Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 5

Het is nu tijd om te vragen wat er van de ark geworden is, wij kunnen niet anders dan denken, dat wij nog van die heilige schat zullen horen. Ik zou gedacht hebben, dat het volgende bericht zou wezen, dat geheel Israël, van Dan tot Berseba zich als een man bijeenvergaderd zou hebben met het besluit haar terug te brengen, of in de poging er toe te sterven. Maar wij bevinden niet dat een dergelijk voorstel gedaan werd, zo weinig ijver of moed was er In hen overgebleven. Ja wij bevinden niet eens dat zij met de Filistijnen wilden onderhandelen over het rantsoen er van, of dat zij hun iets in de plaats er van hebben aangeboden, "Zij is weg, en zo zij zij dan weg." Velen hebben genoeg tederheid om het verlies van de ark te bewenen, die toch geen stoutmoedigheid genoeg hebben om een enkelen stap te doen, die zou kunnen leiden om haar terug te krijgen, evenmin als Israël hier die moed had. Kan de ark zichzelf helpen, zo laat haar het doen, want zij zullen haar niet helpen. Zij waren de naam van Israëlieten onwaardig, die zo gedwee van de ere Israëls konden scheiden. Daarom zal God zelf het werk in handen nemen, voor Zijn eigen zaak opkomen, daar de mensen er niet voor willen opkomen. In dit hoofdstuk wordt ons meegedeeld:

Hoe de Filistijnen zegevierden over de ark, 1 Samuel 5:1, 1 Samuel 5:2, en 11. Hoe de ark zegevierde over de Filistijnen. Over Dagon, hun god, 1 Samuel 5:3. 2. Over de Filistijnen zelf, die zwaar geplaagd werden met spenen zodat zij de ark moede werden, eerst de mannen van Asdod, 1 Samuel 5:6, 1 Samuel 5:7, daarna die van Gath, 1 Samuel 5:8, 1 Samuel 5:9 en eindelijk die van Ekron, waardoor zij ten laatste genoodzaakt werden het besluit te nemen om de ark terug te zenden naar het land Israëls, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 5

Het is nu tijd om te vragen wat er van de ark geworden is, wij kunnen niet anders dan denken, dat wij nog van die heilige schat zullen horen. Ik zou gedacht hebben, dat het volgende bericht zou wezen, dat geheel Israël, van Dan tot Berseba zich als een man bijeenvergaderd zou hebben met het besluit haar terug te brengen, of in de poging er toe te sterven. Maar wij bevinden niet dat een dergelijk voorstel gedaan werd, zo weinig ijver of moed was er In hen overgebleven. Ja wij bevinden niet eens dat zij met de Filistijnen wilden onderhandelen over het rantsoen er van, of dat zij hun iets in de plaats er van hebben aangeboden, "Zij is weg, en zo zij zij dan weg." Velen hebben genoeg tederheid om het verlies van de ark te bewenen, die toch geen stoutmoedigheid genoeg hebben om een enkelen stap te doen, die zou kunnen leiden om haar terug te krijgen, evenmin als Israël hier die moed had. Kan de ark zichzelf helpen, zo laat haar het doen, want zij zullen haar niet helpen. Zij waren de naam van Israëlieten onwaardig, die zo gedwee van de ere Israëls konden scheiden. Daarom zal God zelf het werk in handen nemen, voor Zijn eigen zaak opkomen, daar de mensen er niet voor willen opkomen. In dit hoofdstuk wordt ons meegedeeld:

Hoe de Filistijnen zegevierden over de ark, 1 Samuel 5:1, 1 Samuel 5:2, en 11. Hoe de ark zegevierde over de Filistijnen. Over Dagon, hun god, 1 Samuel 5:3. 2. Over de Filistijnen zelf, die zwaar geplaagd werden met spenen zodat zij de ark moede werden, eerst de mannen van Asdod, 1 Samuel 5:6, 1 Samuel 5:7, daarna die van Gath, 1 Samuel 5:8, 1 Samuel 5:9 en eindelijk die van Ekron, waardoor zij ten laatste genoodzaakt werden het besluit te nemen om de ark terug te zenden naar het land Israëls, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen.

Verzen 1-5

1 Samuël 5:1-5

I. Hier is de triomf van de Filistijnen over de ark, en zij waren er temeer verheugd om, en er trots op, haar in hun bezit te hebben, wijl zij hun voor de veldslag zoveel schrik en ontsteltenis had veroorzaakt, 1 Samuel 4:7. Toen zij haar in handen hadden, heeft God hen in bedwang gehouden, zodat zij er geen geweld aan pleegden, haar niet in stukken braken, zoals aan de Israëlieten bevolen was te doen met de afgoden van de heidenen, zij betoonden er zelfs enige eerbied voor en brachten haar met zorg naar een plaats van veiligheid. Of zij de nieuwsgierigheid hadden om haar te openen en te lezen wat met de vinger Gods op de twee stenen tafelen, die er in waren, geschreven was, wordt ons niet gezegd, misschien zagen zij niet verder dan op de gouden buitenzijde er van en op de cherubim, die haar bedekten, zoals kinderen, die meer ingenomen zijn met de fraaien band van hun Bijbel, dan met de kostelijken inhoud ervan. Zij brachten haar naar Asdod, een van hun vijf steden, in welke de tempel van Dagon stond, daar stelden zij de ark Gods bij Dagon, 1 Samuel 5:2. Hetzij:

1. Als een heilige zaak, waaraan zij Godsdienstigen eerbied wilden bewijzen in samenvoeging met Dagon, want de goden van de heidenen werden nooit beschouwd als afkerig te zijn van deelgenoten. De volken wilden hun goden niet veranderen, maar zij wilden ze wel vermenigvuldigen, en er nog aan toevoegen. Maar zij vergisten zich in de God Israëls, toen zij door de ark bij het beeld Dagon te stellen bedoelden Hem te eren, want Hij wordt in het geheel niet aangebeden, zo men Hem niet alleen aanbidt. De HEERE, onze God, is een enig HEERE.. Of liever:

2. Zij plaatsten haar daar als een trofee van overwinning, ter ere van Dagon, hun god, aan wie zij zeker een groot offer gingen brengen, zoals toen zij Simson gevangen hebben genomen. Judges 16:23, Judges 16:24, er in roemende dat zij thans over Israëls God hadden gezegevierd, gelijk toen over Israëls kampioen. Welk een smaad was dit voor Gods grote naam! Welk een nederwerping van de troon van Zijn heerlijkheid! Zal de ark, het symbool van Gods tegenwoordigheid, de gevangene zijn van de drekgod Dagon? Zo is het omdat God wil tonen van hoe weinig beduidenis of waarde de ark des verbonds is, als het verbond zelf verbroken en veronachtzaamd is, zelfs heilige zaken zijn geen zaken, waaraan Hij gebonden is of waarop wij kunnen vertrouwen. Zo is het, voor een tijd, opdat God des te meer verheerlijkt zal worden bij het afrekenen met hen die Hem aldus beledigen. Israël gestraft hebbende, dat de ark heeft verraden door haar in de handen van de Filistijnen over te leveren, zal Hij nu handelen met hen, die haar beledigden en haar uit hun handen wegnemen. Aldus zal zelfs de grimmigheid des mensen Hem loffelijk maken, en bevordert Hij Zijn eer, zelfs als Hij haar schijnt te veronachtzamen, Psalms 76:11. Spijze zal uitgaan van de eter.

II. Het triomferen van de ark over Dagon. Eenmaal en andermaal moest Dagon voor haar vallen. Indien zij bedoelden de ark eer aan te doen, dan heeft God hiermee getoond dat Hij geen prijs stelde op hun eerbewijzing, en haar niet wilde aannemen, want Hij wil geëerd worden, niet met enige god, maar boven alle goden. Hij zal schande aandoen, zegt bisschop Hall, aan hen, die samenstemming willen maken tussen Hem en Belial. Maar in werkelijkheid bedoelden zij de ark te smaden, en hoewel Dagon gedurende enige uren bij de ark stond, waarschijnlijk wel boven haar (de ark aan de voetbank van zijn voeten) bevonden toch zijn aanbidders, toen zij de volgenden morgen kwamen om hem eer te bewijzen in zijn tempel, dat hun triomf van korte duur was, Job 20:5.

1. Dagon, dat is: het beeld, want dat was geheel de god, was op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des Heeren, 1 Samuel 5:3. Het scheen alsof God Zijn ark had vergeten, maar zie, hoe de psalmist spreekt van Zijn verschijnen ten laatste, om Zijn eer hoog te houden. Toen Hij Zijn sterkte in de gevangenis had gegeven, en alles teniet scheen te gaan, "toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van de wijn", Psalms 78:65. En Hij voorkwam de algehele verwoesting van de Joodse kerk, omdat Hij "de toorn des vijands schroomde", Deuteronomy 32:26, Deuteronomy 32:27. Er werd grote zorg gedragen om de beelden hunner goden op te richten, ze vast te stellen (de profeet merkt dit op, Isaiah 41:7, "hij maakt het vast met nagelen, dat het niet wankele", en wederom in 1 Samuel 46:7) en toch heeft dit vaststellen en vastmaken aan Dagon niet gebaat, de ark Gods triomfeert over hem op zijn eigen mesthoop, in zijn eigen tempel, hij valt neer voor de ark, regelrecht naar haar toe (hoewel de ark aan zijn zijde was gesteld) heenwijzende, als het ware, naar de overwinnaar, voor wie hij genoodzaakt is zich te buigen. Het rijk van Satan zal gewis vallen voor het rijk van Christus, de dwaling voor de waarheid, onheiligheid voor Godsvrucht, en bederf voor genade in het hart van de gelovigen. Als de belangen van de Godsdienst nedergeworpen schijnen, kunnen wij ook dan nog vertrouwen dat de dag van hun triomf zal aanbreken? Groot is de waarheid, en zij zal zegevieren. Door op zijn aangezicht ter aarde te vallen voor de ark Gods-hetgeen de houding was van de aanbidding-heeft Dagon, als het ware, zijn aanbidders heengewezen naar de God Israëls om Hem hun hulde te brengen, als zijnde "groter dan alle goden", Exodus 18:11.

2. De priesters, die hun afgod op de grond vonden liggen, spoedden zich zoveel zij kunnen om hem weer op zijn plaats te stellen, eer het bekend werd dat hij gevallen was. Een armzalig ding, om er een god van te maken, dat, toen het gevallen was, hulp nodig had om weer op te staan, en verdwaasde ellendelingen waren zij, die om hulp konden bidden tot de afgod, die zelf hulp nodig had, ja eigenlijk hun hulp afsmeekte. Hoe konden zij hun overwinning toeschrijven aan Dagon als Dagon zelf niet bestand is voor de ark? Maar zij zijn besloten dat Dagon nog hun god zal zijn, en daarom stelden zij hem weer in zijn plaats. Bisschop Hall merkt hierbij op: Het is rechtvaardig in God dat zij, die geen genade hebben, ook geen vernuft hebben, en het is het werk van het bijgeloof, om de mensen in de stokken en stenen te veranderen die zij aanbidden. Die ze maken worden hen gelijk. En wat doen de hedendaagse voorstanders van het anti-Christendom anders dan Dagon opheffen, en zich moeite geven om hem weer op zijn plaats te stellen, en de dodelijke wonde te genezen, die aan het beest is toegebracht? Maar als de reformatie de zaak Gods is, voor welke het is begonnen te vallen, dan zal het niet overmogen, maar gewis voor haar ter aarde vallen.

