om het leven te verlaten nu zij de grootste vertroosting van het leven had verloren. Zij, die tot deze ure naderen, hebben het zeer nodig, om zich schatten van vertroosting te vergaderen uit het verbond van de genade, als tegenwicht niet slechts van de gewone smarten, die er van vergezeld gaan, maar ook van het buitengewone, dat die smart nog kan vermeerderen en dat zij niet voorzien hebben. In zo'n tijd zal geloof ons voor bezwijken behoeden, Psalms 27:13.

II. Dat zij een vrouw was van een zeer Godvruchtig gemoed, hoewel zij aan een goddeloos man was gehuwd. Haar smart over de dood van haar echtgenoot en haar schoonvader was een blijk van haar natuurlijke genegenheid, maar haar nog veel diepere smart wegens het verlies van de ark was een blijk van haar oprechte, innige liefde tot God en de heilige zaken. Het eerste droeg er toe bij om de ure van haar barensnood te verhaasten, maar uit de woorden die zij stervende gesproken heeft, blijkt dat het laatste haar nader aan het hart lag, 1 Samuel 4:22. Zij zei: de eer is gevankelijk weggevoerd van Israël, niet zozeer weeklagende over het tenietgaan van het bijzondere geslacht, waartoe zij behoorde, als wel over de algemene ramp, waardoor Israël was getroffen door het gevankelijk wegvoeren van de ark. Dat, dat was het, dat was haar smart, dat was haar dood!

1. Dat was het waarom zij het niet ter harte nam dat zij een zoon had gebaard, geen acht sloeg, als het ware, op haar kind. De vrouwen die bij haar waren, en waarschijnlijk tot de voornaamsten van de stad behoorden, spraken haar moed in en, denkende dat zij voornamelijk in zorg was nopens de gevolgen van haar smarten, zeiden zij, toen het kind geboren was, tot haar: Vrees niet, het ergste is nu voorbij, want gij hebt een zoon gebaard, -het was misschien haar eerstgeborene doch zij antwoordde niet en nam het niet ter harte. De smarten van haar barensnood zouden, als zij geen andere smarten had gehad, vergeten zijn, "om de blijdschap dat een mens ter wereld is gekomen", John 16:21. Maar wat is deze blijdschap: a. Voor een vrouw, die zich voelt sterven? Geen andere blijdschap dan die, welke geestelijk en Goddelijk is, zal ons dan te stade komen, de dood is een te ernstige zaak om toe te laten dat men nog aardse vreugde smaakt, die is dan geheel en al zonder geur of kleur. Wat is zij voor een vrouw, die treurt om het verlies van de ark? Weinig troost kan zij hebben van een kind geboren in Israël, geboren in Silo, als de ark weg is, gevankelijk weggevoerd naar het land van de Filistijnen. Welk genoegen kunnen wij smaken in de genietingen van de aarde, als wij Gods Woord en inzettingen ontberen, inzonderheid als wij de vertroosting missen van Zijn genaderijke tegenwoordigheid, het licht van Zijn aangezicht? "Als edik op salpeter, zo is hij, die liedekens zingt bij een treurig hart".

2. Dit deed haar een naam geven aan het kind, die de herinnering aan de ramp en de smart, die zij er van had, zou bestendigen. Zij heeft niets te zeggen aan het kind, maar wijl, nu haar man dood is, op haar de verplichting rust, om hem een naam te geven, beveelt zij, dat hij Ikabod genoemd zal worden, Ikabod dat is: Waar is de eer? Of: helaas! de eer, of wel: Er is geen eer, 1 Samuel 4:21, wat zij aldus met haar stervende lippen verklaart: De eer is gevankelijk weggevoerd uit Israël, want de ark Gods is genomen. Noem het kind: roemloos, of zonder eer, want dat is hij, de schoonheid van Israël is weg, en er schijnt geen hoop haar te zullen herkrijgen, laat er nooit meer eer zijn in de naam van een Israëliet, en nog veel minder in die van een priester, nu de ark genomen is. De reinheid en het overvloedige van Gods inzettingen, en de tekenen van Zijn tegenwoordigheid er in, zijn de roem en eer van een volk, veel meer dan zijn rijkdom, zijn handel, of zijn invloed op andere volken. Niets is voor een getrouw Israëliet meer hartbrekend dan het gebrek daaraan, of het verlies er van. Als God heengaat, is de eer weg, en daarmee alle goed. Wee ons, zo Hij van ons wijkt!

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile