Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-25.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 25Wij hebben hier een tussenpoos in Davids moeilijkheden met Saul.
Gods voorzienigheid schonk hem een tijd van verademing, en toch verhaalt dit hoofdstuk ook moeilijkheden van David, als de ene kwelling voorbij is, dan moeten wij nog niet denken gerust te kunnen zijn, er kan een storm opsteken van een andere kant, zoals hier voor David.
I. Er komen tijdingen van Samuëls dood, en het kon niet anders of dit moest een leed zijn voor David, 1 Samuel 25:1.
II. Maar de slechte behandeling, die hij van Nabal ondervond, is uitvoerig in dit hoofdstuk meegedeeld.
1. Het karakter van Nabal, 1 Samuel 25:2.
2. Het nederig verzoek, dat tot hem gezonden werd, 1 Samuel 25:4.
3. Zijn lomp antwoord, 1 Samuel 25:10.
4. Davids toorn hierover, 1 Samuel 25:12,1 Samuel 25:13,1 Samuel 25:21,1 Samuel 25:22.
5. Abigails wijze zorg om het kwaad te voorkomen, dat hierdoor over haar gezin gebracht kon worden, 1 Samuel 25:14.
6. Haar toespraak tot David om hem te bevredigen. 1 Samuel 25:23.
7. Davids gunstige ontvangst van haar, 1 Samuel 25:32.
8. De dood van Nabal, 1 Samuel 25:36.
9. Abigails huwelijk met David, 1 Samuel 25:39.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 25Wij hebben hier een tussenpoos in Davids moeilijkheden met Saul.
Gods voorzienigheid schonk hem een tijd van verademing, en toch verhaalt dit hoofdstuk ook moeilijkheden van David, als de ene kwelling voorbij is, dan moeten wij nog niet denken gerust te kunnen zijn, er kan een storm opsteken van een andere kant, zoals hier voor David.
I. Er komen tijdingen van Samuëls dood, en het kon niet anders of dit moest een leed zijn voor David, 1 Samuel 25:1.
II. Maar de slechte behandeling, die hij van Nabal ondervond, is uitvoerig in dit hoofdstuk meegedeeld.
1. Het karakter van Nabal, 1 Samuel 25:2.
2. Het nederig verzoek, dat tot hem gezonden werd, 1 Samuel 25:4.
3. Zijn lomp antwoord, 1 Samuel 25:10.
4. Davids toorn hierover, 1 Samuel 25:12,1 Samuel 25:13,1 Samuel 25:21,1 Samuel 25:22.
5. Abigails wijze zorg om het kwaad te voorkomen, dat hierdoor over haar gezin gebracht kon worden, 1 Samuel 25:14.
6. Haar toespraak tot David om hem te bevredigen. 1 Samuel 25:23.
7. Davids gunstige ontvangst van haar, 1 Samuel 25:32.
8. De dood van Nabal, 1 Samuel 25:36.
9. Abigails huwelijk met David, 1 Samuel 25:39.
Vers 1
1 Samuël 25:1Wij hebben hier een kort bericht van Samuëls dood en begrafenis.
1. Hoewel hij een groot man was, uitnemend geschikt en bevoegd voor de openbaren dienst, heeft hij toch het laatste gedeelte van zijn leven in afzondering doorgebracht, daar hij zich geheel uit de publieke zaken had teruggetrokken niet omdat hij er door ouderdom of zwakte ongeschikt voor was geworden, want hij kon nog in een vergadering van de profeten voorgaan, 1 Samuel 19:20, maar omdat Israël hem had verworpen, waardoor God hen aldus rechtvaardiglijk kastijdde, en omdat het zijn begeerte was rustig te zijn, en om zich te verlustigen in God en in daden van Godsvrucht, nu hij op gevorderde leeftijd was gekomen, en die begeerte heeft God hem genadig toegestaan. Laat oude lieden gewillig zijn om te rusten, al heeft het ook de schijn alsof zij zich levend gingen begraven.
2. Hoewel hij een groot vriend was van David, en Saul hem daarom, en ook omdat hij oprecht en vrijmoedig met hem had gehandeld, haatte, is hij toch in vrede gestorven, had hij ook vrede, zelfs in de ergste dagen van de tirannie van Saul, die hem wel eens voor zijn leven deed vrezen, 1 Samuel 16:2.
Saul beminde hem niet, maar toch vreesde hij hem, zoals Herodes Johannes gevreesd heeft, en hij vreesde het volk, want allen wisten dat hij een profeet was.
Aldus wordt Saul in bedwang gehouden om hem geen kwaad te doen.
3. Gans Israël beweende hem, en daar hadden zij reden voor, want allen verloren veel in hem. Zijn persoonlijke verdiensten geboden dat hem bij zijn dood deze eer werd bewezen zijn vroegere diensten voor het publiek, toen hij Israël heeft gericht, maakten deze hulde van eerbied voor zijn naam en gedachtenis tot een schuld, die betaald moest worden, en zeer ondankbaar zou het geweest zijn, zo hem die hulde onthouden was. De zonen van de profeten hadden de stichter en president van hun school verloren, en al wat hen verzwakte was een publiek verlies. Maar dat was niet alles.
Samuël was een voortdurende voorbidder voor Israël, hij bad dagelijks voor hen, 1 Samuel 12:23, als hij heengaat, gaat hun beste vriend van hen heen.
Het verlies is nog te smartelijker op dit tijdstip, nu Saul zo tiranniek is geworden en David uit zijn land is verdreven, nooit was Samuël meer nodig voor land en volk, en toch IS hij weggenomen.
Wij willen hopen dat de Israëlieten Samuëls dood zoveel bitterder beweenden, omdat zij aan hun eigen zonden en dwaasheid gedachten in hem te verwerpen en een koning te begeren.
Diegenen hebben wel harde harten, die hun getrouwe leraren met droge ogen kunnen begraven, geen besef hebben van het verlies van hen, die voor hen hebben gebeden, en hun de weg des HEEREN hebben geleerd. Als God in Zijn voorzienigheid onze bloedverwanten en vrienden van ons wegneemt, dan moeten wij verootmoedigd wezen wegens ons verkeerd gedrag tegenover hen terwijl zij nog bij ons waren. 4. Zij begroeven hem, niet in de profetenschool te Najoth, maar in zijn eigen huis of misschien in de tuin, die er bij behoorde, te Rama, waar hij geboren was.
5. Hierop toog David af naar de woestijn Paran, zich terugtrekkende, misschien om op plechtiger wijs de dood van Samuël te bewenen. Of liever, omdat hij, nu hij zo goed een vriend had verloren, die zo'n steun voor hem was (en naar hij hoopte ook verder voor hem zijn zou) vreesde dat zijn gevaar groter was dan ooit tevoren, en daarom trok hij zich terug in een woestijn buiten de grenzen van het land Israëls.
Nu was het, dat hij in de tenten Kedars woonde, Psalms 120:5. In sommige delen van deze woestijn van Paran heeft Israël gewandeld, toen zij uit Egypte kwamen. Die plaats bracht Gods zorg over hen in herinnering en David kon daar gebruik van maken tot zijn eigen bemoediging, in zijn tegenwoordigen woestijnstaat.
Vers 1
1 Samuël 25:1Wij hebben hier een kort bericht van Samuëls dood en begrafenis.
1. Hoewel hij een groot man was, uitnemend geschikt en bevoegd voor de openbaren dienst, heeft hij toch het laatste gedeelte van zijn leven in afzondering doorgebracht, daar hij zich geheel uit de publieke zaken had teruggetrokken niet omdat hij er door ouderdom of zwakte ongeschikt voor was geworden, want hij kon nog in een vergadering van de profeten voorgaan, 1 Samuel 19:20, maar omdat Israël hem had verworpen, waardoor God hen aldus rechtvaardiglijk kastijdde, en omdat het zijn begeerte was rustig te zijn, en om zich te verlustigen in God en in daden van Godsvrucht, nu hij op gevorderde leeftijd was gekomen, en die begeerte heeft God hem genadig toegestaan. Laat oude lieden gewillig zijn om te rusten, al heeft het ook de schijn alsof zij zich levend gingen begraven.
2. Hoewel hij een groot vriend was van David, en Saul hem daarom, en ook omdat hij oprecht en vrijmoedig met hem had gehandeld, haatte, is hij toch in vrede gestorven, had hij ook vrede, zelfs in de ergste dagen van de tirannie van Saul, die hem wel eens voor zijn leven deed vrezen, 1 Samuel 16:2.
Saul beminde hem niet, maar toch vreesde hij hem, zoals Herodes Johannes gevreesd heeft, en hij vreesde het volk, want allen wisten dat hij een profeet was.
Aldus wordt Saul in bedwang gehouden om hem geen kwaad te doen.
3. Gans Israël beweende hem, en daar hadden zij reden voor, want allen verloren veel in hem. Zijn persoonlijke verdiensten geboden dat hem bij zijn dood deze eer werd bewezen zijn vroegere diensten voor het publiek, toen hij Israël heeft gericht, maakten deze hulde van eerbied voor zijn naam en gedachtenis tot een schuld, die betaald moest worden, en zeer ondankbaar zou het geweest zijn, zo hem die hulde onthouden was. De zonen van de profeten hadden de stichter en president van hun school verloren, en al wat hen verzwakte was een publiek verlies. Maar dat was niet alles.
Samuël was een voortdurende voorbidder voor Israël, hij bad dagelijks voor hen, 1 Samuel 12:23, als hij heengaat, gaat hun beste vriend van hen heen.
Het verlies is nog te smartelijker op dit tijdstip, nu Saul zo tiranniek is geworden en David uit zijn land is verdreven, nooit was Samuël meer nodig voor land en volk, en toch IS hij weggenomen.
Wij willen hopen dat de Israëlieten Samuëls dood zoveel bitterder beweenden, omdat zij aan hun eigen zonden en dwaasheid gedachten in hem te verwerpen en een koning te begeren.
Diegenen hebben wel harde harten, die hun getrouwe leraren met droge ogen kunnen begraven, geen besef hebben van het verlies van hen, die voor hen hebben gebeden, en hun de weg des HEEREN hebben geleerd. Als God in Zijn voorzienigheid onze bloedverwanten en vrienden van ons wegneemt, dan moeten wij verootmoedigd wezen wegens ons verkeerd gedrag tegenover hen terwijl zij nog bij ons waren. 4. Zij begroeven hem, niet in de profetenschool te Najoth, maar in zijn eigen huis of misschien in de tuin, die er bij behoorde, te Rama, waar hij geboren was.
5. Hierop toog David af naar de woestijn Paran, zich terugtrekkende, misschien om op plechtiger wijs de dood van Samuël te bewenen. Of liever, omdat hij, nu hij zo goed een vriend had verloren, die zo'n steun voor hem was (en naar hij hoopte ook verder voor hem zijn zou) vreesde dat zijn gevaar groter was dan ooit tevoren, en daarom trok hij zich terug in een woestijn buiten de grenzen van het land Israëls.
Nu was het, dat hij in de tenten Kedars woonde, Psalms 120:5. In sommige delen van deze woestijn van Paran heeft Israël gewandeld, toen zij uit Egypte kwamen. Die plaats bracht Gods zorg over hen in herinnering en David kon daar gebruik van maken tot zijn eigen bemoediging, in zijn tegenwoordigen woestijnstaat.
Verzen 2-11
1 Samuël 25:2-11Hier begint de geschiedenis van Nabal.
I. Er wordt ons een kort bericht van hem gegeven: wie en wat hij was, 1 Samuel 25:2, 1 Samuel 25:3. Een man, van wie wij nooit gehoord zouden hebben, indien hij niet voor een ogenblik in aanraking was gekomen met David.
Merk op:
1. Zijn naam: Nabal, een dwaas, dat is er de betekenis van. Het was een wonder, dat zijn ouders hem die naam gegeven hebben het was een slecht voorteken van wat zijn aard en karakter zou blijken te wezen. Maar eigenlijk verdienen wij allen aldus genoemd te worden, als wij in de wereld komen, want de mens is als het veulen eens woudezels geboren en de dwaasheid is in het hart des jongen gebonden.
2. Zijn geslacht: hij was een Kalebiet, maar hij was van een anderen geest dan zijn voorvader Kaleb, wiens bezitting hij erfde, want Maon en Karmel lagen nabij Hebron, dat aan Kaleb gegeven werd, Joshua 15:54, Joshua 15:55, Joshua 14:14 maar hij heeft alles behalve zijn deugden geërfd. Hij was een schandvlek voor zijn geslacht, en toen was zijn geslacht dus geen eer voor hem. "Degeneranti genus opprobrium-Een goede afkomst is een smaad voor hem, die er van ontaardt".
De LXX en sommige andere oude overzettingen lezen het als een soortnaam, niet: hij was een Kalebiet, maar hij was een honds man, nors en bits, altijd snauwende en grommende. Hij was "anthropos kunikos", een cynisch man.
3. Zijn rijkdom. Hij was zeer groot, dat is: zeer rijk, want rijkdom geeft een groot aanzien aan de mensen in de ogen van de wereld, maar anders had hij voor iemand, die naar een juiste maatstaf oordeelt, een zeer min aanzien. Rijkdommen zijn gewone zegeningen, die God dikwijls aan Nabals geeft, aan wie Hij noch wijsheid, noch genade schenkt.
4. Zijn vrouw: Abigail, een vrouw van groot verstand. Haar naam betekent: de vreugde haar vaders, maar hij kon zich toch niet veel vreugde van haar beloven, toen hij haar aan zo'n man heeft uitgehuwelijkt, meer vragende naar zijn rijkdom, dan naar zijn wijsheid.
Menig kind wordt weggeworpen op de grote hoop van het slijk van wereldse rijkdom daaraan gehuwd, maar aan niets anders dat begeerlijk is. Wijsheid is goed meteen erfdeel, maar een erfdeel is tot weinig nut zonder wijsheid.
Menige Abigail is gebonden aan een Nabal, en indien dit zo is, dan zal haar verstand, al is het ook evenals dat van Abigail nog zo groot, nog klein genoeg zijn naar verhouding van wat zij nodig heeft.
5. Zijn karakter. Hij had geen besef van eerlijkheid of van rechtschapenheid, niet van eer, want hij was lomp, nors en hard, niet van rechtschapenheid, want hij was wreef en een verdrukker, een man, die voor geen geweld of bedrog terugdeinsde om maar rijkdom te verkrijgen en te behouden. Dat is het karakter van Nabal, zoals het aangeduid is door Hem, die weet wat in alle mensen is. II. Davids nederig verzoek aan hem, dat hij hem enige levensmiddelen zal zenden voor zich en zijn mannen.
1. David schijnt toen in zo grote verlegenheid geweest te zijn, dat hij graag op die wijze verplichting aan hem wilde hebben: feitelijk kwam hij dan ook bij hem bedelen. Hoe weinig reden hebben wij om zoveel waarde te hechten aan de rijkdom van deze wereld als zo'n vrek als Nabal was overvloed heeft, en zo groot een heilige als David was gebrek lijdt!
Eenmaal tevoren hebben wij David ook brood zien bedelen, maar toen was het bij Achimelech, de hogepriester, voor wie te buigen geen vernedering is.
Maar om aan een man als Nabal een verzoek om onderstand te doen, dat was iets, waartoe een man van Davids karakter niet de node komen kon, maar als Gods voorzienigheid hem in die verlegenheid brengt, dan zal hij niet zeggen:
te bedelen schaam ik mij. Zie echter Psalms 37:25.
2. Hij koos een geschikte tijd om die boodschap tot Nabal te zenden, toen hij vele mannen om zich heen had voor het scheren van zijn schapen, daar hij voor hun onderhoud had te zorgen, en er dus goed gegeten en gedronken werd.
Had hij op een andere tijd gezonden Nabal zou voorgewend hebben dat hij niets in huis had, maar nu kon hij met die verontschuldiging niet aankomen. De gewoonte bracht mee om bij gelegenheid van het scheren van de schapen grote maaltijden aan te richten, zoals blijkt uit Absaloms feestmaal bij die gelegenheid 2 Samuel 13:24, want wol was een van de voornaamste koopwaren van Kanan.
3. David beval zijn mannen om hun boodschap met de grootst-mogelijke beleefdheid en eerbied over te brengen, "Gaat op naar Karmel, en als gij tot Nabal komt, zo zult gij hem in mijn naam naar den welstand vragen. Zegt hem dat ik u zond om hem mijn diensten aan te bieden," 1 Samuel 25:5.
Hij legt de woorden in hun mond, 1 Samuel 25:6. En zult alzo zult zeggen tot dien welvarende, ( onze vertalers hebben er bijgevoegd: in voorspoed) alsof diegenen waarlijk leven, die leven zoals Nabal geleefd heeft, met overvloed van rijkdom om hen ineen, terwijl in werkelijkheid zij, die "hun wellust volgen, levende gestorven zijn". 1 Timothy 5:6. Het was, dunkt mij, een al te grote beleefdheid aan Nabal betoond om hem de man te noemen die leeft.
David kende betere dingen, hij wist dat in Gods gunst leven is, niet in de glimlachjes van de wereld, en in het ruwe antwoord dat hij kreeg, had hij het verdiende loon voor zijn al te strelende toespraak tot zo'n vrek. Maar zijn goede wensen waren prijzenswaardig: Vrede zij u, alle goed voor ziel en lichaam, en uw huize zij vrede, en alles wat gij hebt zij vrede!.
Zegt hem dat ik hem alles goeds toewens voor zijn gezondheid en voorspoed." Hij zegt hun hem uw zoon David te noemen, 1 Samuel 25:8, te kennen gevende dat David hem wegens zijn leeftijd en vermogen eerde als een vader, en daarom hoopte enige vaderlijke vriendelijkheid van hem te ontvangen. 4. Hij wees op de vriendelijkheid, die aan Nabals herders door David en zijn mannen bewezen was, en de ene dienst is de anderer waard.
Hij beroept zich op Nabals eigen dienstknechten, en toont aan dat toen Davids krijgslieden bij Nabals schaapherders gelegerd waren:
a. Zij hun geen leed of overlast hebben aangedaan, geen schrik voor hen zijn geweest, geen lam van hun kudden hebben weggenomen. In aanmerking genomen het karakter en de hoedanigheid van Davids mannen -het waren die benauwd waren, een schuldeiser hadden, en wier ziel bitterlijk bedroefd was-in aanmerking genomen ook de schaarste van levensmiddelen in zijn kamp was het niet zonder veel zorg en beleid, dat zij weerhouden werden van te plunderen.
b. Zij beschermden hen tegen kwaad, dat anderen hun aangedaan zouden hebben. David zelf geeft dit niet te kennen, want hij wilde niet roemen op zijn goede diensten: zij hebben ook niets gemist al de dagen, die zij te Karmel geweest zijn 1 Samuel 25:7.
Maar Nabals dienstknechten, op wie hij zich beriep, gingen verder, 1 Samuel 25:16. Zij zijn een muur om ons geweest, zo bij nacht als bij dag.
Davids krijgslieden waren een wacht voor Nabals schaapherders, toen de benden van de Filistijnen de schuren beroofden, 1 Samuel 23:1, en ook de schaapskooien zouden beroofd hebben.
Tegen deze plunderaars werden zij door Davids zorg beschermd, en daarom: laat dan deze jongelingen genade vinden in uw ogen. Zij, die vriendelijkheid betonen, kunnen met recht verwachten vriendelijkheid te ontvangen.
5. Zijn verzoek was zeer bescheiden. Hoewel David tot koning was gezalfd, verlangt hij geen koninklijke lekkernijen, maar, geef hetgeen uw hand vinden zal, en wij zullen er dankbaar voor zijn.
Die iets vraagt moet niet kieskeurig zijn. Zij, die het waard waren het eerst bediend te worden, zullen nu blijde zijn met het overgeschotene. Zij pleiten: want wij zijn op een goeden dag gekomen, een feestdag, wanneer de voorraad niet slechts groter is, maar ook hart en hand meer open zijn, meer bereidwillig om mee te delen dan op andere tijden, en dus veel gegeven kan worden zonder dat het gemist wordt.
Hij eist het niet als een verschuldigd recht, hetzij bij wijze van schatting daar hij een koning was, of bij wijze van brandschatting daar hij een krijgsoverste was, maar als een gave aan een vriend, die zijn onderdanige dienaar was.
Davids knechten hebben zijn boodschap getrouw overgebracht, niet twijfelende of zij zullen beladen met een goede voorraad van levensmiddelen tot David terugkeren.
III. Op dit bescheiden verzoek zendt Nabal een nors antwoord, 1 Samuel 25:10, 1 Samuel 25:11. Men zou zich niet kunnen voorstellen dat iemand zo ruw en lomp kon zijn als Nabal was, of zo slecht van aard. David noemde zich zijn zoon, en vroeg om brood en een vis, en inplaats daarvan gaf hij hem een steen en een schorpioen weigerde hij het hem niet alleen, maar mishandelde hem in woorden.
Indien hij het niet voegzaam had geacht om hem levensmiddelen te geven uit vrees voor Achimelechs lot, die zijn vriendelijkheid voor David zwaar heeft moeten boeten, zou hij hem toch een beleefd antwoord hebben kunnen geven, en de weigering even bescheiden hebben kunnen inkleden als het verzoek was.
Maar inplaats hiervan vaart hij uit in drift en woede, zoals gierige mensen licht hiertoe geneigd zijn als hun iets gevraagd wordt, denkende aldus de ene zonde met een andere te kunnen bedekken, en door de armen uit te schelden zich te verontschuldigen van hun te hulp te komen. Maar God zal zich niet aldus laten bespotten.
1. Hij spreekt minachtend van David als van een onbeduidend man, van wie men geen notitie behoeft te nemen. De Filistijnen konden van hem zeggen: Dit is David, de koning des lands, die zijn tienduizenden verslagen heeft, 1 Samuel 21:11, maar Nabal zijn naaste buurman en met hem van dezelfde stam, durft zeggen, dat hij hem niet kent of, hem niet kent als een man van verdienste, Wie is David en wie is de zoon van Isai?
Het kon hem niet onbekend wezen, hoezeer het land hem verplicht was voor zijn openbare diensten, maar in zijn enghartigheid denkt hij er niet aan iets van die schuld aan hem te betalen, of zelfs haar te erkennen. Hij spreekt van David als van een onbeduidend, onbekend man, op wie geen echt behoefde geslagen te worden. Acht het niet vreemd als grote mannen en grote verdiensten aldus geminacht worden.
2. Hij verwijt hem zijn tegenwoordige verlegenheid, en neemt er aanleiding uit om hem voor te stellen als een slecht man, meer geschikt om in de stok te worden gezet als een landloper, dan om zich enigerlei vriendelijkheid bewezen te zien. Hoe natuurlijk gaat hem de lompe boerse taal af van de gierigaard, die het haat om iemand een aalmoes te geven! Er zijn heden vele knechten (alsof in vroegere dagen geen zodanigen waren), die zich afscheuren, elk van zijn heer, te kennen gevende dat David zelf een van deze was.
Hij had bij zijn meester Saul kunnen blijven, dan zou hij het niet nodig gehad hebben mij om levensmiddelen te vragen.
Ook dat hij vluchtelingen, zoals hij zelf er een was, ontving en bij zich hield. Het zou iemands bloed doen koken, om zo groot en goed een man als David was aldus te horen beschimpen en smaden door zo'n lage vrek als Nabal was, "want een dwaas spreekt dwaasheid", Isaiah 32:6,.
Indien mensen door hun eigen dwaasheid in benauwdheid en ellende komen, dan moet men zich toch over hen ontfermen en hen helpen maar hen niet vertrappen en laten verhongeren. Maar David is niet door eigen schuld in moeilijkheid gekomen, neen, niet door eigen onvoorzichtigheid, maar zuiver en alleen door de goede diensten, die hij zijn land had bewezen, en de eer, die hem door God werd aangedaan, en toch wordt hij nu voorgesteld als een afvallige, weggelopen knecht. Laat dit ons helpen om zulke smaadheden en verkeerde voorstellingen met geduld en blijmoedigheid te dragen, en er rustig onder te zijn, dat dit dikwijls het lot is geweest van de uitnemendsten van de aarde. Sommigen van de beste mensen, met wie de aarde ooit gezegend en bevoorrecht werd, zijn als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel beschouwd en behandeld geworden, 1 Corinthiers 4:13.
3. Hij legt er sterk de nadruk op, dat de spijzen op zijn tafel zijn eigendom zijn, en hij zal er niemand in laten delen. "Het is mijn brood en mijn vlees, ja, en ook mijn water," (hoewel "usus communie aquarum -water ieders eigendom is,") en het is bereid voor mijn scheerders," er zich op verhovaardigende dat het alles van hem was.
Wie ontkende het? Wie poogde zijn recht er op te betwisten? Maar dit, denkt hij, zal hem rechtvaardigen in het alles voor zich te houden, en aan David niets te geven, immers, mag hij met het zijne niet doen wat hij wil?
Maar wij dwalen, als wij denken dat wij volstrekt heren en meesters zijn over hetgeen wij hebben, en er mee mogen doen wat ons behaagt. Neen, wij zijn slechts rentmeesters, en moeten het gebruiken zoals ons gezegd wordt het te gebruiken, gedenkende dat het niet het onze is, maar diens, die het ons toevertrouwd heeft.
De goederen van deze wereld zijn "ta allotria", volgens Luke 16:12 zij zijn van een ander, en wij moeten er niet ai te veel van praten, dat zij van ons zijn.
Verzen 2-11
1 Samuël 25:2-11Hier begint de geschiedenis van Nabal.
I. Er wordt ons een kort bericht van hem gegeven: wie en wat hij was, 1 Samuel 25:2, 1 Samuel 25:3. Een man, van wie wij nooit gehoord zouden hebben, indien hij niet voor een ogenblik in aanraking was gekomen met David.
Merk op:
1. Zijn naam: Nabal, een dwaas, dat is er de betekenis van. Het was een wonder, dat zijn ouders hem die naam gegeven hebben het was een slecht voorteken van wat zijn aard en karakter zou blijken te wezen. Maar eigenlijk verdienen wij allen aldus genoemd te worden, als wij in de wereld komen, want de mens is als het veulen eens woudezels geboren en de dwaasheid is in het hart des jongen gebonden.
2. Zijn geslacht: hij was een Kalebiet, maar hij was van een anderen geest dan zijn voorvader Kaleb, wiens bezitting hij erfde, want Maon en Karmel lagen nabij Hebron, dat aan Kaleb gegeven werd, Joshua 15:54, Joshua 15:55, Joshua 14:14 maar hij heeft alles behalve zijn deugden geërfd. Hij was een schandvlek voor zijn geslacht, en toen was zijn geslacht dus geen eer voor hem. "Degeneranti genus opprobrium-Een goede afkomst is een smaad voor hem, die er van ontaardt".
De LXX en sommige andere oude overzettingen lezen het als een soortnaam, niet: hij was een Kalebiet, maar hij was een honds man, nors en bits, altijd snauwende en grommende. Hij was "anthropos kunikos", een cynisch man.
3. Zijn rijkdom. Hij was zeer groot, dat is: zeer rijk, want rijkdom geeft een groot aanzien aan de mensen in de ogen van de wereld, maar anders had hij voor iemand, die naar een juiste maatstaf oordeelt, een zeer min aanzien. Rijkdommen zijn gewone zegeningen, die God dikwijls aan Nabals geeft, aan wie Hij noch wijsheid, noch genade schenkt.
4. Zijn vrouw: Abigail, een vrouw van groot verstand. Haar naam betekent: de vreugde haar vaders, maar hij kon zich toch niet veel vreugde van haar beloven, toen hij haar aan zo'n man heeft uitgehuwelijkt, meer vragende naar zijn rijkdom, dan naar zijn wijsheid.
Menig kind wordt weggeworpen op de grote hoop van het slijk van wereldse rijkdom daaraan gehuwd, maar aan niets anders dat begeerlijk is. Wijsheid is goed meteen erfdeel, maar een erfdeel is tot weinig nut zonder wijsheid.
Menige Abigail is gebonden aan een Nabal, en indien dit zo is, dan zal haar verstand, al is het ook evenals dat van Abigail nog zo groot, nog klein genoeg zijn naar verhouding van wat zij nodig heeft.
5. Zijn karakter. Hij had geen besef van eerlijkheid of van rechtschapenheid, niet van eer, want hij was lomp, nors en hard, niet van rechtschapenheid, want hij was wreef en een verdrukker, een man, die voor geen geweld of bedrog terugdeinsde om maar rijkdom te verkrijgen en te behouden. Dat is het karakter van Nabal, zoals het aangeduid is door Hem, die weet wat in alle mensen is. II. Davids nederig verzoek aan hem, dat hij hem enige levensmiddelen zal zenden voor zich en zijn mannen.
1. David schijnt toen in zo grote verlegenheid geweest te zijn, dat hij graag op die wijze verplichting aan hem wilde hebben: feitelijk kwam hij dan ook bij hem bedelen. Hoe weinig reden hebben wij om zoveel waarde te hechten aan de rijkdom van deze wereld als zo'n vrek als Nabal was overvloed heeft, en zo groot een heilige als David was gebrek lijdt!
Eenmaal tevoren hebben wij David ook brood zien bedelen, maar toen was het bij Achimelech, de hogepriester, voor wie te buigen geen vernedering is.
Maar om aan een man als Nabal een verzoek om onderstand te doen, dat was iets, waartoe een man van Davids karakter niet de node komen kon, maar als Gods voorzienigheid hem in die verlegenheid brengt, dan zal hij niet zeggen:
te bedelen schaam ik mij. Zie echter Psalms 37:25.
2. Hij koos een geschikte tijd om die boodschap tot Nabal te zenden, toen hij vele mannen om zich heen had voor het scheren van zijn schapen, daar hij voor hun onderhoud had te zorgen, en er dus goed gegeten en gedronken werd.
Had hij op een andere tijd gezonden Nabal zou voorgewend hebben dat hij niets in huis had, maar nu kon hij met die verontschuldiging niet aankomen. De gewoonte bracht mee om bij gelegenheid van het scheren van de schapen grote maaltijden aan te richten, zoals blijkt uit Absaloms feestmaal bij die gelegenheid 2 Samuel 13:24, want wol was een van de voornaamste koopwaren van Kanan.
3. David beval zijn mannen om hun boodschap met de grootst-mogelijke beleefdheid en eerbied over te brengen, "Gaat op naar Karmel, en als gij tot Nabal komt, zo zult gij hem in mijn naam naar den welstand vragen. Zegt hem dat ik u zond om hem mijn diensten aan te bieden," 1 Samuel 25:5.
Hij legt de woorden in hun mond, 1 Samuel 25:6. En zult alzo zult zeggen tot dien welvarende, ( onze vertalers hebben er bijgevoegd: in voorspoed) alsof diegenen waarlijk leven, die leven zoals Nabal geleefd heeft, met overvloed van rijkdom om hen ineen, terwijl in werkelijkheid zij, die "hun wellust volgen, levende gestorven zijn". 1 Timothy 5:6. Het was, dunkt mij, een al te grote beleefdheid aan Nabal betoond om hem de man te noemen die leeft.
David kende betere dingen, hij wist dat in Gods gunst leven is, niet in de glimlachjes van de wereld, en in het ruwe antwoord dat hij kreeg, had hij het verdiende loon voor zijn al te strelende toespraak tot zo'n vrek. Maar zijn goede wensen waren prijzenswaardig: Vrede zij u, alle goed voor ziel en lichaam, en uw huize zij vrede, en alles wat gij hebt zij vrede!.
Zegt hem dat ik hem alles goeds toewens voor zijn gezondheid en voorspoed." Hij zegt hun hem uw zoon David te noemen, 1 Samuel 25:8, te kennen gevende dat David hem wegens zijn leeftijd en vermogen eerde als een vader, en daarom hoopte enige vaderlijke vriendelijkheid van hem te ontvangen. 4. Hij wees op de vriendelijkheid, die aan Nabals herders door David en zijn mannen bewezen was, en de ene dienst is de anderer waard.
Hij beroept zich op Nabals eigen dienstknechten, en toont aan dat toen Davids krijgslieden bij Nabals schaapherders gelegerd waren:
a. Zij hun geen leed of overlast hebben aangedaan, geen schrik voor hen zijn geweest, geen lam van hun kudden hebben weggenomen. In aanmerking genomen het karakter en de hoedanigheid van Davids mannen -het waren die benauwd waren, een schuldeiser hadden, en wier ziel bitterlijk bedroefd was-in aanmerking genomen ook de schaarste van levensmiddelen in zijn kamp was het niet zonder veel zorg en beleid, dat zij weerhouden werden van te plunderen.
b. Zij beschermden hen tegen kwaad, dat anderen hun aangedaan zouden hebben. David zelf geeft dit niet te kennen, want hij wilde niet roemen op zijn goede diensten: zij hebben ook niets gemist al de dagen, die zij te Karmel geweest zijn 1 Samuel 25:7.
Maar Nabals dienstknechten, op wie hij zich beriep, gingen verder, 1 Samuel 25:16. Zij zijn een muur om ons geweest, zo bij nacht als bij dag.
Davids krijgslieden waren een wacht voor Nabals schaapherders, toen de benden van de Filistijnen de schuren beroofden, 1 Samuel 23:1, en ook de schaapskooien zouden beroofd hebben.
Tegen deze plunderaars werden zij door Davids zorg beschermd, en daarom: laat dan deze jongelingen genade vinden in uw ogen. Zij, die vriendelijkheid betonen, kunnen met recht verwachten vriendelijkheid te ontvangen.
5. Zijn verzoek was zeer bescheiden. Hoewel David tot koning was gezalfd, verlangt hij geen koninklijke lekkernijen, maar, geef hetgeen uw hand vinden zal, en wij zullen er dankbaar voor zijn.
Die iets vraagt moet niet kieskeurig zijn. Zij, die het waard waren het eerst bediend te worden, zullen nu blijde zijn met het overgeschotene. Zij pleiten: want wij zijn op een goeden dag gekomen, een feestdag, wanneer de voorraad niet slechts groter is, maar ook hart en hand meer open zijn, meer bereidwillig om mee te delen dan op andere tijden, en dus veel gegeven kan worden zonder dat het gemist wordt.
Hij eist het niet als een verschuldigd recht, hetzij bij wijze van schatting daar hij een koning was, of bij wijze van brandschatting daar hij een krijgsoverste was, maar als een gave aan een vriend, die zijn onderdanige dienaar was.
Davids knechten hebben zijn boodschap getrouw overgebracht, niet twijfelende of zij zullen beladen met een goede voorraad van levensmiddelen tot David terugkeren.
III. Op dit bescheiden verzoek zendt Nabal een nors antwoord, 1 Samuel 25:10, 1 Samuel 25:11. Men zou zich niet kunnen voorstellen dat iemand zo ruw en lomp kon zijn als Nabal was, of zo slecht van aard. David noemde zich zijn zoon, en vroeg om brood en een vis, en inplaats daarvan gaf hij hem een steen en een schorpioen weigerde hij het hem niet alleen, maar mishandelde hem in woorden.
Indien hij het niet voegzaam had geacht om hem levensmiddelen te geven uit vrees voor Achimelechs lot, die zijn vriendelijkheid voor David zwaar heeft moeten boeten, zou hij hem toch een beleefd antwoord hebben kunnen geven, en de weigering even bescheiden hebben kunnen inkleden als het verzoek was.
Maar inplaats hiervan vaart hij uit in drift en woede, zoals gierige mensen licht hiertoe geneigd zijn als hun iets gevraagd wordt, denkende aldus de ene zonde met een andere te kunnen bedekken, en door de armen uit te schelden zich te verontschuldigen van hun te hulp te komen. Maar God zal zich niet aldus laten bespotten.
1. Hij spreekt minachtend van David als van een onbeduidend man, van wie men geen notitie behoeft te nemen. De Filistijnen konden van hem zeggen: Dit is David, de koning des lands, die zijn tienduizenden verslagen heeft, 1 Samuel 21:11, maar Nabal zijn naaste buurman en met hem van dezelfde stam, durft zeggen, dat hij hem niet kent of, hem niet kent als een man van verdienste, Wie is David en wie is de zoon van Isai?
Het kon hem niet onbekend wezen, hoezeer het land hem verplicht was voor zijn openbare diensten, maar in zijn enghartigheid denkt hij er niet aan iets van die schuld aan hem te betalen, of zelfs haar te erkennen. Hij spreekt van David als van een onbeduidend, onbekend man, op wie geen echt behoefde geslagen te worden. Acht het niet vreemd als grote mannen en grote verdiensten aldus geminacht worden.
2. Hij verwijt hem zijn tegenwoordige verlegenheid, en neemt er aanleiding uit om hem voor te stellen als een slecht man, meer geschikt om in de stok te worden gezet als een landloper, dan om zich enigerlei vriendelijkheid bewezen te zien. Hoe natuurlijk gaat hem de lompe boerse taal af van de gierigaard, die het haat om iemand een aalmoes te geven! Er zijn heden vele knechten (alsof in vroegere dagen geen zodanigen waren), die zich afscheuren, elk van zijn heer, te kennen gevende dat David zelf een van deze was.
Hij had bij zijn meester Saul kunnen blijven, dan zou hij het niet nodig gehad hebben mij om levensmiddelen te vragen.
Ook dat hij vluchtelingen, zoals hij zelf er een was, ontving en bij zich hield. Het zou iemands bloed doen koken, om zo groot en goed een man als David was aldus te horen beschimpen en smaden door zo'n lage vrek als Nabal was, "want een dwaas spreekt dwaasheid", Isaiah 32:6,.
Indien mensen door hun eigen dwaasheid in benauwdheid en ellende komen, dan moet men zich toch over hen ontfermen en hen helpen maar hen niet vertrappen en laten verhongeren. Maar David is niet door eigen schuld in moeilijkheid gekomen, neen, niet door eigen onvoorzichtigheid, maar zuiver en alleen door de goede diensten, die hij zijn land had bewezen, en de eer, die hem door God werd aangedaan, en toch wordt hij nu voorgesteld als een afvallige, weggelopen knecht. Laat dit ons helpen om zulke smaadheden en verkeerde voorstellingen met geduld en blijmoedigheid te dragen, en er rustig onder te zijn, dat dit dikwijls het lot is geweest van de uitnemendsten van de aarde. Sommigen van de beste mensen, met wie de aarde ooit gezegend en bevoorrecht werd, zijn als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel beschouwd en behandeld geworden, 1 Corinthiers 4:13.
3. Hij legt er sterk de nadruk op, dat de spijzen op zijn tafel zijn eigendom zijn, en hij zal er niemand in laten delen. "Het is mijn brood en mijn vlees, ja, en ook mijn water," (hoewel "usus communie aquarum -water ieders eigendom is,") en het is bereid voor mijn scheerders," er zich op verhovaardigende dat het alles van hem was.
Wie ontkende het? Wie poogde zijn recht er op te betwisten? Maar dit, denkt hij, zal hem rechtvaardigen in het alles voor zich te houden, en aan David niets te geven, immers, mag hij met het zijne niet doen wat hij wil?
Maar wij dwalen, als wij denken dat wij volstrekt heren en meesters zijn over hetgeen wij hebben, en er mee mogen doen wat ons behaagt. Neen, wij zijn slechts rentmeesters, en moeten het gebruiken zoals ons gezegd wordt het te gebruiken, gedenkende dat het niet het onze is, maar diens, die het ons toevertrouwd heeft.
De goederen van deze wereld zijn "ta allotria", volgens Luke 16:12 zij zijn van een ander, en wij moeten er niet ai te veel van praten, dat zij van ons zijn.
Verzen 12-17
1 Samuël 25:12-17I. Hier is het rapport, dat aan David gedaan werd van de boze bejegening, die zijn boden van Nabal hadden ontvangen, 1 Samuel 25:12, Toen keerden zich de jongelingen van David naar hun weg.
Zij toonden hun misnoegen, zoals het hun betaamde, door zich plotseling van zo'n lompe vrek af te wenden, maar wijselijk hebben zij zich genoeg beheerst om geen schelden voor schelden te vergelden of hem bij de naam te noemen, die hij verkende, en nog veel minder om met geweld te nemen, wat hun naar recht gegeven had moeten worden, maar zij kwamen en boodschapten het aan David-laat hem doen wat hij gepast oordeelt.
Christus' dienstknechten moeten, als zij aldus mishandeld worden, het aan Hem overlaten om voor hun zaak op te komen. De dienstknecht zei aan zijn heer welke beledigingen hem werden aangedaan, maar heeft ze niet zelf gewroken, Luke 14:21.
II. Davids haastig besluit op dit bericht. Hij gordde zijn zwaard aan, en beval zijn mannen ten getale van vier honderd, hetzelfde te doen, 1 Samuel 25:21.
En wat hij zei wordt ons meegedeeld in 1 Samuel 25:21, 1 Samuel 25:22.
1. Het berouwde hem van de vriendelijkheid, die hij Nabal had betoond, en hij vindt dat zij aan hem weggeworpen was: ik heb tevergeefs bewaard al wat deze in de woestijn heeft.
Ik dacht hem aan mij verplichtte hebben en hem tot mijn vriend te hebben gemaakt, maar ik zie dat het tevergeefs is. Hij heeft geen besef van dankbaarheid, hij is niet instaat de indruk te ontvangen dat hem goede diensten bewezen zijn, want anders zou hij mij zo niet behandeld hebben: hij heeft mij kwaad voor goed vergolden.
Maar als wij zulke vergelding ontvangen, dan moet het ons toch niet berouwen van het goede, dat wij gedaan hebben, noch doen vertragen om het nogmaals te doen. God is goedertieren over de slechten en ondankbaren, en waarom zouden wij het dan niet zijn?
2. Hij besloot om Nabal met alles wat hem toebehoorde te verdelgen 1 Samuel 25:22. Hierin bleef David zich niet gelijk. Zijn besluit was wreed en bloeddorstig om al wat mannelijk was van Nabals huis om te brengen, niemand, man noch kind, van het mannelijk geslacht te sparen.
De bevestiging van zijn besluit geschiedde in drift. Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, (hij was op het punt van te zeggen:
Zo doe mij God, maar dat paste beter in Sauls mond, 1 Samuel 14:44, dan in die van David, en daarom heeft hij die vervloeking van zich afgewend, en zei hij slechts: zo doe God aan de vijanden van David.
Is dit uw stem, o David? Kan de man naar Gods hart aldus iets onbedachtelijk voortbrengen met zijn lippen? Is hij zo lang in de school van de beproeving en des tegenspoeds geweest, waar hij geduld en lankmoedigheid had moeten leren, en kan hij nu toch zo driftig en hartstochtelijk zijn? Is hij dit, die stom en doof placht te zijn, als hij gesmaad werd? Psalms 38:14, die nog slechts kort tevoren de vijand gespaard heeft die hem naar het leven stond, en nu niets wil sparen van hetgeen behoorde aan de man, die slechts zijn boden heeft beledigd?
Hij, die anders zo kalm en bedachtzaam was, is nu door enige harde woorden zo in drift en toorn ontstoken, dat zij door niets anders verzoend kunnen worden dan door het bloed van een gehele familie.
Heere, wat is de mens! Wat zijn de beste van de mensen, als God hen aan henzelf overlaat, opdat zij zullen weten wat er in hun hart is! Van Saul verwachtte David kwaad en belediging, daarop was hij voorbereid en daartegen was hij op zijn hoede, en zo kon hij zich in toom houden, maar van Nabal verwachtte hij vriendelijkheid, en daarom was de belediging, die hij van hem ontving, een onaangename verrassing, die hem overviel zodat hij niet op zijn hoede was tegen die plotselingen aanval, en dit bracht zijn gemoed in die wanorde. Hoe nodig is het ons te bidden: Heere, leid ons niet in verzoeking.
III. Het bericht dat door een van de dienstknechten, die nadenkender was dan de anderen, hiervan gegeven werd aan Abigail, 1 Samuel 25:14.
Had deze dienstknecht tot Nabal gesproken en hem het gevaar getoond, waaraan hij zich door zijn lompheid had blootgesteld, hij zou gezegd hebben: "knechten zijn heden ten dage zo brutaal en zo geneigd om hun heren voor te schrijven wat zij doen of laten moeten, dat zij ondraaglijk zijn geworden," en hem misschien wel de deur uitgezet hebben.
Maar Abigail, een vrouw zijnde van verstand, nam kennis van de zaak, liet zich inlichten, zelfs door een dienstknecht, die aan David recht liet wedervaren door hem en zijn mannen te loven voor hun vriendelijkheid jegens Nabals herders, 1 Samuel 25:15,1 Samuel 25:16.
"De mannen zijn zeer goed voor ons geweest en hoewel zij zelf aan gevaar waren blootgesteld, hebben zij ons toch beschermd, Zij zijn een muur om ons geweest."
Zij, die goed doen zullen er op de een of andere wijze de lof voor ontvangen. Nabals eigen dienstknecht zal van David getuigen, dat hij een man van eer is, nauwgezet van geweten, wat Nabal zelf ook van hem zeggen moge. En:
1. Hij deed Nabal geen onrecht door hem te veroordelen wegens zijn lompheid jegens Davids boden. maar hij is tegen hen uitgevaren, 1 Samuel 25:14.
"Hij is hen aangevlogen" -dat is de betekenis van het oorspronkelijke woord-met onuitstaanbare woede, want dat is zo zijn gewoonte, hij is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken, 1 Samuel 25:17, hij is zo onhandelbaar, dat men hem niet kan aanspreken of hij wordt woedend.
2. Hij heeft aan Abigail en het gehele gezin een grote vriendelijkheid bewezen, door haar te doen beseffen wat daar waarschijnlijk de gevolgen van zullen zijn. Hij kende David zo goed, dat hij reden had te denken dat de belediging hem grotelijks zou vertoornen, en misschien had hij al bericht gekregen dat David zijn mannen bevolen had die kant op te gaan, want hij weet zeker dat het kwaad is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis, hij zelf onder de overigen zal er in betrokken zijn.
Daarom wenst hij dat zijn meesteres zal overwegen wat er voor hun aller behoud gedaan kon worden. Aan de krijgsmacht, die David tegen hen aanvoerde, zouden zij niet bij machte zijn weerstand te bieden, en de tijd ontbrak hun om naar Saul te zenden, ten einde zijn bescherming in te roepen. Er moest dus iets gedaan worden om David te bevredigen.
Verzen 12-17
1 Samuël 25:12-17I. Hier is het rapport, dat aan David gedaan werd van de boze bejegening, die zijn boden van Nabal hadden ontvangen, 1 Samuel 25:12, Toen keerden zich de jongelingen van David naar hun weg.
Zij toonden hun misnoegen, zoals het hun betaamde, door zich plotseling van zo'n lompe vrek af te wenden, maar wijselijk hebben zij zich genoeg beheerst om geen schelden voor schelden te vergelden of hem bij de naam te noemen, die hij verkende, en nog veel minder om met geweld te nemen, wat hun naar recht gegeven had moeten worden, maar zij kwamen en boodschapten het aan David-laat hem doen wat hij gepast oordeelt.
Christus' dienstknechten moeten, als zij aldus mishandeld worden, het aan Hem overlaten om voor hun zaak op te komen. De dienstknecht zei aan zijn heer welke beledigingen hem werden aangedaan, maar heeft ze niet zelf gewroken, Luke 14:21.
II. Davids haastig besluit op dit bericht. Hij gordde zijn zwaard aan, en beval zijn mannen ten getale van vier honderd, hetzelfde te doen, 1 Samuel 25:21.
En wat hij zei wordt ons meegedeeld in 1 Samuel 25:21, 1 Samuel 25:22.
1. Het berouwde hem van de vriendelijkheid, die hij Nabal had betoond, en hij vindt dat zij aan hem weggeworpen was: ik heb tevergeefs bewaard al wat deze in de woestijn heeft.
Ik dacht hem aan mij verplichtte hebben en hem tot mijn vriend te hebben gemaakt, maar ik zie dat het tevergeefs is. Hij heeft geen besef van dankbaarheid, hij is niet instaat de indruk te ontvangen dat hem goede diensten bewezen zijn, want anders zou hij mij zo niet behandeld hebben: hij heeft mij kwaad voor goed vergolden.
Maar als wij zulke vergelding ontvangen, dan moet het ons toch niet berouwen van het goede, dat wij gedaan hebben, noch doen vertragen om het nogmaals te doen. God is goedertieren over de slechten en ondankbaren, en waarom zouden wij het dan niet zijn?
2. Hij besloot om Nabal met alles wat hem toebehoorde te verdelgen 1 Samuel 25:22. Hierin bleef David zich niet gelijk. Zijn besluit was wreed en bloeddorstig om al wat mannelijk was van Nabals huis om te brengen, niemand, man noch kind, van het mannelijk geslacht te sparen.
De bevestiging van zijn besluit geschiedde in drift. Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, (hij was op het punt van te zeggen:
Zo doe mij God, maar dat paste beter in Sauls mond, 1 Samuel 14:44, dan in die van David, en daarom heeft hij die vervloeking van zich afgewend, en zei hij slechts: zo doe God aan de vijanden van David.
Is dit uw stem, o David? Kan de man naar Gods hart aldus iets onbedachtelijk voortbrengen met zijn lippen? Is hij zo lang in de school van de beproeving en des tegenspoeds geweest, waar hij geduld en lankmoedigheid had moeten leren, en kan hij nu toch zo driftig en hartstochtelijk zijn? Is hij dit, die stom en doof placht te zijn, als hij gesmaad werd? Psalms 38:14, die nog slechts kort tevoren de vijand gespaard heeft die hem naar het leven stond, en nu niets wil sparen van hetgeen behoorde aan de man, die slechts zijn boden heeft beledigd?
Hij, die anders zo kalm en bedachtzaam was, is nu door enige harde woorden zo in drift en toorn ontstoken, dat zij door niets anders verzoend kunnen worden dan door het bloed van een gehele familie.
Heere, wat is de mens! Wat zijn de beste van de mensen, als God hen aan henzelf overlaat, opdat zij zullen weten wat er in hun hart is! Van Saul verwachtte David kwaad en belediging, daarop was hij voorbereid en daartegen was hij op zijn hoede, en zo kon hij zich in toom houden, maar van Nabal verwachtte hij vriendelijkheid, en daarom was de belediging, die hij van hem ontving, een onaangename verrassing, die hem overviel zodat hij niet op zijn hoede was tegen die plotselingen aanval, en dit bracht zijn gemoed in die wanorde. Hoe nodig is het ons te bidden: Heere, leid ons niet in verzoeking.
III. Het bericht dat door een van de dienstknechten, die nadenkender was dan de anderen, hiervan gegeven werd aan Abigail, 1 Samuel 25:14.
Had deze dienstknecht tot Nabal gesproken en hem het gevaar getoond, waaraan hij zich door zijn lompheid had blootgesteld, hij zou gezegd hebben: "knechten zijn heden ten dage zo brutaal en zo geneigd om hun heren voor te schrijven wat zij doen of laten moeten, dat zij ondraaglijk zijn geworden," en hem misschien wel de deur uitgezet hebben.
Maar Abigail, een vrouw zijnde van verstand, nam kennis van de zaak, liet zich inlichten, zelfs door een dienstknecht, die aan David recht liet wedervaren door hem en zijn mannen te loven voor hun vriendelijkheid jegens Nabals herders, 1 Samuel 25:15,1 Samuel 25:16.
"De mannen zijn zeer goed voor ons geweest en hoewel zij zelf aan gevaar waren blootgesteld, hebben zij ons toch beschermd, Zij zijn een muur om ons geweest."
Zij, die goed doen zullen er op de een of andere wijze de lof voor ontvangen. Nabals eigen dienstknecht zal van David getuigen, dat hij een man van eer is, nauwgezet van geweten, wat Nabal zelf ook van hem zeggen moge. En:
1. Hij deed Nabal geen onrecht door hem te veroordelen wegens zijn lompheid jegens Davids boden. maar hij is tegen hen uitgevaren, 1 Samuel 25:14.
"Hij is hen aangevlogen" -dat is de betekenis van het oorspronkelijke woord-met onuitstaanbare woede, want dat is zo zijn gewoonte, hij is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken, 1 Samuel 25:17, hij is zo onhandelbaar, dat men hem niet kan aanspreken of hij wordt woedend.
2. Hij heeft aan Abigail en het gehele gezin een grote vriendelijkheid bewezen, door haar te doen beseffen wat daar waarschijnlijk de gevolgen van zullen zijn. Hij kende David zo goed, dat hij reden had te denken dat de belediging hem grotelijks zou vertoornen, en misschien had hij al bericht gekregen dat David zijn mannen bevolen had die kant op te gaan, want hij weet zeker dat het kwaad is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis, hij zelf onder de overigen zal er in betrokken zijn.
Daarom wenst hij dat zijn meesteres zal overwegen wat er voor hun aller behoud gedaan kon worden. Aan de krijgsmacht, die David tegen hen aanvoerde, zouden zij niet bij machte zijn weerstand te bieden, en de tijd ontbrak hun om naar Saul te zenden, ten einde zijn bescherming in te roepen. Er moest dus iets gedaan worden om David te bevredigen.
Verzen 18-31
1 Samuël 25:18-31Wij hebben hier een bericht van Abigails verstandige maatregelen om haar man en haar gezin te bewaren voor het verderf, dat over hen ging komen, en wij bevinden dat zij haar taak bewonderenswaardig goed volbracht heeft, geheel in overeenstemming met haar karakter. De hartstocht van dwazen doet in korten tijd breuken ontstaan, die de wijzen met al hun wijsheid slechts met grote moeite kunnen genezen.
Het is moeilijk te zeggen of Abigail ongelukkiger was in zo'n man te hebben of Nabal gelukkiger was in zo'n vrouw te bezitten. "Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren", Proverbs 12:4 , om hem te beschermen, zowel als te versieren, zij doet hem goed en geen kwaad. In een geval als dit was wijsheid beter dan krijgswapens.
I. Het was haar wijsheid, dat zij wat zij deed haastig deed en zonder uitstel, zij haastte zich, 1 Samuel 25:18. Het was geen tijd van beuzelen of dralen, toen alles in gevaar was. Zij, "die begeren hetgeen tot vrede dient", moeten gezanten zenden, als de vijand nog verre is, Luke 14:32.
II. Het was haar wijsheid, dat zij zelf deed wat zij deed, omdat zij, een vrouw zijnde van veel beleid en grote handigheid, die dingen beter dan enigerlei dienstknecht kon schikken en in orde brengen. De deugdelijke huisvrouw beschouwt de gangen van haar huis, en laat niet alles op anderen aankomen.
Nabal was op tweeërlei wijze hard en lomp geweest tegen Davids boden, en in hen jegens David zelf en nu moet Abigail die fouten van haar echtgenoot zien goed te maken.
a. Hij had hun de levensmiddelen geweigerd om welke zij gevraagd hebben.
b. Hij had beledigende woorden tot hen gesproken.
1. Door een zeer mild geschenk maakt Abigail zijn weigering van hun verzoek goed. Indien Nabal hun het eerste wat hem voor de hand kwam gegeven had, zij zouden dankbaar zijn heengegaan, maar Abigail bereidt het beste wat zij in huis had, en in ruime overvloed, 1 Samuel 25:11, overeenkomstig het gebruik aller lijden.
Niet slechts tweehonderd broden en vijf toebereide schapen, maar honderd stukken rozijnen en tweehonderd klompen vijgen, die hun tot dessert dienden.
Nabal gunde hun geen water, maar zij nam twee lederzakken wijns, legde al die levensmiddelen op haar ezels en zond ze vooruit, want: "een gift in het verborgene houdt den toorn onder, en een geschenk in den schoot de sterke grimmigheid", Proverbs 21:14.
Jakob heeft er Ezau mee bevredigd. Als "eens gierigaards ganse gereedschap is kwaad, hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het recht, als de arme spreekt", en verliest er niets bij, Isaiah 32:7, Isaiah 32:8 "Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden". Abigail heeft niet slechts wettig, maar loffelijk over al dit goed van haar man beschikt, zonder zijn voorkennis, zelfs toen zij reden had te denken dat hij, zo hij het geweten had, er niet in toegestemd zou hebben, omdat zij het niet deed om aan haar eigen hoogmoed of ijdelheid te voldoen, maar ter noodzakelijke bescherming van hem en zijn gezin, dat anders onvermijdelijk te gronde zou zijn gegaan.
Echtgenoten hebben tot beider welzijn en voordeel een gemeenschappelijk belang in hun wereldlijke bezittingen, maar indien de een het goed verkwist, of het op onbehoorlijke wijze gebruikt, dan berooft hij de ander.
2. Door een zeer beleefde en voorkomende houding, en een bekoorlijke toespraak maakt zij de beledigende woorden goed, die Nabal tot hen gericht heeft.
Zij ontmoette David op de weg, toen hij vol van toorn was en Nabals verderf in de zin had, 1 Samuel 25:20, maar met alle mogelijke uitdrukkingen van beleefdheid en achting vraagt zij ootmoedig om zijn gunst en bidt zij hem om de belediging voorbij te zien.
Haar houding was zeer onderdanig, zij boog zich ter aarde, 1 Samuel 25:23, En zij viel aan zijn voeten en zeide: Och mijn heer, mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de woorden uwer dienstmaagd, 1 Samuel 25:24..
Onderworpenheid doet grote beledigingen voorbijzien. Zij stelt zich in de plaats en houding van een boetvaardige en een smekeling, en schaamde zich dit niet, nu het tot welzijn was van haar huis, al was het ook in de tegenwoordigheid van haar eigen dienstknechten en van Davids krijgsvolk. Ootmoedig verzoekt zij David haar gehoor te verlenen: laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken. Maar zij behoefde niet aldus om zijn aandacht en zijn geduld te vragen, wat zij zei volstond om ze te gebieden, want inderdaad, niets kon schoner of aandoenlijker wezen. Geen argument werd terzijde gelaten, alles is in goede orde geschikt en op even juiste als aandoenlijke wijze uitgedrukt, en met zoveel kracht van natuurlijke welsprekendheid, als niet licht geëvenaard kan worden.
1. Zij spreekt tot hem met de eerbied, die aan zo groot en goed een man toekomt, noemt hem telkens en nogmaals: mijn heer, om aldus goed te maken wat haar echtgenoot misdaan had in zijn zeggen: Wie is David? Zij verwijt hem zijn drift en toorn niet hoewel hij verdiende er om bestraft te worden, ook zegt zij hem niet, hoe slecht dit voegde aan zijn aard en karakter, maar doet haar best om hem zachter te stemmen en hem tot een betere gezindheid te brengen niet twijfelende, of zijn eigen consciëntie zal er hem dan over aanklagen.
2. Zij neemt de schuld van de slechte behandeling, die zijn boden hadden ondervonden op zich: Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, 1 Samuel 25:24. Indien gij vertoornd wilt zijn, zo wees vertoornd op mij, veeleer dan op mijn arme echtgenoot, en Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding, 1 Samuel 25:28.
Vrekkige lieden bekommeren er zich niet om, dat anderen om hun fouten moeten lijden. Abigail toonde hier de oprechtheid en kracht van haar huwelijksliefde en haar bezorgdheid voor haar gezin. Nabal mocht wezen wat hij wilde, hij was haar echtgenoot. 3. Zij verontschuldigt de fout van haar man door haar toe te schrijven aan zijn natuurlijke zwakheid en gebrek aan verstand, 1 Samuel 25:23.
Mijn heer lette toch niet op zijn ruwheid en slechte manieren, want die zijn hem nu eenmaal eigen. Het is niet de eerste maal, dat hij zich zo lomp en vrekkig heeft gedragen, hij moet er mee geboren zijn, want het is gebrek aan verstand, Nabal is zijn naam, (wat een dwaas betekent) en dwaasheid is bij hem.
Het is dus de schuld van zijn dwaasheid, niet van zijn kwaadwilligheid. Hij is onnozel, niet boosaardig. Vergeef hem, want hij weet niet wat hij doet." Wat zij zei was maar al te waar, en zij zei het om zijn fout te verschonen en zijn verderf te voorkomen, anders zou zij er niet wel aan gedaan hebben om haar man in zulke slechte kleuren te schilderen, wiens fouten en gebreken zij moest trachten te bedekken, maar van wie zij geen kwaad moest spreken.
4. Zij voert aan dat zij onkundig was van het geval. en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt", 1 Samuel 25:25, anders zouden zij een beter antwoord hebben gehad, en niet met ledige handen zijn teruggekeerd, " hiermede te kennen gevende dat haar man wel dwaas was, en ongeschikt om zelf zijn zaken te besturen, maar toch wijs genoeg was om zich door haar te laten leiden en haar raad te volgen.
5. Zij neemt aan dat zij haar doel reeds heeft bereikt, misschien aan de uitdrukking van Davids gelaat bemerkende dat hij reeds van zin begon te veranderen, 1 Samuel 25:26. Het is de HEERE, Die u verhinderd heeft te komen met bloedstorting".
Zij steunt niet op haar eigen redenering, maar op Gods genade om hem te verzachten, en twijfelt niet of die genade zal krachtige werking in hem doen, en nu: dat als Nabal worden uw vijanden, dat is: als gij aflaat van uzelf te wreken, dan zal God u ongetwijfeld op hem wreken, zoals Hij u wreken zal op al uw vijanden."
Of wel, het geeft te kennen dat het beneden hem was om wraak te oefenen aan zo zwak en onmachtig een vijand als Nabal was, die, gelijk hij hem geen goed wilde doen, hem ook geen kwaad kon doen, want hij behoefde betreffende zijn vijanden niets anders te wensen, dan dat zij even onmachtig zijn om hem tegen te staan als Nabal was.
Misschien doelt zij op zijn kort tevoren sparen van Saul, toen hij hem in zijn macht had.
"Hebt gij u er van onthouden om u te wreken op die leeuw, die u zocht te verslinden, en zult gij het broed vergieten van die hond, die u slechts kan aanblaffen?" De blote vermelding van hetgeen hij op het punt was te doen, namelijk bloed te vergieten om zich te wreken, was genoeg om op zo'n teder, Godvruchtig gemoed als dat van David invloed te oefenen, en uit zijn antwoord, 1 Samuel 25:33, blijkt dat hij er door getroffen was.
6. Zij biedt hem het geschenk aan, dat zij had medegebracht, maar spreekt er van als onwaardig om door David aangenomen te worden en daarom verlangt zij dat het gegeven worde aan den jongelingen, die mijns heren voetstappen nawandelen, 1 Samuel 25:27, inzonderheid aan de tien, die zijn boden waren geweest bij Nabal, en die zo ruw door hem werden behandeld. 7. Zij looft David voor de goede diensten die hij tegen de gemene vijand van het land had bewezen, en zij hoopte dat hij zijn roem wegens die grote daden niet zou benevelen door een persoonlijke wraakoefening. mijn heer de oorlogen des HEEREN oorloogt, tegen de Filistijnen, en daarom zal hij het aan God overlaten om zijn strijd te strijden tegen hen, die hem beledigen, geen kwaad is bij u gevonden is van uw dagen af, 1 Samuel 25:28.
Gij hebt nog nooit aan een uwer landgenoten onrecht gedaan, (al zijt gij ook vervolgd als een verrader) en daarom zult gij nu niet beginnen, zult gij niets doen dat door Saul gebruikt kan worden om zijn boosaardigheid tegen u te rechtvaardigen."
8. Zij voorzegt de heerlijke uitkomst van zijn tegenwoordige moeilijkheden. "Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God" 1 Samuel 25:29 , (uit eerbied voor zijn tegenwoordige hoedanigheid als koning, noemt zij Saul niet) "maar gij behoeft niet met zo scherpe achterdocht een oog op iedereen te zien, die u beledigt, want al die stormen, die u thans ontrusten, zullen weldra voorbij zijn." Zij zegt het met verzekerdheid:
a. Dat God hem veilig zal bewaren: de ziel mijns heren zal ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God, dat is: God zal uw ziel in het leven behouden (zoals de uitdrukking is in Psalms 66:9, zoals wij de dingen vasthouden, die saamgebonden zijn, of die ons kostelijk zijn, Psalms 116:15.
Uwe ziel zal als een schat opgelegd worden in de schatkamer des levens, zo heeft het de Chaldeer, onder slot en grendel, zoals onze schatten bewaard worden. Gij zult onder de bijzondere bescherming van Gods voorzienigheid zijn." Het bundeltje der levenden bij de HEERE, uw God, want in Zijn hand is onze adem en zijn onze tijden.
Diegenen zijn veilig en kunnen gerust zijn, die Hem tot hun beschermer hebben. De Joden verstaan dit niet alleen van het tegenwoordige leven, maar ook van het toekomende leven, namelijk van de zaligheid van de afgescheiden zielen, en daarom gebruiken zij het gemeenlijk als een opschrift op hun grafstenen. Hier hebben wij het lichaam neergelegd, maar vertrouwen dat de ziel ingebonden is in het bundeltje van de levenden bij de HEERE, onze God. Daar is zij veilig, terwijl het stof des lichaams verstrooid wordt.
b. Dat God hem de overwinning kon geven over zijn vijanden. Hun zielen zal Hij uitslingeren, 1 Samuel 25:29. De steen is ingebonden in de slinger maar met het doel om hem er weer uit te slingeren, zo zullen de zielen van de Godvruchtigen saamgebonden worden als koren voor de korenschuur, maar de zielen van de goddelozen als onkruid voor het vuur.
c. Dat God hem vestigen zal in rijkdom en macht, want de HEERE zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken, 1 Samuel 25:28.
En geen vijand, die gij hebt, zal dit kunnen verhinderen, daarom "vergeef de overtreding", dat is: "betoon barmhartigheid, zoals gij hoopt barmhartigheid te zullen vinden". God zal u groot maken, en het is de roem van grote mannen overtredingen voorbij te zien. 9. Zij wenst dat hij zal bedenken hoeveel lieflijker en aangenamer het hem zijn zal bij de herinnering dat hij deze belediging heeft vergeven, dan haar te hebben gewroken, 1 Samuel 25:30, 1 Samuel 25:31. Zij heeft dit argument voor het laatst bewaard, als een argument, dat bij zo goed een man grote kracht zal hebben, dat hij, hoe minder hij toegeeft aan zijn hartstocht, hoe meer hij met zijn eigen vrede te rade gaat en met de rust van zijn geweten, waar ieder verstandig man voor zal zorgen.
a. Zij kan niet anders denken dan dat het hem, als hij zichzelf wreekt, later een grote smart en een overtreding des harten zal zijn. Velen hebben in drift datgene gedaan, dat zij later duizendmaal gewenst hebben ongedaan te kunnen maken. Het zoet van de wraak wordt spoedig in bitterheid verkeerd.
b. Zij vertrouwt dat, zo hij die belediging voorbijziet, het hem later geen smart zal zijn, maar dat het hem integendeel een grote voldoening zal wezen, dat zijn wijsheid en genade de bovenhand hebben gehad over zijn hartstocht. Als wij in verzoeking zijn om te zondigen, dan moeten wij bedenken hoe het ons bij de herinnering er aan te moede zal zijn. Laat ons toch nooit iets doen, dat onze consciëntie ons later verwijten zal, en waarop wij met leedwezen terug moeten zien.
Eindelijk. Zij beveelt zich aan in zijn gunst. als de HEERE mijn heer weldoen zal, zo zult gij uwer dienstmaagd gedenken, 1 Samuel 25:31, als een, die u teruggehouden heeft van uw eer te bezwalken, uw geweten te ontrusten, een smet te werpen op uw geschiedenis." Wij hebben reden diegenen te gedenken, die het middel zijn geweest om ons terug te houden van zonde.
Verzen 18-31
1 Samuël 25:18-31Wij hebben hier een bericht van Abigails verstandige maatregelen om haar man en haar gezin te bewaren voor het verderf, dat over hen ging komen, en wij bevinden dat zij haar taak bewonderenswaardig goed volbracht heeft, geheel in overeenstemming met haar karakter. De hartstocht van dwazen doet in korten tijd breuken ontstaan, die de wijzen met al hun wijsheid slechts met grote moeite kunnen genezen.
Het is moeilijk te zeggen of Abigail ongelukkiger was in zo'n man te hebben of Nabal gelukkiger was in zo'n vrouw te bezitten. "Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren", Proverbs 12:4 , om hem te beschermen, zowel als te versieren, zij doet hem goed en geen kwaad. In een geval als dit was wijsheid beter dan krijgswapens.
I. Het was haar wijsheid, dat zij wat zij deed haastig deed en zonder uitstel, zij haastte zich, 1 Samuel 25:18. Het was geen tijd van beuzelen of dralen, toen alles in gevaar was. Zij, "die begeren hetgeen tot vrede dient", moeten gezanten zenden, als de vijand nog verre is, Luke 14:32.
II. Het was haar wijsheid, dat zij zelf deed wat zij deed, omdat zij, een vrouw zijnde van veel beleid en grote handigheid, die dingen beter dan enigerlei dienstknecht kon schikken en in orde brengen. De deugdelijke huisvrouw beschouwt de gangen van haar huis, en laat niet alles op anderen aankomen.
Nabal was op tweeërlei wijze hard en lomp geweest tegen Davids boden, en in hen jegens David zelf en nu moet Abigail die fouten van haar echtgenoot zien goed te maken.
a. Hij had hun de levensmiddelen geweigerd om welke zij gevraagd hebben.
b. Hij had beledigende woorden tot hen gesproken.
1. Door een zeer mild geschenk maakt Abigail zijn weigering van hun verzoek goed. Indien Nabal hun het eerste wat hem voor de hand kwam gegeven had, zij zouden dankbaar zijn heengegaan, maar Abigail bereidt het beste wat zij in huis had, en in ruime overvloed, 1 Samuel 25:11, overeenkomstig het gebruik aller lijden.
Niet slechts tweehonderd broden en vijf toebereide schapen, maar honderd stukken rozijnen en tweehonderd klompen vijgen, die hun tot dessert dienden.
Nabal gunde hun geen water, maar zij nam twee lederzakken wijns, legde al die levensmiddelen op haar ezels en zond ze vooruit, want: "een gift in het verborgene houdt den toorn onder, en een geschenk in den schoot de sterke grimmigheid", Proverbs 21:14.
Jakob heeft er Ezau mee bevredigd. Als "eens gierigaards ganse gereedschap is kwaad, hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het recht, als de arme spreekt", en verliest er niets bij, Isaiah 32:7, Isaiah 32:8 "Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden". Abigail heeft niet slechts wettig, maar loffelijk over al dit goed van haar man beschikt, zonder zijn voorkennis, zelfs toen zij reden had te denken dat hij, zo hij het geweten had, er niet in toegestemd zou hebben, omdat zij het niet deed om aan haar eigen hoogmoed of ijdelheid te voldoen, maar ter noodzakelijke bescherming van hem en zijn gezin, dat anders onvermijdelijk te gronde zou zijn gegaan.
Echtgenoten hebben tot beider welzijn en voordeel een gemeenschappelijk belang in hun wereldlijke bezittingen, maar indien de een het goed verkwist, of het op onbehoorlijke wijze gebruikt, dan berooft hij de ander.
2. Door een zeer beleefde en voorkomende houding, en een bekoorlijke toespraak maakt zij de beledigende woorden goed, die Nabal tot hen gericht heeft.
Zij ontmoette David op de weg, toen hij vol van toorn was en Nabals verderf in de zin had, 1 Samuel 25:20, maar met alle mogelijke uitdrukkingen van beleefdheid en achting vraagt zij ootmoedig om zijn gunst en bidt zij hem om de belediging voorbij te zien.
Haar houding was zeer onderdanig, zij boog zich ter aarde, 1 Samuel 25:23, En zij viel aan zijn voeten en zeide: Och mijn heer, mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de woorden uwer dienstmaagd, 1 Samuel 25:24..
Onderworpenheid doet grote beledigingen voorbijzien. Zij stelt zich in de plaats en houding van een boetvaardige en een smekeling, en schaamde zich dit niet, nu het tot welzijn was van haar huis, al was het ook in de tegenwoordigheid van haar eigen dienstknechten en van Davids krijgsvolk. Ootmoedig verzoekt zij David haar gehoor te verlenen: laat toch uw dienstmaagd voor uw oren spreken. Maar zij behoefde niet aldus om zijn aandacht en zijn geduld te vragen, wat zij zei volstond om ze te gebieden, want inderdaad, niets kon schoner of aandoenlijker wezen. Geen argument werd terzijde gelaten, alles is in goede orde geschikt en op even juiste als aandoenlijke wijze uitgedrukt, en met zoveel kracht van natuurlijke welsprekendheid, als niet licht geëvenaard kan worden.
1. Zij spreekt tot hem met de eerbied, die aan zo groot en goed een man toekomt, noemt hem telkens en nogmaals: mijn heer, om aldus goed te maken wat haar echtgenoot misdaan had in zijn zeggen: Wie is David? Zij verwijt hem zijn drift en toorn niet hoewel hij verdiende er om bestraft te worden, ook zegt zij hem niet, hoe slecht dit voegde aan zijn aard en karakter, maar doet haar best om hem zachter te stemmen en hem tot een betere gezindheid te brengen niet twijfelende, of zijn eigen consciëntie zal er hem dan over aanklagen.
2. Zij neemt de schuld van de slechte behandeling, die zijn boden hadden ondervonden op zich: Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, 1 Samuel 25:24. Indien gij vertoornd wilt zijn, zo wees vertoornd op mij, veeleer dan op mijn arme echtgenoot, en Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding, 1 Samuel 25:28.
Vrekkige lieden bekommeren er zich niet om, dat anderen om hun fouten moeten lijden. Abigail toonde hier de oprechtheid en kracht van haar huwelijksliefde en haar bezorgdheid voor haar gezin. Nabal mocht wezen wat hij wilde, hij was haar echtgenoot. 3. Zij verontschuldigt de fout van haar man door haar toe te schrijven aan zijn natuurlijke zwakheid en gebrek aan verstand, 1 Samuel 25:23.
Mijn heer lette toch niet op zijn ruwheid en slechte manieren, want die zijn hem nu eenmaal eigen. Het is niet de eerste maal, dat hij zich zo lomp en vrekkig heeft gedragen, hij moet er mee geboren zijn, want het is gebrek aan verstand, Nabal is zijn naam, (wat een dwaas betekent) en dwaasheid is bij hem.
Het is dus de schuld van zijn dwaasheid, niet van zijn kwaadwilligheid. Hij is onnozel, niet boosaardig. Vergeef hem, want hij weet niet wat hij doet." Wat zij zei was maar al te waar, en zij zei het om zijn fout te verschonen en zijn verderf te voorkomen, anders zou zij er niet wel aan gedaan hebben om haar man in zulke slechte kleuren te schilderen, wiens fouten en gebreken zij moest trachten te bedekken, maar van wie zij geen kwaad moest spreken.
4. Zij voert aan dat zij onkundig was van het geval. en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt", 1 Samuel 25:25, anders zouden zij een beter antwoord hebben gehad, en niet met ledige handen zijn teruggekeerd, " hiermede te kennen gevende dat haar man wel dwaas was, en ongeschikt om zelf zijn zaken te besturen, maar toch wijs genoeg was om zich door haar te laten leiden en haar raad te volgen.
5. Zij neemt aan dat zij haar doel reeds heeft bereikt, misschien aan de uitdrukking van Davids gelaat bemerkende dat hij reeds van zin begon te veranderen, 1 Samuel 25:26. Het is de HEERE, Die u verhinderd heeft te komen met bloedstorting".
Zij steunt niet op haar eigen redenering, maar op Gods genade om hem te verzachten, en twijfelt niet of die genade zal krachtige werking in hem doen, en nu: dat als Nabal worden uw vijanden, dat is: als gij aflaat van uzelf te wreken, dan zal God u ongetwijfeld op hem wreken, zoals Hij u wreken zal op al uw vijanden."
Of wel, het geeft te kennen dat het beneden hem was om wraak te oefenen aan zo zwak en onmachtig een vijand als Nabal was, die, gelijk hij hem geen goed wilde doen, hem ook geen kwaad kon doen, want hij behoefde betreffende zijn vijanden niets anders te wensen, dan dat zij even onmachtig zijn om hem tegen te staan als Nabal was.
Misschien doelt zij op zijn kort tevoren sparen van Saul, toen hij hem in zijn macht had.
"Hebt gij u er van onthouden om u te wreken op die leeuw, die u zocht te verslinden, en zult gij het broed vergieten van die hond, die u slechts kan aanblaffen?" De blote vermelding van hetgeen hij op het punt was te doen, namelijk bloed te vergieten om zich te wreken, was genoeg om op zo'n teder, Godvruchtig gemoed als dat van David invloed te oefenen, en uit zijn antwoord, 1 Samuel 25:33, blijkt dat hij er door getroffen was.
6. Zij biedt hem het geschenk aan, dat zij had medegebracht, maar spreekt er van als onwaardig om door David aangenomen te worden en daarom verlangt zij dat het gegeven worde aan den jongelingen, die mijns heren voetstappen nawandelen, 1 Samuel 25:27, inzonderheid aan de tien, die zijn boden waren geweest bij Nabal, en die zo ruw door hem werden behandeld. 7. Zij looft David voor de goede diensten die hij tegen de gemene vijand van het land had bewezen, en zij hoopte dat hij zijn roem wegens die grote daden niet zou benevelen door een persoonlijke wraakoefening. mijn heer de oorlogen des HEEREN oorloogt, tegen de Filistijnen, en daarom zal hij het aan God overlaten om zijn strijd te strijden tegen hen, die hem beledigen, geen kwaad is bij u gevonden is van uw dagen af, 1 Samuel 25:28.
Gij hebt nog nooit aan een uwer landgenoten onrecht gedaan, (al zijt gij ook vervolgd als een verrader) en daarom zult gij nu niet beginnen, zult gij niets doen dat door Saul gebruikt kan worden om zijn boosaardigheid tegen u te rechtvaardigen."
8. Zij voorzegt de heerlijke uitkomst van zijn tegenwoordige moeilijkheden. "Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God" 1 Samuel 25:29 , (uit eerbied voor zijn tegenwoordige hoedanigheid als koning, noemt zij Saul niet) "maar gij behoeft niet met zo scherpe achterdocht een oog op iedereen te zien, die u beledigt, want al die stormen, die u thans ontrusten, zullen weldra voorbij zijn." Zij zegt het met verzekerdheid:
a. Dat God hem veilig zal bewaren: de ziel mijns heren zal ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij den HEERE, uw God, dat is: God zal uw ziel in het leven behouden (zoals de uitdrukking is in Psalms 66:9, zoals wij de dingen vasthouden, die saamgebonden zijn, of die ons kostelijk zijn, Psalms 116:15.
Uwe ziel zal als een schat opgelegd worden in de schatkamer des levens, zo heeft het de Chaldeer, onder slot en grendel, zoals onze schatten bewaard worden. Gij zult onder de bijzondere bescherming van Gods voorzienigheid zijn." Het bundeltje der levenden bij de HEERE, uw God, want in Zijn hand is onze adem en zijn onze tijden.
Diegenen zijn veilig en kunnen gerust zijn, die Hem tot hun beschermer hebben. De Joden verstaan dit niet alleen van het tegenwoordige leven, maar ook van het toekomende leven, namelijk van de zaligheid van de afgescheiden zielen, en daarom gebruiken zij het gemeenlijk als een opschrift op hun grafstenen. Hier hebben wij het lichaam neergelegd, maar vertrouwen dat de ziel ingebonden is in het bundeltje van de levenden bij de HEERE, onze God. Daar is zij veilig, terwijl het stof des lichaams verstrooid wordt.
b. Dat God hem de overwinning kon geven over zijn vijanden. Hun zielen zal Hij uitslingeren, 1 Samuel 25:29. De steen is ingebonden in de slinger maar met het doel om hem er weer uit te slingeren, zo zullen de zielen van de Godvruchtigen saamgebonden worden als koren voor de korenschuur, maar de zielen van de goddelozen als onkruid voor het vuur.
c. Dat God hem vestigen zal in rijkdom en macht, want de HEERE zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken, 1 Samuel 25:28.
En geen vijand, die gij hebt, zal dit kunnen verhinderen, daarom "vergeef de overtreding", dat is: "betoon barmhartigheid, zoals gij hoopt barmhartigheid te zullen vinden". God zal u groot maken, en het is de roem van grote mannen overtredingen voorbij te zien. 9. Zij wenst dat hij zal bedenken hoeveel lieflijker en aangenamer het hem zijn zal bij de herinnering dat hij deze belediging heeft vergeven, dan haar te hebben gewroken, 1 Samuel 25:30, 1 Samuel 25:31. Zij heeft dit argument voor het laatst bewaard, als een argument, dat bij zo goed een man grote kracht zal hebben, dat hij, hoe minder hij toegeeft aan zijn hartstocht, hoe meer hij met zijn eigen vrede te rade gaat en met de rust van zijn geweten, waar ieder verstandig man voor zal zorgen.
a. Zij kan niet anders denken dan dat het hem, als hij zichzelf wreekt, later een grote smart en een overtreding des harten zal zijn. Velen hebben in drift datgene gedaan, dat zij later duizendmaal gewenst hebben ongedaan te kunnen maken. Het zoet van de wraak wordt spoedig in bitterheid verkeerd.
b. Zij vertrouwt dat, zo hij die belediging voorbijziet, het hem later geen smart zal zijn, maar dat het hem integendeel een grote voldoening zal wezen, dat zijn wijsheid en genade de bovenhand hebben gehad over zijn hartstocht. Als wij in verzoeking zijn om te zondigen, dan moeten wij bedenken hoe het ons bij de herinnering er aan te moede zal zijn. Laat ons toch nooit iets doen, dat onze consciëntie ons later verwijten zal, en waarop wij met leedwezen terug moeten zien.
Eindelijk. Zij beveelt zich aan in zijn gunst. als de HEERE mijn heer weldoen zal, zo zult gij uwer dienstmaagd gedenken, 1 Samuel 25:31, als een, die u teruggehouden heeft van uw eer te bezwalken, uw geweten te ontrusten, een smet te werpen op uw geschiedenis." Wij hebben reden diegenen te gedenken, die het middel zijn geweest om ons terug te houden van zonde.
Verzen 32-35
1 Samuël 25:32-35"Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud", Proverbs 25:12.
Abigail was een wijze bestrafster van Davids drift, en hij leende een horend oor aan de bestraffing, overeenkomstig zijn eigen grondbeginsel, Psalms 141:1 : "De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn". Nooit werd zo'n vermaning beter gegeven, of beter aangenomen.
1. David dankt God, dat Hij hem zo'n gelukkige belemmering gezonden heeft op een zondigen weg, 1 Samuel 25:32. Gezegend zij de HEERE, de God Israëls, die u te dezen dage mij tegemoet gezonden heeft! God moet erkend worden in al de goedheid en weldadigheid, die onze vrienden ons naar ziel en lichaam bewijzen.
In wie het zij, die ons tegemoet komt met raad, leiding, vertroosting, waarschuwing of tijdige bestraffing, wij moeten God zien, die hem zendt. Wij behoren zeer dankbaar te wezen voor die gelukkige leidingen van Gods voorzienigheid die het middel zijn om ons terug te houden van zonde.
2. Hij betuigt Abigail dank, omdat zij zich zo te juister tijd kwam stellen tussen hem en het kwaad, dat hij ging doen. En gezegend zij uw raad, en gezegend zijt gij, 1 Samuel 25:33. De meeste mensen achten het voldoende, dat zij geduldig bestraffing aanhoren, maar wij ontmoeten weinigen, die haar in dank aannemen en hen zullen loven, die ze hun geeft, en haar aannemer als een gunst. Abigail was er niet meer verheugd om, dat zij het middel was geweest om haar man en haar gezin van de dood te redden, dan David zich verheugde, dat zij het middel was geweest om hem en zijn mannen voor zonde te bewaren.
3. Hij scheen zeer onder de indruk van het grote gevaar, waarin hij geweest is, hetgeen de zegen van zijn redding nog verhoogde.
a. Hij spreekt van die zonde, als zijnde zeer groot. Hij is gekomen om bloed te vergieten, een zonde, waarvan hij een grote afschuw had getuige zijn gebed: Verlos mij van bloedschulden. Hij was gekomen, om zich met zijn eigen hand te wreken, 1 Samuel 25:33,, en dat is zich op Gods troon te plaatsen, die gezegd heeft: "ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods", Isaiah 35:4.
Hoe snoder een zonde is, hoe groter de genade is, die er ons van terughoudt. Hij schijnt het kwaad van zijn voornemen hiermede te verzwaren, dat het een kwaad zou zijn geweest voor zo wijs en goed een vrouw als Abigail was, het is zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, Die mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen 1 Samuel 25:34. Of misschien heeft hij op het eerste gezicht van Abigail de bewustheid gehad van haar kwaad te willen doen, omdat zij hem poogde tegen te staan, en daarom acht hij het een grote genade, dat God hem geduld heeft gegeven om haar aan te horen.
b. Hij zegt dat het gevaar van te vallen in die zonde zeer nabij was, ten ware dat gij u gehaast hadt, de bloedige daad zou volbracht zijn geworden. Hoe naderbij wij waren om een zonde te bedrijven, hoe groter genade het is, dat wij er tijdig van teruggehouden werden. "Bijna uitgeweken", Psalms 73:2, en toch staande gehouden. 4. Hij zond haar weg met een antwoord des vredes, 1 Samuel 25:35. Hij erkent zich overwonnen door haar welsprekendheid, ik heb naar uw stem gehoord, en zal mijn voorgenomen wraak niet volvoeren, want ik heb uw aangezicht aangenomen, ik heb een welbehagen in u en hetgeen gij gezegd hebt."
Wijze en goede mensen zullen naar rede luisteren en er zich doorlaten leiden, al komt zij ook tot hen door personen, die in alle opzichten hun minderen zijn, en al is ook hun drift gaande gemaakt en hun gemoed getergd. Eden kunnen ons niet verbinden tot hetgeen zondig is. David had plechtig de dood gezworen van Nabal, hij deed kwaad met dit te zweren, maar hij zou erger gedaan hebben met zijn eed te houden.
Een verstandige en getrouwe bestraffing wordt dikwijls beter opgenomen, en heeft een betere uitwerking, dan wij verwachten, "Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden", Proverbs 28:23.
Verzen 32-35
1 Samuël 25:32-35"Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud", Proverbs 25:12.
Abigail was een wijze bestrafster van Davids drift, en hij leende een horend oor aan de bestraffing, overeenkomstig zijn eigen grondbeginsel, Psalms 141:1 : "De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn". Nooit werd zo'n vermaning beter gegeven, of beter aangenomen.
1. David dankt God, dat Hij hem zo'n gelukkige belemmering gezonden heeft op een zondigen weg, 1 Samuel 25:32. Gezegend zij de HEERE, de God Israëls, die u te dezen dage mij tegemoet gezonden heeft! God moet erkend worden in al de goedheid en weldadigheid, die onze vrienden ons naar ziel en lichaam bewijzen.
In wie het zij, die ons tegemoet komt met raad, leiding, vertroosting, waarschuwing of tijdige bestraffing, wij moeten God zien, die hem zendt. Wij behoren zeer dankbaar te wezen voor die gelukkige leidingen van Gods voorzienigheid die het middel zijn om ons terug te houden van zonde.
2. Hij betuigt Abigail dank, omdat zij zich zo te juister tijd kwam stellen tussen hem en het kwaad, dat hij ging doen. En gezegend zij uw raad, en gezegend zijt gij, 1 Samuel 25:33. De meeste mensen achten het voldoende, dat zij geduldig bestraffing aanhoren, maar wij ontmoeten weinigen, die haar in dank aannemen en hen zullen loven, die ze hun geeft, en haar aannemer als een gunst. Abigail was er niet meer verheugd om, dat zij het middel was geweest om haar man en haar gezin van de dood te redden, dan David zich verheugde, dat zij het middel was geweest om hem en zijn mannen voor zonde te bewaren.
3. Hij scheen zeer onder de indruk van het grote gevaar, waarin hij geweest is, hetgeen de zegen van zijn redding nog verhoogde.
a. Hij spreekt van die zonde, als zijnde zeer groot. Hij is gekomen om bloed te vergieten, een zonde, waarvan hij een grote afschuw had getuige zijn gebed: Verlos mij van bloedschulden. Hij was gekomen, om zich met zijn eigen hand te wreken, 1 Samuel 25:33,, en dat is zich op Gods troon te plaatsen, die gezegd heeft: "ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods", Isaiah 35:4.
Hoe snoder een zonde is, hoe groter de genade is, die er ons van terughoudt. Hij schijnt het kwaad van zijn voornemen hiermede te verzwaren, dat het een kwaad zou zijn geweest voor zo wijs en goed een vrouw als Abigail was, het is zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, Die mij verhinderd heeft, van u kwaad te doen 1 Samuel 25:34. Of misschien heeft hij op het eerste gezicht van Abigail de bewustheid gehad van haar kwaad te willen doen, omdat zij hem poogde tegen te staan, en daarom acht hij het een grote genade, dat God hem geduld heeft gegeven om haar aan te horen.
b. Hij zegt dat het gevaar van te vallen in die zonde zeer nabij was, ten ware dat gij u gehaast hadt, de bloedige daad zou volbracht zijn geworden. Hoe naderbij wij waren om een zonde te bedrijven, hoe groter genade het is, dat wij er tijdig van teruggehouden werden. "Bijna uitgeweken", Psalms 73:2, en toch staande gehouden. 4. Hij zond haar weg met een antwoord des vredes, 1 Samuel 25:35. Hij erkent zich overwonnen door haar welsprekendheid, ik heb naar uw stem gehoord, en zal mijn voorgenomen wraak niet volvoeren, want ik heb uw aangezicht aangenomen, ik heb een welbehagen in u en hetgeen gij gezegd hebt."
Wijze en goede mensen zullen naar rede luisteren en er zich doorlaten leiden, al komt zij ook tot hen door personen, die in alle opzichten hun minderen zijn, en al is ook hun drift gaande gemaakt en hun gemoed getergd. Eden kunnen ons niet verbinden tot hetgeen zondig is. David had plechtig de dood gezworen van Nabal, hij deed kwaad met dit te zweren, maar hij zou erger gedaan hebben met zijn eed te houden.
Een verstandige en getrouwe bestraffing wordt dikwijls beter opgenomen, en heeft een betere uitwerking, dan wij verwachten, "Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden", Proverbs 28:23.
Verzen 36-44
1 Samuël 25:36-44Thans hebben wij Nabals dood en Abigails bruiloft bij te wonen.
I. Nabals dood. De apostel spreekt van sommigen, die "tweemaal verstorven zijn", Judas: 12. Hier hebben wij Nabal "driemaal" verstorven, hoewel hij nog pas wonderbaarlijk voor Davids zwaard was behoed, en van zo groot een dood verlost was, want de bewaring van goddeloze mensen is slechts een bewaren van hen voor zwaardere slagen van de toorn Gods. Hier is:
1. Nabal dood in dronkenschap, 1 Samuel 25:26. Abigail kwam thuis, het schijnt dat hij zoveel lieden om zich heen had, en door zo grote overvloed was omringd, dat hij noch haar, noch de levensmiddelen die zij David gebracht heeft, heeft gemist. Zij vond hem temidden van zijn vrolijkheid, weinig denkende hoe nabij zijn verderf hij was door iemand die hij dwaselijk tot zijn vijand had gemaakt. Zondaren zijn dikwijls het meest gerust als zij het meest in gevaar zijn, en het verderf aan de deur is.
Merk op:
a. Hoe buitensporig hij was in het onthaal van zijn gezelschap. Hij had een maaltijd in zijn huis als eens konings maaltijd, zo prachtig en zo overvloedig, hoewel zijn gasten slechts zijn schaapscheerders waren.
Deze overvloed zou geoorloofd kunnen zijn, indien hij had bedacht waarvoor God hem zijn bezitting had gegeven, niet om er een groot aanzien door te hebben, maar om er goed mee te doen.
Het is iets geheel gewoons, dat zij, die het karigst zijn waar het werken van Godsvrucht of barmhartigheid geldt, het meest verkwistend zijn, als het geldt aan hun eigen grillen of boze lusten te voldoen.
Aan God en Zijn armen wordt een penningske misgund, maar om een schoon gelaat te tonen naar het vlees, wordt het goud uit de beurs verkwist.
Indien Nabal niet had beantwoord aan zijn naam, hij zou nooit zo gerust en vrolijk hebben kunnen zijn v r hij onderzocht had of hij wel veilig was voor Davids toorn, maar zo dwaas zijn vleselijkgezinde mensen, zegt bisschop Hall, dat zij zich aan hun genoegens overgeven, eer zij er voor hebben zorggedragen om vrede te hebben met God.
b. Hoe dwaas hij was in het toegeven aan zijn dierlijke lusten:
Nabal was zeer dronken. Een teken, dat hij Nabal, een dwaas was, dat hij zijn overvloed niet kon gebruiken zonder hem te misbruiken, niet met zijn vrienden vrolijk kon zijn zonder zich tot een beest te maken.
Er is geen stelliger teken dat een man weinig verstard heeft, en geen zekerder middel om het weinige dat hij heeft ten verderve te brengen dan overmatig drinken. Nabal, die nooit dacht te weinig te kunnen uitgeven voor liefdadige doeleinden heeft nooit gedacht dat hij te veel kon uitgeven voor weelde en overdaad. Abigail, hem in die toestand vindende, (en die hem omgaven waarschijnlijk in weinig betere toestand, daar de heer des huizes hun zo slecht een voorbeeld gaf) had zij genoeg te doen om in het verwarde huisgezin de orde een weinig te herstellen, maar zei aan Nabal niets van hetgeen zij gedaan had met betrekking tot David, niets van zijn dwaasheid om David tot toorn te verwekken, noch van zijn redding, want dronken zijnde, was hij niet instaat om naar rede te luisteren.
Goede raad te geven aan hen, die dronken zijn, dat is paarlen voor de zwijnen te werpen. Het is beter te wachten totdat zij weer sober zijn.
2. Nabal dood in droefgeestigheid, 1 Samuel 25:37. Toen hij de volgende morgen een weinig tot zichzelf was gekomen, zei zijn vrouw hem, dat hij zijn gezin door zijn lompheid bijna in het verderf heeft gestort, en dat zij met grote moeite tussenbeiden was getreden om het te verhinderen, en Toen bestierf zijn hart in het binnenste van hem, en hij werd als een steen.
Sommigen opperen de mening, dat de onkosten, die gemaakt waren om David te bevredigen in het geschenk, dat Abigail hem bracht, hem het hart hebben gebroken, maar het schijnt veeleer dat het besef dat hij nu kreeg van het gevaar, waaraan hij zo ternauwernood was ontkomen, hem in die ontsteltenis heeft doen komen, hem zo heeft aangegrepen dat hij er zich niet van kon herstellen.
Hij werd naargeestig, sprak weinig, was beschaamd over zijn dwaasheid tegenover de wijsheid van zijn vrouw. Hoe is hij veranderd! Gisteravond was zijn hart vrolijk van de wijn, vanmorgen is hij als een steen, zo bedrieglijk zijn vleselijke genoegens, zo voorbijgaand is het lachen van de dwaas, het laatste van die blijdschap is droefheid.
Dronkaards zijn soms treurig, als zij nadenken over hun dwaasheid. Blijdschap in God maakt het hart altijd licht. Abigail heeft door haar wijze redeneringen Nabal nooit tot bekering kunnen brengen, maar door haar getrouwe bestraffing brengt zij hem nu tot wanhoop.
3. Nabal ten laatste in werkelijkheid dood. Omtrent na tien dagen, zolang onder die druk en die pijn geweest zijnde, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf , 1 Samuel 25:38, en het schijnt dat hij nooit meer zijn hoofd heeft opgehouden.
Het is rechtvaardig in God, zegt bisschop Hall dat zij, die leven zonder genade, sterven zonder vertroosting, en wij kunnen ook niets beters verwachten als wij voortgaan in onze zonden. Er wordt geen rouw bedreven over Nabal, hij ging heen zonder betreurd te zijn, ieder wenste dat het land nooit groter verlies mocht lijden. Toen David de tijding vernam van zijn dood, heeft hij er God voor gedankt, 1 Samuel 25:39. Hij zegende God:
a. Omdat Hij hem bewaard heeft hem te doden. Gezegend zij de HEERE, die Zijn knecht heeft onthouden van het kwade. Hij was blij dat Nabal een natuurlijke dood gestorven is en niet door zijn hand. Wij moeten alle gelegenheden gebruiken om Gods goedheid jegens ons groot te maken, waarmee Hij ons voor zonde bewaard heeft.
b. Dat Hij het werk in Zijn eigen handen heeft genomen, en Davids eer had gewroken, hem niet ongestraft heeft gelaten, die hem beledigd had. Hierdoor zal zijn invloed worden bevestigd, en allen zullen ontzag voor hem hebben, als een man, voor wie God streed. c. Dat Hij hem en alle anderen hierdoor bemoedigd had om hun zaak aan God over te geven, als zij op de een of andere wijze geschaad of beledigd worden met de verzekering dat Hij hen op Zijn tijd recht zal laten wedervaren, zo zij stilzwijgen en het alles aan Hem overgeven.
II.Abigails huwelijk. David was zo bekoord door haar schoonheid en haar ongemene wijsheid en bekwaamheid, dat hij, na vernomen te hebben dat zij weduwe was haar zodra het betaamde zijn genegenheid voor haar bekendmaakte, 1 Samuel 25:39, niet twijfelende of zij, die zich zo goed een huisvrouw had betoond voor zo slecht een man als Nabal was, voor hem nog veel meer een goede echtgenote zou zijn, en haar achting voor hem opgemerkt hebbende, en haar vast geloof dat hij op de troon zal komen,
1. Liet hij door een gevolmachtigde om haar hand verzoeken, daar zijn zaken hem wellicht niet toelieten om zelf te komen.
2. Ontving zij zijn aanzoek met grote zedigheid en nederigheid, 1 Samuel 25:41, zichzelve die eer onwaardig achtende, maar zo'n eerbied voor hem hebbende, dat zij gaarne een van de geringste dienstmaagden wilde zijn in zijn gezin, om de voeten van zijn dienstknechten te wassen. Niemand is zo geschikt om verhoogd te worden, als zij, die zichzelf aldus kunnen vernederen.
3. Stemde zij in met het voorstel, vertrok met zijn boden, nam een gevolg mee overeenkomstig haar rang, en werd zij hem ter huisvrouw, 1 Samuel 25:42. Zij heeft hem zijn tegenwoordige moeilijkheden niet verweten, maar waardeerde hem:
a. Omdat zij wist, dat hij een zeer goed man was.
b. Omdat zij geloofde, dat hij ter bestemder tijd een zeer groot man zou worden, zij huwde hem in het geloof niet twijfelende of, hoewel hij thans geen huis bezat, waar hij haar durfde heenbrengen, Gods belofte aan hem ten laatste toch vervuld zou worden. Zo moeten zij, die zich met Christus verbinden, bereid zijn om thans met Hem te lijden, gelovende dat zij hiernamaals met Hem zullen heersen.
Eindelijk. Bij deze gelegenheid hebben wij een bericht van Davids vrouwen.
1. Een, die hij had verloren voordat hij Abigail huwde, Michal, Sauls dochter, zijn eerste vrouw, de huisvrouw van zijn jeugd, aan wie hij trouw gebleven zou zijn indien zij hem trouw was gebleven, maar Saul had haar aan een ander gegeven, 1 Samuel 25:44, ten teken van zijn misnoegen jegens hem, zijn betrekking als schoonvader van zich afwerpende.
2. Een andere, die hij behalve Abigail heeft gehuwd, 1 Samuel 25:43,
en-naar het schijnt-voordat hij haar huwde, want in 1 Samuel 27:3 wordt zij het eerst genoemd. David was vervoerd door de verdorven zeden van die tijd, maar vanaf het begin is het niet zo geweest, en zo is het ook nu niet, nu de Messias gekomen is en de tijd van de verbetering, Matthew 19:4, Matthew 19:5. Misschien is David doordat Saul hem van zijn enige wettige vrouw beroofd heeft, tot die onregelmatigheid gekomen, want is de band van de huwelijksliefde eens losgemaakt dan is het slechts zelden, dat hij weer toegehaald wordt.
Toen David zijn eerste vrouw niet kon behouden, dacht hij dat dit hem vrijstelde van zich aan de tweede te houden. Maar wij bedriegen ons als wij denken van de fouten van anderen een dekmantel te maken, om er onze eigen fouten mee te bedekken.
Verzen 36-44
1 Samuël 25:36-44Thans hebben wij Nabals dood en Abigails bruiloft bij te wonen.
I. Nabals dood. De apostel spreekt van sommigen, die "tweemaal verstorven zijn", Judas: 12. Hier hebben wij Nabal "driemaal" verstorven, hoewel hij nog pas wonderbaarlijk voor Davids zwaard was behoed, en van zo groot een dood verlost was, want de bewaring van goddeloze mensen is slechts een bewaren van hen voor zwaardere slagen van de toorn Gods. Hier is:
1. Nabal dood in dronkenschap, 1 Samuel 25:26. Abigail kwam thuis, het schijnt dat hij zoveel lieden om zich heen had, en door zo grote overvloed was omringd, dat hij noch haar, noch de levensmiddelen die zij David gebracht heeft, heeft gemist. Zij vond hem temidden van zijn vrolijkheid, weinig denkende hoe nabij zijn verderf hij was door iemand die hij dwaselijk tot zijn vijand had gemaakt. Zondaren zijn dikwijls het meest gerust als zij het meest in gevaar zijn, en het verderf aan de deur is.
Merk op:
a. Hoe buitensporig hij was in het onthaal van zijn gezelschap. Hij had een maaltijd in zijn huis als eens konings maaltijd, zo prachtig en zo overvloedig, hoewel zijn gasten slechts zijn schaapscheerders waren.
Deze overvloed zou geoorloofd kunnen zijn, indien hij had bedacht waarvoor God hem zijn bezitting had gegeven, niet om er een groot aanzien door te hebben, maar om er goed mee te doen.
Het is iets geheel gewoons, dat zij, die het karigst zijn waar het werken van Godsvrucht of barmhartigheid geldt, het meest verkwistend zijn, als het geldt aan hun eigen grillen of boze lusten te voldoen.
Aan God en Zijn armen wordt een penningske misgund, maar om een schoon gelaat te tonen naar het vlees, wordt het goud uit de beurs verkwist.
Indien Nabal niet had beantwoord aan zijn naam, hij zou nooit zo gerust en vrolijk hebben kunnen zijn v r hij onderzocht had of hij wel veilig was voor Davids toorn, maar zo dwaas zijn vleselijkgezinde mensen, zegt bisschop Hall, dat zij zich aan hun genoegens overgeven, eer zij er voor hebben zorggedragen om vrede te hebben met God.
b. Hoe dwaas hij was in het toegeven aan zijn dierlijke lusten:
Nabal was zeer dronken. Een teken, dat hij Nabal, een dwaas was, dat hij zijn overvloed niet kon gebruiken zonder hem te misbruiken, niet met zijn vrienden vrolijk kon zijn zonder zich tot een beest te maken.
Er is geen stelliger teken dat een man weinig verstard heeft, en geen zekerder middel om het weinige dat hij heeft ten verderve te brengen dan overmatig drinken. Nabal, die nooit dacht te weinig te kunnen uitgeven voor liefdadige doeleinden heeft nooit gedacht dat hij te veel kon uitgeven voor weelde en overdaad. Abigail, hem in die toestand vindende, (en die hem omgaven waarschijnlijk in weinig betere toestand, daar de heer des huizes hun zo slecht een voorbeeld gaf) had zij genoeg te doen om in het verwarde huisgezin de orde een weinig te herstellen, maar zei aan Nabal niets van hetgeen zij gedaan had met betrekking tot David, niets van zijn dwaasheid om David tot toorn te verwekken, noch van zijn redding, want dronken zijnde, was hij niet instaat om naar rede te luisteren.
Goede raad te geven aan hen, die dronken zijn, dat is paarlen voor de zwijnen te werpen. Het is beter te wachten totdat zij weer sober zijn.
2. Nabal dood in droefgeestigheid, 1 Samuel 25:37. Toen hij de volgende morgen een weinig tot zichzelf was gekomen, zei zijn vrouw hem, dat hij zijn gezin door zijn lompheid bijna in het verderf heeft gestort, en dat zij met grote moeite tussenbeiden was getreden om het te verhinderen, en Toen bestierf zijn hart in het binnenste van hem, en hij werd als een steen.
Sommigen opperen de mening, dat de onkosten, die gemaakt waren om David te bevredigen in het geschenk, dat Abigail hem bracht, hem het hart hebben gebroken, maar het schijnt veeleer dat het besef dat hij nu kreeg van het gevaar, waaraan hij zo ternauwernood was ontkomen, hem in die ontsteltenis heeft doen komen, hem zo heeft aangegrepen dat hij er zich niet van kon herstellen.
Hij werd naargeestig, sprak weinig, was beschaamd over zijn dwaasheid tegenover de wijsheid van zijn vrouw. Hoe is hij veranderd! Gisteravond was zijn hart vrolijk van de wijn, vanmorgen is hij als een steen, zo bedrieglijk zijn vleselijke genoegens, zo voorbijgaand is het lachen van de dwaas, het laatste van die blijdschap is droefheid.
Dronkaards zijn soms treurig, als zij nadenken over hun dwaasheid. Blijdschap in God maakt het hart altijd licht. Abigail heeft door haar wijze redeneringen Nabal nooit tot bekering kunnen brengen, maar door haar getrouwe bestraffing brengt zij hem nu tot wanhoop.
3. Nabal ten laatste in werkelijkheid dood. Omtrent na tien dagen, zolang onder die druk en die pijn geweest zijnde, zo sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf , 1 Samuel 25:38, en het schijnt dat hij nooit meer zijn hoofd heeft opgehouden.
Het is rechtvaardig in God, zegt bisschop Hall dat zij, die leven zonder genade, sterven zonder vertroosting, en wij kunnen ook niets beters verwachten als wij voortgaan in onze zonden. Er wordt geen rouw bedreven over Nabal, hij ging heen zonder betreurd te zijn, ieder wenste dat het land nooit groter verlies mocht lijden. Toen David de tijding vernam van zijn dood, heeft hij er God voor gedankt, 1 Samuel 25:39. Hij zegende God:
a. Omdat Hij hem bewaard heeft hem te doden. Gezegend zij de HEERE, die Zijn knecht heeft onthouden van het kwade. Hij was blij dat Nabal een natuurlijke dood gestorven is en niet door zijn hand. Wij moeten alle gelegenheden gebruiken om Gods goedheid jegens ons groot te maken, waarmee Hij ons voor zonde bewaard heeft.
b. Dat Hij het werk in Zijn eigen handen heeft genomen, en Davids eer had gewroken, hem niet ongestraft heeft gelaten, die hem beledigd had. Hierdoor zal zijn invloed worden bevestigd, en allen zullen ontzag voor hem hebben, als een man, voor wie God streed. c. Dat Hij hem en alle anderen hierdoor bemoedigd had om hun zaak aan God over te geven, als zij op de een of andere wijze geschaad of beledigd worden met de verzekering dat Hij hen op Zijn tijd recht zal laten wedervaren, zo zij stilzwijgen en het alles aan Hem overgeven.
II.Abigails huwelijk. David was zo bekoord door haar schoonheid en haar ongemene wijsheid en bekwaamheid, dat hij, na vernomen te hebben dat zij weduwe was haar zodra het betaamde zijn genegenheid voor haar bekendmaakte, 1 Samuel 25:39, niet twijfelende of zij, die zich zo goed een huisvrouw had betoond voor zo slecht een man als Nabal was, voor hem nog veel meer een goede echtgenote zou zijn, en haar achting voor hem opgemerkt hebbende, en haar vast geloof dat hij op de troon zal komen,
1. Liet hij door een gevolmachtigde om haar hand verzoeken, daar zijn zaken hem wellicht niet toelieten om zelf te komen.
2. Ontving zij zijn aanzoek met grote zedigheid en nederigheid, 1 Samuel 25:41, zichzelve die eer onwaardig achtende, maar zo'n eerbied voor hem hebbende, dat zij gaarne een van de geringste dienstmaagden wilde zijn in zijn gezin, om de voeten van zijn dienstknechten te wassen. Niemand is zo geschikt om verhoogd te worden, als zij, die zichzelf aldus kunnen vernederen.
3. Stemde zij in met het voorstel, vertrok met zijn boden, nam een gevolg mee overeenkomstig haar rang, en werd zij hem ter huisvrouw, 1 Samuel 25:42. Zij heeft hem zijn tegenwoordige moeilijkheden niet verweten, maar waardeerde hem:
a. Omdat zij wist, dat hij een zeer goed man was.
b. Omdat zij geloofde, dat hij ter bestemder tijd een zeer groot man zou worden, zij huwde hem in het geloof niet twijfelende of, hoewel hij thans geen huis bezat, waar hij haar durfde heenbrengen, Gods belofte aan hem ten laatste toch vervuld zou worden. Zo moeten zij, die zich met Christus verbinden, bereid zijn om thans met Hem te lijden, gelovende dat zij hiernamaals met Hem zullen heersen.
Eindelijk. Bij deze gelegenheid hebben wij een bericht van Davids vrouwen.
1. Een, die hij had verloren voordat hij Abigail huwde, Michal, Sauls dochter, zijn eerste vrouw, de huisvrouw van zijn jeugd, aan wie hij trouw gebleven zou zijn indien zij hem trouw was gebleven, maar Saul had haar aan een ander gegeven, 1 Samuel 25:44, ten teken van zijn misnoegen jegens hem, zijn betrekking als schoonvader van zich afwerpende.
2. Een andere, die hij behalve Abigail heeft gehuwd, 1 Samuel 25:43,
en-naar het schijnt-voordat hij haar huwde, want in 1 Samuel 27:3 wordt zij het eerst genoemd. David was vervoerd door de verdorven zeden van die tijd, maar vanaf het begin is het niet zo geweest, en zo is het ook nu niet, nu de Messias gekomen is en de tijd van de verbetering, Matthew 19:4, Matthew 19:5. Misschien is David doordat Saul hem van zijn enige wettige vrouw beroofd heeft, tot die onregelmatigheid gekomen, want is de band van de huwelijksliefde eens losgemaakt dan is het slechts zelden, dat hij weer toegehaald wordt.
Toen David zijn eerste vrouw niet kon behouden, dacht hij dat dit hem vrijstelde van zich aan de tweede te houden. Maar wij bedriegen ons als wij denken van de fouten van anderen een dekmantel te maken, om er onze eigen fouten mee te bedekken.