Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-24.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 241 Samuel 24:1.
DAVID SPAART SAUL IN DE SPELONK.
I. 1 Samuel 24:1-1 Samuel 24:23. Terwijl Saul met de Filistijnen strijdt, trekt David met zijn manschappen naar de hoogten van Engedi terug; ook daar vervolgt hem de koning, die opnieuw zijn ondergang zocht, nadat hij weer zijn handen vrij gekregen had; ditmaal raakte hij zelf in de macht van de vervolgde. Op zijn tocht in die streken ging namelijk Saul van de weg af, om in een ter zijde gelegen spelonk een ogenblik uit te rusten; deze is dezelfde spelonk, in het achterste gedeelte waarvan David zich met zijn zeshonderd mannen ophield. Deze zetten hem aan, het gunstig ogenblik waar te nemen en zich van zijn tegenstander te ontslaan; hij wijst echter zo'n raad met beslistheid af, terwijl hij er zich mee vergenoegt van de rok van Saul een slip te snijden. Met die slip in de hand gaat hij tot de koning, toen deze de spelonk weer verlaten heeft, en spreekt hem zo overtuigend en gevoelig toe, dat deze in tranen uitbarst, zijn onrecht belijdt, en nadat hij degene, die eens in zijn plaats koning zou worden, om het sparen van zijn geslacht gebeden heeft, alle verdere vervolging staakt. David blijft intussen in de woestijn, wetende, dat het uur van zijn verlossing nog niet gekomen is, en bereidt zich op verdere tegenstand voor.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 241 Samuel 24:1.
DAVID SPAART SAUL IN DE SPELONK.
I. 1 Samuel 24:1-1 Samuel 24:23. Terwijl Saul met de Filistijnen strijdt, trekt David met zijn manschappen naar de hoogten van Engedi terug; ook daar vervolgt hem de koning, die opnieuw zijn ondergang zocht, nadat hij weer zijn handen vrij gekregen had; ditmaal raakte hij zelf in de macht van de vervolgde. Op zijn tocht in die streken ging namelijk Saul van de weg af, om in een ter zijde gelegen spelonk een ogenblik uit te rusten; deze is dezelfde spelonk, in het achterste gedeelte waarvan David zich met zijn zeshonderd mannen ophield. Deze zetten hem aan, het gunstig ogenblik waar te nemen en zich van zijn tegenstander te ontslaan; hij wijst echter zo'n raad met beslistheid af, terwijl hij er zich mee vergenoegt van de rok van Saul een slip te snijden. Met die slip in de hand gaat hij tot de koning, toen deze de spelonk weer verlaten heeft, en spreekt hem zo overtuigend en gevoelig toe, dat deze in tranen uitbarst, zijn onrecht belijdt, en nadat hij degene, die eens in zijn plaats koning zou worden, om het sparen van zijn geslacht gebeden heeft, alle verdere vervolging staakt. David blijft intussen in de woestijn, wetende, dat het uur van zijn verlossing nog niet gekomen is, en bereidt zich op verdere tegenstand voor.
Vers 1
1. En David, de gevaarlijke plaats op de rots in de woestijn Maon na het vertrek van Saul verlatende, trok, van daar op, zes of zeven uur noordoostelijk naar de westelijke zijde van de Dode Zee, en hij bleef in de vestingen, op de hoogten van de bergen van Engedi (1 Samuel 23:14).Aan alle zijden is de landstreek aldaar vol spelonken, die David met zijn volk zich tot nut kon maken tot schuilplaatsen tegen Sauls verdere vervolgingen, wanneer Saul uit de strijd tegen de Filistijnen zou terugkeren. Het is ook een groot, ontzag verwekkend gebergte, waarop thans slechts enige herders wonen, die geen huizen hebben, maar zich met hun vee in de spelonken van de rotsen ophouden; misschien rekende hij er dus op, dat Saul weinig lust zou hebben, hem ook tot hiertoe na te zitten, in deze moeilijke en gevaarlijke engten, waar men de zee 1500 voet diep onder zich heeft en het pad niet zelden onder de steilste hoeken aan loodrechte wanden heenloopt. Daarin vergiste hij zich echter zeer..
Vers 1
1. En David, de gevaarlijke plaats op de rots in de woestijn Maon na het vertrek van Saul verlatende, trok, van daar op, zes of zeven uur noordoostelijk naar de westelijke zijde van de Dode Zee, en hij bleef in de vestingen, op de hoogten van de bergen van Engedi (1 Samuel 23:14).Aan alle zijden is de landstreek aldaar vol spelonken, die David met zijn volk zich tot nut kon maken tot schuilplaatsen tegen Sauls verdere vervolgingen, wanneer Saul uit de strijd tegen de Filistijnen zou terugkeren. Het is ook een groot, ontzag verwekkend gebergte, waarop thans slechts enige herders wonen, die geen huizen hebben, maar zich met hun vee in de spelonken van de rotsen ophouden; misschien rekende hij er dus op, dat Saul weinig lust zou hebben, hem ook tot hiertoe na te zitten, in deze moeilijke en gevaarlijke engten, waar men de zee 1500 voet diep onder zich heeft en het pad niet zelden onder de steilste hoeken aan loodrechte wanden heenloopt. Daarin vergiste hij zich echter zeer..
Vers 3
3. Toen nam Saul, 1) wie de bezwaren en gevaren van de wegen aldaar wel bekend waren, drieduizend uitgelezen mannen uit geheel Israël, en hij trok heen om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen van de steenbokken, 2) waar slechts steenbokken verblijf houden, zo weinig vreesde hij in zijn vervolgingswoede voor de moeilijkste en gevaarlijkste plaatsen.1) Bij het naderen van Saul vluchtte David, zoals uit het volgende vers blijkt, met zijn 600 mannen in een grote diepe spelonk; hoezeer hem daar het hart bang geweest is, dat zijn schuilplaats aan Saul bekend zou worden, wijst Psalms 142:1 aan. Maar ziet, niet weer een groot uitwendig gevaar was het, dat hem bedreigde, maar een inwendig, veel groter gevaar, namelijk de verzoeking, om zich aan de gezalfde van de Heere te vergrijpen, en met n slag aan al zijn tegenwoordige ellende een einde te maken! Maar die om hulp tot God geschreid had tegen hen, die hem op de weg, die hij bewandelde, hinderlagen legden (Psalms 142:4), die was nu ook op zijn hoede, dat hij niet in de netten van de helse jager raakte..
2) Nog altijd huizen daar, volgens Robinson, de berggeiten. Wij zien, dat geen tocht Saul te zwaar is, om David te vangen. Zo is hij niet alleen onder de macht van de boze Geest, maar hij dient hem ook vrijwillig, ja, is zijn gewillig werktuig geworden. De strijd van Saul tegen David wordt hoe langer hoe meer de strijd van het rijk van de wereld en van de duisternis tegen het koninkrijk van God..
Vers 3
3. Toen nam Saul, 1) wie de bezwaren en gevaren van de wegen aldaar wel bekend waren, drieduizend uitgelezen mannen uit geheel Israël, en hij trok heen om David en zijn mannen te zoeken boven op de rotsstenen van de steenbokken, 2) waar slechts steenbokken verblijf houden, zo weinig vreesde hij in zijn vervolgingswoede voor de moeilijkste en gevaarlijkste plaatsen.1) Bij het naderen van Saul vluchtte David, zoals uit het volgende vers blijkt, met zijn 600 mannen in een grote diepe spelonk; hoezeer hem daar het hart bang geweest is, dat zijn schuilplaats aan Saul bekend zou worden, wijst Psalms 142:1 aan. Maar ziet, niet weer een groot uitwendig gevaar was het, dat hem bedreigde, maar een inwendig, veel groter gevaar, namelijk de verzoeking, om zich aan de gezalfde van de Heere te vergrijpen, en met n slag aan al zijn tegenwoordige ellende een einde te maken! Maar die om hulp tot God geschreid had tegen hen, die hem op de weg, die hij bewandelde, hinderlagen legden (Psalms 142:4), die was nu ook op zijn hoede, dat hij niet in de netten van de helse jager raakte..
2) Nog altijd huizen daar, volgens Robinson, de berggeiten. Wij zien, dat geen tocht Saul te zwaar is, om David te vangen. Zo is hij niet alleen onder de macht van de boze Geest, maar hij dient hem ook vrijwillig, ja, is zijn gewillig werktuig geworden. De strijd van Saul tegen David wordt hoe langer hoe meer de strijd van het rijk van de wereld en van de duisternis tegen het koninkrijk van God..
Vers 4
4. En hij (Saul) kwam tot de schaapskooien 1) aan de weg (Numbers 32:19), waar een grote en ruime spelonk was, met ingangen aan de zijde, evenals die bij Khureitun (1 Samuel 22:1); en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken, 2) zich een ogenblik door de slaap te verkwikken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden van de spelonk. 3)1) Zo kwamen wij na een uur rijden bij de ruïnen van een dorp, dat een sterkte gevormd schijnt te hebben, en om-Nahous wordt genoemd of ook el-Chareitoun, aan de bovenrand van een Wady gelegen, die naar het dorp Wadi-Chareitoun genoemd is. Iets woester en ongenaakbaarder dan deze vallei kan men zich bijna niet voorstellen. Rotsachtige, loodrechte bergkransen zijn de kanten van deze engte, vele honderden hoeken boven elkaar oprijzend. Steen op steen, klip op klip, zonder enig teken van bewoonbaarheid of geschiktheid voor enig verblijf, dan dat van steenbokken. Versta ik de Heilige Schrift wel, dan is Chareitoun de plaats, waar "de schaapskooien aan de weg waren"..
2) Saul vermoeid door de strijd tegen de Filistijnen en zijn vervolgen van David zocht hier een koele plaats op het heetst van de dag om uit te rusten (Judges 3:24). Een andere verklaring is, dat deze woorden zouden betekenen: het verrichten van een behoefte, waarbij de Oosterling de lange tabberd over de voeten hing..
3) In het Hebreeuws Jarkathee Ham'arah, eigenlijk aan de uiterste zijde van de spelonk, d.i. aan de achterste zijde, zodat Saul David niet kon zien, maar David hem wel..
Vers 4
4. En hij (Saul) kwam tot de schaapskooien 1) aan de weg (Numbers 32:19), waar een grote en ruime spelonk was, met ingangen aan de zijde, evenals die bij Khureitun (1 Samuel 22:1); en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken, 2) zich een ogenblik door de slaap te verkwikken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden van de spelonk. 3)1) Zo kwamen wij na een uur rijden bij de ruïnen van een dorp, dat een sterkte gevormd schijnt te hebben, en om-Nahous wordt genoemd of ook el-Chareitoun, aan de bovenrand van een Wady gelegen, die naar het dorp Wadi-Chareitoun genoemd is. Iets woester en ongenaakbaarder dan deze vallei kan men zich bijna niet voorstellen. Rotsachtige, loodrechte bergkransen zijn de kanten van deze engte, vele honderden hoeken boven elkaar oprijzend. Steen op steen, klip op klip, zonder enig teken van bewoonbaarheid of geschiktheid voor enig verblijf, dan dat van steenbokken. Versta ik de Heilige Schrift wel, dan is Chareitoun de plaats, waar "de schaapskooien aan de weg waren"..
2) Saul vermoeid door de strijd tegen de Filistijnen en zijn vervolgen van David zocht hier een koele plaats op het heetst van de dag om uit te rusten (Judges 3:24). Een andere verklaring is, dat deze woorden zouden betekenen: het verrichten van een behoefte, waarbij de Oosterling de lange tabberd over de voeten hing..
3) In het Hebreeuws Jarkathee Ham'arah, eigenlijk aan de uiterste zijde van de spelonk, d.i. aan de achterste zijde, zodat Saul David niet kon zien, maar David hem wel..
Vers 5
5. Toen zij hun vervolger zo geheel in hun macht zagen, zeiden de mannen van David tot hem: Zie de dag, de dag is gekomen, waarop de HEERE tot u zegt (waarvan de Heere tot u gesproken heeft): Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, zoals het goed zal zijn in uw ogen. 1) En David, die er niet aan dacht te doen, wat zijn mannen hem aanraadden, maar toch een bewijs wilde bezitten, hoe Saul geheel en al in zijn macht was geweest, stond op, en sloop neer de plaats, waar de koning zijn Meïl of mantel (18:4) ter zijde gelegd had en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel.1) Het is wel mogelijk, dat de Heere door een profeet, bijv. Gad (22:5) aan David zijn verlossing en Sauls ondergang heeft laten bekendmaken, maar dan is het zeker met andere woorden geweest, dan de mannen hier weergeven. Zij verdraaien die naar hun wens, zoals de aard van de verzoeker is, dat hij de woorden van God mystificeert, d.i. aan deze een geheel andere mening onderschuift, dan bedoeld is (Genesis 3:1 Matthew 4:6). Intussen is het veel waarschijnlijker, dat de sprekenden de goddelijke leiding zelf, waardoor Saul in David's macht gekomen was, als een goddelijke wenk verklaren, om die gelegenheid waar te nemen, ten einde van de doodsvijand verlost te worden, als wilden zij zeggen: "Zie deze is de dag, waarop de Heere duidelijk en verstaanbaar genoeg tot u spreekt: "Zie Ik heb uw vijand in uw handen gegeven, dat gij met hem doet, wat u behaagt"..
Saul sluimert in. Hij slaapt. Zijn slaap is vast in dit middaguur en na de vermoeiende tocht door het gebergte. Mogelijk droomt hij nog van David te vervolgen, van David te vinden, van hem met eigen hand de kop te kloven, met eigen spies aan een van de rotswanden te spietsen. En inmiddels is hij in David's hand. Het was toen, dat de mannen van David tot hem zeiden: "Zie de dag, waarop de Heere tot u zegt: "Zie Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, zoals het goed zal zijn in uw ogen". Wat een verzoeking, en hoe bedrieglijk is de vorm, waarin deze verzoeking voor hem optreedt! Zie daar, onder het bereik van zijn zwaard de vervolger, die hem naar het leven staat, wie geen list te laag, geen verraad te walgelijk is, zo het hem tot het bereiken van dit zijn doel nader brengen kan, die zijn leven aan de bereiking van dit doel schijnt gewijd te hebben, en naar alle menselijke berekening ook wel eindigen zal met het een dezer dagen te bereiken. Hij heeft slechts te ontwaken, en op de inval te komen, dat de gehate David een spelonk als deze tot zijn schuilplaats uitgekozen kan hebben, om zijn manschappen samen te roepen en alle uitgangen ervan te gaan opsporen en bezetten. Maar ook deze David heeft slechts n woord te spreken, n wenk te geven....en een enkele slag met het zwaard maakt door de dood van deze norse dwingeland een einde aan al zijn omzwervingen, al zijn benauwdheden, al zijn doodsgevaren, en zet de toegezegde koningskroon op datzelfde hoofd, waarboven nu van dag tot dag het zwaard, het dodelijke zwaard van de onrechtvaardigste vervolging hangt. Zie de dag, waarop de Heere tot u zegt "Zie Ik geef uw vijand in uw hand". Inderdaad het liet zich wel horen. Onverwacht, ongedacht maar niet buiten het Godsbestuur was de onrechtvaardige vervolger op eenmaal in de macht van zijn onschuldig slachtoffer bekomen. Wat? hier was de vinger van God, was een duidelijke wenk van de Heere! Was hij, die daar lag te slapen niet de man, die de Heere verworpen had; was hij, die slechts n woord had te spreken en aan dit goddeloos leven was een einde gemaakt, niet de uitverkorene van God? David had niets gedaan, had niets kunnen doen, om de gelegenheid uit te lokken, waarin hij zich thans bevond. De Heere gaf ze hem en scheen niet de Heere zelf door dit te doen, klaarder, nadrukkelijker dan door enige stem van de hemel, dan door enig antwoord van Uriem en Thummim tot hem te zeggen: "De dagen van de beproeving van David hebben een einde. De tijd van Mijn lankmoedigheid over Saul is vervuld...." Waarom dan geaarzeld, o David! om de uitvoerder van de oordelen van de HEERE te zijn? Waarom geschroomd de wil van de Heere te verstaan? Zie, het zwaard van Goliath is in de hand van de man, die te Nob de moed had de toonbroden te eten, dat niet dan de priesters waren toegedacht! Sla toe....en neem nu de kroon, die gij weet, dat Ik, de HEERE, voor uw schedel bestemd heb! Aldus verandert zich de satan in een engel van het licht. Aldus poogt hij in het uur van de verzoeking overtredingen van Gods geboden als beschikkingen van Zijn voorzienigheid te doen voorkomen. Wel de man, die zich niet laat betoveren; die zich ook door de vroomste woorden niet belezen laat, daar een weg van God te zien tot zijn verheffing, zijn uitredding, zijn verrijking (...) waar niets is dan een weg God ter beproeving van het gehoorzaam, het deugdzaam, het eerlijk hart! Op deze proef zijn velen bezweken. (N. BEETS). Wel was het een verzoeking voor David. Want toch hoe mooi was de gelegenheid om zijn vervolger te doden! Maar God hield David's hand terug. Niet door een sluipmoord moest David zich de weg tot de troon banen, maar God zelf zou er hem straks op zetten. Had David aan de verzoeking gehoor gegeven, op menselijke wijze had hij dan de troon voorgoed verloren. Want het volk zou het nooit hebben gedoogd, dat een sluipmoordenaar op de troon had plaats genomen. Het volk had ongetwijfeld Jonathan tot koning uitgeroepen..
Vers 5
5. Toen zij hun vervolger zo geheel in hun macht zagen, zeiden de mannen van David tot hem: Zie de dag, de dag is gekomen, waarop de HEERE tot u zegt (waarvan de Heere tot u gesproken heeft): Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, zoals het goed zal zijn in uw ogen. 1) En David, die er niet aan dacht te doen, wat zijn mannen hem aanraadden, maar toch een bewijs wilde bezitten, hoe Saul geheel en al in zijn macht was geweest, stond op, en sloop neer de plaats, waar de koning zijn Meïl of mantel (18:4) ter zijde gelegd had en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel.1) Het is wel mogelijk, dat de Heere door een profeet, bijv. Gad (22:5) aan David zijn verlossing en Sauls ondergang heeft laten bekendmaken, maar dan is het zeker met andere woorden geweest, dan de mannen hier weergeven. Zij verdraaien die naar hun wens, zoals de aard van de verzoeker is, dat hij de woorden van God mystificeert, d.i. aan deze een geheel andere mening onderschuift, dan bedoeld is (Genesis 3:1 Matthew 4:6). Intussen is het veel waarschijnlijker, dat de sprekenden de goddelijke leiding zelf, waardoor Saul in David's macht gekomen was, als een goddelijke wenk verklaren, om die gelegenheid waar te nemen, ten einde van de doodsvijand verlost te worden, als wilden zij zeggen: "Zie deze is de dag, waarop de Heere duidelijk en verstaanbaar genoeg tot u spreekt: "Zie Ik heb uw vijand in uw handen gegeven, dat gij met hem doet, wat u behaagt"..
Saul sluimert in. Hij slaapt. Zijn slaap is vast in dit middaguur en na de vermoeiende tocht door het gebergte. Mogelijk droomt hij nog van David te vervolgen, van David te vinden, van hem met eigen hand de kop te kloven, met eigen spies aan een van de rotswanden te spietsen. En inmiddels is hij in David's hand. Het was toen, dat de mannen van David tot hem zeiden: "Zie de dag, waarop de Heere tot u zegt: "Zie Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, zoals het goed zal zijn in uw ogen". Wat een verzoeking, en hoe bedrieglijk is de vorm, waarin deze verzoeking voor hem optreedt! Zie daar, onder het bereik van zijn zwaard de vervolger, die hem naar het leven staat, wie geen list te laag, geen verraad te walgelijk is, zo het hem tot het bereiken van dit zijn doel nader brengen kan, die zijn leven aan de bereiking van dit doel schijnt gewijd te hebben, en naar alle menselijke berekening ook wel eindigen zal met het een dezer dagen te bereiken. Hij heeft slechts te ontwaken, en op de inval te komen, dat de gehate David een spelonk als deze tot zijn schuilplaats uitgekozen kan hebben, om zijn manschappen samen te roepen en alle uitgangen ervan te gaan opsporen en bezetten. Maar ook deze David heeft slechts n woord te spreken, n wenk te geven....en een enkele slag met het zwaard maakt door de dood van deze norse dwingeland een einde aan al zijn omzwervingen, al zijn benauwdheden, al zijn doodsgevaren, en zet de toegezegde koningskroon op datzelfde hoofd, waarboven nu van dag tot dag het zwaard, het dodelijke zwaard van de onrechtvaardigste vervolging hangt. Zie de dag, waarop de Heere tot u zegt "Zie Ik geef uw vijand in uw hand". Inderdaad het liet zich wel horen. Onverwacht, ongedacht maar niet buiten het Godsbestuur was de onrechtvaardige vervolger op eenmaal in de macht van zijn onschuldig slachtoffer bekomen. Wat? hier was de vinger van God, was een duidelijke wenk van de Heere! Was hij, die daar lag te slapen niet de man, die de Heere verworpen had; was hij, die slechts n woord had te spreken en aan dit goddeloos leven was een einde gemaakt, niet de uitverkorene van God? David had niets gedaan, had niets kunnen doen, om de gelegenheid uit te lokken, waarin hij zich thans bevond. De Heere gaf ze hem en scheen niet de Heere zelf door dit te doen, klaarder, nadrukkelijker dan door enige stem van de hemel, dan door enig antwoord van Uriem en Thummim tot hem te zeggen: "De dagen van de beproeving van David hebben een einde. De tijd van Mijn lankmoedigheid over Saul is vervuld...." Waarom dan geaarzeld, o David! om de uitvoerder van de oordelen van de HEERE te zijn? Waarom geschroomd de wil van de Heere te verstaan? Zie, het zwaard van Goliath is in de hand van de man, die te Nob de moed had de toonbroden te eten, dat niet dan de priesters waren toegedacht! Sla toe....en neem nu de kroon, die gij weet, dat Ik, de HEERE, voor uw schedel bestemd heb! Aldus verandert zich de satan in een engel van het licht. Aldus poogt hij in het uur van de verzoeking overtredingen van Gods geboden als beschikkingen van Zijn voorzienigheid te doen voorkomen. Wel de man, die zich niet laat betoveren; die zich ook door de vroomste woorden niet belezen laat, daar een weg van God te zien tot zijn verheffing, zijn uitredding, zijn verrijking (...) waar niets is dan een weg God ter beproeving van het gehoorzaam, het deugdzaam, het eerlijk hart! Op deze proef zijn velen bezweken. (N. BEETS). Wel was het een verzoeking voor David. Want toch hoe mooi was de gelegenheid om zijn vervolger te doden! Maar God hield David's hand terug. Niet door een sluipmoord moest David zich de weg tot de troon banen, maar God zelf zou er hem straks op zetten. Had David aan de verzoeking gehoor gegeven, op menselijke wijze had hij dan de troon voorgoed verloren. Want het volk zou het nooit hebben gedoogd, dat een sluipmoordenaar op de troon had plaats genomen. Het volk had ongetwijfeld Jonathan tot koning uitgeroepen..
Vers 6
6. Maar het geschiedde daarna, dat David's hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul, n.l. van zijn mantel afgesneden had; 1) reeds hierover liet zijn geweten hem verwijten horen; reeds hierin meende hij eniger mate een schending van de Majesteit van de gezalfde te zien.1) Tantam intelligebat personae illius sanctitudinem (voor zo groot hield hij de onschendbaarheid van zijn persoon).
Laten wij uit dit voorbeeld van David leren dat wij, ofschoon wij in het oog van de mensen rechtvaardige en billijke redenen hebben tot onze verdediging, wij niet daarom in het oog van God van alle schuld ontbloot zijn, omdat wij door onze hartstocht vervoerd gezondigd hebben door de grenzen te overschrijden en de een of andere onbillijke weg zijn gevolgd. En omgekeerd, ofschoon wij door de mensen noch beschuldigd, noch veroordeeld kunnen worden, wij echter het oordeel van God niet kunnen ontvluchten, indien Hij niet naar Zijn oneindige goedheid onze zwakheden duldt en bedekt..
Vers 6
6. Maar het geschiedde daarna, dat David's hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul, n.l. van zijn mantel afgesneden had; 1) reeds hierover liet zijn geweten hem verwijten horen; reeds hierin meende hij eniger mate een schending van de Majesteit van de gezalfde te zien.1) Tantam intelligebat personae illius sanctitudinem (voor zo groot hield hij de onschendbaarheid van zijn persoon).
Laten wij uit dit voorbeeld van David leren dat wij, ofschoon wij in het oog van de mensen rechtvaardige en billijke redenen hebben tot onze verdediging, wij niet daarom in het oog van God van alle schuld ontbloot zijn, omdat wij door onze hartstocht vervoerd gezondigd hebben door de grenzen te overschrijden en de een of andere onbillijke weg zijn gevolgd. En omgekeerd, ofschoon wij door de mensen noch beschuldigd, noch veroordeeld kunnen worden, wij echter het oordeel van God niet kunnen ontvluchten, indien Hij niet naar Zijn oneindige goedheid onze zwakheden duldt en bedekt..
Vers 7
7. En hij zei tot zijn mannen, toen hij met de afgesneden slip tot hen teruggekeerd was: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik die zaak, die gij mij geraden hebt, doen zou aan mijn heer, de gezalfde van de HEERE, dat Ik mijn hand tegen hem uitsteken zou: want hij is en blijft toch de gezalfde van de HEERE! al is het ook dat hij mij vervolgt en mijn dood zoekt.Deze rede van David toont, dat hem geen woord van de Heere is geschonken om met Saul te doen naar zijn welbehagen. Saul is voor hem onaantastbaar, omdat hij de Gezalfde van de Heere is..
De ouden pleegden te zeggen: David heeft hier, toen hij Saul spaarde, een grotere triomf gehad dan toen hij Goliath overwon; want daar overwon hij de toorn van een ander, hier zijn eigen, hoewel die door 600 personen werd aangevuurd..
Zo vergold hij goed voor kwaad aan hem, van wie hij kwaad voor goed ontvangen had, en hierin was hij een afschaduwing van Christus, die Zijn vervolgers spaarde, en een voorbeeld voor allen, die Christenen genoemd worden..
"Dat late de Heere verre van mij zijn." Zo sprak diezelfde David niet, toen hij die kroon mocht dragen, waarnaar hij geenszins een voorbarige hand had willen uitstrekken; zo sprak hij niet in een andere uur van de verzoeking, als de schoonheid van een vrouw hem een valstrik spreidde, die zelfs zijn godsvrucht, helaas, niet vermocht te verbreken. Een bewijs, hoe andere omstandigheden andere verzoekingen met zich brengen, en dat elke nieuwe verzoeking een nieuw gevaar is, ook voor de beproefdste deugd, zodat geen hoogmoed en valse gerustheid, maar ootmoedigheid en gedurige vrees te pas komt. Ontbreke het daaraan niemand van ons, en redde ons in het uur van de verzoeking, de duidelijke stem van het geweten in het kloppende hart, de alles afdoende gedachte aan het nadrukkelijk Godsgebod, en het nederig opzien tot Hem, die wij voelen, dat ons sterken en wapenen moet tegen elke verleiding, die tot ons en die in ons opkomt!
Vers 7
7. En hij zei tot zijn mannen, toen hij met de afgesneden slip tot hen teruggekeerd was: Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik die zaak, die gij mij geraden hebt, doen zou aan mijn heer, de gezalfde van de HEERE, dat Ik mijn hand tegen hem uitsteken zou: want hij is en blijft toch de gezalfde van de HEERE! al is het ook dat hij mij vervolgt en mijn dood zoekt.Deze rede van David toont, dat hem geen woord van de Heere is geschonken om met Saul te doen naar zijn welbehagen. Saul is voor hem onaantastbaar, omdat hij de Gezalfde van de Heere is..
De ouden pleegden te zeggen: David heeft hier, toen hij Saul spaarde, een grotere triomf gehad dan toen hij Goliath overwon; want daar overwon hij de toorn van een ander, hier zijn eigen, hoewel die door 600 personen werd aangevuurd..
Zo vergold hij goed voor kwaad aan hem, van wie hij kwaad voor goed ontvangen had, en hierin was hij een afschaduwing van Christus, die Zijn vervolgers spaarde, en een voorbeeld voor allen, die Christenen genoemd worden..
"Dat late de Heere verre van mij zijn." Zo sprak diezelfde David niet, toen hij die kroon mocht dragen, waarnaar hij geenszins een voorbarige hand had willen uitstrekken; zo sprak hij niet in een andere uur van de verzoeking, als de schoonheid van een vrouw hem een valstrik spreidde, die zelfs zijn godsvrucht, helaas, niet vermocht te verbreken. Een bewijs, hoe andere omstandigheden andere verzoekingen met zich brengen, en dat elke nieuwe verzoeking een nieuw gevaar is, ook voor de beproefdste deugd, zodat geen hoogmoed en valse gerustheid, maar ootmoedigheid en gedurige vrees te pas komt. Ontbreke het daaraan niemand van ons, en redde ons in het uur van de verzoeking, de duidelijke stem van het geweten in het kloppende hart, de alles afdoende gedachte aan het nadrukkelijk Godsgebod, en het nederig opzien tot Hem, die wij voelen, dat ons sterken en wapenen moet tegen elke verleiding, die tot ons en die in ons opkomt!
Vers 8
8. En David scheidde 1) zijn mannen met woorden, hij bracht hen door zijn redenen van het voornemen af om zelf te volvoeren, waartoe zij hem gedrongen hadden, en liet hun niet toe dat zij opstonden tegen Saul. En Saul maakte zich op uit de spelonk, nadat hij uit zijn slaap was ontwaakt, en ging op de weg.1) In het Hebreeuws Wajeschasa' bedabrim. Eigenlijk, hij weerhield hen met woorden, zodat hij hen niet toestond, noch aan hun raad gehoor gaf om Saul te doden..
De betekenis is, dat hij zich als het ware tussen Saul en zijn mannen in plaatste.
Vers 8
8. En David scheidde 1) zijn mannen met woorden, hij bracht hen door zijn redenen van het voornemen af om zelf te volvoeren, waartoe zij hem gedrongen hadden, en liet hun niet toe dat zij opstonden tegen Saul. En Saul maakte zich op uit de spelonk, nadat hij uit zijn slaap was ontwaakt, en ging op de weg.1) In het Hebreeuws Wajeschasa' bedabrim. Eigenlijk, hij weerhield hen met woorden, zodat hij hen niet toestond, noch aan hun raad gehoor gaf om Saul te doden..
De betekenis is, dat hij zich als het ware tussen Saul en zijn mannen in plaatste.
Vers 12
12. Zie toch, mijn vader! zo noem ik u met kinderlijke eerbied, omdat gij toch mijn koning en heer zijt, ja zie de slip van uw mantel in mijn hand: want als ik de slip van uw mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt 1) gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.1) Gij zoekt mijn leven met zo'n vurige begeerte, zoals een jager het wild gedierte in bossen en op bergen, door struiken en ongebaande wegen nazit om het te vangen en te doden.
Vers 12
12. Zie toch, mijn vader! zo noem ik u met kinderlijke eerbied, omdat gij toch mijn koning en heer zijt, ja zie de slip van uw mantel in mijn hand: want als ik de slip van uw mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt 1) gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.1) Gij zoekt mijn leven met zo'n vurige begeerte, zoals een jager het wild gedierte in bossen en op bergen, door struiken en ongebaande wegen nazit om het te vangen en te doden.
Vers 13
13. De HEERE zal richten tussen mij en tussen u door de uitslag van deze vervolgingen, wie van ons recht en wie onrecht had, en de HEERE zal mij wreken aan u, 1) maarmijn hand zal niet tegen u zijn. 2)1) De rechtvaardigheid van God is de toevlucht en de troost van verdrukte onschuld. Wanneer mensen ons onrecht doen, God zal ons recht doen op de grote dag..
Alsof hij zeggen wilde: Ik neem de toevlucht tot God, mijn Beschermer en Verdediger; ik leg getuigenis af van mijn onschuld; ik heb altijd uw voordeel en nut gezocht, gij weet dit wel; uw ogen zijn getuige maar gij hebt mij onredelijk als een schuldige vervolgd. Maar niet mij alleen, maar God zelf hebt gij gewraakt, die eenmaal echter een wreker zal zijn tot uw zeer grote ontsteltenis, omdat gij geen rekening houdt met mijn onschuld, en mijn oprechtheid en trouw. Gij daarom, indien gij wijs zijt en niet de grootste verwarring op uw hoofd wilt doen komen, onthoud u van dergelijke vijandelijkheden en wijk af van deze vleiers. Wij leren hieruit, dat wij onze onschuld en zuiverheid mogen beschermen en voor onze vijanden verdedigen, terwijl wij hun dit kunnen aantonen en hen ervan beschuldigen. Want waar de Heilige Schrift ons beveelt de beledigingen geduldig te verdragen, dan wil zij echter niet dat wij de vijanden en goddelozen vleien, of hen gelegenheid geven om op ons te woeden.. Saul heeft een enkele reden om David te vervolgen. David weet zich onschuldig tegenover Saul, de Gezalfde van de Heere. Daarom kan hij gerust zijn zaak in de hand van de Heere stellen, en dit hier tegen de koning uitspreken..
2) Vergelijk 1 Petrus .2:23..
Vers 13
13. De HEERE zal richten tussen mij en tussen u door de uitslag van deze vervolgingen, wie van ons recht en wie onrecht had, en de HEERE zal mij wreken aan u, 1) maarmijn hand zal niet tegen u zijn. 2)1) De rechtvaardigheid van God is de toevlucht en de troost van verdrukte onschuld. Wanneer mensen ons onrecht doen, God zal ons recht doen op de grote dag..
Alsof hij zeggen wilde: Ik neem de toevlucht tot God, mijn Beschermer en Verdediger; ik leg getuigenis af van mijn onschuld; ik heb altijd uw voordeel en nut gezocht, gij weet dit wel; uw ogen zijn getuige maar gij hebt mij onredelijk als een schuldige vervolgd. Maar niet mij alleen, maar God zelf hebt gij gewraakt, die eenmaal echter een wreker zal zijn tot uw zeer grote ontsteltenis, omdat gij geen rekening houdt met mijn onschuld, en mijn oprechtheid en trouw. Gij daarom, indien gij wijs zijt en niet de grootste verwarring op uw hoofd wilt doen komen, onthoud u van dergelijke vijandelijkheden en wijk af van deze vleiers. Wij leren hieruit, dat wij onze onschuld en zuiverheid mogen beschermen en voor onze vijanden verdedigen, terwijl wij hun dit kunnen aantonen en hen ervan beschuldigen. Want waar de Heilige Schrift ons beveelt de beledigingen geduldig te verdragen, dan wil zij echter niet dat wij de vijanden en goddelozen vleien, of hen gelegenheid geven om op ons te woeden.. Saul heeft een enkele reden om David te vervolgen. David weet zich onschuldig tegenover Saul, de Gezalfde van de Heere. Daarom kan hij gerust zijn zaak in de hand van de Heere stellen, en dit hier tegen de koning uitspreken..
2) Vergelijk 1 Petrus .2:23..
Vers 14
14. Zoals het spreekwoord van de ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort.1) Indien ik zo boos ware, zou ik u gedood hebben. Goddelozen wreken zichzelf; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.1) De Grieken zeggen: kakou korakov kakon won (van een boze raaf komt een boos ei). Vergelijk Mattheus : 16vv...
Hiermee wil David zeggen dat, indien hij een goddeloze was geweest, iemand die niet de Heere vreesde, geen ontzag had voor Zijn verordeningen, hij zich had gewroken door hem te doden. Maar juist, omdat hij de Heere vreesde, daarom had hij de wraak overgegeven in de hand van de Heere, vertrouwende, dat Hij eenmaal zou rechten tussen hem en de koning. David doet hier een beroep op Sauls geweten..
Vers 14
14. Zoals het spreekwoord van de ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort.1) Indien ik zo boos ware, zou ik u gedood hebben. Goddelozen wreken zichzelf; maar mijn hand zal niet tegen u zijn.1) De Grieken zeggen: kakou korakov kakon won (van een boze raaf komt een boos ei). Vergelijk Mattheus : 16vv...
Hiermee wil David zeggen dat, indien hij een goddeloze was geweest, iemand die niet de Heere vreesde, geen ontzag had voor Zijn verordeningen, hij zich had gewroken door hem te doden. Maar juist, omdat hij de Heere vreesde, daarom had hij de wraak overgegeven in de hand van de Heere, vertrouwende, dat Hij eenmaal zou rechten tussen hem en de koning. David doet hier een beroep op Sauls geweten..
Vers 15
15. En wanneer gij deze verzekering niet gelooft, bedenk dan: Naar wie is de koning van Israël uitgegaan? Wie jaagt gij na met zoveel moeite en zo grote macht? naar een dode hond! naar een enige vlo! Moet gij bij enig nadenken niet zelf zeggen, dat ik tegenover u, de koning van Israël, zo machteloos ben als tegenover ieder mens een dode hond, een enige vlo, en dat het waarlijk beneden u is, mij zo na te jagen (26:20; 2 Samuel 9:7; 2 Samuel 16:9Vers 15
15. En wanneer gij deze verzekering niet gelooft, bedenk dan: Naar wie is de koning van Israël uitgegaan? Wie jaagt gij na met zoveel moeite en zo grote macht? naar een dode hond! naar een enige vlo! Moet gij bij enig nadenken niet zelf zeggen, dat ik tegenover u, de koning van Israël, zo machteloos ben als tegenover ieder mens een dode hond, een enige vlo, en dat het waarlijk beneden u is, mij zo na te jagen (26:20; 2 Samuel 9:7; 2 Samuel 16:9Vers 16
16. Maar de HEERE zal, wanneer gij ondanks mijn bede voortgaat mij zo onrechtvaardig en dwaas te vervolgen, zijn tot Rechter en Hij zal richten tussen mij en tussen u en zien daarin en twisten mijn twist en richten mij van uw hand.Wat dunkt u, indien David aan de taal van de verleiding, indien hij aan de eerste opwelling van een lang verongelijkt gemoed had gehoor gegeven, indien hij de stem van zijn geweten door valse redeneringen over de weg en de wil van God had gesmoord en hij aan Saul gedaan had, zoals Saul zo lang en zo dikwijls had getracht aan David te doen; indien hij van deze rots een redevoering had gehouden voor de drieduizend uitgelezenen van Sauls krijgsmacht; indien zij hem waren toegevallen, en de bazuin blazende door het gehele land van Juda hadden uitgeroepen: "David is koning te Engedi?" Indien Juda en Benjamin, indien de twaalf stammen van Israël hem waren toegevloeid en hem de bloedige kroon op het hoofd gedrukt hadden, zou zijn hart daarbij een vreugde hebben kunnen smaken, die enigszins te vergelijken zou geweest zijn bij het zalig gevoel van het hart, waarmee hij, van het welbehagen van de Heere bewust, niet zonder nieuw gevaar, maar met fiere moed, tot de door hem gespaarde koning de woorden spreken mocht, die wij hebben gehoord? (N. BEETS).
Vers 16
16. Maar de HEERE zal, wanneer gij ondanks mijn bede voortgaat mij zo onrechtvaardig en dwaas te vervolgen, zijn tot Rechter en Hij zal richten tussen mij en tussen u en zien daarin en twisten mijn twist en richten mij van uw hand.Wat dunkt u, indien David aan de taal van de verleiding, indien hij aan de eerste opwelling van een lang verongelijkt gemoed had gehoor gegeven, indien hij de stem van zijn geweten door valse redeneringen over de weg en de wil van God had gesmoord en hij aan Saul gedaan had, zoals Saul zo lang en zo dikwijls had getracht aan David te doen; indien hij van deze rots een redevoering had gehouden voor de drieduizend uitgelezenen van Sauls krijgsmacht; indien zij hem waren toegevallen, en de bazuin blazende door het gehele land van Juda hadden uitgeroepen: "David is koning te Engedi?" Indien Juda en Benjamin, indien de twaalf stammen van Israël hem waren toegevloeid en hem de bloedige kroon op het hoofd gedrukt hadden, zou zijn hart daarbij een vreugde hebben kunnen smaken, die enigszins te vergelijken zou geweest zijn bij het zalig gevoel van het hart, waarmee hij, van het welbehagen van de Heere bewust, niet zonder nieuw gevaar, maar met fiere moed, tot de door hem gespaarde koning de woorden spreken mocht, die wij hebben gehoord? (N. BEETS).
Vers 18
18. En hij zei tot David, nadat hij zijn gevoel weer enigszins meester geworden was: Gij zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. 1) 1) Saul erkent openhartig David's oprechtheid en zijn eigen ongerechtigheid. Nu volbracht God dat woord, waarop hij David had doen hopen, n.l. dat Hij Zijn gerechtigheid zou doen voortkomen als het licht (Psalms 37:6). Zij, die zorg dragen om een goede geweten te behouden, mogen het veilig aan Hem overlaten, om dit in het openbaar te doen blijken. Deze schone belijdenis was genoeg, om David's onschuld te bewijzen. Zijn vijanden zelf rechtten zich zelf, maar zij was niet genoeg tot betoog, dat Saul een ware boetvaardige was. Hij had behoren te zeggen: gij zijt rechtvaardig, maar ik ben goddeloos, maar het uiterste, wat hij bekennen wilde was: gij zijt rechtvaardiger dan ik. Onboetvaardige mensen gaan zelden verder in hun schuldbekentenis; ze willen wel toestemmen, dat zij niet zo goed zijn als sommige anderen, en dat er gevonden worden, die beter en rechtvaardiger zijn, dan wij, maar dat is het al..Saul is op dit ogenblik oprecht. De trouw en liefde van David heeft voor dit ogenblik de boze Geest als het ware in hem overwonnen. Hij is op dit ogenblik niet zonder indrukken, dat hij verkeerd heeft gehandeld, door David te vervolgen, en dat David een ander is dan hij. Maar, helaas! die indrukken zijn straks weer voorbij. Zij vertederen zijn hart niet, maar maken het harder. Het ijzer in het vuur week geworden, wordt straks harder dan te voren. Zo ging het ook met Israël's eerste koning..
Vers 18
18. En hij zei tot David, nadat hij zijn gevoel weer enigszins meester geworden was: Gij zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. 1) 1) Saul erkent openhartig David's oprechtheid en zijn eigen ongerechtigheid. Nu volbracht God dat woord, waarop hij David had doen hopen, n.l. dat Hij Zijn gerechtigheid zou doen voortkomen als het licht (Psalms 37:6). Zij, die zorg dragen om een goede geweten te behouden, mogen het veilig aan Hem overlaten, om dit in het openbaar te doen blijken. Deze schone belijdenis was genoeg, om David's onschuld te bewijzen. Zijn vijanden zelf rechtten zich zelf, maar zij was niet genoeg tot betoog, dat Saul een ware boetvaardige was. Hij had behoren te zeggen: gij zijt rechtvaardig, maar ik ben goddeloos, maar het uiterste, wat hij bekennen wilde was: gij zijt rechtvaardiger dan ik. Onboetvaardige mensen gaan zelden verder in hun schuldbekentenis; ze willen wel toestemmen, dat zij niet zo goed zijn als sommige anderen, en dat er gevonden worden, die beter en rechtvaardiger zijn, dan wij, maar dat is het al..Saul is op dit ogenblik oprecht. De trouw en liefde van David heeft voor dit ogenblik de boze Geest als het ware in hem overwonnen. Hij is op dit ogenblik niet zonder indrukken, dat hij verkeerd heeft gehandeld, door David te vervolgen, en dat David een ander is dan hij. Maar, helaas! die indrukken zijn straks weer voorbij. Zij vertederen zijn hart niet, maar maken het harder. Het ijzer in het vuur week geworden, wordt straks harder dan te voren. Zo ging het ook met Israël's eerste koning..
Vers 20
20. Welk ander mens zou in uw omstandigheden gedaan hebben zoals gij? Wanneer iemand zijn vijand, die hem ten dode vervolgt, gevonden heeft, zodat hij de gelegenheid had zich te wreken, zal hij hem op een goede weg laten gaan? 1) De HEERE nu vergelde u het goede voor deze dag, dat gij mij heden gemaakt hebt, 2) het goede, dat gij mij op deze dag gedaan hebt.1) Deze belijdenis van Saul schijnt naar de mening van de mensen David niet veel geholpen te hebben, en toch was zij niet geheel nutteloos. Want al heeft David van haar niet veel nut bekomen, toch heeft God Saul daardoor willen veroordelen en door zijn eigen woord en vonnis een zwaarder oordeel op zijn hoofd willen doen komen..
2) Zonder twijfel ondervond hij in die betere opwellingen, die in deze ogenblikken hem vervulden, nogmaals een krachtig zoeken van de goddelijke genade. Maar erkende hij die als zodanig en meldt de geschiedenis, dat hij zich thans van zijn goddeloos leven bewust geworden is, voor het aangezicht van God over zichzelf de staf heeft gebroken, de genade en vergeving van de Heere gezocht heeft, Hem om kracht tot heiligmaking aangeroepen heeft? Wij lezen van dat alles niets. Hij kon denken, dat hij reeds met de openlijke belijdenis, dat David rechtvaardiger dan hij was, God en mensen had genoeg gedaan en een voldoend bewijs van ootmoed gegeven had. Van elk beter gevoel was hij nog niet beroofd, maar het werd hem steeds gemakkelijker edele indrukken spoedig weer meester te worden. Ook bij de meest verwerpelijke karakters openbaart zich niet zelden iets, dat onmiskenbaar edel en goed is. Reeds een verdichting, waarin de deugd verheerlijkt wordt, die op het toneel wordt voorgesteld, doet hen tranen storten, terwijl zij thuis gekomen zich als woesterikken tegen vrouw en kind gedragen en tot alle boze dingen in staat zijn. Zo kunnen wij ook aan Sauls gevoel ternauwernood enige zedelijke waarde toekennen. Spoedig genoeg zal hij over de vernedering voor David, waartoe hij zich voor een ogenblik liet meeslepen, berouw hebben. De zwakheid, die hij getoond heeft, zal de arme David moeten boeten.
Wie deze geschiedenis in zijn hart schrijft, die zal de zalige kunst leren, elke nood naar het hart van God te overwinnen. Van waar komen onze meeste bekommernissen, de meeste moeilijke uren, dagen en weken? Niet van de vijanden! Veeleer van hen, die onze naasten en onze vrienden zijn. Die tezamen moesten arbeiden en strijden en overwinnen en zich in de Heere moesten verheugen, veroorzaken, elkaar wederkerig in het geheim en in het openbaar moeilijkheden en leggen elkaar ondraaglijke lasten op, de broeder aan de broeder, de zuster aan de zuster, de kinderen aan de ouders, de vader aan de zoon, de man aan de vrouw en de vrouw aan de man. De gevallen, dat de een onschuldig is als David, zijn zeldzaam; het meest hebben beiden schuld. Moet dat onder ons zo voortgaan? Is er tegen zo'n ongeluk geen middel? Mijn vriend! geeft God aan u gelegenheid om aan uw tegenzin, uw geraaktheid, uw verlangen naar het nadeel van een ander te voldoen, hen in een bijtende scherpe rede een houw of tenminste een steek te geven, zo overwin, al wordt gij door valse vrienden tot wraak aangezet, de natuurlijke maar zondige gevoelens van de bitterheid door verschonende zachtmoedigheid. Geeft gij ook aan die eerste slechts weinig toe, zo zult gij het met smart ondervinden, dat gij uw hart, in plaats van u van de last te ontheffen, slechts tot kwellende onrust en uw geweten tot vreselijke kloppingen brengt. Maar vraagt gij: hoe kan ik voor bitterheid mijn naaste zachtheid bewijzen? Hebt gij niet gehoord, wat David zegt: "Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde van de Heere?" Zie slechts in uw naaste de gezalfde van God, de in de naam van de Drie-enige God gedoopte, degene om wie Christus gestorven is. Gij zult de strijd tot diezelfde verschonende liefde doorstrijden, die zo wonderlijk uit het woord van Paulus (Romans 14:15) spreekt: "Indien uw broeder omwille van de spijze bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderft die niet met uw spijze, waarvoor Christus gestorven is.".
Vers 20
20. Welk ander mens zou in uw omstandigheden gedaan hebben zoals gij? Wanneer iemand zijn vijand, die hem ten dode vervolgt, gevonden heeft, zodat hij de gelegenheid had zich te wreken, zal hij hem op een goede weg laten gaan? 1) De HEERE nu vergelde u het goede voor deze dag, dat gij mij heden gemaakt hebt, 2) het goede, dat gij mij op deze dag gedaan hebt.1) Deze belijdenis van Saul schijnt naar de mening van de mensen David niet veel geholpen te hebben, en toch was zij niet geheel nutteloos. Want al heeft David van haar niet veel nut bekomen, toch heeft God Saul daardoor willen veroordelen en door zijn eigen woord en vonnis een zwaarder oordeel op zijn hoofd willen doen komen..
2) Zonder twijfel ondervond hij in die betere opwellingen, die in deze ogenblikken hem vervulden, nogmaals een krachtig zoeken van de goddelijke genade. Maar erkende hij die als zodanig en meldt de geschiedenis, dat hij zich thans van zijn goddeloos leven bewust geworden is, voor het aangezicht van God over zichzelf de staf heeft gebroken, de genade en vergeving van de Heere gezocht heeft, Hem om kracht tot heiligmaking aangeroepen heeft? Wij lezen van dat alles niets. Hij kon denken, dat hij reeds met de openlijke belijdenis, dat David rechtvaardiger dan hij was, God en mensen had genoeg gedaan en een voldoend bewijs van ootmoed gegeven had. Van elk beter gevoel was hij nog niet beroofd, maar het werd hem steeds gemakkelijker edele indrukken spoedig weer meester te worden. Ook bij de meest verwerpelijke karakters openbaart zich niet zelden iets, dat onmiskenbaar edel en goed is. Reeds een verdichting, waarin de deugd verheerlijkt wordt, die op het toneel wordt voorgesteld, doet hen tranen storten, terwijl zij thuis gekomen zich als woesterikken tegen vrouw en kind gedragen en tot alle boze dingen in staat zijn. Zo kunnen wij ook aan Sauls gevoel ternauwernood enige zedelijke waarde toekennen. Spoedig genoeg zal hij over de vernedering voor David, waartoe hij zich voor een ogenblik liet meeslepen, berouw hebben. De zwakheid, die hij getoond heeft, zal de arme David moeten boeten.
Wie deze geschiedenis in zijn hart schrijft, die zal de zalige kunst leren, elke nood naar het hart van God te overwinnen. Van waar komen onze meeste bekommernissen, de meeste moeilijke uren, dagen en weken? Niet van de vijanden! Veeleer van hen, die onze naasten en onze vrienden zijn. Die tezamen moesten arbeiden en strijden en overwinnen en zich in de Heere moesten verheugen, veroorzaken, elkaar wederkerig in het geheim en in het openbaar moeilijkheden en leggen elkaar ondraaglijke lasten op, de broeder aan de broeder, de zuster aan de zuster, de kinderen aan de ouders, de vader aan de zoon, de man aan de vrouw en de vrouw aan de man. De gevallen, dat de een onschuldig is als David, zijn zeldzaam; het meest hebben beiden schuld. Moet dat onder ons zo voortgaan? Is er tegen zo'n ongeluk geen middel? Mijn vriend! geeft God aan u gelegenheid om aan uw tegenzin, uw geraaktheid, uw verlangen naar het nadeel van een ander te voldoen, hen in een bijtende scherpe rede een houw of tenminste een steek te geven, zo overwin, al wordt gij door valse vrienden tot wraak aangezet, de natuurlijke maar zondige gevoelens van de bitterheid door verschonende zachtmoedigheid. Geeft gij ook aan die eerste slechts weinig toe, zo zult gij het met smart ondervinden, dat gij uw hart, in plaats van u van de last te ontheffen, slechts tot kwellende onrust en uw geweten tot vreselijke kloppingen brengt. Maar vraagt gij: hoe kan ik voor bitterheid mijn naaste zachtheid bewijzen? Hebt gij niet gehoord, wat David zegt: "Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde van de Heere?" Zie slechts in uw naaste de gezalfde van God, de in de naam van de Drie-enige God gedoopte, degene om wie Christus gestorven is. Gij zult de strijd tot diezelfde verschonende liefde doorstrijden, die zo wonderlijk uit het woord van Paulus (Romans 14:15) spreekt: "Indien uw broeder omwille van de spijze bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderft die niet met uw spijze, waarvoor Christus gestorven is.".
Vers 22
22. Zo zweer mij dan nu bij de HEERE, zo gij mijn nageslacht na mij zult uitroeien, zoals gewoonlijk een nieuw vorstengeslacht met het voorgaande doet, om zich van de heerschappij te verzekeren (1 Kings 15:28vv.; 16:11vv.; 2 Kings 10:1 dat gij mijn naam niet zult uitdelgen van mijn vaders huis; 1) maar mijn kinderen zult weldoen!1) Men moet er zien wel over verwonderen en evenwel verbaasd erover staan, dat Saul hier David door een eed gebonden heeft, die hij echter niet met rust kon laten, in de woestijn, waar hij als balling verkeerde, uit zijn vaderhuis verdreven, zwervende, honger en dorst, koude en winter doorstaande en bij alle mensen gehaat. Wie nu kan dit met elkaar rijmen, dat Saul David vervolgt en echter toch van hem een eed vergt? Uit dit voorbeeld blijkt, hoe de ongelovigen en goddelozen geslingerd worden, zodat zij nergens rust kunnen vinden en nergens vaste voet kunnen krijgen. In dit loon belooft God aan de verachters van Zijn wet en de verachters van Zijn Majesteit, dat het zonder twijfel zal geschieden, dat zij als voor hun eigen schaduw zullen vrezen en nergens veilig zijn, en hun leven doorbrengen als hangende aan een zijden draad, en door stormen en vloeden geteisterd worden, waarvan ons een voorbeeld in Saul voor ogen gesteld wordt.. Christenen, die het voorbeeld van David en van de Meerdere van David voor ogen hebben; Christenen, die zich dagelijks zien voor ogen gesteld het kruis van Hem die, als Hij gescholden werd, niet weer schold, en als Hij leed niet dreigde, maar gaf het over aan hem, die rechtvaardig oordeelt, zouden nog dikwijls kunnen vergeten de les van de apostel te betrachten: "Wreekt uzelf niet, beminden, maar geeft de toorn plaats, want daar is geschreven: "Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, spreekt de Heere?" Zij zouden zich nog dikwijls de vreugde kunnen weigeren, die ene meer dan menselijke, die ene goddelijke vreugde is, een vreugde, die men inderdaad met God en diens Christus gemeen heeft: het kwaad te overwinnen door het goed? Zouden zij dan wel waarlijk christenen zijn? Zou in hun zondig gemoed dan wel waarlijk reeds het menselijk kwaad door het goddelijk goed overwonnen zijn geworden? Ach, dat het geloof in Zijn liefde reeds ons aller liefde en een zodanige liefde was, die naar Zijn woord en voorbeeld zich zegenend, weldoend, biddend ook tot onze vijanden uitstrekt! (N. BEETS).
Saul doet David hier zweren, dat als hij eenmaal koning zal zijn, hij zijn geslacht niet zal uitroeien. Als een smekeling nadert hij zijn vermeende vijand. Hij erkent, dat aan het besluit van God niets te veranderen valt, dat zijn geslacht niet erfelijk op de troon zal zitten en dat David in zijn plaats zal komen. Waar hij zich echter machteloos voelt tegenover de raad van God, daar vraagt hij toch nog een dienst van David, ja, eigenlijk maakt hij gebruik van zijn koninklijke macht om zijn onderhorige tot iets te verplichten. Ook hieruit blijkt, dat Sauls berouw niet van de echte stempel is, dat zijn vertrouwen op God is geweken, omdat hij niet aan Hem zijn noden en wensen bekend maakt..
Vers 22
22. Zo zweer mij dan nu bij de HEERE, zo gij mijn nageslacht na mij zult uitroeien, zoals gewoonlijk een nieuw vorstengeslacht met het voorgaande doet, om zich van de heerschappij te verzekeren (1 Kings 15:28vv.; 16:11vv.; 2 Kings 10:1 dat gij mijn naam niet zult uitdelgen van mijn vaders huis; 1) maar mijn kinderen zult weldoen!1) Men moet er zien wel over verwonderen en evenwel verbaasd erover staan, dat Saul hier David door een eed gebonden heeft, die hij echter niet met rust kon laten, in de woestijn, waar hij als balling verkeerde, uit zijn vaderhuis verdreven, zwervende, honger en dorst, koude en winter doorstaande en bij alle mensen gehaat. Wie nu kan dit met elkaar rijmen, dat Saul David vervolgt en echter toch van hem een eed vergt? Uit dit voorbeeld blijkt, hoe de ongelovigen en goddelozen geslingerd worden, zodat zij nergens rust kunnen vinden en nergens vaste voet kunnen krijgen. In dit loon belooft God aan de verachters van Zijn wet en de verachters van Zijn Majesteit, dat het zonder twijfel zal geschieden, dat zij als voor hun eigen schaduw zullen vrezen en nergens veilig zijn, en hun leven doorbrengen als hangende aan een zijden draad, en door stormen en vloeden geteisterd worden, waarvan ons een voorbeeld in Saul voor ogen gesteld wordt.. Christenen, die het voorbeeld van David en van de Meerdere van David voor ogen hebben; Christenen, die zich dagelijks zien voor ogen gesteld het kruis van Hem die, als Hij gescholden werd, niet weer schold, en als Hij leed niet dreigde, maar gaf het over aan hem, die rechtvaardig oordeelt, zouden nog dikwijls kunnen vergeten de les van de apostel te betrachten: "Wreekt uzelf niet, beminden, maar geeft de toorn plaats, want daar is geschreven: "Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, spreekt de Heere?" Zij zouden zich nog dikwijls de vreugde kunnen weigeren, die ene meer dan menselijke, die ene goddelijke vreugde is, een vreugde, die men inderdaad met God en diens Christus gemeen heeft: het kwaad te overwinnen door het goed? Zouden zij dan wel waarlijk christenen zijn? Zou in hun zondig gemoed dan wel waarlijk reeds het menselijk kwaad door het goddelijk goed overwonnen zijn geworden? Ach, dat het geloof in Zijn liefde reeds ons aller liefde en een zodanige liefde was, die naar Zijn woord en voorbeeld zich zegenend, weldoend, biddend ook tot onze vijanden uitstrekt! (N. BEETS).
Saul doet David hier zweren, dat als hij eenmaal koning zal zijn, hij zijn geslacht niet zal uitroeien. Als een smekeling nadert hij zijn vermeende vijand. Hij erkent, dat aan het besluit van God niets te veranderen valt, dat zijn geslacht niet erfelijk op de troon zal zitten en dat David in zijn plaats zal komen. Waar hij zich echter machteloos voelt tegenover de raad van God, daar vraagt hij toch nog een dienst van David, ja, eigenlijk maakt hij gebruik van zijn koninklijke macht om zijn onderhorige tot iets te verplichten. Ook hieruit blijkt, dat Sauls berouw niet van de echte stempel is, dat zijn vertrouwen op God is geweken, omdat hij niet aan Hem zijn noden en wensen bekend maakt..