3. In de volgenden nacht is Dagon ten tweeden male gevallen, 1 Samuel 5:4.. Zij stonden vroeg op, hetzij om als gewoonlijk hun gebeden te richten tot hun god, of vroeger dan gewoonlijk, daar zij wensten te weten of Dagon in de nacht is blijven staan, en tot hun grote verbazing bevinden zij dat het nu nog erger met hem is dan tevoren. Hetzij nu de stof waarvan het beeld gemaakt was al of niet breekbaar was, het feit lag er toe: het hoofd en de handen waren afgehouwen, en lagen aan de dorpel. Zodat er niets van hem overbleef dan de romp, of zoals de lezing is in de kanttekening het visachtige deel, want (zoals de gissing is van vele geleerden) het bovenste deel van dit beeld was in menselijke gedaante, het benedenste deel in die van een vis, zoals de meerminnen voorgesteld worden. Aan zo'n kracht van de dwaling waren de afgodendienaars overgegeven, zo verijdeld zijn zij geworden in hun overleggingen, en zo ellendig verduisterd was hun dwaas hart, dat zij beelden aanbaden, niet slechts van schepselen, maar van onbestaanbare dingen, het blote verdichtsel van hun verbeelding. Wel door zijn val is nu het wanstaltig monster:

a. zeer bespottelijk en verachtelijk. Een prachtige figuur maakt Dagon thans, nu de val hem ontleed heeft, en aangetoond, hoe het menselijk deel en het vischachtige deel kunstmatig aan elkaar gevoegd zijn, terwijl men aan zijn onwetende aanbidders misschien had doen geloven, dat het door een wonder was geschied.

b. Gebleken zeer machteloos te zijn, onwaardig om te worden aangebeden of om er op te vertrouwen, want hoofd en handen verloren hebbende bleek hij even ontbloot te zijn van wijsheid als van macht, voor altijd onbekwaam om hun te raden of hen te helpen, of voor hen te handelen. Dit hadden zij er nu van, dat zij hem weer op zijn plaats gesteld hadden, het zou beter geweest zijn hem, toen hij gevallen was, maar te laten liggen. Maar hun, die met God strijden en willen oprichten hetgeen Hij heeft nedergeworpen, kan het niet beter vergaan, Malachi 1:4. Hierdoor heeft Hij de ark "root gemaakt en haar heerlijk gemaakt, toen zij haar gehoond en verachtelijk hadden gemaakt. Tevens heeft Hij getoond wat het einde zal wezen van al hetgeen in tegenstand met Hem wordt opgericht, "omgordt u, doch wordt verbroken", Isaiah 8:9.

4. De dorpel van Dagons tempel werd altijd daarna als heilig beschouwd, en mocht niet betreden worden, 1 Samuel 5:5. Sommigen denken dat op dit bijgelovig gebruik van de aanbidders van Dagon gewezen wordt in Zephaniah 1:9, waar God dreigt hen te zullen straffen die, in navolging van deze Dagon aanbidders, over de dorpel springen. Men zou nu gedacht hebben dat dit onbetwistbaar bewijs van de zegepraal van de ark over Dagon de Filistijnen overtuigd zou hebben van hun dwaasheid, om zo'n onzinnig ding te aanbidden, en dat zij van nu voortaan hun hulde gebracht zouden hebben aan zijn overwinnaar, maar inplaats van bekeerd te worden van hun afgoderij werden zij er in verhard en, zoals het gewoonlijk gaat met boze mensen en bedriegers, vervielen zij van kwaad tot erger, 2 Timothy 3:13. Inplaats van Dagon te verachten om de wille van de dorpel, die hem onthoofd had, zijn zij schier bereid de dorpel te aanbidden, omdat hij het blok was waarop Dagon onthoofd was, en zullen zij nooit de voet zetten op hetgeen waar Dagon zijn hoofd op had verloren, hen beschaamd makende, die de Zoon van God vertreden en het bloed van het testament onrein achten. Maar deze hun bijgelovige handeling zal er toe bijdragen om Dagons schande te vereeuwigen, want met de gewoonte zal ook de reden er van aan het nageslacht worden overgeleverd, en als de kinderen, die geboren worden, zullen vragen waarom op de dorpel van Dagons tempel niet getreden mag worden dan zal hun gezegd worden, dat Dagon voor de ark des Heeren op zijn aangezicht ter aarde is gevallen. Aldus zal zelfs uit hun bijgeloof Gode eer worden toegebracht. Er wordt ons niet gezegd dat zij het gebroken beeld hebben gerepareerd, waarschijnlijk hebben zij eerst gemaakt dat de ark Gods wegkwam, en toen hebben zij hem saamgeflanst en weer op zijn plaats gesteld, want het schijnt dat zij "hun ziel niet konden redden, noch zeggen: Is er niet een leugen in onze rechterhand?" Isaiah 44:20.

Verzen 1-5

1 Samuël 5:1-5

I. Hier is de triomf van de Filistijnen over de ark, en zij waren er temeer verheugd om, en er trots op, haar in hun bezit te hebben, wijl zij hun voor de veldslag zoveel schrik en ontsteltenis had veroorzaakt, 1 Samuel 4:7. Toen zij haar in handen hadden, heeft God hen in bedwang gehouden, zodat zij er geen geweld aan pleegden, haar niet in stukken braken, zoals aan de Israëlieten bevolen was te doen met de afgoden van de heidenen, zij betoonden er zelfs enige eerbied voor en brachten haar met zorg naar een plaats van veiligheid. Of zij de nieuwsgierigheid hadden om haar te openen en te lezen wat met de vinger Gods op de twee stenen tafelen, die er in waren, geschreven was, wordt ons niet gezegd, misschien zagen zij niet verder dan op de gouden buitenzijde er van en op de cherubim, die haar bedekten, zoals kinderen, die meer ingenomen zijn met de fraaien band van hun Bijbel, dan met de kostelijken inhoud ervan. Zij brachten haar naar Asdod, een van hun vijf steden, in welke de tempel van Dagon stond, daar stelden zij de ark Gods bij Dagon, 1 Samuel 5:2. Hetzij:

1. Als een heilige zaak, waaraan zij Godsdienstigen eerbied wilden bewijzen in samenvoeging met Dagon, want de goden van de heidenen werden nooit beschouwd als afkerig te zijn van deelgenoten. De volken wilden hun goden niet veranderen, maar zij wilden ze wel vermenigvuldigen, en er nog aan toevoegen. Maar zij vergisten zich in de God Israëls, toen zij door de ark bij het beeld Dagon te stellen bedoelden Hem te eren, want Hij wordt in het geheel niet aangebeden, zo men Hem niet alleen aanbidt. De HEERE, onze God, is een enig HEERE.. Of liever:

2. Zij plaatsten haar daar als een trofee van overwinning, ter ere van Dagon, hun god, aan wie zij zeker een groot offer gingen brengen, zoals toen zij Simson gevangen hebben genomen. Judges 16:23, Judges 16:24, er in roemende dat zij thans over Israëls God hadden gezegevierd, gelijk toen over Israëls kampioen. Welk een smaad was dit voor Gods grote naam! Welk een nederwerping van de troon van Zijn heerlijkheid! Zal de ark, het symbool van Gods tegenwoordigheid, de gevangene zijn van de drekgod Dagon? Zo is het omdat God wil tonen van hoe weinig beduidenis of waarde de ark des verbonds is, als het verbond zelf verbroken en veronachtzaamd is, zelfs heilige zaken zijn geen zaken, waaraan Hij gebonden is of waarop wij kunnen vertrouwen. Zo is het, voor een tijd, opdat God des te meer verheerlijkt zal worden bij het afrekenen met hen die Hem aldus beledigen. Israël gestraft hebbende, dat de ark heeft verraden door haar in de handen van de Filistijnen over te leveren, zal Hij nu handelen met hen, die haar beledigden en haar uit hun handen wegnemen. Aldus zal zelfs de grimmigheid des mensen Hem loffelijk maken, en bevordert Hij Zijn eer, zelfs als Hij haar schijnt te veronachtzamen, Psalms 76:11. Spijze zal uitgaan van de eter.

II. Het triomferen van de ark over Dagon. Eenmaal en andermaal moest Dagon voor haar vallen. Indien zij bedoelden de ark eer aan te doen, dan heeft God hiermee getoond dat Hij geen prijs stelde op hun eerbewijzing, en haar niet wilde aannemen, want Hij wil geëerd worden, niet met enige god, maar boven alle goden. Hij zal schande aandoen, zegt bisschop Hall, aan hen, die samenstemming willen maken tussen Hem en Belial. Maar in werkelijkheid bedoelden zij de ark te smaden, en hoewel Dagon gedurende enige uren bij de ark stond, waarschijnlijk wel boven haar (de ark aan de voetbank van zijn voeten) bevonden toch zijn aanbidders, toen zij de volgenden morgen kwamen om hem eer te bewijzen in zijn tempel, dat hun triomf van korte duur was, Job 20:5.

1. Dagon, dat is: het beeld, want dat was geheel de god, was op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des Heeren, 1 Samuel 5:3. Het scheen alsof God Zijn ark had vergeten, maar zie, hoe de psalmist spreekt van Zijn verschijnen ten laatste, om Zijn eer hoog te houden. Toen Hij Zijn sterkte in de gevangenis had gegeven, en alles teniet scheen te gaan, "toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van de wijn", Psalms 78:65. En Hij voorkwam de algehele verwoesting van de Joodse kerk, omdat Hij "de toorn des vijands schroomde", Deuteronomy 32:26, Deuteronomy 32:27. Er werd grote zorg gedragen om de beelden hunner goden op te richten, ze vast te stellen (de profeet merkt dit op, Isaiah 41:7, "hij maakt het vast met nagelen, dat het niet wankele", en wederom in 1 Samuel 46:7) en toch heeft dit vaststellen en vastmaken aan Dagon niet gebaat, de ark Gods triomfeert over hem op zijn eigen mesthoop, in zijn eigen tempel, hij valt neer voor de ark, regelrecht naar haar toe (hoewel de ark aan zijn zijde was gesteld) heenwijzende, als het ware, naar de overwinnaar, voor wie hij genoodzaakt is zich te buigen. Het rijk van Satan zal gewis vallen voor het rijk van Christus, de dwaling voor de waarheid, onheiligheid voor Godsvrucht, en bederf voor genade in het hart van de gelovigen. Als de belangen van de Godsdienst nedergeworpen schijnen, kunnen wij ook dan nog vertrouwen dat de dag van hun triomf zal aanbreken? Groot is de waarheid, en zij zal zegevieren. Door op zijn aangezicht ter aarde te vallen voor de ark Gods-hetgeen de houding was van de aanbidding-heeft Dagon, als het ware, zijn aanbidders heengewezen naar de God Israëls om Hem hun hulde te brengen, als zijnde "groter dan alle goden", Exodus 18:11.

2. De priesters, die hun afgod op de grond vonden liggen, spoedden zich zoveel zij kunnen om hem weer op zijn plaats te stellen, eer het bekend werd dat hij gevallen was. Een armzalig ding, om er een god van te maken, dat, toen het gevallen was, hulp nodig had om weer op te staan, en verdwaasde ellendelingen waren zij, die om hulp konden bidden tot de afgod, die zelf hulp nodig had, ja eigenlijk hun hulp afsmeekte. Hoe konden zij hun overwinning toeschrijven aan Dagon als Dagon zelf niet bestand is voor de ark? Maar zij zijn besloten dat Dagon nog hun god zal zijn, en daarom stelden zij hem weer in zijn plaats. Bisschop Hall merkt hierbij op: Het is rechtvaardig in God dat zij, die geen genade hebben, ook geen vernuft hebben, en het is het werk van het bijgeloof, om de mensen in de stokken en stenen te veranderen die zij aanbidden. Die ze maken worden hen gelijk. En wat doen de hedendaagse voorstanders van het anti-Christendom anders dan Dagon opheffen, en zich moeite geven om hem weer op zijn plaats te stellen, en de dodelijke wonde te genezen, die aan het beest is toegebracht? Maar als de reformatie de zaak Gods is, voor welke het is begonnen te vallen, dan zal het niet overmogen, maar gewis voor haar ter aarde vallen.

3. In de volgenden nacht is Dagon ten tweeden male gevallen, 1 Samuel 5:4.. Zij stonden vroeg op, hetzij om als gewoonlijk hun gebeden te richten tot hun god, of vroeger dan gewoonlijk, daar zij wensten te weten of Dagon in de nacht is blijven staan, en tot hun grote verbazing bevinden zij dat het nu nog erger met hem is dan tevoren. Hetzij nu de stof waarvan het beeld gemaakt was al of niet breekbaar was, het feit lag er toe: het hoofd en de handen waren afgehouwen, en lagen aan de dorpel. Zodat er niets van hem overbleef dan de romp, of zoals de lezing is in de kanttekening het visachtige deel, want (zoals de gissing is van vele geleerden) het bovenste deel van dit beeld was in menselijke gedaante, het benedenste deel in die van een vis, zoals de meerminnen voorgesteld worden. Aan zo'n kracht van de dwaling waren de afgodendienaars overgegeven, zo verijdeld zijn zij geworden in hun overleggingen, en zo ellendig verduisterd was hun dwaas hart, dat zij beelden aanbaden, niet slechts van schepselen, maar van onbestaanbare dingen, het blote verdichtsel van hun verbeelding. Wel door zijn val is nu het wanstaltig monster:

a. zeer bespottelijk en verachtelijk. Een prachtige figuur maakt Dagon thans, nu de val hem ontleed heeft, en aangetoond, hoe het menselijk deel en het vischachtige deel kunstmatig aan elkaar gevoegd zijn, terwijl men aan zijn onwetende aanbidders misschien had doen geloven, dat het door een wonder was geschied.

b. Gebleken zeer machteloos te zijn, onwaardig om te worden aangebeden of om er op te vertrouwen, want hoofd en handen verloren hebbende bleek hij even ontbloot te zijn van wijsheid als van macht, voor altijd onbekwaam om hun te raden of hen te helpen, of voor hen te handelen. Dit hadden zij er nu van, dat zij hem weer op zijn plaats gesteld hadden, het zou beter geweest zijn hem, toen hij gevallen was, maar te laten liggen. Maar hun, die met God strijden en willen oprichten hetgeen Hij heeft nedergeworpen, kan het niet beter vergaan, Malachi 1:4. Hierdoor heeft Hij de ark "root gemaakt en haar heerlijk gemaakt, toen zij haar gehoond en verachtelijk hadden gemaakt. Tevens heeft Hij getoond wat het einde zal wezen van al hetgeen in tegenstand met Hem wordt opgericht, "omgordt u, doch wordt verbroken", Isaiah 8:9.

4. De dorpel van Dagons tempel werd altijd daarna als heilig beschouwd, en mocht niet betreden worden, 1 Samuel 5:5. Sommigen denken dat op dit bijgelovig gebruik van de aanbidders van Dagon gewezen wordt in Zephaniah 1:9, waar God dreigt hen te zullen straffen die, in navolging van deze Dagon aanbidders, over de dorpel springen. Men zou nu gedacht hebben dat dit onbetwistbaar bewijs van de zegepraal van de ark over Dagon de Filistijnen overtuigd zou hebben van hun dwaasheid, om zo'n onzinnig ding te aanbidden, en dat zij van nu voortaan hun hulde gebracht zouden hebben aan zijn overwinnaar, maar inplaats van bekeerd te worden van hun afgoderij werden zij er in verhard en, zoals het gewoonlijk gaat met boze mensen en bedriegers, vervielen zij van kwaad tot erger, 2 Timothy 3:13. Inplaats van Dagon te verachten om de wille van de dorpel, die hem onthoofd had, zijn zij schier bereid de dorpel te aanbidden, omdat hij het blok was waarop Dagon onthoofd was, en zullen zij nooit de voet zetten op hetgeen waar Dagon zijn hoofd op had verloren, hen beschaamd makende, die de Zoon van God vertreden en het bloed van het testament onrein achten. Maar deze hun bijgelovige handeling zal er toe bijdragen om Dagons schande te vereeuwigen, want met de gewoonte zal ook de reden er van aan het nageslacht worden overgeleverd, en als de kinderen, die geboren worden, zullen vragen waarom op de dorpel van Dagons tempel niet getreden mag worden dan zal hun gezegd worden, dat Dagon voor de ark des Heeren op zijn aangezicht ter aarde is gevallen. Aldus zal zelfs uit hun bijgeloof Gode eer worden toegebracht. Er wordt ons niet gezegd dat zij het gebroken beeld hebben gerepareerd, waarschijnlijk hebben zij eerst gemaakt dat de ark Gods wegkwam, en toen hebben zij hem saamgeflanst en weer op zijn plaats gesteld, want het schijnt dat zij "hun ziel niet konden redden, noch zeggen: Is er niet een leugen in onze rechterhand?" Isaiah 44:20.

Verzen 6-12

1 Samuël 5:6-12

De val van Dagon zou (indien het volk er een goed gebruik van had gemaakt, er door tot bekering was gekomen van hun afgoderij, en tot verootmoediging voor de God Israëls, ten einde Zijn aangezicht te zoeken) de wraak hebben kunnen voorkomen, die God hier aan hen oefent wegens de hoon, die zij Zijn ark hebben aangedaan, en hun hardnekkig aankleven aan hun afgod, in weerwil van de duidelijkste en krachtigste overtuiging, "Heere, is Uwe hand verhoogd, zij zien het niet, maar zij zullen het zien", Isaiah 26:11. En indien zij de heerlijkheid niet willen zien, dan zullen zij de zwaarte gevoelen van Gods hand, want die hebben de Filistijnen gevoeld: de hand des Heeren was zwaar over die van Asdod, 1 Samuel 5:6, en Hij heeft hen niet slechts overtuigd van hun dwaasheid, maar hun onbeschaamdheid streng gekastijd.

1. Hij verwoestte hen, dat is: heeft velen plotseling doen sterven, het waren, naar wij kunnen onderstellen, degenen, die het meest gejuicht hadden in de gevangenschap van de ark. Dit wordt onderscheiden van de ziekte, waarmee anderen bezocht werden. Te Gath wordt het een zeer grote kwelling genoemd, 1 Samuel 5:9, en in 1 Samuel 5:11 een dodelijke kwelling. En in 1 Samuel 5:12 wordt uitdrukkelijk gezegd dat zij, die met spenen geslagen werden, de mensen waren, die niet stierven door de andere verwoesting, welke waarschijnlijk de pest was. Zij roemden op de grote slachting, die hun zwaard onder de Israëlieten had aangericht. 1 Samuel 4:10. Maar God doet hun weten dat, hoewel Hij niet goed vond Israëls zwaard tegen hen te trekken, (zij waren het niet waardig om door Hem gebruikt te worden) God toch een eigen zwaard had, waarmee Hij geen mindere slachting onder hen kon aanrichten, en dat, zo Hij het wet, "en Zijn hand ten gerichte grijpt, de wraak op Zijn tegenpartijen zal doen wederkeren, en Zijn hateren zal vergelden", Deuteronomy 32:41, Deuteronomy 32:42. Zij, die strijden met God, met Zijn ark en met Zijn Israël, zullen er ten laatste onfeilbaar door ten verderve gaan. Als de overtuiging niet overwint, dan zal de verwoesting overwinnen.

2. Hen, die niet verwoest werden, sloeg Hij met spenen, 1 Samuel 5:6,, in de verborgen plaatsen, zo zwaar, dat het geschrei van de stad opklom naar de hemel, dat is: van zeer ver gehoord kon worden, en misschien hebben zij in het uiterste van hun pijn en ellende niet tot Dagon, maar tot de God des hemels geroepen. Dit zware oordeel over de Filistijnen wordt door de psalmist aldus beschreven: "God sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste, Hij deed hun eeuwige smaadheid aan", Psalms 78:66. God dreigt met spenen onder de oordelen, die de vrucht zouden zijn van de vloek, Deuteronomy 28:27. Het was beide een pijnlijke en een smadelijke ziekte, een vuile ziekte voor vuile daden daarmee wilde God hun hoogmoed vernederen, hun smaadheid aandoen, zoals zij van de ark smaadheid hadden aangedaan. De ziekte was epidemisch, en onder hen misschien onbekend. Hij sloeg Asdod en zijn landpalen, dat is: het omliggende land. Wegens minachting van Gods inzettingen zijn "velen ziek, en velen slapen", 1 Corinthiers 11:30.

3. De mannen van Asdod werden er zich spoedig van bewust, dat het de hand des HEEREN, des Gods van Israël, was, 1 Samuel 5:7. Aldus werden zij genoodzaakt Zijn macht en heerschappij te erkennen, en toch wilden zij Dagon niet verzaken, zich aan Hem niet onderwerpen, veeleer waren zij geneigd, nu Hij hun vlees en hun gebeente aanraakte, hen trof in hun gevoeligste plaatsen, Hem in het aangezicht te zegenen, dat is: te vloeken, en inplaats van zich met Hem te verzoenen en aanzoek te doen om de ark op betere voorwaarden onder hen te behouden, wensen zij haar kwijt te raken, zoals de Gadarenen, die toen zij hun zwijnen hadden verloren, begeerden dat "Christus van hen zou weggaan". Vleselijke mensen zullen als zij onder de oordelen Gods lijden, Hem liever-zo dit mogelijk ware-ver van hen weg doen, dan in verbond en gemeenschap met Hem komen en Hem tot hun vriend maken. Zo besluiten dan de mannen van Asdod, dat de ark des Gods van Israël niet bij hen zal blijven.

4. Er wordt besloten de plaats harer gevangenschap te veranderen. Er werd een grote raad bijeengeroepen, en de vraag werd aan al de vorsten gesteld: "Wat zullen wij doen met de ark?" Eindelijk kwamen zij overeen haar naar Gath te brengen, 1 Samuel 5:8. Zij hadden de bijgelovigen waan, dat het aan de plaats lag, en dat de ark beter tevreden zou zijn in een ander verblijf, verder weg van Dagons tempel, in stede dus van haar naar haar eigen plaats terug te brengen, gelijk zij hadden behoren te doen, verzinnen zij om haar naar een andere plaats te voeren. Daartoe wordt Gath gekozen, een plaats, vermaard om een reuzengeslacht, dat er woonde, maar hun kracht en statuur zijn geen beschutting tegen spenen en pestilentie. God sloeg de lieden van deze stad van de kleine tot de grote, 1 Samuel 5:9, dwergen zowel als reuzen, voor Gods oordelen allen gelijk, niemand zo groot dat hij er te groot voor is, niemand zo klein om er door over het hoofd gezien te worden.

5. Allen waren zij eindelijk de ark moede, en wilden er zeer gaarne van ontslagen zijn. Van Gath werd zij naar Ekron gezonden, en, daar zij op order van de raad kwam, konden de Ekronieten haar niet weigeren, maar zij waren zeer verbitterd tegen hun oversten, wijl zij hun zo noodlottig een geschenk zonden 1 Samuel 5:10. Zij hebben de ark des Gods van Israël tot mij rondom gebracht, om mij en mijn volk te doden. In de ark waren de tafelen van de wet, en niets is aan getrouwe Israëlieten meer welkom dan het Woord Gods, hun is het een reuk des levens ten leven, maar aan onbesneden Filistijnen, die volharden in vijandschap tegen God, is niets meer schrikkelijk of onwelkom hun is het een reuk des doods ten dode. Terstond wordt een algemene vergadering belegd, om te beraadslagen over het terugzenden van de ark naar haar plaats, 1 Samuel 5:11. Terwijl zij er over beraadslagen, houdt de hand Gods executie, en hun kunstgrepen om aan het oordeel te ontkomen, werken slechts mee om het te verspreiden, velen sterven onder hen, nog meerderen lijden door de ziekte van de speren, 1 Samuel 5:12. Wat zullen zij doen? Hun juichtonen over de gevangenschap van de ark zijn spoedig verkeerd in weeklachten, en zij zijn nu even begerig om er zich van te ontdoen, als zij eerst geweest zijn om haar te nemen. God kan Jeruzalem gemakkelijk stellen tot een lastigen steen voor allen, die zich daarmee beladen, Zacheria 12:3. Die tegen God strijden, zullen er spoedig genoeg van hebben, en vroeg of laat zullen zij te weten komen, dat nooit iemand zijn hart tegen `Hem verhard heeft, en voorspoedig is geweest. De rijkdom, die verkregen is door bedrog en onrechtvaardigheid, inzonderheid door heiligschennis, dat is: door God te beroven, zal, hoewel gulzig verslonden en als een lieflijke bete gegeten, weer uitgespuwd worden, want eerder zal de zondaar geen rust in zijn buik kennen, Job 20:15.

Verzen 6-12

1 Samuël 5:6-12

De val van Dagon zou (indien het volk er een goed gebruik van had gemaakt, er door tot bekering was gekomen van hun afgoderij, en tot verootmoediging voor de God Israëls, ten einde Zijn aangezicht te zoeken) de wraak hebben kunnen voorkomen, die God hier aan hen oefent wegens de hoon, die zij Zijn ark hebben aangedaan, en hun hardnekkig aankleven aan hun afgod, in weerwil van de duidelijkste en krachtigste overtuiging, "Heere, is Uwe hand verhoogd, zij zien het niet, maar zij zullen het zien", Isaiah 26:11. En indien zij de heerlijkheid niet willen zien, dan zullen zij de zwaarte gevoelen van Gods hand, want die hebben de Filistijnen gevoeld: de hand des Heeren was zwaar over die van Asdod, 1 Samuel 5:6, en Hij heeft hen niet slechts overtuigd van hun dwaasheid, maar hun onbeschaamdheid streng gekastijd.

1. Hij verwoestte hen, dat is: heeft velen plotseling doen sterven, het waren, naar wij kunnen onderstellen, degenen, die het meest gejuicht hadden in de gevangenschap van de ark. Dit wordt onderscheiden van de ziekte, waarmee anderen bezocht werden. Te Gath wordt het een zeer grote kwelling genoemd, 1 Samuel 5:9, en in 1 Samuel 5:11 een dodelijke kwelling. En in 1 Samuel 5:12 wordt uitdrukkelijk gezegd dat zij, die met spenen geslagen werden, de mensen waren, die niet stierven door de andere verwoesting, welke waarschijnlijk de pest was. Zij roemden op de grote slachting, die hun zwaard onder de Israëlieten had aangericht. 1 Samuel 4:10. Maar God doet hun weten dat, hoewel Hij niet goed vond Israëls zwaard tegen hen te trekken, (zij waren het niet waardig om door Hem gebruikt te worden) God toch een eigen zwaard had, waarmee Hij geen mindere slachting onder hen kon aanrichten, en dat, zo Hij het wet, "en Zijn hand ten gerichte grijpt, de wraak op Zijn tegenpartijen zal doen wederkeren, en Zijn hateren zal vergelden", Deuteronomy 32:41, Deuteronomy 32:42. Zij, die strijden met God, met Zijn ark en met Zijn Israël, zullen er ten laatste onfeilbaar door ten verderve gaan. Als de overtuiging niet overwint, dan zal de verwoesting overwinnen.

2. Hen, die niet verwoest werden, sloeg Hij met spenen, 1 Samuel 5:6,, in de verborgen plaatsen, zo zwaar, dat het geschrei van de stad opklom naar de hemel, dat is: van zeer ver gehoord kon worden, en misschien hebben zij in het uiterste van hun pijn en ellende niet tot Dagon, maar tot de God des hemels geroepen. Dit zware oordeel over de Filistijnen wordt door de psalmist aldus beschreven: "God sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste, Hij deed hun eeuwige smaadheid aan", Psalms 78:66. God dreigt met spenen onder de oordelen, die de vrucht zouden zijn van de vloek, Deuteronomy 28:27. Het was beide een pijnlijke en een smadelijke ziekte, een vuile ziekte voor vuile daden daarmee wilde God hun hoogmoed vernederen, hun smaadheid aandoen, zoals zij van de ark smaadheid hadden aangedaan. De ziekte was epidemisch, en onder hen misschien onbekend. Hij sloeg Asdod en zijn landpalen, dat is: het omliggende land. Wegens minachting van Gods inzettingen zijn "velen ziek, en velen slapen", 1 Corinthiers 11:30.

3. De mannen van Asdod werden er zich spoedig van bewust, dat het de hand des HEEREN, des Gods van Israël, was, 1 Samuel 5:7. Aldus werden zij genoodzaakt Zijn macht en heerschappij te erkennen, en toch wilden zij Dagon niet verzaken, zich aan Hem niet onderwerpen, veeleer waren zij geneigd, nu Hij hun vlees en hun gebeente aanraakte, hen trof in hun gevoeligste plaatsen, Hem in het aangezicht te zegenen, dat is: te vloeken, en inplaats van zich met Hem te verzoenen en aanzoek te doen om de ark op betere voorwaarden onder hen te behouden, wensen zij haar kwijt te raken, zoals de Gadarenen, die toen zij hun zwijnen hadden verloren, begeerden dat "Christus van hen zou weggaan". Vleselijke mensen zullen als zij onder de oordelen Gods lijden, Hem liever-zo dit mogelijk ware-ver van hen weg doen, dan in verbond en gemeenschap met Hem komen en Hem tot hun vriend maken. Zo besluiten dan de mannen van Asdod, dat de ark des Gods van Israël niet bij hen zal blijven.

4. Er wordt besloten de plaats harer gevangenschap te veranderen. Er werd een grote raad bijeengeroepen, en de vraag werd aan al de vorsten gesteld: "Wat zullen wij doen met de ark?" Eindelijk kwamen zij overeen haar naar Gath te brengen, 1 Samuel 5:8. Zij hadden de bijgelovigen waan, dat het aan de plaats lag, en dat de ark beter tevreden zou zijn in een ander verblijf, verder weg van Dagons tempel, in stede dus van haar naar haar eigen plaats terug te brengen, gelijk zij hadden behoren te doen, verzinnen zij om haar naar een andere plaats te voeren. Daartoe wordt Gath gekozen, een plaats, vermaard om een reuzengeslacht, dat er woonde, maar hun kracht en statuur zijn geen beschutting tegen spenen en pestilentie. God sloeg de lieden van deze stad van de kleine tot de grote, 1 Samuel 5:9, dwergen zowel als reuzen, voor Gods oordelen allen gelijk, niemand zo groot dat hij er te groot voor is, niemand zo klein om er door over het hoofd gezien te worden.

5. Allen waren zij eindelijk de ark moede, en wilden er zeer gaarne van ontslagen zijn. Van Gath werd zij naar Ekron gezonden, en, daar zij op order van de raad kwam, konden de Ekronieten haar niet weigeren, maar zij waren zeer verbitterd tegen hun oversten, wijl zij hun zo noodlottig een geschenk zonden 1 Samuel 5:10. Zij hebben de ark des Gods van Israël tot mij rondom gebracht, om mij en mijn volk te doden. In de ark waren de tafelen van de wet, en niets is aan getrouwe Israëlieten meer welkom dan het Woord Gods, hun is het een reuk des levens ten leven, maar aan onbesneden Filistijnen, die volharden in vijandschap tegen God, is niets meer schrikkelijk of onwelkom hun is het een reuk des doods ten dode. Terstond wordt een algemene vergadering belegd, om te beraadslagen over het terugzenden van de ark naar haar plaats, 1 Samuel 5:11. Terwijl zij er over beraadslagen, houdt de hand Gods executie, en hun kunstgrepen om aan het oordeel te ontkomen, werken slechts mee om het te verspreiden, velen sterven onder hen, nog meerderen lijden door de ziekte van de speren, 1 Samuel 5:12. Wat zullen zij doen? Hun juichtonen over de gevangenschap van de ark zijn spoedig verkeerd in weeklachten, en zij zijn nu even begerig om er zich van te ontdoen, als zij eerst geweest zijn om haar te nemen. God kan Jeruzalem gemakkelijk stellen tot een lastigen steen voor allen, die zich daarmee beladen, Zacheria 12:3. Die tegen God strijden, zullen er spoedig genoeg van hebben, en vroeg of laat zullen zij te weten komen, dat nooit iemand zijn hart tegen `Hem verhard heeft, en voorspoedig is geweest. De rijkdom, die verkregen is door bedrog en onrechtvaardigheid, inzonderheid door heiligschennis, dat is: door God te beroven, zal, hoewel gulzig verslonden en als een lieflijke bete gegeten, weer uitgespuwd worden, want eerder zal de zondaar geen rust in zijn buik kennen, Job 20:15.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile