Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 25

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 25

1 Samuel 25:1.

SAMUELS DOOD. NABALS DWAASHEID. VOORZICHTIGHEID VAN ABIGAIL. DAVID NEEMT HAAR TOT ZIJN VROUW.

I. 1 Samuel 25:1-1 Samuel 25:13. Na een korte opmerking over de dood en de begrafenis van Samuël, die in deze tijd stierf, volgt op de geschiedenis van David's edelmoedigheid ten opzichte van Saul een andere, die ons toont dat die edelmoedigheid van David niet voortkwam uit een week hart, maar een vrucht van Gods Geest was, die zijn van nature hartstochtelijk temperament beheerste en heiligde. Op zijn tochten door het zuidelijk gedeelte van Palestina toch verneemt David, dat een zeer rijk veebezitter van Maon, Nabal genaamd, te Karmel bij gelegenheid van het scheren van zijn schapen feest hield. Van alle levensbehoeften voor zich en de zijnen ontbloot, zendt David enige knechten tot de man om hem geluk te wensen en hem te vragen om hulp, zich beroepende op de bescherming, die zijn kudden genoten hadden. De harde en gierige Nabal zendt de boden met smaad en hoon weg. David's hartstocht ontbrandt, zodat hij met 400 man op weg gaat om bloedig wraak te nemen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 25

1 Samuel 25:1.

SAMUELS DOOD. NABALS DWAASHEID. VOORZICHTIGHEID VAN ABIGAIL. DAVID NEEMT HAAR TOT ZIJN VROUW.

I. 1 Samuel 25:1-1 Samuel 25:13. Na een korte opmerking over de dood en de begrafenis van Samuël, die in deze tijd stierf, volgt op de geschiedenis van David's edelmoedigheid ten opzichte van Saul een andere, die ons toont dat die edelmoedigheid van David niet voortkwam uit een week hart, maar een vrucht van Gods Geest was, die zijn van nature hartstochtelijk temperament beheerste en heiligde. Op zijn tochten door het zuidelijk gedeelte van Palestina toch verneemt David, dat een zeer rijk veebezitter van Maon, Nabal genaamd, te Karmel bij gelegenheid van het scheren van zijn schapen feest hield. Van alle levensbehoeften voor zich en de zijnen ontbloot, zendt David enige knechten tot de man om hem geluk te wensen en hem te vragen om hulp, zich beroepende op de bescherming, die zijn kudden genoten hadden. De harde en gierige Nabal zendt de boden met smaad en hoon weg. David's hartstocht ontbrandt, zodat hij met 400 man op weg gaat om bloedig wraak te nemen.

Vers 1

1. En a) Samuël stierf in die tijd, toen David met zijn mannen op de bergen van Juda's woestijn ronddwaalde, ongeveer in het jaar 1057 v. Chr., dus in de ouderdom van 88 jaar; en geheel Israël in zijn oudsten en hoofdlieden vergaderde zich in de woonplaats van de grote profeet, en zij bedreven over hem, op die wijze als hun vaderen over Aron en Mozes rouw gedragen hadden (Numbers 20:29 Deuteronomy 34:8), en zij begroeven 1) hem in zijn huis te Rama 2)in de bij zijn huis gemaakte groeve. En David, die als hij zich niet als een vluchteling had moeten verborgen houden, zeker aanwezig geweest zou zijn, vond in zijn verblijfplaats geen toereikende levensmiddelen meer; hij maakte zich op en trok naar de woestijn Paran, 3)daarheen waar het voordeligst deel van deze woestijn (Numbers 13:1) aan het gebergte van Juda grenst.

a) 1 Samuel 28:3

1) Een groot man was gestorven, groot en sterk in het geloof, groot en sterk in ootmoed en zelfverloochening, een man vol liefde tot koning en vaderland, vol droefheid over de gevallen koning en de ellende van zijn rijk, een held van God, een muur rondom zijn volk. Deze was de man, die zij ten grave brachten. Te Rama, waar hij het levenslicht aanschouwde, daar rust ook zijn gebeente. Maar zijn ziel moest op Gods bevel zelfs na de dood nog eens verschijnen om ontzaglijk ernstige woorden aan de diep gevallen Saul bekend te maken (28:16vv.). De mond van de profeet, die zo krachtig gedurende het leven getuigde, mocht zelfs in de dood niet zwijgen..

Van een grafteken, in steen en erts gehouwen, lezen wij niets. Konden wij voor hem een gedenkteken plaatsen, zo moest op de voorzijde staan een biddende vrouw in de tempel en aan haar voeten het woord: "Ga heen in vrede, de God van Israël geve u uw bede, die gij van Hem gebeden hebt!" Aan de andere zijde plaatste ik een Eben-Haëzer, en daarboven het woord: "Tot hiertoe heeft de Heere geholpen!". 2) Graven legde men anders buiten de steden op het vrije veld aan; slechts koningen en profeten mochten in de steden bijgezet worden. Gewoonlijk waren de graven in holen of grotten, het liefst in schaduwrijke omgeving, onder bomen en in tuinen, of door de natuur gevormd, zoals er in Palestina vele zijn, of meermalen kunstig voor dit doel uitgegraven of in rotsen gehouwen; ook waren er, die loodrecht in de grond gemaakt waren; soms legde men graven op bergen aan. Voor de armen waren algemene begraafplaatsen. Voornamelijk wegens de sjakals, die zeer begerig naar vlees zijn, sloot men de graven met deuren of grote stenen. In de maand Adar (maart), na de regentijd, werden zij in de periode na de ballingschap van buiten opnieuw gewit, om de voorbijtrekkende vreemdelingen, die in grote menigte tot het Paasfeest kwamen, tegen aanraking die onrein maakte (Numbers 19:16), te waarschuwen (Matthew 23:27). De graven van de profeten en van andere heilige personen zocht men in de tijd na de ballingschap vlijtig op, herstelde de vervallene en versierde ze (Matthew 23:29), als een bewijs van hoogachting en dankbaarheid, hetgeen ook bij de oude Grieken niet onbekend was, en nog heden in het Oosten gewoonte is..

3) Nu was het laatste weggevallen, wat Saul nog kon bedwingen, een troost en hulp voor David. Hij voelde nu, dat het gevaar groter dan ooit was, en ging buiten de grenzen van het land; thans was het, dat hij in Kedars tenten woonde. (Psalms 120:5)..

Hiermee wilde David niet tonen, dat hij meer op Samuël dan op God vertrouwd had. Maar hij wist het, dat Saul nog altijd dezelfde was, dat de indrukken weer voorbij waren, en waar de laatste band die Saul nog aan zijn verleden bond, door de dood van Samuël was verbroken, daar zocht hij in de middelijke weg zijn toevlucht buiten de grenzen van Juda, om voor het ogenblik van de vervolging van de koning bevrijd te zijn. Bovendien zal gebrek aan levensmiddelen hem tevens gedwongen hebben, om naar de woestijn van Paran te trekken..

Vers 1

1. En a) Samuël stierf in die tijd, toen David met zijn mannen op de bergen van Juda's woestijn ronddwaalde, ongeveer in het jaar 1057 v. Chr., dus in de ouderdom van 88 jaar; en geheel Israël in zijn oudsten en hoofdlieden vergaderde zich in de woonplaats van de grote profeet, en zij bedreven over hem, op die wijze als hun vaderen over Aron en Mozes rouw gedragen hadden (Numbers 20:29 Deuteronomy 34:8), en zij begroeven 1) hem in zijn huis te Rama 2)in de bij zijn huis gemaakte groeve. En David, die als hij zich niet als een vluchteling had moeten verborgen houden, zeker aanwezig geweest zou zijn, vond in zijn verblijfplaats geen toereikende levensmiddelen meer; hij maakte zich op en trok naar de woestijn Paran, 3)daarheen waar het voordeligst deel van deze woestijn (Numbers 13:1) aan het gebergte van Juda grenst.

a) 1 Samuel 28:3

1) Een groot man was gestorven, groot en sterk in het geloof, groot en sterk in ootmoed en zelfverloochening, een man vol liefde tot koning en vaderland, vol droefheid over de gevallen koning en de ellende van zijn rijk, een held van God, een muur rondom zijn volk. Deze was de man, die zij ten grave brachten. Te Rama, waar hij het levenslicht aanschouwde, daar rust ook zijn gebeente. Maar zijn ziel moest op Gods bevel zelfs na de dood nog eens verschijnen om ontzaglijk ernstige woorden aan de diep gevallen Saul bekend te maken (28:16vv.). De mond van de profeet, die zo krachtig gedurende het leven getuigde, mocht zelfs in de dood niet zwijgen..

Van een grafteken, in steen en erts gehouwen, lezen wij niets. Konden wij voor hem een gedenkteken plaatsen, zo moest op de voorzijde staan een biddende vrouw in de tempel en aan haar voeten het woord: "Ga heen in vrede, de God van Israël geve u uw bede, die gij van Hem gebeden hebt!" Aan de andere zijde plaatste ik een Eben-Haëzer, en daarboven het woord: "Tot hiertoe heeft de Heere geholpen!". 2) Graven legde men anders buiten de steden op het vrije veld aan; slechts koningen en profeten mochten in de steden bijgezet worden. Gewoonlijk waren de graven in holen of grotten, het liefst in schaduwrijke omgeving, onder bomen en in tuinen, of door de natuur gevormd, zoals er in Palestina vele zijn, of meermalen kunstig voor dit doel uitgegraven of in rotsen gehouwen; ook waren er, die loodrecht in de grond gemaakt waren; soms legde men graven op bergen aan. Voor de armen waren algemene begraafplaatsen. Voornamelijk wegens de sjakals, die zeer begerig naar vlees zijn, sloot men de graven met deuren of grote stenen. In de maand Adar (maart), na de regentijd, werden zij in de periode na de ballingschap van buiten opnieuw gewit, om de voorbijtrekkende vreemdelingen, die in grote menigte tot het Paasfeest kwamen, tegen aanraking die onrein maakte (Numbers 19:16), te waarschuwen (Matthew 23:27). De graven van de profeten en van andere heilige personen zocht men in de tijd na de ballingschap vlijtig op, herstelde de vervallene en versierde ze (Matthew 23:29), als een bewijs van hoogachting en dankbaarheid, hetgeen ook bij de oude Grieken niet onbekend was, en nog heden in het Oosten gewoonte is..

3) Nu was het laatste weggevallen, wat Saul nog kon bedwingen, een troost en hulp voor David. Hij voelde nu, dat het gevaar groter dan ooit was, en ging buiten de grenzen van het land; thans was het, dat hij in Kedars tenten woonde. (Psalms 120:5)..

Hiermee wilde David niet tonen, dat hij meer op Samuël dan op God vertrouwd had. Maar hij wist het, dat Saul nog altijd dezelfde was, dat de indrukken weer voorbij waren, en waar de laatste band die Saul nog aan zijn verleden bond, door de dood van Samuël was verbroken, daar zocht hij in de middelijke weg zijn toevlucht buiten de grenzen van Juda, om voor het ogenblik van de vervolging van de koning bevrijd te zijn. Bovendien zal gebrek aan levensmiddelen hem tevens gedwongen hebben, om naar de woestijn van Paran te trekken..

Vers 2

2. En er was een man te Maon (= woonplaats), aan de westzijde van het gebergte van Juda (1 Samuel 23:14), en zijn bedrijf, zijn vee, was te Karmel (= vruchtbaar veld), ongeveer uur noordwestelijk van daar; en die man was zeer groot van vermogen, en hij had drieduizend schapen en duizend geiten (Job 1:3) en hij was, toen David wegens gebrek aan levensmiddelen de woestijn van Juda had verlaten en zich naar de woestijn van Paran gewend had, in het scheren van zijn schapen te Karmel, 1) bij welke gelegenheid grote maaltijden werden aangericht (Genesis 31:19; Genesis 38:12).

1) Wij hebben hier niet te denken aan het gebergte Karmel, maar aan het tegenwoordige Kurmul, dat ongeveer een half uur van Maon verwijderd lag, op het gebergte van Juda, waar v.d. Velde nog een kasteel vond en dat de bewoners Kasr-el birheh (het kasteel van de vijver) noemen. Maon lag op een heuvel, nu Tel-Main geheten..

Vers 2

2. En er was een man te Maon (= woonplaats), aan de westzijde van het gebergte van Juda (1 Samuel 23:14), en zijn bedrijf, zijn vee, was te Karmel (= vruchtbaar veld), ongeveer uur noordwestelijk van daar; en die man was zeer groot van vermogen, en hij had drieduizend schapen en duizend geiten (Job 1:3) en hij was, toen David wegens gebrek aan levensmiddelen de woestijn van Juda had verlaten en zich naar de woestijn van Paran gewend had, in het scheren van zijn schapen te Karmel, 1) bij welke gelegenheid grote maaltijden werden aangericht (Genesis 31:19; Genesis 38:12).

1) Wij hebben hier niet te denken aan het gebergte Karmel, maar aan het tegenwoordige Kurmul, dat ongeveer een half uur van Maon verwijderd lag, op het gebergte van Juda, waar v.d. Velde nog een kasteel vond en dat de bewoners Kasr-el birheh (het kasteel van de vijver) noemen. Maon lag op een heuvel, nu Tel-Main geheten..

Vers 3

3. En de naam van de man, waarmee hij door het volk bij wijze van bespotting genoemd werd, was Nabal (= dwaas, 1 Samuel 25:25), en de naam van zijn vrouw Abigaïl (= vreugde van mijn vader, niet te verwisselen met David's halfzuster, 1 Samuel 16:10; en de vrouw was goed van verstand, dus het tegenovergestelde van haar man, en schoon van gedaante, evenals Rebekka, bij wie ook schoonheid en verstand verenigd waren; maar de man was hard en boos van daden, 1) en hij was een Kalebiet, 2) hij stamde van die Kaleb af, die mede onder de Israëlitische verspieders geweest was en zijn erfdeel in en bij Hebronontving (Numbers 13:2vv. Joshua 14:6vv.).

1) God geeft dikwijls aan een goddeloos mens grote rijkdommen en aan een dwaze man een verstandige vrouw.

Rijkdommen zijn dikwijls zegeningen, die God aan Nabals geeft, aan wie Hij noch wijsheid noch genade schenkt..

2) Het woord in de grondtekst kan ook anders gepunctueerd worden en wordt door de Septuaginta verklaard: "een honds mens", door anderen: "een mens naar zijn hart", d.i. een eigenzinnig mens, die slechts naar willekeur en hartstocht handelt..

Vers 3

3. En de naam van de man, waarmee hij door het volk bij wijze van bespotting genoemd werd, was Nabal (= dwaas, 1 Samuel 25:25), en de naam van zijn vrouw Abigaïl (= vreugde van mijn vader, niet te verwisselen met David's halfzuster, 1 Samuel 16:10; en de vrouw was goed van verstand, dus het tegenovergestelde van haar man, en schoon van gedaante, evenals Rebekka, bij wie ook schoonheid en verstand verenigd waren; maar de man was hard en boos van daden, 1) en hij was een Kalebiet, 2) hij stamde van die Kaleb af, die mede onder de Israëlitische verspieders geweest was en zijn erfdeel in en bij Hebronontving (Numbers 13:2vv. Joshua 14:6vv.).

1) God geeft dikwijls aan een goddeloos mens grote rijkdommen en aan een dwaze man een verstandige vrouw.

Rijkdommen zijn dikwijls zegeningen, die God aan Nabals geeft, aan wie Hij noch wijsheid noch genade schenkt..

2) Het woord in de grondtekst kan ook anders gepunctueerd worden en wordt door de Septuaginta verklaard: "een honds mens", door anderen: "een mens naar zijn hart", d.i. een eigenzinnig mens, die slechts naar willekeur en hartstocht handelt..

Vers 6

6. En zult zo zeggen tot die welvarende: 1) Vrede zij u, en uw huis zij vrede, en alles, wat gij hebt, zij vrede!

1) In het Hebreeuws Lchai. Door onze Statenvertalers weergegeven door, tot die welvarende. Omdat het echter met het volgende door het woordje en verbonden wordt, moet het wel een soort van groet zijn en zoveel betekenen als: Heil u! Calvijn volgt de vertaling van: mijn broeder, u zij vrede!.

Vers 6

6. En zult zo zeggen tot die welvarende: 1) Vrede zij u, en uw huis zij vrede, en alles, wat gij hebt, zij vrede!

1) In het Hebreeuws Lchai. Door onze Statenvertalers weergegeven door, tot die welvarende. Omdat het echter met het volgende door het woordje en verbonden wordt, moet het wel een soort van groet zijn en zoveel betekenen als: Heil u! Calvijn volgt de vertaling van: mijn broeder, u zij vrede!.

Vers 7

7. En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt en het vreugdemaal gereed maakt, waarbij men allen, die diensten bewezen, onthaalt; nu de herders, die gij hebt, zijn toen zij hun kudden in de woestijn Maon en te Karmel weidden, bij ons geweest; wij hebben hun geen smaad aangedaan door iets van uw vee te roven en zij hebben ook niets gemist al de dagen dat zij te Karmel geweest zijn, want wij hebben de kudden tegen de roofzuchtige Arabieren, die in de woestijn ten zuiden zijn, beschermd.

7. En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt en het vreugdemaal gereed maakt, waarbij men allen, die diensten bewezen, onthaalt; nu de herders, die gij hebt, zijn toen zij hun kudden in de woestijn Maon en te Karmel weidden, bij ons geweest; wij hebben hun geen smaad aangedaan door iets van uw vee te roven en zij hebben ook niets gemist al de dagen dat zij te Karmel geweest zijn, want wij hebben de kudden tegen de roofzuchtige Arabieren, die in de woestijn ten zuiden zijn, beschermd.

Vers 7

7. En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt en het vreugdemaal gereed maakt, waarbij men allen, die diensten bewezen, onthaalt; nu de herders, die gij hebt, zijn toen zij hun kudden in de woestijn Maon en te Karmel weidden, bij ons geweest; wij hebben hun geen smaad aangedaan door iets van uw vee te roven en zij hebben ook niets gemist al de dagen dat zij te Karmel geweest zijn, want wij hebben de kudden tegen de roofzuchtige Arabieren, die in de woestijn ten zuiden zijn, beschermd.

7. En nu, ik heb gehoord, dat gij scheerders hebt en het vreugdemaal gereed maakt, waarbij men allen, die diensten bewezen, onthaalt; nu de herders, die gij hebt, zijn toen zij hun kudden in de woestijn Maon en te Karmel weidden, bij ons geweest; wij hebben hun geen smaad aangedaan door iets van uw vee te roven en zij hebben ook niets gemist al de dagen dat zij te Karmel geweest zijn, want wij hebben de kudden tegen de roofzuchtige Arabieren, die in de woestijn ten zuiden zijn, beschermd.

Vers 8

8. Vraag het uw jongelingen, uw eigen herders, of het niet zo is en zij zullen het u te kennen geven, hoeveel diensten wij bewezen hebben. Laat dan, als dank voor deze vriendschap en hulp, deze jongelingen die ik gezonden heb om u geluk te wensen (1 Samuel 25:5vv.) genade vinden in uw ogen; neem hen welwillend bij u op, want wij zijn op een goede dag gekomen, op een dag waarop gij vreugde geniet en dus zeker bereid zult zijn hen, die in nood zijn, van uw overvloed iets mee te delen; geef toch, dit is mijn bede, uw knechten, van wie hier enkelen voor u staan, en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden zal; wat gij geven wilt zij aan uw mildheid overgelaten. "Bij zo'n feest", merkt Robinson op, "in de nabijheid van een stad of van een dorp, zou zelfs in de huidige tijd een Arabisch sjeik uit de naburige woestijn nauwelijks nalaten, om in eigen persoon of door boden zichzelf in herinnering te brengen en zijn boodschap zou, wat vorm en inhoud betreft, slechts een echo van die van David zijn." In deze stap van David ligt dus niets aanstotelijks. Hij maakt, terwijl hij met zijn manschappen gebrek lijdt, van een gunstige gelegenheid gebruik, omdat het naar een gewoonte was, om gaven te vragen, evenals dit bij verschillende volken is, bij inwijdingen van kerken, bruiloften enz.; noodlijdenden en armen af te wijzen, was een hardheid, die ieders gevoel opwekte. Het laatste dient ten minste enigermate tot verontschuldiging van David wanneer hij later (1 Samuel 25:13) aan Nabal zich wreken wil, hoewel het natuurlijk zijn gedrag geenszins rechtvaardigt..

Vers 8

8. Vraag het uw jongelingen, uw eigen herders, of het niet zo is en zij zullen het u te kennen geven, hoeveel diensten wij bewezen hebben. Laat dan, als dank voor deze vriendschap en hulp, deze jongelingen die ik gezonden heb om u geluk te wensen (1 Samuel 25:5vv.) genade vinden in uw ogen; neem hen welwillend bij u op, want wij zijn op een goede dag gekomen, op een dag waarop gij vreugde geniet en dus zeker bereid zult zijn hen, die in nood zijn, van uw overvloed iets mee te delen; geef toch, dit is mijn bede, uw knechten, van wie hier enkelen voor u staan, en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden zal; wat gij geven wilt zij aan uw mildheid overgelaten. "Bij zo'n feest", merkt Robinson op, "in de nabijheid van een stad of van een dorp, zou zelfs in de huidige tijd een Arabisch sjeik uit de naburige woestijn nauwelijks nalaten, om in eigen persoon of door boden zichzelf in herinnering te brengen en zijn boodschap zou, wat vorm en inhoud betreft, slechts een echo van die van David zijn." In deze stap van David ligt dus niets aanstotelijks. Hij maakt, terwijl hij met zijn manschappen gebrek lijdt, van een gunstige gelegenheid gebruik, omdat het naar een gewoonte was, om gaven te vragen, evenals dit bij verschillende volken is, bij inwijdingen van kerken, bruiloften enz.; noodlijdenden en armen af te wijzen, was een hardheid, die ieders gevoel opwekte. Het laatste dient ten minste enigermate tot verontschuldiging van David wanneer hij later (1 Samuel 25:13) aan Nabal zich wreken wil, hoewel het natuurlijk zijn gedrag geenszins rechtvaardigt..

Vers 10

10. En Nabal antwoordde de knechten van David met smadelijke woorden, waarachter hij zijn gierigheid probeerde te verbergen en zei: Wie is David, en wie is de zoon van Isaï? Ik ken die mens niet en weet niet, wat ik hem te danken heb. Er zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van zijn heer, 1) en als landlopers ronddwalen.

1) Eigenlijk maakt Nabal hier David uit voor een vrijbuiter, die van door leeft, nu hij aan zijn wettige heer de gehoorzaamheid heeft opgezegd. Om zijn eigen gierigheid te verbergen en te bedekken, onteert hij de man, die hem in zijn herders reeds zoveel diensten heeft bewezen..

Hiermee doelt Nabal op David's vlucht voor Saul en op de stand van die mannen, die hem vergezellen (22:1). Over het karakter, dat hij hier openbaart, zie Sirach 20:21 21:28.

Vers 10

10. En Nabal antwoordde de knechten van David met smadelijke woorden, waarachter hij zijn gierigheid probeerde te verbergen en zei: Wie is David, en wie is de zoon van Isaï? Ik ken die mens niet en weet niet, wat ik hem te danken heb. Er zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van zijn heer, 1) en als landlopers ronddwalen.

1) Eigenlijk maakt Nabal hier David uit voor een vrijbuiter, die van door leeft, nu hij aan zijn wettige heer de gehoorzaamheid heeft opgezegd. Om zijn eigen gierigheid te verbergen en te bedekken, onteert hij de man, die hem in zijn herders reeds zoveel diensten heeft bewezen..

Hiermee doelt Nabal op David's vlucht voor Saul en op de stand van die mannen, die hem vergezellen (22:1). Over het karakter, dat hij hier openbaart, zie Sirach 20:21 21:28.

Vers 11

11. Zou ik dan mijn brood en mijn water 1) en mijn geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders geslacht heb, en zou ik het de mannen geven, die ik niet weet van waar zij zijn?

1) Men herinnere zich hierbij hoe hoog goed drinkbaar water in het Oosten geschat wordt, waar men hieraan groot gebrek heeft (Ru 2:9)..

Vers 11

11. Zou ik dan mijn brood en mijn water 1) en mijn geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders geslacht heb, en zou ik het de mannen geven, die ik niet weet van waar zij zijn?

1) Men herinnere zich hierbij hoe hoog goed drinkbaar water in het Oosten geschat wordt, waar men hieraan groot gebrek heeft (Ru 2:9)..

Vers 13

13. David dan, die in hevige toorn ontstoken was, zei 1) tot zijn zeshonderd (23:13) mannen: Een ieder gorde zijn zwaard aan, opdat wij Nabal laten voelen, wat een smaad hij ons heeft aangedaan! Toen gordde een ieder zijn zwaard aan, en David gordde 2) ook zijn zwaard aan zonder in de hitte van zijn boosheid eraan te denken, hoe onwaardig, hij zich door deze wraakzucht gedroeg, en zij (de krijgslieden) trokken op achter David naar de landstreek van Karmel, omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd bij het gereedschap in de woestijn achter.

1) Voorzeker schijnt het wel, dat David zichzelf vergeet, de man van wiens wonderlijke dingen wij vroeger hebben vernomen, toen hij tegen Saul niet de hand wilde uitsteken, ofschoon het wel scheen, dat deze in zijn hand door God was gegeven om hem gemakkelijk te kunnen doden. Hier nu was hij verre van zichzelf gelijk. Want waarom liep hij tot de wapenen? Waarom besloot hij, door zo grote boosheid opgezet, om het huis van Nabal uit te roeien, omdat hij zelf later zegt, dat hij niet n had willen overlaten van wie tot Nabal in betrekking stond, niemand die mannelijk was? Voorwaar, deze twee zaken zijn zeer met elkaar in strijd en heeft David grote lof verdiend door Saul te sparen, waar hij tegen Nabal zich opmaakt, is hij zeer te berispen, doordat hij plaats gaf aan zijn hevige hartstochten. Maar men moet wel in acht nemen, dat Saul voor David een heilig persoon was, zodat het, omdat hij de gezalfde van de Heere was, aan David niet vrijstond zijn hand tegen hem uit te steken, omdat hij zich toch tegen zijn soldaten met de wapens kon beschermen en verdedigen. Want ofschoon hij door de zalving van Samuël tot koning was aangewezen, zo was hij nog niet in het bezit van het rijk en was het hem niet geoorloofd iets te ondernemen om de kroon te verkrijgen, wat David zeer goed wist. Daarom, ofschoon Hij de gezalfde van de Heere was en wist dat zijn nakomelingen hem zouden opvolgen, en dat dit voortdurend zo zou zijn, toch heeft hij Saul bij zijn waardigheid bewaard, van wie hij wist, dat de gunst van God in zijn opzicht nog niet geheel was uitgeblust, en aan wie hij niet geweigerd heeft de ere te geven en zich tot aan zijn dood toe te onderwerpen.

Deze menslievendheid van David tegenover zijn vijand, steunde daarom op een zeer bijzondere reden en op een buitengewoon privilege, omdat David hem had te eren als door God tot de koninklijke waardigheid verheven. Bij Nabal was echter de toestand geheel anders. Want ofschoon David nog niet in het bezit van de regering was gekomen, was hij toch tot koning aangewezen. Zodat, wie die keuze van God niet erkende, noch zich aan hem onderwierp, naar verdienste als opstandeling tegen God zelf was te straffen. Mozes, de Egyptenaar dodende, was nog wel niet tot het hoofd en de leider van het volk verklaard en tot degene, die het Israëlitisch volk uit Egypte's slavernij zou bevrijden, maar zoals Stefanus zegt, was hij zich toch wel van zijn roeping bewust. Zo ook, David wist, dat hem door God de macht was gegeven, om de goddeloosheid en ondankbaarheid te beteugelen, en de lasterlijke woorden, die hij tegen de koning, door God aangewezen, uitspuwde en de lasteringen, die hij op David als op een vrijbuiter onrechtvaardig en vals had geworpen, te straffen; dit, zeg ik, wist David, maar daarom was hij toch van een verkeerde hartstocht te beschuldigen, omdat het overbodig en nutteloos was, ofschoon hij niet is te veroordelen, als iemand, die als privaat persoon, de aangedane belediging wil wreken, want de toestand van David is wel degelijk te onderscheiden van die van de bijzondere personen..

Hoe begrijpelijk de verontwaardiging van David ook was, toch is zij niet goed te keuren. De Heere heeft er echter voor gezorgd, dat zijn knecht van bloedvergieten vrij bleef. Hij zelf heeft de zaak voor zijn knecht berecht en beslecht..

2) O Heere, zo zou men hier wel mogen zeggen, wat is het menselijk hart? Dezelfde, die het hart sloeg, toen hij van de rok van zijn vijand slechts een slip had afgesneden, die door zijn vrienden tot hoon en wraak werd opgezet, in zijn kalmte en zachtmoedigheid niet te bewegen was, die door een enkel woord en door zijn tegenwoordigheid 600 bloeddorstige mannen zo in toom gehouden had, dat zij zelfs niet waagden een vreemd in de woestijn rondlopend schaap te nemen (1 Samuel 25:7,1 Samuel 25:15), diezelfde laat, als een dwaas man hem zijn bede niet geeft, zijn toorn zo ontzettend uitbreken, dat hij alle heerschappij over zichzelf verliest, dat hij met het zwaard in de hand aan het hoofd van 400 gewapenden een geheel, onschuldig huis wil uitroeien, omdat het hoofd hem beledigd heeft. O, wat is het menselijk hart! Hoe zullen wij zo'n toorn verklaren bij de man, die in de spelonk te Engedi even grote zelfbeheersing als tederheid van geweten getoond heeft? Het antwoord is niet moeilijk te vinden. Van Saul wist David sedert lange tijd, dat hij zijn doodvijand was, dat hij van hem niets te wachten had, dan haat en vervolging, en kwaad voor goed; hij wist tevens, dat zijn vervolger de onaantastbare gezalfde van de Heere was; daarom droeg hij tegenover deze zijn ziel in zijn hand, was vol voorzichtigheid en waakzaamheid en was op alles voorbereid. Dat is tegenover Nabal alles anders. Hij rekende vast op een goed gevolg van zijn bede, wachtte niet anders dan dienst voor dienst, vriendelijkheid voor vriendelijkheid; hij was geheel zeker, waakte niet, vermoedde niet, dat een verzoeking op hem loeren kon. Toen kwam plotseling het onverwacht, inderdaad zeer honend en stuitend antwoord, en Davids hart, omdat het zorgeloos was, en niet met poort en grendels gesloten, liet zijn oude mens in een brede, vreselijke stroom tevoorschijn treden, en dit te meer, naarmate tevoren langer de oude begeerte door krachtige dammen teruggehouden was. Roepen zulke voorbeelden ons niet in de oren: "Behoed uw hart boven alles, want daaruit zijn de uitgangen van het leven (Proverbs 4:23)! Wat ik u zeg, dat zeg ik allen: "Waakt" (Mark 13:37)..

Zeker had hij noch gebeden, noch door de Urim en Tummim de Heere ondervraagd. Volbracht hij wat zijn toorn hem ingaf en het lag niet aan hem, wanneer het alleen bij een voornemen bleef zo had hij aan zijn eigen eer en zijn eigen zaak de doodsteek gegeven. Hij stond dan voor God en de gehele wereld gebrandmerkt als een man, over wie niet alleen zijn vijanden triomfeerden, maar die ook door zijn vrienden, als Israëls kroon onwaardig, moest verlaten worden, en voor wie niet anders overbleef, dan als een vluchteling met het Kaïnsmerk aan het voorhoofd, opnieuw en nu voor altijd, in enig heidens land om bescherming te bedelen. Wat een afgrond, die wij hem hier zien tegemoet snellen! Maar Hij zal Zijn oog daarop laten rusten, die het overal met de Zijn oneindig beter meent, dan zij met zichzelf, en die Zijn knechten en dienstmaagden niet alleen redding beloofd heeft uit gevaren, die mensen hun bereiden, maar ook uit die, welke uit de verzoekingen van de machten van de duisternis en de aanlokselen van eigen vlees en bloed voortkomen. Had David zijn besluit genomen, ook de Heere over hem.

II. 1 Samuel 25:14-1 Samuel 25:38. Abigaïl, door een jongeling van haar man van het voorgevallene onderricht, gaat met rijke geschenken voor David op weg om zijn toorn te stillen; zij ontmoet hem op een bedekte weg en weet nu op zo meesterlijke wijze tot zijn hart te spreken, dat hij in haar tegemoetkomen, de genadige bewaring van de Heere voor een zware zonde erkent en aanstonds van zijn voornemen afziet. Op het bericht, welk gevaar hem bedreigd had en waartoe zijn vrouw zich genoodzaakt had gezien, wordt Nabal door een beroerte getroffen en tien dagen daarna nog eens, zodat hij stierf.

Vers 13

13. David dan, die in hevige toorn ontstoken was, zei 1) tot zijn zeshonderd (23:13) mannen: Een ieder gorde zijn zwaard aan, opdat wij Nabal laten voelen, wat een smaad hij ons heeft aangedaan! Toen gordde een ieder zijn zwaard aan, en David gordde 2) ook zijn zwaard aan zonder in de hitte van zijn boosheid eraan te denken, hoe onwaardig, hij zich door deze wraakzucht gedroeg, en zij (de krijgslieden) trokken op achter David naar de landstreek van Karmel, omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd bij het gereedschap in de woestijn achter.

1) Voorzeker schijnt het wel, dat David zichzelf vergeet, de man van wiens wonderlijke dingen wij vroeger hebben vernomen, toen hij tegen Saul niet de hand wilde uitsteken, ofschoon het wel scheen, dat deze in zijn hand door God was gegeven om hem gemakkelijk te kunnen doden. Hier nu was hij verre van zichzelf gelijk. Want waarom liep hij tot de wapenen? Waarom besloot hij, door zo grote boosheid opgezet, om het huis van Nabal uit te roeien, omdat hij zelf later zegt, dat hij niet n had willen overlaten van wie tot Nabal in betrekking stond, niemand die mannelijk was? Voorwaar, deze twee zaken zijn zeer met elkaar in strijd en heeft David grote lof verdiend door Saul te sparen, waar hij tegen Nabal zich opmaakt, is hij zeer te berispen, doordat hij plaats gaf aan zijn hevige hartstochten. Maar men moet wel in acht nemen, dat Saul voor David een heilig persoon was, zodat het, omdat hij de gezalfde van de Heere was, aan David niet vrijstond zijn hand tegen hem uit te steken, omdat hij zich toch tegen zijn soldaten met de wapens kon beschermen en verdedigen. Want ofschoon hij door de zalving van Samuël tot koning was aangewezen, zo was hij nog niet in het bezit van het rijk en was het hem niet geoorloofd iets te ondernemen om de kroon te verkrijgen, wat David zeer goed wist. Daarom, ofschoon Hij de gezalfde van de Heere was en wist dat zijn nakomelingen hem zouden opvolgen, en dat dit voortdurend zo zou zijn, toch heeft hij Saul bij zijn waardigheid bewaard, van wie hij wist, dat de gunst van God in zijn opzicht nog niet geheel was uitgeblust, en aan wie hij niet geweigerd heeft de ere te geven en zich tot aan zijn dood toe te onderwerpen.

Deze menslievendheid van David tegenover zijn vijand, steunde daarom op een zeer bijzondere reden en op een buitengewoon privilege, omdat David hem had te eren als door God tot de koninklijke waardigheid verheven. Bij Nabal was echter de toestand geheel anders. Want ofschoon David nog niet in het bezit van de regering was gekomen, was hij toch tot koning aangewezen. Zodat, wie die keuze van God niet erkende, noch zich aan hem onderwierp, naar verdienste als opstandeling tegen God zelf was te straffen. Mozes, de Egyptenaar dodende, was nog wel niet tot het hoofd en de leider van het volk verklaard en tot degene, die het Israëlitisch volk uit Egypte's slavernij zou bevrijden, maar zoals Stefanus zegt, was hij zich toch wel van zijn roeping bewust. Zo ook, David wist, dat hem door God de macht was gegeven, om de goddeloosheid en ondankbaarheid te beteugelen, en de lasterlijke woorden, die hij tegen de koning, door God aangewezen, uitspuwde en de lasteringen, die hij op David als op een vrijbuiter onrechtvaardig en vals had geworpen, te straffen; dit, zeg ik, wist David, maar daarom was hij toch van een verkeerde hartstocht te beschuldigen, omdat het overbodig en nutteloos was, ofschoon hij niet is te veroordelen, als iemand, die als privaat persoon, de aangedane belediging wil wreken, want de toestand van David is wel degelijk te onderscheiden van die van de bijzondere personen..

Hoe begrijpelijk de verontwaardiging van David ook was, toch is zij niet goed te keuren. De Heere heeft er echter voor gezorgd, dat zijn knecht van bloedvergieten vrij bleef. Hij zelf heeft de zaak voor zijn knecht berecht en beslecht..

2) O Heere, zo zou men hier wel mogen zeggen, wat is het menselijk hart? Dezelfde, die het hart sloeg, toen hij van de rok van zijn vijand slechts een slip had afgesneden, die door zijn vrienden tot hoon en wraak werd opgezet, in zijn kalmte en zachtmoedigheid niet te bewegen was, die door een enkel woord en door zijn tegenwoordigheid 600 bloeddorstige mannen zo in toom gehouden had, dat zij zelfs niet waagden een vreemd in de woestijn rondlopend schaap te nemen (1 Samuel 25:7,1 Samuel 25:15), diezelfde laat, als een dwaas man hem zijn bede niet geeft, zijn toorn zo ontzettend uitbreken, dat hij alle heerschappij over zichzelf verliest, dat hij met het zwaard in de hand aan het hoofd van 400 gewapenden een geheel, onschuldig huis wil uitroeien, omdat het hoofd hem beledigd heeft. O, wat is het menselijk hart! Hoe zullen wij zo'n toorn verklaren bij de man, die in de spelonk te Engedi even grote zelfbeheersing als tederheid van geweten getoond heeft? Het antwoord is niet moeilijk te vinden. Van Saul wist David sedert lange tijd, dat hij zijn doodvijand was, dat hij van hem niets te wachten had, dan haat en vervolging, en kwaad voor goed; hij wist tevens, dat zijn vervolger de onaantastbare gezalfde van de Heere was; daarom droeg hij tegenover deze zijn ziel in zijn hand, was vol voorzichtigheid en waakzaamheid en was op alles voorbereid. Dat is tegenover Nabal alles anders. Hij rekende vast op een goed gevolg van zijn bede, wachtte niet anders dan dienst voor dienst, vriendelijkheid voor vriendelijkheid; hij was geheel zeker, waakte niet, vermoedde niet, dat een verzoeking op hem loeren kon. Toen kwam plotseling het onverwacht, inderdaad zeer honend en stuitend antwoord, en Davids hart, omdat het zorgeloos was, en niet met poort en grendels gesloten, liet zijn oude mens in een brede, vreselijke stroom tevoorschijn treden, en dit te meer, naarmate tevoren langer de oude begeerte door krachtige dammen teruggehouden was. Roepen zulke voorbeelden ons niet in de oren: "Behoed uw hart boven alles, want daaruit zijn de uitgangen van het leven (Proverbs 4:23)! Wat ik u zeg, dat zeg ik allen: "Waakt" (Mark 13:37)..

Zeker had hij noch gebeden, noch door de Urim en Tummim de Heere ondervraagd. Volbracht hij wat zijn toorn hem ingaf en het lag niet aan hem, wanneer het alleen bij een voornemen bleef zo had hij aan zijn eigen eer en zijn eigen zaak de doodsteek gegeven. Hij stond dan voor God en de gehele wereld gebrandmerkt als een man, over wie niet alleen zijn vijanden triomfeerden, maar die ook door zijn vrienden, als Israëls kroon onwaardig, moest verlaten worden, en voor wie niet anders overbleef, dan als een vluchteling met het Kaïnsmerk aan het voorhoofd, opnieuw en nu voor altijd, in enig heidens land om bescherming te bedelen. Wat een afgrond, die wij hem hier zien tegemoet snellen! Maar Hij zal Zijn oog daarop laten rusten, die het overal met de Zijn oneindig beter meent, dan zij met zichzelf, en die Zijn knechten en dienstmaagden niet alleen redding beloofd heeft uit gevaren, die mensen hun bereiden, maar ook uit die, welke uit de verzoekingen van de machten van de duisternis en de aanlokselen van eigen vlees en bloed voortkomen. Had David zijn besluit genomen, ook de Heere over hem.

II. 1 Samuel 25:14-1 Samuel 25:38. Abigaïl, door een jongeling van haar man van het voorgevallene onderricht, gaat met rijke geschenken voor David op weg om zijn toorn te stillen; zij ontmoet hem op een bedekte weg en weet nu op zo meesterlijke wijze tot zijn hart te spreken, dat hij in haar tegemoetkomen, de genadige bewaring van de Heere voor een zware zonde erkent en aanstonds van zijn voornemen afziet. Op het bericht, welk gevaar hem bedreigd had en waartoe zijn vrouw zich genoodzaakt had gezien, wordt Nabal door een beroerte getroffen en tien dagen daarna nog eens, zodat hij stierf.

Vers 14

14. Maar een jongeling uit de jongelingen, die van de behandeling van Davids boden zeer nadelige gevolgen voor het gehele huis verwachtte, boodschapte het aan Abigaïl, de vrouw van Nabal, omdat deze niet bij het voorgevallene (1 Samuel 25:9vv.) aanwezig geweest was, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden uit de woestijn om onze heer te zegenen, om hem geluk te wensen bij het feest en om een gave te vragen, maar hij is tegen hen uitgevaren, 1) en heeft hen teruggewezen, zonder het geringste in te willigen. 2)

1) Duidelijk komt hier uit, de grote achting, die deze jongeling voor David had, tegenover de geringe achting, die hij had voor zijn heer. Uit hetgeen nu volgt, uit het gunstig getuigenis, dat hij van David geeft, blijkt wel, dat David zijn leger onder strenge krijgstocht hield. Hij zelf boog voor het gezag van Gods wet en waar hij dit zelf deed, daar kon hij ook zijn soldaten onder de tucht houden. Wie zelf niet bukt voor Gods Woord, verwondere zich niet, dat ook zijn eigen gezag weinig betekent..

2) Deze jongelingen waren wijzer en beter dan hun heer. "Niemand is uitgesloten van de deugd, allen hebben toegang tot haar, zij nodigt allen, vrijen en dienstbaren, koningen en slaven. Zij verkiest geenszins dit of dat huis, of deze of die bezittingen; zij is met de persoon zelf tevreden."

Vers 14

14. Maar een jongeling uit de jongelingen, die van de behandeling van Davids boden zeer nadelige gevolgen voor het gehele huis verwachtte, boodschapte het aan Abigaïl, de vrouw van Nabal, omdat deze niet bij het voorgevallene (1 Samuel 25:9vv.) aanwezig geweest was, zeggende: Zie, David heeft boden gezonden uit de woestijn om onze heer te zegenen, om hem geluk te wensen bij het feest en om een gave te vragen, maar hij is tegen hen uitgevaren, 1) en heeft hen teruggewezen, zonder het geringste in te willigen. 2)

1) Duidelijk komt hier uit, de grote achting, die deze jongeling voor David had, tegenover de geringe achting, die hij had voor zijn heer. Uit hetgeen nu volgt, uit het gunstig getuigenis, dat hij van David geeft, blijkt wel, dat David zijn leger onder strenge krijgstocht hield. Hij zelf boog voor het gezag van Gods wet en waar hij dit zelf deed, daar kon hij ook zijn soldaten onder de tucht houden. Wie zelf niet bukt voor Gods Woord, verwondere zich niet, dat ook zijn eigen gezag weinig betekent..

2) Deze jongelingen waren wijzer en beter dan hun heer. "Niemand is uitgesloten van de deugd, allen hebben toegang tot haar, zij nodigt allen, vrijen en dienstbaren, koningen en slaven. Zij verkiest geenszins dit of dat huis, of deze of die bezittingen; zij is met de persoon zelf tevreden."

Vers 22

22. Zo doe God aan alle de vijanden van David 1) wat ik aan hem doen zal, en zo doe Hij daartoe, indien ik van allen, die hij (Nabal) heeft, tot morgen over laat die aan de wand pist! tot de laatste man toe zal ik verdelgen.

1) De Griekse, Syrische en Arabische vertaling hebben: "Zo doe God aan David", hetgeen waarschijnlijk de ware lezing is. David wil hier zeggen, dat zo waarlijk God alle vijanden van David zal verderven, zo waar zal ook niemand van Nabals kinderen in leven blijven, wat mannelijk is. De laatste woorden toch is een Oosterse uitdrukking voor: al wat mannelijk is..

Vers 22

22. Zo doe God aan alle de vijanden van David 1) wat ik aan hem doen zal, en zo doe Hij daartoe, indien ik van allen, die hij (Nabal) heeft, tot morgen over laat die aan de wand pist! tot de laatste man toe zal ik verdelgen.

1) De Griekse, Syrische en Arabische vertaling hebben: "Zo doe God aan David", hetgeen waarschijnlijk de ware lezing is. David wil hier zeggen, dat zo waarlijk God alle vijanden van David zal verderven, zo waar zal ook niemand van Nabals kinderen in leven blijven, wat mannelijk is. De laatste woorden toch is een Oosterse uitdrukking voor: al wat mannelijk is..

Vers 23

23. Toen nu Abigaïl David zag, haastte zij zich, en kwam van de ezel af, en zij viel voor het aangezicht van David op haar aangezicht, en zij boog zich ter aarde1) (Ruth 2:10).

1) Loopt David, door onrecht op onrecht verbitterd, gevaar om zijn ziel te bezondigen en zijn eigen rechter te zijn, de onwraakbare stem van de geschiedenis doet ons hier opmerken, dat er een God is die Zijn gunstgenoot weerhoudt van een daad, die in blinde overijling gepleegd hem in de gevolgen tot schande en smart zou gestrekt hebben. De Heere laat niet toe, dat David Nabal zal straffen; Hij zelf zal de zaak van zijn gunstgenoot uitwijzen, en de Heere doet dit op een wijze, die in de uitkomst Davids levensgeluk tegelijkertijd verhoogt en bevestigt. (L. DE GEER).

Vers 23

23. Toen nu Abigaïl David zag, haastte zij zich, en kwam van de ezel af, en zij viel voor het aangezicht van David op haar aangezicht, en zij boog zich ter aarde1) (Ruth 2:10).

1) Loopt David, door onrecht op onrecht verbitterd, gevaar om zijn ziel te bezondigen en zijn eigen rechter te zijn, de onwraakbare stem van de geschiedenis doet ons hier opmerken, dat er een God is die Zijn gunstgenoot weerhoudt van een daad, die in blinde overijling gepleegd hem in de gevolgen tot schande en smart zou gestrekt hebben. De Heere laat niet toe, dat David Nabal zal straffen; Hij zelf zal de zaak van zijn gunstgenoot uitwijzen, en de Heere doet dit op een wijze, die in de uitkomst Davids levensgeluk tegelijkertijd verhoogt en bevestigt. (L. DE GEER).

Vers 24

24. En zij viel aan zijn voeten en zei: Och, mijn heer! van mij zij de misdaad, 1) zie hetgeen, waardoor gij beledigd zijt, aan alsof ik het u aangedaan had en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, wat zij tot verontschuldiging inbrengen kan en hoor de woorden van uw dienstmaagd, 2) opdat ik uw ontstoken gemoed tot kalmte brenge.

1) Eigenlijk staat er: Op mij, mijn heer, de schuld..

2) Zij neemt de schuld op zich, omdat zij hoopt, dat David zich aan haar niet wreken zal..

Wat wist zij naar het hart van David te spreken, hoe geheel paste haar rede aan haar vrouwelijke stand. Ik ken geen voorbeeld van welsprekendheid, dat dit overtreft..

De grootste redenaar zou moeilijk een drangreden, waarvan zij zich niet bediend heeft, kunnen aanvoeren, of die op voordeliger wijze of met meer innemende woorden, dan zij deed, kunnen voordragen.. 25. Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan deze Belials-man, deze ondeugende man, aan Nabal, hij geve geen acht op hetgeen hij gedaan heeft; want, zoals zijnnaam is (1 Samuel 25:3 1 Samuel 25:25:3), zo is hij, zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem, hij kan niet anders dan zich dwaas gedragen, zodat een wijs man het beneden zich achten moet op zijn woorden en daden acht te geven; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt (1 Samuel 25:5vv.), anders zouden zij met een beter antwoord gekomen zijn.

1) De betekenis van het woord "Nabal" is moeilijk in onze taal uit te drukken: dwaasheid, kwaadaardigheid en slechtheid, zijn de hoofddenkbeelden daarin opgesloten; misschien zou men er het naast aankomen door dus te vertalen: "Zijn naam is Narrig en narrigheid is bij hem." (v.d.PALM).

Abigaïl heeft niet zo met haar man gehandeld, dat zij hem veracht heeft, maar zijn dwaasheid heeft zij bij David niet ontveinsd. Maar zo moest het ook. Want indien zij beproefd had Nabal en zijn zaken te verontschuldigen bij David, zou zij hem meer tot toorn hebben opgewekt, die zij nu met vleiende woorden moest vertederen. Waar zij daarom erkent, dat haar man dwaas was en aan zijn naam beantwoordde, daaruit volgt nog niet, dat zij gewoon was om hem te belasteren, maar gedreven door de noodzakelijkheid, heeft zij de dwaasheid van haar man erkend. Want uit alles blijkt, dat zij een vrouw was van groot vernuft en dat zij met de grootste voorzichtigheid met haar man heeft verkeerd. Waaruit wij groot nut kunnen trekken, indien wij dit voorbeeld tot ons voordeel weten te gebruiken..

Het zou niet mogelijk zijn geweest de man te sparen; de enige verontschuldiging van deze daad lag in het karakter van Nabal. Menskundige trek! waardoor Abigaïl toont het rechtmatige in Davids verontwaardiging te willen erkennen. (L. DE GEER).

Vers 24

24. En zij viel aan zijn voeten en zei: Och, mijn heer! van mij zij de misdaad, 1) zie hetgeen, waardoor gij beledigd zijt, aan alsof ik het u aangedaan had en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, wat zij tot verontschuldiging inbrengen kan en hoor de woorden van uw dienstmaagd, 2) opdat ik uw ontstoken gemoed tot kalmte brenge.

1) Eigenlijk staat er: Op mij, mijn heer, de schuld..

2) Zij neemt de schuld op zich, omdat zij hoopt, dat David zich aan haar niet wreken zal..

Wat wist zij naar het hart van David te spreken, hoe geheel paste haar rede aan haar vrouwelijke stand. Ik ken geen voorbeeld van welsprekendheid, dat dit overtreft..

De grootste redenaar zou moeilijk een drangreden, waarvan zij zich niet bediend heeft, kunnen aanvoeren, of die op voordeliger wijze of met meer innemende woorden, dan zij deed, kunnen voordragen.. 25. Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan deze Belials-man, deze ondeugende man, aan Nabal, hij geve geen acht op hetgeen hij gedaan heeft; want, zoals zijnnaam is (1 Samuel 25:3 1 Samuel 25:25:3), zo is hij, zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem, hij kan niet anders dan zich dwaas gedragen, zodat een wijs man het beneden zich achten moet op zijn woorden en daden acht te geven; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt (1 Samuel 25:5vv.), anders zouden zij met een beter antwoord gekomen zijn.

1) De betekenis van het woord "Nabal" is moeilijk in onze taal uit te drukken: dwaasheid, kwaadaardigheid en slechtheid, zijn de hoofddenkbeelden daarin opgesloten; misschien zou men er het naast aankomen door dus te vertalen: "Zijn naam is Narrig en narrigheid is bij hem." (v.d.PALM).

Abigaïl heeft niet zo met haar man gehandeld, dat zij hem veracht heeft, maar zijn dwaasheid heeft zij bij David niet ontveinsd. Maar zo moest het ook. Want indien zij beproefd had Nabal en zijn zaken te verontschuldigen bij David, zou zij hem meer tot toorn hebben opgewekt, die zij nu met vleiende woorden moest vertederen. Waar zij daarom erkent, dat haar man dwaas was en aan zijn naam beantwoordde, daaruit volgt nog niet, dat zij gewoon was om hem te belasteren, maar gedreven door de noodzakelijkheid, heeft zij de dwaasheid van haar man erkend. Want uit alles blijkt, dat zij een vrouw was van groot vernuft en dat zij met de grootste voorzichtigheid met haar man heeft verkeerd. Waaruit wij groot nut kunnen trekken, indien wij dit voorbeeld tot ons voordeel weten te gebruiken..

Het zou niet mogelijk zijn geweest de man te sparen; de enige verontschuldiging van deze daad lag in het karakter van Nabal. Menskundige trek! waardoor Abigaïl toont het rechtmatige in Davids verontwaardiging te willen erkennen. (L. DE GEER).

Vers 26

26. En nu mijn heer, zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft (20:3), het is de HEERE, die over u als Zijn uitverkorene waakt en u voor verkeerdheden bewaart, die u verhinderd heeft te komen met bloedstorting, 1) dat uw hand u zou verlossen, u recht zou verschaffen. De Heere zal u wreken (Deuteronomy 32:35); en nu, dat als Nabal, wiens ondergang ik voorzie, worden uw vijanden, Saul en zijn oorblazers en die tegen mijn heer kwaad zoeken! 2)

1) Volgens een andere vertaling "in bloed," namelijk: in bloedschuld..

2) Ten tweede duidt zij aan, dat God de wreker is van de bozen, waar zij de wens uitspreekt, dat alle vijanden van David dwazen als Nabal mogen worden, waarbij tot recht verstand van haar woorden men bedenken moet, dat naar de oudtestamentische voorstelling, dwaasheid een correlaat van goddeloosheid is, die noodzakelijk Gods straf met zich brengt..

Vers 26

26. En nu mijn heer, zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft (20:3), het is de HEERE, die over u als Zijn uitverkorene waakt en u voor verkeerdheden bewaart, die u verhinderd heeft te komen met bloedstorting, 1) dat uw hand u zou verlossen, u recht zou verschaffen. De Heere zal u wreken (Deuteronomy 32:35); en nu, dat als Nabal, wiens ondergang ik voorzie, worden uw vijanden, Saul en zijn oorblazers en die tegen mijn heer kwaad zoeken! 2)

1) Volgens een andere vertaling "in bloed," namelijk: in bloedschuld..

2) Ten tweede duidt zij aan, dat God de wreker is van de bozen, waar zij de wens uitspreekt, dat alle vijanden van David dwazen als Nabal mogen worden, waarbij tot recht verstand van haar woorden men bedenken moet, dat naar de oudtestamentische voorstelling, dwaasheid een correlaat van goddeloosheid is, die noodzakelijk Gods straf met zich brengt..

Vers 27

27. En nu, wat het uw jongelingen aangedane onrecht betreft, ik wil het weer goedmaken; dit, wat deze ezels dragen, is de zegen (Genesis 33:11), die uw dienstmaagd mijn heere toegebracht heeft; dat hij gegeven 1) worde aan de jongelingen, die de voetstappen van mijn heer nawandelen, opdat ook zij tevreden gesteld worden. 1) Met fijne en echt vrouwelijke tact biedt Abigaïl de geschenken niet David aan, maar aan zijn soldaten. Zij blijft de nederige dienstmaagd, die wel aan zijn knechten, maar niet aan David zelf een geschenk durft aan te bieden..

Daarvoor staat hij als toekomstig koning te hoog. Wat zij hem zal aanbieden, zijn niet geschenken van rozijnen, maar zegeningen van God, die betrekking hebben op zijn toekomstige regering. De kostbaarste tijdelijke en geestelijke zegeningen wenst zij de toekomstige koning toe. In zekeren zin wordt zij profetes..

Vers 27

27. En nu, wat het uw jongelingen aangedane onrecht betreft, ik wil het weer goedmaken; dit, wat deze ezels dragen, is de zegen (Genesis 33:11), die uw dienstmaagd mijn heere toegebracht heeft; dat hij gegeven 1) worde aan de jongelingen, die de voetstappen van mijn heer nawandelen, opdat ook zij tevreden gesteld worden. 1) Met fijne en echt vrouwelijke tact biedt Abigaïl de geschenken niet David aan, maar aan zijn soldaten. Zij blijft de nederige dienstmaagd, die wel aan zijn knechten, maar niet aan David zelf een geschenk durft aan te bieden..

Daarvoor staat hij als toekomstig koning te hoog. Wat zij hem zal aanbieden, zijn niet geschenken van rozijnen, maar zegeningen van God, die betrekking hebben op zijn toekomstige regering. De kostbaarste tijdelijke en geestelijke zegeningen wenst zij de toekomstige koning toe. In zekeren zin wordt zij profetes..

Vers 28

28. Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding van haar dwaze man, die zij op zich genomen heeft, want de HEERE zal zeker mijn heer, die Hij tot vorst over Zijn erfdeel gekozen heeft, een bestendig huis maken 1) (2 Samuel 7:8vv.), omdat mijn heer de oorlogen van de HEERE voert en omdat God u tot een werktuig tegen Zijn vijanden gebruikt, zult gij toch de goede zaak niet door eigen wraak bevlekken, en te meer verwacht ik, dat gij uw voornemen zult opgeven, omdat geenkwaad bij u gevonden is van uw eerste dagen af tot nu.

1) Met de naam van huis wordt in de Hebreeuwse taal alles omvat, wat tot het tijdelijk leven behoort. Zo wordt gezegd, dat het huis van iemand gebouwd wordt, wanneer hij voorspoed geniet, met vrouw en kinderen een rustig leven leidt, door de vijanden niet wordt verontrust, maar zich veilig voelt. Zo zegt Abigaïl, dat zij ervan overtuigd is, dat God David een huis zal bereiden. Van waar nu anders die overtuiging, dan ten gevolge van de goddelijke belofte, waaraan zij reeds geloof schonk en waarvan zij de vervulling verwachtte. Ten opzichte van zijn godsvrucht had hij zoveel duidelijke bewijzen gegeven, dat zij bereid was zich aan die regering te onderwerpen, hoewel deze echter nog naar de meningen van de mensen niet aanwezig was..

Vers 28

28. Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding van haar dwaze man, die zij op zich genomen heeft, want de HEERE zal zeker mijn heer, die Hij tot vorst over Zijn erfdeel gekozen heeft, een bestendig huis maken 1) (2 Samuel 7:8vv.), omdat mijn heer de oorlogen van de HEERE voert en omdat God u tot een werktuig tegen Zijn vijanden gebruikt, zult gij toch de goede zaak niet door eigen wraak bevlekken, en te meer verwacht ik, dat gij uw voornemen zult opgeven, omdat geenkwaad bij u gevonden is van uw eerste dagen af tot nu.

1) Met de naam van huis wordt in de Hebreeuwse taal alles omvat, wat tot het tijdelijk leven behoort. Zo wordt gezegd, dat het huis van iemand gebouwd wordt, wanneer hij voorspoed geniet, met vrouw en kinderen een rustig leven leidt, door de vijanden niet wordt verontrust, maar zich veilig voelt. Zo zegt Abigaïl, dat zij ervan overtuigd is, dat God David een huis zal bereiden. Van waar nu anders die overtuiging, dan ten gevolge van de goddelijke belofte, waaraan zij reeds geloof schonk en waarvan zij de vervulling verwachtte. Ten opzichte van zijn godsvrucht had hij zoveel duidelijke bewijzen gegeven, dat zij bereid was zich aan die regering te onderwerpen, hoewel deze echter nog naar de meningen van de mensen niet aanwezig was..

Vers 29

29. Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen en om uw ziel te zoeken, zoals Saul thans doet, zo zal de ziel van mijn heer ingebonden zijn in het bundeltje van de levenden bij de HEERE, uw God; 1) Hij zal u bescherming wetente geven, die Zijn uitverkorenen wel uit elke strijd kan redden; maar de ziel van uw vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holte van de slinger. Hij zal hen als iets, dat men als nietswaardig van zich werpt, in de holte van de slinger (1 Samuel 17:49) ronddraaien, totdat Hij hen eindelijk wegslingert.

1) Deze gelijkenis is genomen van zaken van waarde die men in een bundel bond, opdat zij niet beschadigd zouden worden. De woorden hebben wel niet in de eerste plaats betrekking op het eeuwige leven bij God in de hemel, maar op de zekere bewaring van de vromen op deze aarde in de genade en gemeenschap van de Heere; maar wie reeds in dit leven zo geborgen is, dat geen vijand hem schade kan aandoen, of zijn leven wegnemen, die zal de Heere ook hij de tijdelijke dood niet laten verloren gaan, maar in het eeuwige leven opnemen..

Ofschoon wij hier een vrouw horen spreken, zo is toch deze uitspraak, alsof zij door Gods Geest zelf is voortgebracht, op te vatten, waarvan zij het orgaan en het instrument was.. 2) Zoals het eerste (in het bundeltje van de levenden ingebonden zijn) het beeld is van volkomen rust, zo geeft het laatste (geslingerd worden uit het midden van de holte van de slinger) de hoogste onrust en het dreigendst gevaar te kennen, waarbij ieder ogenblik alles op het spel staat..

Vers 29

29. Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen en om uw ziel te zoeken, zoals Saul thans doet, zo zal de ziel van mijn heer ingebonden zijn in het bundeltje van de levenden bij de HEERE, uw God; 1) Hij zal u bescherming wetente geven, die Zijn uitverkorenen wel uit elke strijd kan redden; maar de ziel van uw vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holte van de slinger. Hij zal hen als iets, dat men als nietswaardig van zich werpt, in de holte van de slinger (1 Samuel 17:49) ronddraaien, totdat Hij hen eindelijk wegslingert.

1) Deze gelijkenis is genomen van zaken van waarde die men in een bundel bond, opdat zij niet beschadigd zouden worden. De woorden hebben wel niet in de eerste plaats betrekking op het eeuwige leven bij God in de hemel, maar op de zekere bewaring van de vromen op deze aarde in de genade en gemeenschap van de Heere; maar wie reeds in dit leven zo geborgen is, dat geen vijand hem schade kan aandoen, of zijn leven wegnemen, die zal de Heere ook hij de tijdelijke dood niet laten verloren gaan, maar in het eeuwige leven opnemen..

Ofschoon wij hier een vrouw horen spreken, zo is toch deze uitspraak, alsof zij door Gods Geest zelf is voortgebracht, op te vatten, waarvan zij het orgaan en het instrument was.. 2) Zoals het eerste (in het bundeltje van de levenden ingebonden zijn) het beeld is van volkomen rust, zo geeft het laatste (geslingerd worden uit het midden van de holte van de slinger) de hoogste onrust en het dreigendst gevaar te kennen, waarbij ieder ogenblik alles op het spel staat..

Vers 30

30. En het zal geschieden, als de HEERE mijn heer naar al het goede doen zal, dat Hij door Zijn profeet over u gesproken heeft, en Hij u gebieden zal, Zijn belofte aan u vervullen zal, een voorganger te zijn over Israël 1) (2 Samuel 5:2),

1) Op bewonderenswaardige wijze wijst zij er David op, dat hij de Heere, zijn God te prijzen had, nog op het juiste uur teruggehouden te zijn (1 Samuel 25:26), en herinnert zij hem, dat hij nog geen voorganger of koning is en dus ook geen rechter over de boosdoeners..

Vers 30

30. En het zal geschieden, als de HEERE mijn heer naar al het goede doen zal, dat Hij door Zijn profeet over u gesproken heeft, en Hij u gebieden zal, Zijn belofte aan u vervullen zal, een voorganger te zijn over Israël 1) (2 Samuel 5:2),

1) Op bewonderenswaardige wijze wijst zij er David op, dat hij de Heere, zijn God te prijzen had, nog op het juiste uur teruggehouden te zijn (1 Samuel 25:26), en herinnert zij hem, dat hij nog geen voorganger of koning is en dus ook geen rechter over de boosdoeners..

Vers 31

31. Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot wankeling, noch aanstoot van het hart, gij zult geen knagende worm daarover voelen, te weten dat gij bloed zonder oorzaak vergoten zou hebben, 1) en dat mijn heer zichzelf verlost zou hebben (1 Samuel 25:26); en als de HEERE mijn heere weldoen zal en in zijn regering zegenen, te meer, omdat gij u voor een zo zware schuld bewaard hebt, zo zult gij uw dienstmaagd gedenken, 2)haar dankbaar zijn voor haar vermaning om het voornemen van wraak telaten varen.

1) Abigaïl bewaart deze beweegreden tot het laatst, als de meest vermogende bij mensen als David. Menigeen deed in drift, wat hij duizendmaal nooit gedaan wenste..

Zij waarschuwt hem, hoe de volvoering van zijn voornemen later een voorwendsel zou kunnen wezen om hem de kroon te onthouden indien men mocht menen een tweede Saul in hem te erkennen die, ten koste van Israëlitisch bloed, zich door zijn driften liet beheersen. (L. DE GEER).

David erkent later, dat de Heere door haar deze woorden gesproken heeft, en dat Hij haar als een middel heeft willen gebruiken om zijn knecht in deze voor struikelen te bewaren. Abigaïl komt hier vooral uit als een vrouw, die waarlijk in de wetten van de Heere ervaren is, maar ook als een, die door de genade van God die wet heeft leren binden op de tafel van haar hart..

2) Hoe lief moet de Heere Zijn knecht David gehad hebben, dat Hij zo'n bestrafster op zijn zondenweg tegenover hem stelle, zo vol wijsheid, zachtheid, ootmoed, ernst, waarheid, liefde! Wij leren hier het woord (Job 5:17) nazeggen: "Zie, gelukzalig is de mens, die God straft." Zullen wij niet in het bewust zijn van onze zwakheid dag en nacht van harte tot God roepen: "Laat mij niet heengaan in de dwalingen van mijn wegen; zend mij Uw bestraffer tegen en o Heere, wanneer het mogelijk is, zo'n bestraffer, als Gij tot Uw knecht David zond! Maar wanneer ik in de gehele Bijbel geen tweede geschiedenis weet te noemen, waarin ons zo duidelijk en liefelijk, als in de woorden van Abigaïl geleerd wordt, in ware wijsheid, waarheid en liefde te bestraffen, zo ken ik ook geen tweede die, zoals Davids later gedrag (1 Samuel 25:32vv.), ons aanwijst, op welke wijze wij de bestraffing uit de mond van een mens moeten aannemen. Het eerste woord, dat de bestrafte liet horen was een innige, dankbare lof aan de genade van de Heere, die juist in de bestraffing zich hem zo heerlijk geopenbaard had; het tweede een blijde zegen over het menselijk werktuig van de goddelijke kastijding. Hij wachtte later niet meer, totdat de bestraffing tot hem kwam; omdat hij beide, haar noodzakelijkheid en haar zegen ondervonden had, bracht hij later zijn zoon van Salomo onder de hand van Nathan, die scherpe roede in de hand van God, en vroeg hij voor zichzelf om bestraffing in die schone woorden die van zijn godzalig leven zo luide getuigen (Psalms 141:5): "De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn, en hij bestraffe mij; het zal olie op het hoofd zijn, het zal mijn hoofd niet breken." De wijze, waarop iemand de bestraffing aanneemt, openbaart in hoeverre hij een man naar het hart van God is..

Abigaïl openbaart van haar zijde een rijpheid van geloofsleven, die zij slechts door de omgang met profeten verkregen kon hebben. Van de werkzaamheden van Elia en Elisa wordt uitdrukkelijk vermeld, dat de vromen zich op bepaalde tijden om de profeten verzamelen; wat verhindert ons, iets dergelijks bij Samuël aan te nemen? Het ontbreken van bepaalde getuigenissen wordt voldoende daardoor verklaard, dat slechts korte berichten, en deze nog slechts bij bijzondere gelegenheden, over de invloed van Samuël op Israël gegeven zijn..

Uit haar vermoedelijke bekendheid met Samuël en uit diens omgang, zal zij ook bekend zijn geworden met het feit, dat David tot koning over Israël gezalfd was..

Vers 31

31. Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot wankeling, noch aanstoot van het hart, gij zult geen knagende worm daarover voelen, te weten dat gij bloed zonder oorzaak vergoten zou hebben, 1) en dat mijn heer zichzelf verlost zou hebben (1 Samuel 25:26); en als de HEERE mijn heere weldoen zal en in zijn regering zegenen, te meer, omdat gij u voor een zo zware schuld bewaard hebt, zo zult gij uw dienstmaagd gedenken, 2)haar dankbaar zijn voor haar vermaning om het voornemen van wraak telaten varen.

1) Abigaïl bewaart deze beweegreden tot het laatst, als de meest vermogende bij mensen als David. Menigeen deed in drift, wat hij duizendmaal nooit gedaan wenste..

Zij waarschuwt hem, hoe de volvoering van zijn voornemen later een voorwendsel zou kunnen wezen om hem de kroon te onthouden indien men mocht menen een tweede Saul in hem te erkennen die, ten koste van Israëlitisch bloed, zich door zijn driften liet beheersen. (L. DE GEER).

David erkent later, dat de Heere door haar deze woorden gesproken heeft, en dat Hij haar als een middel heeft willen gebruiken om zijn knecht in deze voor struikelen te bewaren. Abigaïl komt hier vooral uit als een vrouw, die waarlijk in de wetten van de Heere ervaren is, maar ook als een, die door de genade van God die wet heeft leren binden op de tafel van haar hart..

2) Hoe lief moet de Heere Zijn knecht David gehad hebben, dat Hij zo'n bestrafster op zijn zondenweg tegenover hem stelle, zo vol wijsheid, zachtheid, ootmoed, ernst, waarheid, liefde! Wij leren hier het woord (Job 5:17) nazeggen: "Zie, gelukzalig is de mens, die God straft." Zullen wij niet in het bewust zijn van onze zwakheid dag en nacht van harte tot God roepen: "Laat mij niet heengaan in de dwalingen van mijn wegen; zend mij Uw bestraffer tegen en o Heere, wanneer het mogelijk is, zo'n bestraffer, als Gij tot Uw knecht David zond! Maar wanneer ik in de gehele Bijbel geen tweede geschiedenis weet te noemen, waarin ons zo duidelijk en liefelijk, als in de woorden van Abigaïl geleerd wordt, in ware wijsheid, waarheid en liefde te bestraffen, zo ken ik ook geen tweede die, zoals Davids later gedrag (1 Samuel 25:32vv.), ons aanwijst, op welke wijze wij de bestraffing uit de mond van een mens moeten aannemen. Het eerste woord, dat de bestrafte liet horen was een innige, dankbare lof aan de genade van de Heere, die juist in de bestraffing zich hem zo heerlijk geopenbaard had; het tweede een blijde zegen over het menselijk werktuig van de goddelijke kastijding. Hij wachtte later niet meer, totdat de bestraffing tot hem kwam; omdat hij beide, haar noodzakelijkheid en haar zegen ondervonden had, bracht hij later zijn zoon van Salomo onder de hand van Nathan, die scherpe roede in de hand van God, en vroeg hij voor zichzelf om bestraffing in die schone woorden die van zijn godzalig leven zo luide getuigen (Psalms 141:5): "De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn, en hij bestraffe mij; het zal olie op het hoofd zijn, het zal mijn hoofd niet breken." De wijze, waarop iemand de bestraffing aanneemt, openbaart in hoeverre hij een man naar het hart van God is..

Abigaïl openbaart van haar zijde een rijpheid van geloofsleven, die zij slechts door de omgang met profeten verkregen kon hebben. Van de werkzaamheden van Elia en Elisa wordt uitdrukkelijk vermeld, dat de vromen zich op bepaalde tijden om de profeten verzamelen; wat verhindert ons, iets dergelijks bij Samuël aan te nemen? Het ontbreken van bepaalde getuigenissen wordt voldoende daardoor verklaard, dat slechts korte berichten, en deze nog slechts bij bijzondere gelegenheden, over de invloed van Samuël op Israël gegeven zijn..

Uit haar vermoedelijke bekendheid met Samuël en uit diens omgang, zal zij ook bekend zijn geworden met het feit, dat David tot koning over Israël gezalfd was..

Vers 32

32. Toen 1) zei David tot Abigaïl: Gezegend zij de HEERE, de God van Israël, die, in vaderlijke zorg voor mij, u op deze dag mij tegemoet gezonden heeft, om dit kwaad te voorkomen,

1) Een wijs bestraffer, iemand, die zijn naaste wel getrouw, maar tevens wel voorzichtig op de meest bekwame tijd en op de gevoegelijke wijze bestraft, bij een horend oor, die naar de bestraffing luistert en zich daardoor laat onderwijzen tot verbetering, is een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud, deze is hem zo aangenaam en hij stelt een zo hoge prijs daarop, alsof hem een edelgesteente in de oren, of een kostelijk sieraad om de hals werd gehangen (Proverbs 25:12). Zo'n wijze, als Salomo hier beschrijft, was Abigaïl en zo'n horend oor was hier David, die aan haar bestraffing niet alleen een gehoorzame aandacht verleende tot zijn verbetering, maar ook zijn blijdschap en dankbaarheid hierover betuigde, volgens zijn bestendige regel (Psalms 141:5). Nooit was een bestraffing met meer trouw en voorzichtigheid gedaan en beter ontvangen dan deze..

Vers 32

32. Toen 1) zei David tot Abigaïl: Gezegend zij de HEERE, de God van Israël, die, in vaderlijke zorg voor mij, u op deze dag mij tegemoet gezonden heeft, om dit kwaad te voorkomen,

1) Een wijs bestraffer, iemand, die zijn naaste wel getrouw, maar tevens wel voorzichtig op de meest bekwame tijd en op de gevoegelijke wijze bestraft, bij een horend oor, die naar de bestraffing luistert en zich daardoor laat onderwijzen tot verbetering, is een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud, deze is hem zo aangenaam en hij stelt een zo hoge prijs daarop, alsof hem een edelgesteente in de oren, of een kostelijk sieraad om de hals werd gehangen (Proverbs 25:12). Zo'n wijze, als Salomo hier beschrijft, was Abigaïl en zo'n horend oor was hier David, die aan haar bestraffing niet alleen een gehoorzame aandacht verleende tot zijn verbetering, maar ook zijn blijdschap en dankbaarheid hierover betuigde, volgens zijn bestendige regel (Psalms 141:5). Nooit was een bestraffing met meer trouw en voorzichtigheid gedaan en beter ontvangen dan deze..

Vers 33

33. En gezegend zij uw raad, uw wijze en verstandige toespraak, en gezegend zijt gij, dat gij mij op deze dag geweerd hebt, te komen tot bloedvergieten, 1) dat mijn hand mij verlost zou hebben (1 Samuel 25:26)!

1) In het Hebreeuws Mibbo bedamim. Letterlijk: van te komen met bloedstorting, maar dan ook in de betekenis van: het vervallen in bloedschuld. Ook in het Arabisch komt deze woordschikking voor. Zo wordt er ook gezegd, b.v. in Psalm 71:16: Ik zal komen met de daden van de Heere, d.w.z. ik zal komen en de daden van de Heere vermelden..

Men weet, dat het steeds een van de innige begeerten van David was, om bevrijd te blijven en verlost te worden van bloedschulden, en dan kan men zich wel voorstellen, hoe hij God ervoor heeft gedankt, dat Hij hem Abigaïl op zijn weg heeft doen ontmoeten, om hem van deze bloedschuld te bevrijden..

Vers 33

33. En gezegend zij uw raad, uw wijze en verstandige toespraak, en gezegend zijt gij, dat gij mij op deze dag geweerd hebt, te komen tot bloedvergieten, 1) dat mijn hand mij verlost zou hebben (1 Samuel 25:26)!

1) In het Hebreeuws Mibbo bedamim. Letterlijk: van te komen met bloedstorting, maar dan ook in de betekenis van: het vervallen in bloedschuld. Ook in het Arabisch komt deze woordschikking voor. Zo wordt er ook gezegd, b.v. in Psalm 71:16: Ik zal komen met de daden van de Heere, d.w.z. ik zal komen en de daden van de Heere vermelden..

Men weet, dat het steeds een van de innige begeerten van David was, om bevrijd te blijven en verlost te worden van bloedschulden, en dan kan men zich wel voorstellen, hoe hij God ervoor heeft gedankt, dat Hij hem Abigaïl op zijn weg heeft doen ontmoeten, om hem van deze bloedschuld te bevrijden..

Vers 34

34. Want voorzeker, het is zo waarachtig als de HEERE, de God van Israël, leeft, die mij door u verhinderd heeft, van u kwaad te doen, en u, die geen schuld aan de misdaad van uw man hebt, te doden dat, ten ware, dat gij u gehaast hadden mij tegemoet gekomen waart, zo ware van Nabal niemand, die aan de wand pist, over gebleven tot het morgenlicht; ik had mij daartoe door een eed 1) verbonden.

1) Een eed in een onrechtvaardige zaak heeft geen verbindende kracht; veeleer zondigt de mens dubbel, wanneer hij die nakomt; de eed moet in zo'n geval als zonde worden beleden en de daad nagelaten (Vergelijk Joshua 9:21).

Vers 34

34. Want voorzeker, het is zo waarachtig als de HEERE, de God van Israël, leeft, die mij door u verhinderd heeft, van u kwaad te doen, en u, die geen schuld aan de misdaad van uw man hebt, te doden dat, ten ware, dat gij u gehaast hadden mij tegemoet gekomen waart, zo ware van Nabal niemand, die aan de wand pist, over gebleven tot het morgenlicht; ik had mij daartoe door een eed 1) verbonden.

1) Een eed in een onrechtvaardige zaak heeft geen verbindende kracht; veeleer zondigt de mens dubbel, wanneer hij die nakomt; de eed moet in zo'n geval als zonde worden beleden en de daad nagelaten (Vergelijk Joshua 9:21).

Vers 36

36. Toen nu Abigaïl, bij haar terugkeren naar Karmel, tot Nabal kwam, ziet, zo had hij gedurende haar afwezigheid, naar de wijze van de dronkaards (2 Samuel 13:23), een maaltijd in zijn huis aangericht als de maaltijd van een koning in heerlijkheid en overvloed van spijs en drank, terwijl hij de behoeftigen niet had meegedeeld (Luke 16:19), en het hart van Nabal was vrolijk op deze dag, en hij was zeer dronken; 1)daarom gaf zij hem met niet n woord van het voorgevallene, klein noch groot (20:2) te kennen, tot aan het morgenlicht, omdat zij met hem in zo'n toestand toch niet spreken kon.

1) Er is geen zekerder bewijs, dat iemand dwaas is, noch een zekerder weg, om het weinige verstand, dat men heeft, te vernietigen, dan dronkenschap..

Ach! Abigail heeft vele zusters in haar lijden!.

Vers 36

36. Toen nu Abigaïl, bij haar terugkeren naar Karmel, tot Nabal kwam, ziet, zo had hij gedurende haar afwezigheid, naar de wijze van de dronkaards (2 Samuel 13:23), een maaltijd in zijn huis aangericht als de maaltijd van een koning in heerlijkheid en overvloed van spijs en drank, terwijl hij de behoeftigen niet had meegedeeld (Luke 16:19), en het hart van Nabal was vrolijk op deze dag, en hij was zeer dronken; 1)daarom gaf zij hem met niet n woord van het voorgevallene, klein noch groot (20:2) te kennen, tot aan het morgenlicht, omdat zij met hem in zo'n toestand toch niet spreken kon.

1) Er is geen zekerder bewijs, dat iemand dwaas is, noch een zekerder weg, om het weinige verstand, dat men heeft, te vernietigen, dan dronkenschap..

Ach! Abigail heeft vele zusters in haar lijden!.

Vers 37

37. Het geschiedde nu in de morgen, toen de wijn van Nabal gegaan was, toen hij zijn dronkenschap uitgeslapen had (1:14), zo gaf hem zijn vrouw die woorden te kennen, zij stelde hem het groot gevaar voor, waarin zij verkeerd hadden (1 Samuel 25:21vv. 25:21) en wat zij gedaan had. Toen bestierf zijn hart in het binnenste van hem, en hij werd als een steen. 1) Zowel de schrik over het gevaar, waarin hij zich bevonden had, als de ergernis over de handelwijze van zijn vrouw ontzette hem zozeer, dat hij aanstonds door een beroerte getroffen werd en geen lid bewegen kon.

1) Zo zijn de kinderen van de wereld: wanneer het hun welgaat, willen zij iedereen met voeten treden, loopt hun echter iets tegen, zo zijn zij vol vrees en angst (Jeremiah 17:9)..

Dikwijls is het gericht op de drempel, wanneer dronkenschap en zwelgerij op de lippen is..

Vers 37

37. Het geschiedde nu in de morgen, toen de wijn van Nabal gegaan was, toen hij zijn dronkenschap uitgeslapen had (1:14), zo gaf hem zijn vrouw die woorden te kennen, zij stelde hem het groot gevaar voor, waarin zij verkeerd hadden (1 Samuel 25:21vv. 25:21) en wat zij gedaan had. Toen bestierf zijn hart in het binnenste van hem, en hij werd als een steen. 1) Zowel de schrik over het gevaar, waarin hij zich bevonden had, als de ergernis over de handelwijze van zijn vrouw ontzette hem zozeer, dat hij aanstonds door een beroerte getroffen werd en geen lid bewegen kon.

1) Zo zijn de kinderen van de wereld: wanneer het hun welgaat, willen zij iedereen met voeten treden, loopt hun echter iets tegen, zo zijn zij vol vrees en angst (Jeremiah 17:9)..

Dikwijls is het gericht op de drempel, wanneer dronkenschap en zwelgerij op de lippen is..

Vers 38

38. En het geschiedde na ongeveer tien dagen, gedurende welke hij bewusteloos gelegen had, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf; maakte een einde aan zijn leven.

Het is recht bij God, dat zij, die zonder genade leven, ook zonder vertroosting sterven, en daar is niets beters te verwachten voor een, die in zijn zonde blijft volharden.. III. 1 Samuel 25:39-1 Samuel 25:44. Als David Nabals dood verneemt, prijst hij de Heere, die zijn smaad aan deze man gewroken en hem van vergelding teruggehouden heeft. Hij zendt daarop boden naar Abigaïl, opdat zij voor hem haar hand vragen, en neemt haar tot vrouw. Reeds vroeger had hij Ahinoam van Jizreël gehuwd; daarentegen had Saul aanstonds na zijn vlucht Michal, zijn eerste vrouw, genomen en aan een ander gegeven.

Vers 38

38. En het geschiedde na ongeveer tien dagen, gedurende welke hij bewusteloos gelegen had, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf; maakte een einde aan zijn leven.

Het is recht bij God, dat zij, die zonder genade leven, ook zonder vertroosting sterven, en daar is niets beters te verwachten voor een, die in zijn zonde blijft volharden.. III. 1 Samuel 25:39-1 Samuel 25:44. Als David Nabals dood verneemt, prijst hij de Heere, die zijn smaad aan deze man gewroken en hem van vergelding teruggehouden heeft. Hij zendt daarop boden naar Abigaïl, opdat zij voor hem haar hand vragen, en neemt haar tot vrouw. Reeds vroeger had hij Ahinoam van Jizreël gehuwd; daarentegen had Saul aanstonds na zijn vlucht Michal, zijn eerste vrouw, genomen en aan een ander gegeven.

Vers 39

39. Toen David hoorde, dat Nabal dood was, zo zei hij ten aanhoren van zijn metgezellen: Gezegend zij de HEERE, die de twist van mijn smaad getwist heeft van de hand van Nabal, en heeft mij, Zijn knecht, onthouden, teruggehouden van het kwade, van de wraak en van het bloedvergieten, en dat de HEERE het kwaad van Nabal op zijn hoofd heeft doen terugkeren! 1) En David zond heen, toen de tijd van rouw voorbij was, en liet met Abigaïl spreken, dat hij haar zich tot vrouw nam, 2) opdat zij altijd zo'n bewaakster, als een tweede geweten, voor hem zou zijn.

1) David was niet blijde over de dood van Nabal als zodanig, maar hierover verheugde hij zich, dat God zijn rechtszaak had uitgericht, door hem te wreken op Nabal om de smaad hem aangedaan en in de tweede plaats hierover, dat niet hij, maar God zelf Nabal had doen sterven, zodat hij van bloedschuld was vrij gebleven. Wij herkennen hier weer de man naar Gods hart, de man, die begeerde teder te leven voor Zijn God..

2) Het stond David vrij, haar tot vrouw te nemen, omdat Michal, Sauls dochter hem was ontnomen en aan een ander gegeven, ofschoon hij haar naderhand terug kreeg, zoals wij later zullen zien. Daarom, omdat zij hem als vrouw was ontnomen en met een ander hoereerde, omdat deze niet volgens het recht haar man kon zijn, kon David Abigaïl tot vrouw nemen. Wat niet verwonderlijk is, dat hij haar tot vrouw voor zich begeerde, omdat hij haar als een verstandige en in deugden uitblinkende vrouw had leren kennen. En wel is de manier, die hij volgde, lofwaardig, n.l. dat hij niet zelf tot haar ging om haar tot vrouw te nemen, maar door boden haar voorstellen deed omtrent een huwelijk, omdat het anders de schijn had kunnen hebben, dat hij haar had gevraagd, steunende op zijn gezag, of dat hij haar met geweld had weggevoerd..

Ongetwijfeld heeft David Abigaïl tot vrouw genomen, omdat hij getroffen werd door haar schranderheid en voorzichtigheid, maar bovenal, omdat hij in haar zag een vrome en godvrezende echtgenote, die hem op zijn moeitevolle loopbaan tot grote steun kon zijn. Wij hebben niet te denken, dat dit aanstonds na de dood van Nabal plaats had, maar ongetwijfeld enige tijd daarna. Zo spoedig echter David haar ten huwelijk laat vragen, was zij aanstonds bereid om te gaan, niet vragende of hij haar kon onderhouden. Ook niet opziende tegen de gevaren, die aan David's toestand waren verbonden..

Vers 39

39. Toen David hoorde, dat Nabal dood was, zo zei hij ten aanhoren van zijn metgezellen: Gezegend zij de HEERE, die de twist van mijn smaad getwist heeft van de hand van Nabal, en heeft mij, Zijn knecht, onthouden, teruggehouden van het kwade, van de wraak en van het bloedvergieten, en dat de HEERE het kwaad van Nabal op zijn hoofd heeft doen terugkeren! 1) En David zond heen, toen de tijd van rouw voorbij was, en liet met Abigaïl spreken, dat hij haar zich tot vrouw nam, 2) opdat zij altijd zo'n bewaakster, als een tweede geweten, voor hem zou zijn.

1) David was niet blijde over de dood van Nabal als zodanig, maar hierover verheugde hij zich, dat God zijn rechtszaak had uitgericht, door hem te wreken op Nabal om de smaad hem aangedaan en in de tweede plaats hierover, dat niet hij, maar God zelf Nabal had doen sterven, zodat hij van bloedschuld was vrij gebleven. Wij herkennen hier weer de man naar Gods hart, de man, die begeerde teder te leven voor Zijn God..

2) Het stond David vrij, haar tot vrouw te nemen, omdat Michal, Sauls dochter hem was ontnomen en aan een ander gegeven, ofschoon hij haar naderhand terug kreeg, zoals wij later zullen zien. Daarom, omdat zij hem als vrouw was ontnomen en met een ander hoereerde, omdat deze niet volgens het recht haar man kon zijn, kon David Abigaïl tot vrouw nemen. Wat niet verwonderlijk is, dat hij haar tot vrouw voor zich begeerde, omdat hij haar als een verstandige en in deugden uitblinkende vrouw had leren kennen. En wel is de manier, die hij volgde, lofwaardig, n.l. dat hij niet zelf tot haar ging om haar tot vrouw te nemen, maar door boden haar voorstellen deed omtrent een huwelijk, omdat het anders de schijn had kunnen hebben, dat hij haar had gevraagd, steunende op zijn gezag, of dat hij haar met geweld had weggevoerd..

Ongetwijfeld heeft David Abigaïl tot vrouw genomen, omdat hij getroffen werd door haar schranderheid en voorzichtigheid, maar bovenal, omdat hij in haar zag een vrome en godvrezende echtgenote, die hem op zijn moeitevolle loopbaan tot grote steun kon zijn. Wij hebben niet te denken, dat dit aanstonds na de dood van Nabal plaats had, maar ongetwijfeld enige tijd daarna. Zo spoedig echter David haar ten huwelijk laat vragen, was zij aanstonds bereid om te gaan, niet vragende of hij haar kon onderhouden. Ook niet opziende tegen de gevaren, die aan David's toestand waren verbonden..

Vers 41

41. Toen stond zij op, zonder enige bedenking het voorstel aannemende en hierin de vervulling van haar eigen woord tot David: Gij zult uw dienstmaagd gedenken, (1 Samuel 25:31) ziende, en zij neigde zich met het aangezicht ter aarde voor de boden, die als plaatsbekleders van hun heer voor haar stonden, en zij zei: Ziet, uw dienstmaagd zij tot een dienares om de voeten van de knechten van mijn heer te wassen 1) (Genesis 18:4). 1) Dit is wel in de eerste plaats naar de wijze van de Oosterlingen gesproken, die bij betuigingen van beleefdheid zeer onderdanige woorden bezigen; toch ligt in deze woorden meer dan enkel beleefdheid, want zij acht zich niet waardig de vrouw te worden van een zo grote held, Israël's toekomstige koning; zij is bereid met hem in zijn ellende te gaan, die hij nog eerst moet dulden..

Vers 41

41. Toen stond zij op, zonder enige bedenking het voorstel aannemende en hierin de vervulling van haar eigen woord tot David: Gij zult uw dienstmaagd gedenken, (1 Samuel 25:31) ziende, en zij neigde zich met het aangezicht ter aarde voor de boden, die als plaatsbekleders van hun heer voor haar stonden, en zij zei: Ziet, uw dienstmaagd zij tot een dienares om de voeten van de knechten van mijn heer te wassen 1) (Genesis 18:4). 1) Dit is wel in de eerste plaats naar de wijze van de Oosterlingen gesproken, die bij betuigingen van beleefdheid zeer onderdanige woorden bezigen; toch ligt in deze woorden meer dan enkel beleefdheid, want zij acht zich niet waardig de vrouw te worden van een zo grote held, Israël's toekomstige koning; zij is bereid met hem in zijn ellende te gaan, die hij nog eerst moet dulden..

Vers 43

43. Ook nam David (hij had zich vroeger, toen hij zich vluchtende voor Saul in de woestijn Zif (23:14vv.) bevond, tot vrouw genomen) Ahinoam (= broeder van de schoonheid) van Jizreël in het gebergte van Juda (Joshua 15:56); alzo waren ook die beiden hem tot vrouwen. 1) Over zijn kinderen bij deze beide vrouwen, zoals over zijn overige vrouwen, zie 2 Samuel 3:2vv.; 1 Chronicles 3:1vv..

1) Hoewel David hier inging tegen de verordeningen van God, zo heeft hij het toch niet gedaan uit vleselijke gezindheid, maar meer dan hoogstwaarschijnlijk om politieke redenen om n.l. meer invloed te verkrijgen en voorname families aan zich, door zijn huwelijk, te verbinden..

David hoopte door dit dubbel huwelijk meer invloed te verkrijgen bij zijn eigen stam, nu hij die verloren had in die van Benjamin door het wegnemen van Michal.

Vers 43

43. Ook nam David (hij had zich vroeger, toen hij zich vluchtende voor Saul in de woestijn Zif (23:14vv.) bevond, tot vrouw genomen) Ahinoam (= broeder van de schoonheid) van Jizreël in het gebergte van Juda (Joshua 15:56); alzo waren ook die beiden hem tot vrouwen. 1) Over zijn kinderen bij deze beide vrouwen, zoals over zijn overige vrouwen, zie 2 Samuel 3:2vv.; 1 Chronicles 3:1vv..

1) Hoewel David hier inging tegen de verordeningen van God, zo heeft hij het toch niet gedaan uit vleselijke gezindheid, maar meer dan hoogstwaarschijnlijk om politieke redenen om n.l. meer invloed te verkrijgen en voorname families aan zich, door zijn huwelijk, te verbinden..

David hoopte door dit dubbel huwelijk meer invloed te verkrijgen bij zijn eigen stam, nu hij die verloren had in die van Benjamin door het wegnemen van Michal.

Vers 44

44. Want Saul had zijn dochter Michal, de vrouw van David (18:10vv.; 19:12vv.), als deze, volgens 20:24vv. gevlucht was om hem alle aanspraak op de troon te ontnemen, gegeven aan Palti, (= verlossing door de HEERE), de zoon van Laïs (= leeuw), die van Gallim (= fonteinen) was, een plaats tussen Gibea en Jeruzalem (Isaiah 10:30); na zijn troonsbestijging liet David haar door Isboseth, Sauls zoon, aan zich teruggeven (2 Samuel 3:14vv.).

De Heilige Schrift bevat een zo rijke volheid van vrouwelijke karakters en wel van zo bepaald en scherp getekende karakters, dat het gehele heidendom niet eens een gelijk getal van uitstekende vrouwen hier tegenover kan plaatsen, veel minder vrouwen die met deze, wat de karakteristiek betreft, vergeleken kunnen worden. Er is geen richting, geen toestand, geen betrekking in het vrouwelijke leven, die niet door enige vrouwelijke persoonlijkheid van de Heilige Schrift als in een beeld voorgesteld wordt. Niet het minst betekenende van deze voorbeelden stelt ons de betrekking van de drie eerste vrouwen van David voor ogen. Michals huwelijk berust aan de ene zijde op menselijke boosheid (van de zijde van Saul), aan de andere zijde op onnadenkende natuurlijke liefde (van de zijde van Michal). Niet dat wij hiermee de natuurlijke liefde willen veroordelen, maar haar onbezonnenheid, die zonder zich om iets te bekommeren, alleen zichzelf, alleen het bereiken van haar doel, alleen de bevrediging van haar wensen in het oog heeft, maakt haar verwerpelijk. Michal mocht de haat van haar vader tegen David niet achteloos voorbijzien, veel minder deze haat, zoals het schijnt, tot bereiking van haar bedoelingen aanwenden. Slechts onder n voorwaarde had zij die mogen voorbijzien, dat bij haar erkenning van David's geestelijke betekenis, verstaan van zijn roeping geweest ware, dat zij David's roeping had kunnen begrijpen. Daarvan vinden wij geen spoor, zij is veel meer in Sauls huis de tegenovergestelde van Jonathan en bemint in David alleen de mooie man en de dappere en gevierde krijgsman, maar niet de held van God. Dit onderscheid tussen Jonathan en Michal komt onmiskenbaar in 19 op de voorgrond: Jonathan treedt de bloeddorstige Saul met moed en beslistheid tegemoet; dat is het gevolg daarvan, dat hij David's roeping kent, dat is het gevolg van goddelijke liefde. Michal redt David wel, maar in plaats van moedig voor de onschuld van haar man te strijden, redt zij hem daardoor, dat zij hem laat vluchten en zichzelf, door een dubbele noodleugen, en wel bovendien zo, dat zij haar man op verkeerde wijze voorstelt. Zo handelt de bloot natuurlijke liefde, die altijd in haar eigenlijk beginsel zelfzuchtig is. Michal grijpt naar iets hogers, verkrijgt het hogere, eigent zich dit uiterlijk toe, zonder het zich innerlijk te willen toe- eigenen. Deze onzuivere grond van het ontstaan en het voortduren van de verbintenis straft nu God daardoor, dat zij aan een ander tot vrouw gegeven wordt. Deze man was haar gelijk en bij hem vond zij werkelijk wederliefde, zoals het verhaal (2 Samuel 3:13-2 Samuel 3:16) bewijst, dat men niet zonder medegevoel lezen kan. Nadat zij na Sauls dood aan deze man door dwang is ontnomen en door Abner aan David teruggegeven is, openbaart zich geheel het Sauls-karakter in haar; zij hoont David om zijn godsdienst (2 Samuel 6:15,2 Samuel 6:20) en ergert zich aan zijn roeping; zij wordt zijn vijandin om zijn roeping, evenals haar vader, en daarmee ook vijandin van God. Als een juiste dochter van Saul was het alleen om natuurlijke neiging en uiterlijke eer te doen, en de levende God en Heere was haar nog goed genoeg om die neiging te bevredigen en haar aan die eer te helpen.

Van Ahinoam wordt ons bijna niets verteld, zo min als van zo vele andere vrouwen uit het Oude Testament; maar juist de omstandigheid, dat niets van haar bericht wordt, dient daartoe, om de verhouding van Michal tot David duidelijker in het licht te stellen. Zij is een persoonlijkheid van een meer ondergeschikte natuur, die op die lagere plaats blijven wil. Zij grijpt niet naar het hogere als Michal, en blijft daarom ook voor vele verzoekingen en nadelen bewaard, die Michal troffen. Mogen wij uit haar naam (= haar broeder is Noam of bevalligheid) en meer nog uit de naam van haar zoon een gevolgtrekking maken, dan is zij een aanvallige, nederige eenvoudige, trouwe vrouw geweest in tegenstelling tot de zelfzuchtige, hartstochtelijke, onware en tenslotte vijandige Michal.

Weer anders is Abigaïl, de vrouw, die naar de geest bij David behoorde, wier geest vooral in 1 Samuel 25:29 zich openbaart. Zij vormt een dadelijke tegenstelling met Michal. Bij Michal onverschilligheid omtrent de roeping van de begeerde man met de vermetelheid bij de grootste ongelijkheid hem gelijk te willen zijn; bij Abigaïl erkenning van de roeping van de man die zij niet gezocht heeft, aan wiens verkrijging zelfs geen gedachte is geweest, en die dan ondanks die voorhandene gelijkvormigheid naar de geest, toch tegenover hem een dienstmaagd kan zijn (1 Samuel 25:41). De afdrukken van deze typen zijn ook voor een minder scherp oog niet moeilijk te vinden; moeilijker schijnt het de verhouding van de vrouw tot de man af te meten naar de maatstaf ons hier gegeven. Vrouw, ga met de man die naar de geest veel betekent, die gij bemint, ook innerlijk, ga met hem onvoorwaardelijk, of wanneer gij dat niet kunt, zo blijf op nederige grond en blijf weg van een man, die in het rijk van God een aanzienlijke plaats inneemt; anders loopt gij gevaar om te komen als een leugenares of huichelaarster, of zelfs als een tegenstandster. Een Ahinoam past bij elke man, al stijgt die geestelijk ook nog zo hoog; zulke ondergeschikte personen hebben, ook wanneer zij het geestelijk standpunt van de man niet begrijpen, juist in haar ondergeschiktheid, die geen aanspraken maakt, een betekenis. Wel de vrouw, die een Abigaïl is, en wel de man van geestelijke, christelijke rijkdom, die een Abigaïl vindt..

Vers 44

44. Want Saul had zijn dochter Michal, de vrouw van David (18:10vv.; 19:12vv.), als deze, volgens 20:24vv. gevlucht was om hem alle aanspraak op de troon te ontnemen, gegeven aan Palti, (= verlossing door de HEERE), de zoon van Laïs (= leeuw), die van Gallim (= fonteinen) was, een plaats tussen Gibea en Jeruzalem (Isaiah 10:30); na zijn troonsbestijging liet David haar door Isboseth, Sauls zoon, aan zich teruggeven (2 Samuel 3:14vv.).

De Heilige Schrift bevat een zo rijke volheid van vrouwelijke karakters en wel van zo bepaald en scherp getekende karakters, dat het gehele heidendom niet eens een gelijk getal van uitstekende vrouwen hier tegenover kan plaatsen, veel minder vrouwen die met deze, wat de karakteristiek betreft, vergeleken kunnen worden. Er is geen richting, geen toestand, geen betrekking in het vrouwelijke leven, die niet door enige vrouwelijke persoonlijkheid van de Heilige Schrift als in een beeld voorgesteld wordt. Niet het minst betekenende van deze voorbeelden stelt ons de betrekking van de drie eerste vrouwen van David voor ogen. Michals huwelijk berust aan de ene zijde op menselijke boosheid (van de zijde van Saul), aan de andere zijde op onnadenkende natuurlijke liefde (van de zijde van Michal). Niet dat wij hiermee de natuurlijke liefde willen veroordelen, maar haar onbezonnenheid, die zonder zich om iets te bekommeren, alleen zichzelf, alleen het bereiken van haar doel, alleen de bevrediging van haar wensen in het oog heeft, maakt haar verwerpelijk. Michal mocht de haat van haar vader tegen David niet achteloos voorbijzien, veel minder deze haat, zoals het schijnt, tot bereiking van haar bedoelingen aanwenden. Slechts onder n voorwaarde had zij die mogen voorbijzien, dat bij haar erkenning van David's geestelijke betekenis, verstaan van zijn roeping geweest ware, dat zij David's roeping had kunnen begrijpen. Daarvan vinden wij geen spoor, zij is veel meer in Sauls huis de tegenovergestelde van Jonathan en bemint in David alleen de mooie man en de dappere en gevierde krijgsman, maar niet de held van God. Dit onderscheid tussen Jonathan en Michal komt onmiskenbaar in 19 op de voorgrond: Jonathan treedt de bloeddorstige Saul met moed en beslistheid tegemoet; dat is het gevolg daarvan, dat hij David's roeping kent, dat is het gevolg van goddelijke liefde. Michal redt David wel, maar in plaats van moedig voor de onschuld van haar man te strijden, redt zij hem daardoor, dat zij hem laat vluchten en zichzelf, door een dubbele noodleugen, en wel bovendien zo, dat zij haar man op verkeerde wijze voorstelt. Zo handelt de bloot natuurlijke liefde, die altijd in haar eigenlijk beginsel zelfzuchtig is. Michal grijpt naar iets hogers, verkrijgt het hogere, eigent zich dit uiterlijk toe, zonder het zich innerlijk te willen toe- eigenen. Deze onzuivere grond van het ontstaan en het voortduren van de verbintenis straft nu God daardoor, dat zij aan een ander tot vrouw gegeven wordt. Deze man was haar gelijk en bij hem vond zij werkelijk wederliefde, zoals het verhaal (2 Samuel 3:13-2 Samuel 3:16) bewijst, dat men niet zonder medegevoel lezen kan. Nadat zij na Sauls dood aan deze man door dwang is ontnomen en door Abner aan David teruggegeven is, openbaart zich geheel het Sauls-karakter in haar; zij hoont David om zijn godsdienst (2 Samuel 6:15,2 Samuel 6:20) en ergert zich aan zijn roeping; zij wordt zijn vijandin om zijn roeping, evenals haar vader, en daarmee ook vijandin van God. Als een juiste dochter van Saul was het alleen om natuurlijke neiging en uiterlijke eer te doen, en de levende God en Heere was haar nog goed genoeg om die neiging te bevredigen en haar aan die eer te helpen.

Van Ahinoam wordt ons bijna niets verteld, zo min als van zo vele andere vrouwen uit het Oude Testament; maar juist de omstandigheid, dat niets van haar bericht wordt, dient daartoe, om de verhouding van Michal tot David duidelijker in het licht te stellen. Zij is een persoonlijkheid van een meer ondergeschikte natuur, die op die lagere plaats blijven wil. Zij grijpt niet naar het hogere als Michal, en blijft daarom ook voor vele verzoekingen en nadelen bewaard, die Michal troffen. Mogen wij uit haar naam (= haar broeder is Noam of bevalligheid) en meer nog uit de naam van haar zoon een gevolgtrekking maken, dan is zij een aanvallige, nederige eenvoudige, trouwe vrouw geweest in tegenstelling tot de zelfzuchtige, hartstochtelijke, onware en tenslotte vijandige Michal.

Weer anders is Abigaïl, de vrouw, die naar de geest bij David behoorde, wier geest vooral in 1 Samuel 25:29 zich openbaart. Zij vormt een dadelijke tegenstelling met Michal. Bij Michal onverschilligheid omtrent de roeping van de begeerde man met de vermetelheid bij de grootste ongelijkheid hem gelijk te willen zijn; bij Abigaïl erkenning van de roeping van de man die zij niet gezocht heeft, aan wiens verkrijging zelfs geen gedachte is geweest, en die dan ondanks die voorhandene gelijkvormigheid naar de geest, toch tegenover hem een dienstmaagd kan zijn (1 Samuel 25:41). De afdrukken van deze typen zijn ook voor een minder scherp oog niet moeilijk te vinden; moeilijker schijnt het de verhouding van de vrouw tot de man af te meten naar de maatstaf ons hier gegeven. Vrouw, ga met de man die naar de geest veel betekent, die gij bemint, ook innerlijk, ga met hem onvoorwaardelijk, of wanneer gij dat niet kunt, zo blijf op nederige grond en blijf weg van een man, die in het rijk van God een aanzienlijke plaats inneemt; anders loopt gij gevaar om te komen als een leugenares of huichelaarster, of zelfs als een tegenstandster. Een Ahinoam past bij elke man, al stijgt die geestelijk ook nog zo hoog; zulke ondergeschikte personen hebben, ook wanneer zij het geestelijk standpunt van de man niet begrijpen, juist in haar ondergeschiktheid, die geen aanspraken maakt, een betekenis. Wel de vrouw, die een Abigaïl is, en wel de man van geestelijke, christelijke rijkdom, die een Abigaïl vindt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 25". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-25.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile