Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Zechariah 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/zechariah-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Zechariah 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 9Met dit hoofdstuk begint een andere prediking, die voortgezet wordt tot aan het einde van Zechariah 11:1. Zij heeft tot opschrift: "De last van het woord van de Heer", want ieder woord van God is gewichtig voor hen, die er acht op geven, en zal een zware last zijn voor degenen, die het niet doen. Hier is,
I. Een profetie tegen de onrechtvaardige naburen van de Joden- Syriërs, Tyriërs, Filistijnen, en anderen, Zechariah 9:1, met een aanduiding van genade voor sommigen van hen, als zij zich bekeren, Zechariah 9:7, en een belofte van goedgunstigheid voor Gods volk, tot hun bescherming, Zechariah 9:8.
II. Een belofte van de Koning van de gerechtigheid, de Messias, en Zijn komst, met een beschrijving van Hem, Zechariah 9:9 en van Zijn koninkrijk, de aard en de uitgebreidheid ervan, Zechariah 9:10.
III. Een uiteenzetting van de verplichtingen aan Christus, die de Joden hadden wegens hun verlossing uit de gevangenschap te Babel, Zechariah 9:11, Zechariah 9:12.
IV Een profetie van de overwinningen en de voorspoed, die God aan de Joden schenken zou tegen hun vijanden, als een voorbeeld van onze grote verlossing door Christus, Zechariah 9:13.
V. Een belofte van grote overvloed, en vreugde en eer, die God voor Zijn volk bewaard had, Zechariah 9:16, Zechariah 9:17, die tot hun bemoediging geschreven werd.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 9Met dit hoofdstuk begint een andere prediking, die voortgezet wordt tot aan het einde van Zechariah 11:1. Zij heeft tot opschrift: "De last van het woord van de Heer", want ieder woord van God is gewichtig voor hen, die er acht op geven, en zal een zware last zijn voor degenen, die het niet doen. Hier is,
I. Een profetie tegen de onrechtvaardige naburen van de Joden- Syriërs, Tyriërs, Filistijnen, en anderen, Zechariah 9:1, met een aanduiding van genade voor sommigen van hen, als zij zich bekeren, Zechariah 9:7, en een belofte van goedgunstigheid voor Gods volk, tot hun bescherming, Zechariah 9:8.
II. Een belofte van de Koning van de gerechtigheid, de Messias, en Zijn komst, met een beschrijving van Hem, Zechariah 9:9 en van Zijn koninkrijk, de aard en de uitgebreidheid ervan, Zechariah 9:10.
III. Een uiteenzetting van de verplichtingen aan Christus, die de Joden hadden wegens hun verlossing uit de gevangenschap te Babel, Zechariah 9:11, Zechariah 9:12.
IV Een profetie van de overwinningen en de voorspoed, die God aan de Joden schenken zou tegen hun vijanden, als een voorbeeld van onze grote verlossing door Christus, Zechariah 9:13.
V. Een belofte van grote overvloed, en vreugde en eer, die God voor Zijn volk bewaard had, Zechariah 9:16, Zechariah 9:17, die tot hun bemoediging geschreven werd.
Verzen 1-17
Zacharia 9:1-17Na de kostelijke beloften van goedertierenheid jegens Gods volk, komen hun vervolgers, die hen haatten, aan de beurt, in `t bijzonder, die aan hun grenzen woonden.
I. De Syriërs waren slechte buren voor Israël geweest, en God had een twist met hen. Het woord van de Heer zal een last over het land Hadrach zijn, dat is Syrië, maar waarom het zo genoemd wordt, blijkt niet. Dat dat koninkrijk bedoeld wordt, is duidelijk, omdat Damaskus, de hoofdstad van dat koninkrijk, deszelfs rust genoemd wordt, dat wil zeggen: de oordelen, waarmee hier gedreigd wordt, zullen op die stad neerkomen en rusten. Ongelukkig zijn zij, op wie de last van het woord van de Heer rust, op wie de toorn Gods blijft, John 3:36, want het is een last, die men niet van zich afzetten, en waaronder men ook niet staande blijven kan. Er zijn er, op wie God Zijn grimmigheid zal doen rusten. Wie Gods toorn als zijn doel kiest, zal hij zeker treffen, degenen, op wie hij rust, zullen er zeker onder bezwijken. En de reden, waarom deze last op Damaskus rust, is dat de ogen des mensen, gelijk van alle de stammen Israëls of liever, vooral van alle de stammen Israëls tot de Heer zijn, omdat het volk van God in geloof en gebed tot Hem opziet, om hulp en uitkomst en op Hem vertrouwt om het voor hen op te nemen tegen hun vijanden. Het is een teken, dat God op het punt is op buitengewone wijze voor Zijn volk op te treden, als Hij hun geloofsverwachtingen en hun vertrouwen op Hem opwekt en wanneer Hij hen door Zijn genade van de afgoden tot zich bekeert, Isaiah 17:7, Isaiah 17:8, "Te dien dage zal de mens zien naar die, die hem gemaakt heeft." Het kan aldus gelezen worden: "want de Heer heeft een oog over de mens en over alle de stammen Israëls, Hij is Koning van de volken, zowel als Koning van de heiligen, Hij regeert de wereld, zowel als de kerk, en zal dus de zonden van anderen evenzeer straffen als die van Zijn eigen volk". God is Rechter over allen en daarom moeten allen rekenschap geven van zichzelf aan Hem. Toen Paulus te Damaskus bekeerd werd, en daar predikte en handelde met de Joden, toen kon men zeggen, dat het woord van de Heer daar rustte, en toen begonnen de ogen van de mensen, van anderen dan van de stammen Israëls, tot de Heer te zijn. zie Acts 9:22. Hamath, een land, dat ten noorden van Damaskus lag, en waarvan wij dikwijls lezen, zal er aan grenzen, het ligt bij Syrië en zal delen in de last van het woord van de Heer, die op Damaskus rust. De Joden hebben een spreekwoord: Wee de goddeloze en wee zijn nabuur, die gevaar loopt in zijn zonden en plagen te delen. Wee het land van Hadrach, en wee Hamath, dat er aan grenst.
II. Vervolgens komen Tyrus en Sidon hier aan de beurt om ter verantwoording te worden geroepen, evenals in andere profetieën, Zechariah 9:2.
1. Tyrus bloeit, en denkt, dat zij zeer veilig is, en is bereid, niet alleen om Gods oordelen van zich af te schuiven, maar ook om ze te trotseren, want,
a. Zij is zeer wijs. Het wordt ironisch gezegd, zij denkt, dat zij zeer wijs is, en de wijsheid van God overtreft. Erkend is, dat haar koning een groot vorst en dat haar staatslieden eveneens bekwaam zijn, Ezechiël 28:3. Maar met al haar vernuft en wijsheid zal zij niet kunnen ontkomen aan Gods oordelen, als zij met een opdracht komen, er is geen wijsheid en geen raad tegen de Heer, ja het is Zijn eer de wijzen in hun eigen wijsheid te vangen.
b. Zij is zeer sterk en wel verdedigd door natuur en kracht: Tyrus heeft zich sterkten gebouwd, die naar haar mening nooit doorgebroken of beklommen konden worden. c. Zij is zeer rijk, en geld is macht, het is de zenuw van de oorlog, Ecclesiastes 7:12. Door haar uitgebreide handel heeft zij zilver verzameld als stof en fijn goud als slijk van de straten, dat wil zeggen: zij heeft er overvloed van, hopen zilver zijn er even gewoon als hopen zand, Job 27:16. Salomo maakte het zilver te Jeruzalem te zijn als stenen, maar Tyrus ging nog verder, en maakte fijn goud te zijn als slijk van de straten. Het zou goed zijn, als wij allen leerden het als zodanig te beschouwen, in vergelijking met de kostelijkheid van de wijsheid en van de genade en het gewin daarvan.
2. Ondanks dat alles moet Tyrus vallen. Haar wijsheid en rijkdom en kracht zullen haar niet vermogen te verdedigen, Zechariah 9:4 : De Heer zal haar stoten uit die sterkten, waarmee zij zich versterkt heeft, zal haar uit het bezit stoten, zo kan men lezen, er zijn voorbeelden van de zodanigen die van de hoogte van de overvloed in de diepte van de armoede gevallen zijn, en grote rijkdommen zijn in het niet verdwenen. God zal haar vesting in de zee verslaan, dat zij door het water omringd is, zal haar niet beveiligen, maar zij zal met vuur verteerd worden, en tot de grond toe afbranden. Daar Tyrus midden in het water gelegen was was het in gevaar te n of andere tijd door het water overstroomd of weggespoeld te worden, toch verkiest God het te verwoesten door het tegenovergestelde element. Somtijds brengt Hij het verderf over Zijn vijanden door de middelen, die zij het minst verwachten. Er was water genoeg dichtbij om de vlammen van Tyrus te blussen en toch zal zij er door verteerd worden, want wie zal het vuur uitdoven, dat de adem van de Almachtige aansteekt?
III. Daarna twist God met de Filistijnen, met hun grote steden en grote heren, die tegen het zuiden aan Israël grensden.
1. Zij zullen ontstellen en verschrikt worden, als het woord van de Heer Damaskus treft en er op blijft rusten, Zechariah 9:5, de nederlagen van Israël waren dikwijls verkondigd op de straten van Askelon en zij hadden er over gejuicht, maar nu zal Askelon zien de ondergang van haar vrienden en bondgenoten, en zij zal vrezen, desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, en Ekron, daar zij begrijpen, dat zij nu het eerst aan de beurt zijn, nu de beker van de zwijmeling rondgaat. Wat zal er van hun huis worden, als dat van hun buurman in brand staat? Zij hadden Tyrus en Sidon beschouwd als de grendels van hun land, maar als die sterke steden verwoest werden, hebben zij haar te schande gemaakt, zoals wij ten laatste zullen worden door alle schepsel.
2. Zij zullen zelf veroverd en verwoest worden.
a. De regering zal ontbonden worden: De koning uit Gaza zal vergaan, niet alleen de tegenwoordige koning zal afgesneden worden, maar ook zal er geen opvolging, geen opvolger zijn.
b. De steden zullen ontvolkt worden, Askelon zal niet bewoond worden, de rechtmatige eigenaars zullen verdreven worden, hetzij gedood of in gevangenschap gevoerd.
c. Vreemdelingen zullen bezit nemen van hun land en meester worden van al zijn rijkdom, Zechariah 9:6 :De bastaard zal te Asdod wonen, een vals geslacht van vreemden zal de erfenissen van de inboorlingen aanvaarden, hoewel zij er niet meer recht op hebben dan een bastaard op de goederen van de wettige kinderen. En aldus zal God de hoogmoed van de Filistijnen uitroeien al de kracht en rijkdom, waarop zij hoogmoedig waren, en die de grond uitmaakten van hun zelfvertrouwen en hun verachting van het Israël Gods. Deze profetie van de verwoesting van de Filistijnen, van Damaskus en van Tyrus, werd vervuld niet lang daarna, namelijk door Alexander de Grote, die al deze landen met zijn overwinnende legers verwoestte, de steden innam en er koloniën vestigde, waarvan Quintus Curtius een uitvoerig verhaal geeft in de geschiedenis van zijn veroveringen. Sommigen menen, dat hij met die bastaard bedoeld is die te Asdod wonen zal, want zijn moeder Olympius erkende, dat hij in overspel verwekt was, maar zoals zij beweerde, door Jupiter. Later namen de Joden land van de Filistijnen de Syriërs en van andere van hun naburen, bezetten sommige van hun steden, en maakten zich van hun gebied meester, zoals blijkt uit de geschiedenissen van de Maccabeën en van Josefus, en het was voorspeld, Zephaniah 2:4, Obadja: 20.
3. Sommigen van hen zullen bekeerd worden en tot God gebracht, door Zijn Evangelie en genade, zo verstaan sommigen Zechariah 9:7 als een belofte,
a. Dat God de zonden van deze volken weg zou nemen-hun bloed en hun verfoeiselen, hun wreedheid en hun afgoderij. God zal scheiding maken tussen hen en hun zonden, die zij als een lekkere bete tussen hun tanden hebben gehad. Niets is voor Gods genade te zwaar.
b. Dat Hij een overblijfsel van hen als het Zijne erkennen zou: Ook hij zal onze God overblijven. God zou ook van deze volken een overblijfsel bewaren, dat een gedenkteken zou zijn van Zijn genade en barmhartigheid en voor Hem afgezonderd zou worden, en de nadelen van hun geboorte zullen geen beletsel zijn voor hun aanneming door God, maar een Filistijn zal even aannemelijk zijn bij God, op de voorwaarden van het Evangelie, als een van Juda, ja, als een aanzienlijke, als een vorst in Juda, en een man van Ekron als de Jebusiet, of als een inwoner van Jeruzalem, als een proseliet van de Jebusieten, als Arauna, de Jebusiet, 2 Samuel 24:16. In Christus Jezus is geen verschil van natie, maar allen zijn n in Hem, allen zijn Hem gelijkelijk welkom.
IV. Met dit alles bedoelt God goedgunstigheid voor Israël, en het is uit vriendelijkheid voor hen, dat God aldus met de naburige volken zal handelen, om hun twist uit het verleden te wreken en hen voor de toekomst te beveiligen.
1. Echter verstaan sommigen het zevende vers in deze betekenis,
a. Dat God Zijn volk aldus bevrijden zou van hun bloedige vijanden, die hen haatten, en wie zij een gruwel waren, als zij juist gereed waren hen te verslinden en tot hun prooi te kiezen: Ik zal zijn bloed wegdoen, dit is het bloed van Israël uit de mond van de Filistijnen en van tussen hun tanden, Amos 3:12, als zij, in hun haat en vijandschap, reeds bezig zijn hen te verslinden.
b. Dat Hij hun aldus de overwinning en de heerschappij over hen geven zou: En hij zal onze God overblijven, dat wil zeggen hun overblijfsel zal door Hem in genade worden aangenomen, zal Hem erkennen en door Hem erkend worden, en hij zal zijn als een overste in Juda, al zijn de Joden lang in slavernij geweest, zij zullen hun oude waardigheid herkrijgen, en overwinnend zijn, zoals David en andere vorsten in Juda vroeger waren, en Ekron, dit is de Filistijnen, zal zijn als de Jebusiet, en de andere bijgelovige volken, die door hen onderworpen waren.
2. In elk geval is de bedoeling van Zechariah 9:8 duidelijk deze, dat God Zijn volk onder Zijn bijzondere bescherming nemen, en hun naburen daarom verzwakken zal, opdat het niet in hun macht zal staan, hun kwaad te doen: Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren vanwege het heerleger. Gods huis ligt te midden van vijandelijk land, en Zijn kerk is als een lelie onder de doornen, en daarom moeten wij in haar bijzondere bewaring Gods macht en goedheid zien. De legerplaats van de heiligen is maar een kleine kudde, in vergelijking met de talrijke heerlegers van de machten van de duisternis, die zich rondom tegen hen gelegerd hebben, en zou zeker verzwolgen worden, als niet Gods engelen zich rondom hen legerden, om hen te verlossen, zoals om Elisa, Revelation 20:9, Psalms 34:7. Als de tijden buitengewoon gevaarlijk zijn, als legers heen en weer trekken, en allen Sion ongunstig gezind zijn, dan zal de Voorzienigheid haar wachten als `t ware verdubbelen voor de kerk van God, vanwege de doorgaande en vanwege de weerkerende, opdat, hetzij hij weerkeert als overwinnaar of als overwonnene, hij haar geen kwaad kan doen. Niemand, die voorbijgaat zal hun kwaaddoen, en evenzo zal de drijver niet meer door hen doorgaan, geen vijand zal in het midden van hen zijn, om met strengheid over hen te heersen om hun het leven bitter te maken met harden dienst, zoals van ouds in Egypte. Dit werd vervuld, toen enige tijd na de oorlogen van de Maccabeërs, Judea een vrije en bloeiende staat was, of misschien, toen Alexander de Grote, vervuld met ontzag voor Judas, de hogepriester, de Joden begunstigde, en hen onder zijn bescherming nam, ter zelfder tijd, dat hij de omliggende landen verwoestte. En de reden, die voor dit alles gegeven wordt, is deze: "Want nu heb Ik het met Mijn ogen gezien, nu heb Ik scherp onderscheiden tussen Mijn volk en andere volken, met wie zij tevoren een gemeenschappelijk lot schenen te hebben en het laten zien, dat Ik weet wie de Mijnen zijn". Dit stemt overeen met Psalms 34:16 :De ogen van de Heer zijn op de rechtvaardige, en nu zullen Zijn ogen, die de aarde doorlopen, zich op hen vestigen, om te tonen, hoe teder Zijn liefde voor hen is, en om zich sterk te bewijzen aan hen, 2 Chronicles 16:9.
Dat hier een profetie van de Messias en Zijn koninkrijk begint, is duidelijk uit de letterlijke vervulling van het negende vers door en zijn bijzondere toepasselijkheid op Christus' zegetocht binnen Jeruzalem, Matthew 21:5, John 12:15.
I. Hier wordt kennis gegeven van de nadering van de beloofde Messias, als een reden tot grote verheuging van de Oudtestamentische kerk: Zie, uw Koning zal tot u komen. Christus is een Koning, bekleed met koninklijke macht en koninklijke rechten, een soeverein vorst, een absoluut monarch, die alle macht heeft, beide in de hemel en op aarde. Hij is Sions Koning. God heeft Hem gezalfd over Sion, de berg van Zijn heiligheid, Psalms 2:6. In Sion schijnt Zijn heerlijkheid als Koning, van daar ging de wet uit, ja, het woord van de Heer. In de kerk van het Evangelie wordt Zijn geestelijk koninkrijk gediend, door Hem zijn de inzettingen aan de kerk gegeven, en haar dienaren in `t ambt gesteld, zij wordt door Hem in bescherming genomen, Hij strijdt de strijd van de kerk en beveiligt haar belangen, als haar Koning. "Deze Koning is lang op komst geweest, maar nu, zie, Hij komt, Hij staat voor de deur". Nog slechts weinige eeuwen zullen verlopen, en Hij, die komen moet, zal komen. Hij zal bij u komen, het Woord zal binnenkort vlees worden, en binnen uw grenzen wonen, Hij zal Zijn erfenis aanvaarden. En daarom, verheug u, verheug u zeer, en juich van vreugde, beschouw het als goed nieuws en wees verzekerd, dat het waar is, verblijd u met de gedachte, dat Hij komen zal, dat Hij op weg is naar u toe, en maak u gereed om uit te gaan, Hem tegemoet, met vreugdegejuich, als n die haar blijdschap niet verbergen kan, daar ze zo groot is, en niet beschaamd er voor uit te komen, daar ze zo billijk is, roep Hem tegen: "Hosanna". De nadering van Christus behoort door de kerk te worden toegejuicht.
II. Hier is een beschrijving van Hem, die Hem beminnelijk zal maken in de ogen van el Zijn liefhebbende onderdanen, en Zijn komst zeer aangenaam voor hen. 1. Hij is een rechtvaardig Heerser, al Zijn regeringsdaden zullen nauwkeurig in overeenstemming zijn met de wetten van de billijkheid, want Hij is rechtvaardig.
2. Hij is een machtig Beschermer van allen, die het geloof in Hem en de gehoorzaamheid aan Hem getrouw bewaren, want Hij is een Heiland, Hij heeft het in Zijn macht, Hij kan aan al Zijn onderdanen verlossing schenken. Hij is de God van de legerscharen, schatten van de legerscharen zijn bij Hem. Hij is "servatus-Zijn eigen Verlosser," zoals sommigen lezen, die door Zijn eigen kracht uit het graf verrijst en Zichzelf aldus bekwaam toont om onze Verlosser te zijn.
3. Hij is een tedere Vader voor al Zijn onderdanen, als Zijn kinderen, Hij is arm en beproefd, zoals er eigenlijk staat, wat Zijn lage staat betekent, Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, nadat Hij Zijn ziel had uitgestort. Maar de Evangelist vat het op als de uitdrukking van het karakter van Zijn geest: Hij is zachtmoedig, streeft niet naar aanzien en voedt geen wrok over beledigingen, maar vernedert zichzelf van het begin tot het eind, daalt af tot de nederige en heeft medelijden met de ongelukkige, dat was het schitterende en uitnemende karakter van Hem, als Profeet, Matthew 11:29, Leer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en als Koning. Een bewijs daarvan was, dat, toen Hij Zijn openbare intocht hield in Zijn eigen stad, het enige ogenblik in Zijn leven, dat iets groots bezat in het oog van de wereld. Hij verkoos te rijden, niet op een statig paard, of in een wagen, zoals de aanzienlijken gewoon waren te rijden, maar op een ezel, weliswaar een nuttig dier, maar dom en verachtelijk, laag en traag, en in die dagen alleen bereden door arme lieden, ook was het geen volwassen ezel, maar een jong van de ezelinnen, een klein, dwaas, onhandelbaar ding, dat meer geschikt was om zijn rijder bespottelijk te maken, dan om Hem eer aan te doen, en niet eens Zijn eigendom, noch ook, zoals men een minderwaardig paard soms opsiert, fraai opgetuigd, want Hij had geen zadel, geen dek, geen beugels, geen tuig, maar de kleren van Zijn discipelen op het veulen gelegd, want Hij heeft zichzelf vernietigd, toen Hij ons in grote vernedering bezocht.
III. Zijn koninkrijk wordt hier beschreven in al Zijn heerlijkheid. Deze Koning heeft en zal hebben een koninkrijk, niet van deze wereld, maar een geestelijk koninkrijk, een koninkrijk der hemelen.
1. Het zal niet gesticht en uitgebreid worden door uiterlijk geweld, door een vleselijke arm, of vleselijke krijgswapens. Neen, Hij zal de wagens uit Efraïm uitroeien en de paarden uit Jeruzalem, Zechariah 9:10, want zij zullen geen reden van bestaan hebben, als Hij zelf op een ezel rijdt. Hij zal, uit genegenheid tot Zijn volk, hun paarden en wagens uitroeien, opdat zij zichzelf niet uitroeien voor Gods aangezicht door in hen het vertrouwen te stellen, dat zij alleen mogen stellen in de macht van God. Hij zal die bescherming op zich nemen, Hij zal zelf een vurige muur rondom Jeruzalem zijn, en Zijn engelen bevelen, die vurige wagens en vurige paarden, en dan zullen de wagens en paarden, die zij in dienst hadden, ter zijde gesteld en uitgeroeid worden als volkomen nutteloos.
2. Het zal verbreid en bevestigd worden door de prediking van het Evangelie, door de heidenen vrede te spreken, want Christus is gekomen en heeft vrede verkondigd aan hen, die nabij en aan hen, die ver waren, en zo heeft Hij Zijn koninkrijk op aarde gevestigd door vrede op aarde, en de mensen een welbehagen te prediken. 3. In zover als Zijn koninkrijk over de harten van de mensen heerst en ze bezit zal het hen vreedzaam maken en alle vijandschap doden, het zal de boog verbreken, de zwaarden tot spaden slaan. Het zal niet alleen de vrede bevelen, maar ook de vrucht van de lippen, vrede, scheppen.
4. Het zal zich uitbreiden over alle delen van de wereld, ten spijt van de tegenstand, die men het bieden zal. De wagen en het paard, die tegen Efraïm en Jeruzalem komen zullen, om de opmars van Sions Koning te stuiten, zullen uitgeroeid worden, Zijn Evangelie zal aan de gehele wereld gepredikt worden, en onder de heidenen aangenomen, zodat "Zijn heerschappij zal zijn van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden van de aarde," zoals door David voorspeld was, Psalms 72:8. De predikers van het Evangelie zullen het brengen van het een land, het ene eiland naar het andere, totdat de uiterste hoeken van de wereld er door verlicht en tot gehoorzaamheid gebracht zijn.
IV. Hier wordt uiteengezet, welk een grote weldaad van de mensheid door de Messias geschonken wordt, namelijk verlossing uit de diepste ellende, afgebeeld door de verlossing van de Joden uit hun gevangenschap te Babel, Zechariah 9:11 :U ook aangaande, u, o dochter van Jeruzalem! of u, o Vorst Messias! door het bloed van Uw verbond, door de kracht en uit kracht van het verbond met Abraham, verzegeld met het bloed van de besnijdenis, en het verbond, met Israël bij de berg Sinai gemaakt, verzegeld met het bloed van de offeranden, in overeenstemming met en vervulling van dat verbond, het Ik nu onlangs, Uw gebondenen uitgelaten, Uw gevangenen uit Babel, wat voor hen een hoogst onaangename plaats was, als een kuil, waarin geen water is. Het maakte deel uit van het verbond, dat als zij, in het land van hun gevangenschap, de Heer zochten, Hij van hen gevonden zou worden, Leviticus 26:42, Leviticus 26:44, Leviticus 26:45, Deuteronomy 30:4. Het was door het bloed van dat verbond, een voorbeeld van het bloed van Christus, in Wie al Gods verbonden met de mensen ja en amen zijn, dat zij uit hun gevangenschap werden bevrijd, en dit was slechts een afschaduwing van de grote verlossing, gewrocht door uw Koning, gij dochter Sions! Een zondige staat is een staat van de slavernij, het is een geestelijke gevangenis, het is een kuil of een put, waarin geen water is, niets ter vertroosting. Wij zijn allen van nature gevangenen in deze kuil, de Schrift heeft ons allen onder de zonde besloten, en ons overgegeven aan de rechtvaardigheid van God. Het behaagt God met deze gevangenen op nieuwe voorwaarden te handelen, om in een nieuw verbond met hen te treden, het bloed van Christus is het bloed van dat verbond, heeft het voor ons gekocht met alle weldaden daarvan, door dat bloed van het verbond wordt op krachtdadige wijze voorzien in het loslaten van deze gevangenen, op gemakkelijke en eervolle voorwaarden, en de gevangenen vrijheid uitgeroepen en de gebondenen opening van de gevangenis, evenals door Cyrus aan de Joden te Babel, waarvan allen gebruik zullen maken, wier geest God er toe opwekken zal, en zij zullen er van profiteren.
Nadat de profeet hen, uit de gevangenschap teruggekeerd, geleerd heeft hun verlossing toe te schrijven aan het bloed van het verbond en aan de belofte van de Messias, want zij werden zo wonderbaar geholpen, omdat die zegen aan hen gebonden was, en nog in de schoot van het volk verborgen, gaat hij er nu toe over hen te bemoedigen met het vooruitzicht op een blijde en vrolijke vestiging en van heerlijke tijden in de toekomst, en dat geluk genoten ze enige tijd in zekere mate, maar deze beloften hebben hun volkomen vervulling in de geestelijke zegeningen van het Evangelie, die wij genieten door Jezus Christus.
I. Zij worden uitgenodigd op Christus te zien, en tot Hem te vluchten, als hun vrijstad Zechariah 9:12 :Keert gij weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt. De Joden, die uit de gevangenschap in hun eigen land teruggekeerd waren, waren toch, inderdaad nog gebondenen, wij zijn heden knechten, Nehemiah 9:36 maar dan gebondenen, die hoopten of verwachtten, want God had hun een weinig levens gegeven in hun dienstbaarheid, Ezra 9:8, Ezra 9:9. Die nog te Babel waren, door hun zaken daar vastgehouden, leefden toch in de hoop de een of anderen tijd hun eigen land weer te zien. Beiden wordt nu gezegd hun ogen op de Messias te richten, in de belofte als hun sterkte voorgesteld, waar zij konden schuilen, en op Wie zij konden steunen, ter volbrenging van de verlossing, die door Zijn genade, en om Zijnentwil, zo heerlijk begonnen was. Wendt u naar Hem toe, wordt behouden, Isaiah 45:22. De belofte van de Messias was de sterkte van de getrouwen lang voor Zijn komst, zij zagen Zijn dag van ver en waren verblijd, en de gelovige verwachting van deze verlossing in Jeruzalem was lang de steun en de vertroosting van Israël geweest, Luke 2:25, Luke 2:38. In hun gevaren en benauwdheid waren zij geneigd tot dit en dat schepsel zich te wenden om hulp, maar de profeten zeiden hun, zich steeds tot Christus te wenden en zich te troosten met de blijdschap van de komst van hun Koning en van Zijn verlossing. Maar evenals hun verlossing een voorbeeld was van onze verlossing door Christus, Zechariah 9:11, zo spreekt ook deze uitnodiging ter sterkte de taal van de oproeping van het Evangelie. Zondaars zijn gebonden, maar zij zijn gebondenen, die hopen, hun geval is droevig, maar niet wanhopig, er is nog hoop in Israël voor hen. Christus is een sterkte voor hen, een sterke toren, waarin zij veilig en gerust kunnen zijn, zonder vrees voor de toorn Gods, de vloek van de wet, en de aanvallen van hun geestelijke vijanden. Tot Hem moeten zij zich wenden door een levend geloof, tot Hem moeten zij vluchten en in Zijn naam vertrouwen.
II. Zij worden verzekerd van Gods gunst: "Ook heden verkondig Ik, als de toestand op zijn ergst is, en gij denkt, dat uw geval allerdroevigst is, toch beloof Ik plechtig, dat Ik u dubbel zal wedergeven, o Jeruzalem! aan ieder van u, gij gebondenen, die nog hoopt. Ik zal u dubbele vreugde geven voor de smarten, die gij ondervonden hebt, of `t dubbele van de zegeningen, die Ik ooit aan uw vaders geschonken heb, toen hun toestand op zijn best was, de heerlijkheid van uw toekomstige staat, zowel als die van uw toekomstig huis zal groter zijn, zal tweemaal zo groot zijn als die van uw vroegere staat." En zo was het niet dan door de komst van de Messias, de prediking van Zijn Evangelie, de oprichting van Zijn koninkrijk, deze geestelijke zegeningen en hemelse dingen waren het dubbele van wat zij ooit in hun voorspoedigste toestand genoten hadden. Als een onderpand hiervan, in de volheid des tijds belooft God hier aan de Joden de overwinning, overvloed van blijdschap in hun eigen land, die toch maar een schaduwen voorbeeld van veel heerlijker overwinningen, rijkdommen en blijdschap zouden zijn, in het koninkrijk van Christus.
1. Zij zullen triomferen over hun vijanden. Na hun terugkeer waren de Joden aan alle zijden van vijanden omringd. Zij waren als een gesprenkelde vogel, alle vogels in het veld waren tegen hen. Hun land lag tussen de twee machtige koninkrijken Syrië en Egypte, takken van het Griekse rijk, en in hoeveel gevaren zij tussen die beide zouden zijn, was voorspeld, Dan.11. Maar hier wordt beloofd, dat de Heer hen uit die alle bevrijden zou, en deze belofte vond een begin van vervulling in de tijd van de Maccabeën, toen de Joden hun vijanden het hoofd boden, het hoofd boven water hielden, en na vele worstelingen en moeilijkheden, hen overwonnen. Beloofd wordt,
A. Dat zij in Gods hand het werktuig zullen zijn om hun vervolgers te verslaan en te overweldigen: "Ik heb Mij Juda gespannen als een stalen boog, en die boog heb Ik met Efraïm als Mijn pijlen gevuld, Ik heb de boog gespannen tot de punt van de pijl aan de boog raakt", want dat betekent, volgens sommigen, de boog vullen. De uitdrukkingen hier zijn zeer schoon, de beelden levendig. Men had "Juda de boog geleerd", 2 Samuel 1:18 en Efraïm was er beroemd om geweest, Psalms 78:9. Maar zij moeten denken, dat zij dat voordeel door hun eigen boog behalen, want zij zijn zelf niets meer dan Gods boog en Zijn pijlen, werktuigen in Zijn hand, waarvan Hij gebruik maakt en die Hij hanteert, als het Hem behaagt, die Hij in handen heeft als Zijn boog, en die Hij op het doel richt als Zijn pijlen. De beste en dapperste van de mensen zijn slechts wat God van hen maakt, en doen niet meer dienst dan waartoe God hen in staat stelt. De predikers van het Evangelie waren de boog in Christus' hand, waarmede Hij uitging en waarmede Hij voortging, "overwinnende en opdat Hij overwon" Revelation 6:2. De volgende woorden verklaren dit: "Ik heb uw kinderen, o Sion, verwekt en bezield tegen uw kinderen, o Griekenland!" Dit werd vervuld, toen het volk, dat zijn God kende sterk was en grote daden verrichtte tegen Antiochus, n van de koningen van het Griekse rijk, Daniel 11:32. En in de hand van een almachtig God werden zij gesteld als het zwaard van een held, voor wie niemand kon bestaan. De goddelozen worden Gods zwaard genoemd, Psalms 17:13, en soms worden goede lieden daarvoor gebruikt, want Hij gebruikt beide naar Hem behaagt.
B. Dat God hun aanvoerder en opperbevelhebber zal zijn, op iedere tocht en bij ieder gevecht, Zechariah 9:14. De Heer zal over hen verschijnen, Hij zal doen blijken, dat Hij al hun zaken leidt, en dat zij in al hun bewegingen onder Zijn bevel staan, even zeker hoewel niet even zichtbaar, als Hij over Israël gezien werd in de wolkkolom en de vuurkolom, toen Hij hen door de woestijn leidde.
a. Moet hun leger bijeengeroepen, of gemonsterd en in `t veld gebracht worden? De Heer zal met de bazuin blazen, om de troepen te verzamelen, om de oorlog te verklaren, om alarm te maken, en bevel te geven omtrent de marsroute, en te volgen richting, want als God de bazuin blaast, zal zij geen onzeker geluid geven, noch ook een zwak, dat geen gevolg heeft.
b. Trekt het leger te velde en gaat het slag leveren? Met welke onderneming de veldtocht ook geopend wordt, God zal aan het hoofd van hun strijdkrachten gaan, met stormen uit het Zuiden, die ongelofelijk snel en woest waren, en voor deze stormen zullen uw kinderen, o Griekenland, zijn als kaf.
c. Is het leger reeds in de strijd gewikkeld? "Gods pijlen zullen uitvaren als een bliksem, zo sterk, zo plotseling en onweerstaanbaar, zijn bliksemen zullen uitvaren als pijlen," zie Psalms 18:15. "Hij zond Zijn pijlen uit en verstrooide ze, dat wil zeggen: Hij vermenigvuldigde de bliksemen en Hij verschrikte ze." Dit is een toespeling op `t geen God van ouds voor Israël gedaan had, toen Hij hen uit Egypte en in Kanan bracht, en vond Zijn vervulling ten dele in de verwonderlijke zegepralen, die de Joden op hun naburen behaalden, die hen ten tijde van de Maccabeën aanvielen, door de bijzondere verschijningen van de goddelijke Voorzienigheid te hun behoeve, en ten volle in de heerlijke overwinningen behaald door het kruis van Christus en de prediking van het kruis, op Satan en al de machten van de duisternis, waardoor wij meer dan overwinnaars geworden zijn.
d. Zijn zij in gevaar door de vijand overweldigd te worden? De Heer der heerscharen zal ze beschutten, Zechariah 9:15, de Heer hun God zal ze behouden, zodat de vijanden hen niet zullen overmogen, noch hen tot hun prooi kiezen. God zal hun verdediging en hun aanval zijn, het schild hunr hulpe en het zwaard van hun hoogheid, en dat als de Heer der heerscharen, die machtig is hen te verdedigen en als hun God, die zich door een belofte verbonden heeft, hen te verdedigen, en door het eigendomsrecht dat Hij op hen heeft. Hij zal hen behouden te dien dage, op die kritieke gevaarlijke dag. als de kudde Zijns volks, met dezelfde zorg en tederheid, waarmee de herder zijn schapen beschermt. Dien God bewaart, is wel bewaard.
e. Hoopten hun vijanden hen te verzwelgen? De rollen zullen omgekeerd worden, en zij zullen hun vijanden verslinden, en ten onderbrengen met slingerstenen, bij gebrek aan beter wapens, die hun `t eerst voor de hand komen. De stenen uit de beek zullen, als `t God behaagt, krachtiger werking doen dan de sterkste oorlogswapenen, want de sterren zullen met haar loopplaatsen aan dezelfde zijde strijden. Goliath werd door een slingersteen gedood. En na de overwinning zullen zij verslinden, het bloed van hun vijanden drinken, als het ware, en, zoals overwinnaars dat gewoon zijn, zullen zij een gedruis maken als de wijn. Het is iets gewoons, dat overwinnaars met luid geroep en gejuich hun overwinningen verheerlijken en bekend maken. Wij lezen van een stem die roept van overwinning en van het geklank van de koning bij Gods volk. Zij zullen met bloed en buit verzadigd worden zoals de vaten en bekkens van de tempel, of de hoeken van het altaar plachten gevuld te worden met het bloed van de slachtoffers, want hun vijanden zullen vallen als het slachtoffer van de goddelijke rechtvaardigheid.
2. Zij zullen juichen in hun God. Zij zullen zelf de troost ontvangen en God de eer geven van hun voorspoed. Zo lezen sommigen Zechariah 9:15. Zij zullen eten, dat wil zeggen: zij zullen rustig genieten, wat zij verkregen hebben, God zal hun de gelegenheid geven om te eten, nadat zij de slingerstenen zullen ten onder gebracht hebben, dat wil zeggen: hun vijanden, die met stenen slingerden, zij zullen ook drinken en een gedruis maken, een vrolijk gedruis, voor de Heer, hun Maker en Beschermer, als de wijn, als mannen, vrolijk aan een drinkgelag. Niet dronken van wijn, waarin overdaad is, maar vervuld met de Geest, zullen zij onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen spreken, zoals, die dronken zijn, met ijdele en dwaze liederen doen, Efeziers 5:18, 19. En in de volheid van hun vreugde zullen zij overvloedig offeranden offeren, ter eer van God, zodat zij beide het bekken en de hoeken van het altaar zullen vullen met het vet en het bloed van hun offers. En, terwijl zij aldus juichen over hun overwinningen, zal hun blijdschap eindigen in God als hun God, de God van hun verlossing. Zij zullen juichen,
A. In de liefde, die Hij voor hen heeft, en de verhouding, waarin zij tot Hem staan, dat zij de kudde, Zijn volk zijn en Hij hun Herder, en dat zij Hem zijn als de stenen van een kroon die zeer kostbaar zijn en van grote waarde, en die streng bewaakt worden. Geen koning had ooit zoveel behagen in de juwelen van zijn kroon als God heeft en zal hebben in Zijn volk, dat Hem nabij en dierbaar is en waarin Hij verheerlijkt wordt. "Zij zijn een sierlijke kroon en een koninklijke hoed in Zijn hand", Isaiah 62:2,Isaiah 62:3. En zij zullen Mij een eigendom zijn, te die dage, als Ik Mijn kostelijke stenen vergader, Malachi 3:17. zij. En zullen in Zijn land als een banier opgericht worden, zoals de koninklijke standaard ten toon gesteld wordt ten teken van overwinning en vreugde. Gods volk is Zijn heerlijkheid, het behaagt Hem hen dat te maken, het behaagt Hem, hen als zodanig te beschouwen. Hij richt hen op als een banier in Zijn eigen land, en als Hij oorlog voert tegen die Hem haten, is dat een uitdaging voor hen, terwijl het een verenigingspunt is voor allen, die Hem liefhebben, voor al de kinderen Gods, die overal verstrooid zijn, die uitgenodigd zijn om zich om deze banier te verenigen, Isaiah 11:10, Isaiah 11:12.
B. In Zijn zorg voor hen, Zechariah 9:15. Dat is de reden van hun juichen, Zechariah 9:17:Want hoe groot is Zijn goedheid en hoe groot is Zijn schoonheid! Dat is de hoofdzaak, dat is de inhoud van de liederen, waarmee zij gedruis zullen maken voor de Heer. Hier wordt ons geleerd, a. De liefelijkheid van Gods wezen te bewonderen en te loven: Hoe groot is Zijn schoonheid! Alle volmaaktheden van Gods natuur werken mee om Hem oneindig liefelijk te maken in de ogen van allen, die Hem kennen. Zij zijn voor Hem als de stenen van een kroon, maar wat is Hij voor hen? Onze taak in de tempel is "de liefelijkheden van de Heer te aanschouwen," Psalms 27:4, en hoe groot zijn die! Hoe ver overtreffen die alle andere schoonheid. Dit kan van toepassing wezen op de Messias "op Sions Koning, die zal komen. Zie die koning in Zijn schoonheid," Isaiah 33:17, die veel schoner is dan de mensenkinderen, die de banier draagt boven tien duizend, en dat wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Hoewel Hij in het oog van de wereld geen gedaante noch heerlijkheid had, is Hij toch schoon in het oog des geloofs.
b. Om de gaven van Gods gunst en genade te bewonderen en er voor te danken, de gaven van Zijn mildheid en van Zijn schoonheid, want hoe groot is zijn schoonheid! Hoe rijk in genade is Hij, hoe diep, hoe overvloedig zijn Zijn bronnen! Hoe verschillend, hoe rijk, hoe kostelijk zijn Zijn wateren! Wat doet God veel goed! Hoe rijk in genade is Hij! Hier is een voorbeeld van Zijn goedheid voor Zijn volk: Het koren zal de jongelingen en de most de jonkvrouwen sprekende maken, dat wil zeggen: God zal Zijn volk regeren met overvloed van de vruchten van de aarde. Nadat zij in zulk een mate met schaarsheid beproefd waren, dat de jongelingen en de jonkvrouwen bijna flauw vielen en bewusteloos werden van honger en dorst, Lamentations 2:12, Lamentations 2:21, Lamentations 4:7, Lamentations 4:8, Lamentations 5:10, zullen zij nu brood genoeg en over hebben, niet alleen water, maar wijn, nieuwe wijn, die de jongelieden vrolijk en spraakzaam maken zal, en wat, naar sommigen opgemerkt hebben, het gevolg is van overvloed en goedkoop koren, de armen zullen de moed hebben te huwen, en het land opnieuw bevolken, als zij genoeg hebben om een gezin te onderhouden. De goede gaven, die God ons schenkt, moeten ons nopen er Hem blijmoedig mee te dienen, want wij moeten de oorsprong van het water in de bron zoeken, en als wij ons te goed hebben gedaan aan koren en wijn, moeten wij zeggen: "Hoe groot is Zijn goedheid!"
Verzen 1-17
Zacharia 9:1-17Na de kostelijke beloften van goedertierenheid jegens Gods volk, komen hun vervolgers, die hen haatten, aan de beurt, in `t bijzonder, die aan hun grenzen woonden.
I. De Syriërs waren slechte buren voor Israël geweest, en God had een twist met hen. Het woord van de Heer zal een last over het land Hadrach zijn, dat is Syrië, maar waarom het zo genoemd wordt, blijkt niet. Dat dat koninkrijk bedoeld wordt, is duidelijk, omdat Damaskus, de hoofdstad van dat koninkrijk, deszelfs rust genoemd wordt, dat wil zeggen: de oordelen, waarmee hier gedreigd wordt, zullen op die stad neerkomen en rusten. Ongelukkig zijn zij, op wie de last van het woord van de Heer rust, op wie de toorn Gods blijft, John 3:36, want het is een last, die men niet van zich afzetten, en waaronder men ook niet staande blijven kan. Er zijn er, op wie God Zijn grimmigheid zal doen rusten. Wie Gods toorn als zijn doel kiest, zal hij zeker treffen, degenen, op wie hij rust, zullen er zeker onder bezwijken. En de reden, waarom deze last op Damaskus rust, is dat de ogen des mensen, gelijk van alle de stammen Israëls of liever, vooral van alle de stammen Israëls tot de Heer zijn, omdat het volk van God in geloof en gebed tot Hem opziet, om hulp en uitkomst en op Hem vertrouwt om het voor hen op te nemen tegen hun vijanden. Het is een teken, dat God op het punt is op buitengewone wijze voor Zijn volk op te treden, als Hij hun geloofsverwachtingen en hun vertrouwen op Hem opwekt en wanneer Hij hen door Zijn genade van de afgoden tot zich bekeert, Isaiah 17:7, Isaiah 17:8, "Te dien dage zal de mens zien naar die, die hem gemaakt heeft." Het kan aldus gelezen worden: "want de Heer heeft een oog over de mens en over alle de stammen Israëls, Hij is Koning van de volken, zowel als Koning van de heiligen, Hij regeert de wereld, zowel als de kerk, en zal dus de zonden van anderen evenzeer straffen als die van Zijn eigen volk". God is Rechter over allen en daarom moeten allen rekenschap geven van zichzelf aan Hem. Toen Paulus te Damaskus bekeerd werd, en daar predikte en handelde met de Joden, toen kon men zeggen, dat het woord van de Heer daar rustte, en toen begonnen de ogen van de mensen, van anderen dan van de stammen Israëls, tot de Heer te zijn. zie Acts 9:22. Hamath, een land, dat ten noorden van Damaskus lag, en waarvan wij dikwijls lezen, zal er aan grenzen, het ligt bij Syrië en zal delen in de last van het woord van de Heer, die op Damaskus rust. De Joden hebben een spreekwoord: Wee de goddeloze en wee zijn nabuur, die gevaar loopt in zijn zonden en plagen te delen. Wee het land van Hadrach, en wee Hamath, dat er aan grenst.
II. Vervolgens komen Tyrus en Sidon hier aan de beurt om ter verantwoording te worden geroepen, evenals in andere profetieën, Zechariah 9:2.
1. Tyrus bloeit, en denkt, dat zij zeer veilig is, en is bereid, niet alleen om Gods oordelen van zich af te schuiven, maar ook om ze te trotseren, want,
a. Zij is zeer wijs. Het wordt ironisch gezegd, zij denkt, dat zij zeer wijs is, en de wijsheid van God overtreft. Erkend is, dat haar koning een groot vorst en dat haar staatslieden eveneens bekwaam zijn, Ezechiël 28:3. Maar met al haar vernuft en wijsheid zal zij niet kunnen ontkomen aan Gods oordelen, als zij met een opdracht komen, er is geen wijsheid en geen raad tegen de Heer, ja het is Zijn eer de wijzen in hun eigen wijsheid te vangen.
b. Zij is zeer sterk en wel verdedigd door natuur en kracht: Tyrus heeft zich sterkten gebouwd, die naar haar mening nooit doorgebroken of beklommen konden worden. c. Zij is zeer rijk, en geld is macht, het is de zenuw van de oorlog, Ecclesiastes 7:12. Door haar uitgebreide handel heeft zij zilver verzameld als stof en fijn goud als slijk van de straten, dat wil zeggen: zij heeft er overvloed van, hopen zilver zijn er even gewoon als hopen zand, Job 27:16. Salomo maakte het zilver te Jeruzalem te zijn als stenen, maar Tyrus ging nog verder, en maakte fijn goud te zijn als slijk van de straten. Het zou goed zijn, als wij allen leerden het als zodanig te beschouwen, in vergelijking met de kostelijkheid van de wijsheid en van de genade en het gewin daarvan.
2. Ondanks dat alles moet Tyrus vallen. Haar wijsheid en rijkdom en kracht zullen haar niet vermogen te verdedigen, Zechariah 9:4 : De Heer zal haar stoten uit die sterkten, waarmee zij zich versterkt heeft, zal haar uit het bezit stoten, zo kan men lezen, er zijn voorbeelden van de zodanigen die van de hoogte van de overvloed in de diepte van de armoede gevallen zijn, en grote rijkdommen zijn in het niet verdwenen. God zal haar vesting in de zee verslaan, dat zij door het water omringd is, zal haar niet beveiligen, maar zij zal met vuur verteerd worden, en tot de grond toe afbranden. Daar Tyrus midden in het water gelegen was was het in gevaar te n of andere tijd door het water overstroomd of weggespoeld te worden, toch verkiest God het te verwoesten door het tegenovergestelde element. Somtijds brengt Hij het verderf over Zijn vijanden door de middelen, die zij het minst verwachten. Er was water genoeg dichtbij om de vlammen van Tyrus te blussen en toch zal zij er door verteerd worden, want wie zal het vuur uitdoven, dat de adem van de Almachtige aansteekt?
III. Daarna twist God met de Filistijnen, met hun grote steden en grote heren, die tegen het zuiden aan Israël grensden.
1. Zij zullen ontstellen en verschrikt worden, als het woord van de Heer Damaskus treft en er op blijft rusten, Zechariah 9:5, de nederlagen van Israël waren dikwijls verkondigd op de straten van Askelon en zij hadden er over gejuicht, maar nu zal Askelon zien de ondergang van haar vrienden en bondgenoten, en zij zal vrezen, desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, en Ekron, daar zij begrijpen, dat zij nu het eerst aan de beurt zijn, nu de beker van de zwijmeling rondgaat. Wat zal er van hun huis worden, als dat van hun buurman in brand staat? Zij hadden Tyrus en Sidon beschouwd als de grendels van hun land, maar als die sterke steden verwoest werden, hebben zij haar te schande gemaakt, zoals wij ten laatste zullen worden door alle schepsel.
2. Zij zullen zelf veroverd en verwoest worden.
a. De regering zal ontbonden worden: De koning uit Gaza zal vergaan, niet alleen de tegenwoordige koning zal afgesneden worden, maar ook zal er geen opvolging, geen opvolger zijn.
b. De steden zullen ontvolkt worden, Askelon zal niet bewoond worden, de rechtmatige eigenaars zullen verdreven worden, hetzij gedood of in gevangenschap gevoerd.
c. Vreemdelingen zullen bezit nemen van hun land en meester worden van al zijn rijkdom, Zechariah 9:6 :De bastaard zal te Asdod wonen, een vals geslacht van vreemden zal de erfenissen van de inboorlingen aanvaarden, hoewel zij er niet meer recht op hebben dan een bastaard op de goederen van de wettige kinderen. En aldus zal God de hoogmoed van de Filistijnen uitroeien al de kracht en rijkdom, waarop zij hoogmoedig waren, en die de grond uitmaakten van hun zelfvertrouwen en hun verachting van het Israël Gods. Deze profetie van de verwoesting van de Filistijnen, van Damaskus en van Tyrus, werd vervuld niet lang daarna, namelijk door Alexander de Grote, die al deze landen met zijn overwinnende legers verwoestte, de steden innam en er koloniën vestigde, waarvan Quintus Curtius een uitvoerig verhaal geeft in de geschiedenis van zijn veroveringen. Sommigen menen, dat hij met die bastaard bedoeld is die te Asdod wonen zal, want zijn moeder Olympius erkende, dat hij in overspel verwekt was, maar zoals zij beweerde, door Jupiter. Later namen de Joden land van de Filistijnen de Syriërs en van andere van hun naburen, bezetten sommige van hun steden, en maakten zich van hun gebied meester, zoals blijkt uit de geschiedenissen van de Maccabeën en van Josefus, en het was voorspeld, Zephaniah 2:4, Obadja: 20.
3. Sommigen van hen zullen bekeerd worden en tot God gebracht, door Zijn Evangelie en genade, zo verstaan sommigen Zechariah 9:7 als een belofte,
a. Dat God de zonden van deze volken weg zou nemen-hun bloed en hun verfoeiselen, hun wreedheid en hun afgoderij. God zal scheiding maken tussen hen en hun zonden, die zij als een lekkere bete tussen hun tanden hebben gehad. Niets is voor Gods genade te zwaar.
b. Dat Hij een overblijfsel van hen als het Zijne erkennen zou: Ook hij zal onze God overblijven. God zou ook van deze volken een overblijfsel bewaren, dat een gedenkteken zou zijn van Zijn genade en barmhartigheid en voor Hem afgezonderd zou worden, en de nadelen van hun geboorte zullen geen beletsel zijn voor hun aanneming door God, maar een Filistijn zal even aannemelijk zijn bij God, op de voorwaarden van het Evangelie, als een van Juda, ja, als een aanzienlijke, als een vorst in Juda, en een man van Ekron als de Jebusiet, of als een inwoner van Jeruzalem, als een proseliet van de Jebusieten, als Arauna, de Jebusiet, 2 Samuel 24:16. In Christus Jezus is geen verschil van natie, maar allen zijn n in Hem, allen zijn Hem gelijkelijk welkom.
IV. Met dit alles bedoelt God goedgunstigheid voor Israël, en het is uit vriendelijkheid voor hen, dat God aldus met de naburige volken zal handelen, om hun twist uit het verleden te wreken en hen voor de toekomst te beveiligen.
1. Echter verstaan sommigen het zevende vers in deze betekenis,
a. Dat God Zijn volk aldus bevrijden zou van hun bloedige vijanden, die hen haatten, en wie zij een gruwel waren, als zij juist gereed waren hen te verslinden en tot hun prooi te kiezen: Ik zal zijn bloed wegdoen, dit is het bloed van Israël uit de mond van de Filistijnen en van tussen hun tanden, Amos 3:12, als zij, in hun haat en vijandschap, reeds bezig zijn hen te verslinden.
b. Dat Hij hun aldus de overwinning en de heerschappij over hen geven zou: En hij zal onze God overblijven, dat wil zeggen hun overblijfsel zal door Hem in genade worden aangenomen, zal Hem erkennen en door Hem erkend worden, en hij zal zijn als een overste in Juda, al zijn de Joden lang in slavernij geweest, zij zullen hun oude waardigheid herkrijgen, en overwinnend zijn, zoals David en andere vorsten in Juda vroeger waren, en Ekron, dit is de Filistijnen, zal zijn als de Jebusiet, en de andere bijgelovige volken, die door hen onderworpen waren.
2. In elk geval is de bedoeling van Zechariah 9:8 duidelijk deze, dat God Zijn volk onder Zijn bijzondere bescherming nemen, en hun naburen daarom verzwakken zal, opdat het niet in hun macht zal staan, hun kwaad te doen: Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren vanwege het heerleger. Gods huis ligt te midden van vijandelijk land, en Zijn kerk is als een lelie onder de doornen, en daarom moeten wij in haar bijzondere bewaring Gods macht en goedheid zien. De legerplaats van de heiligen is maar een kleine kudde, in vergelijking met de talrijke heerlegers van de machten van de duisternis, die zich rondom tegen hen gelegerd hebben, en zou zeker verzwolgen worden, als niet Gods engelen zich rondom hen legerden, om hen te verlossen, zoals om Elisa, Revelation 20:9, Psalms 34:7. Als de tijden buitengewoon gevaarlijk zijn, als legers heen en weer trekken, en allen Sion ongunstig gezind zijn, dan zal de Voorzienigheid haar wachten als `t ware verdubbelen voor de kerk van God, vanwege de doorgaande en vanwege de weerkerende, opdat, hetzij hij weerkeert als overwinnaar of als overwonnene, hij haar geen kwaad kan doen. Niemand, die voorbijgaat zal hun kwaaddoen, en evenzo zal de drijver niet meer door hen doorgaan, geen vijand zal in het midden van hen zijn, om met strengheid over hen te heersen om hun het leven bitter te maken met harden dienst, zoals van ouds in Egypte. Dit werd vervuld, toen enige tijd na de oorlogen van de Maccabeërs, Judea een vrije en bloeiende staat was, of misschien, toen Alexander de Grote, vervuld met ontzag voor Judas, de hogepriester, de Joden begunstigde, en hen onder zijn bescherming nam, ter zelfder tijd, dat hij de omliggende landen verwoestte. En de reden, die voor dit alles gegeven wordt, is deze: "Want nu heb Ik het met Mijn ogen gezien, nu heb Ik scherp onderscheiden tussen Mijn volk en andere volken, met wie zij tevoren een gemeenschappelijk lot schenen te hebben en het laten zien, dat Ik weet wie de Mijnen zijn". Dit stemt overeen met Psalms 34:16 :De ogen van de Heer zijn op de rechtvaardige, en nu zullen Zijn ogen, die de aarde doorlopen, zich op hen vestigen, om te tonen, hoe teder Zijn liefde voor hen is, en om zich sterk te bewijzen aan hen, 2 Chronicles 16:9.
Dat hier een profetie van de Messias en Zijn koninkrijk begint, is duidelijk uit de letterlijke vervulling van het negende vers door en zijn bijzondere toepasselijkheid op Christus' zegetocht binnen Jeruzalem, Matthew 21:5, John 12:15.
I. Hier wordt kennis gegeven van de nadering van de beloofde Messias, als een reden tot grote verheuging van de Oudtestamentische kerk: Zie, uw Koning zal tot u komen. Christus is een Koning, bekleed met koninklijke macht en koninklijke rechten, een soeverein vorst, een absoluut monarch, die alle macht heeft, beide in de hemel en op aarde. Hij is Sions Koning. God heeft Hem gezalfd over Sion, de berg van Zijn heiligheid, Psalms 2:6. In Sion schijnt Zijn heerlijkheid als Koning, van daar ging de wet uit, ja, het woord van de Heer. In de kerk van het Evangelie wordt Zijn geestelijk koninkrijk gediend, door Hem zijn de inzettingen aan de kerk gegeven, en haar dienaren in `t ambt gesteld, zij wordt door Hem in bescherming genomen, Hij strijdt de strijd van de kerk en beveiligt haar belangen, als haar Koning. "Deze Koning is lang op komst geweest, maar nu, zie, Hij komt, Hij staat voor de deur". Nog slechts weinige eeuwen zullen verlopen, en Hij, die komen moet, zal komen. Hij zal bij u komen, het Woord zal binnenkort vlees worden, en binnen uw grenzen wonen, Hij zal Zijn erfenis aanvaarden. En daarom, verheug u, verheug u zeer, en juich van vreugde, beschouw het als goed nieuws en wees verzekerd, dat het waar is, verblijd u met de gedachte, dat Hij komen zal, dat Hij op weg is naar u toe, en maak u gereed om uit te gaan, Hem tegemoet, met vreugdegejuich, als n die haar blijdschap niet verbergen kan, daar ze zo groot is, en niet beschaamd er voor uit te komen, daar ze zo billijk is, roep Hem tegen: "Hosanna". De nadering van Christus behoort door de kerk te worden toegejuicht.
II. Hier is een beschrijving van Hem, die Hem beminnelijk zal maken in de ogen van el Zijn liefhebbende onderdanen, en Zijn komst zeer aangenaam voor hen. 1. Hij is een rechtvaardig Heerser, al Zijn regeringsdaden zullen nauwkeurig in overeenstemming zijn met de wetten van de billijkheid, want Hij is rechtvaardig.
2. Hij is een machtig Beschermer van allen, die het geloof in Hem en de gehoorzaamheid aan Hem getrouw bewaren, want Hij is een Heiland, Hij heeft het in Zijn macht, Hij kan aan al Zijn onderdanen verlossing schenken. Hij is de God van de legerscharen, schatten van de legerscharen zijn bij Hem. Hij is "servatus-Zijn eigen Verlosser," zoals sommigen lezen, die door Zijn eigen kracht uit het graf verrijst en Zichzelf aldus bekwaam toont om onze Verlosser te zijn.
3. Hij is een tedere Vader voor al Zijn onderdanen, als Zijn kinderen, Hij is arm en beproefd, zoals er eigenlijk staat, wat Zijn lage staat betekent, Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, nadat Hij Zijn ziel had uitgestort. Maar de Evangelist vat het op als de uitdrukking van het karakter van Zijn geest: Hij is zachtmoedig, streeft niet naar aanzien en voedt geen wrok over beledigingen, maar vernedert zichzelf van het begin tot het eind, daalt af tot de nederige en heeft medelijden met de ongelukkige, dat was het schitterende en uitnemende karakter van Hem, als Profeet, Matthew 11:29, Leer van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en als Koning. Een bewijs daarvan was, dat, toen Hij Zijn openbare intocht hield in Zijn eigen stad, het enige ogenblik in Zijn leven, dat iets groots bezat in het oog van de wereld. Hij verkoos te rijden, niet op een statig paard, of in een wagen, zoals de aanzienlijken gewoon waren te rijden, maar op een ezel, weliswaar een nuttig dier, maar dom en verachtelijk, laag en traag, en in die dagen alleen bereden door arme lieden, ook was het geen volwassen ezel, maar een jong van de ezelinnen, een klein, dwaas, onhandelbaar ding, dat meer geschikt was om zijn rijder bespottelijk te maken, dan om Hem eer aan te doen, en niet eens Zijn eigendom, noch ook, zoals men een minderwaardig paard soms opsiert, fraai opgetuigd, want Hij had geen zadel, geen dek, geen beugels, geen tuig, maar de kleren van Zijn discipelen op het veulen gelegd, want Hij heeft zichzelf vernietigd, toen Hij ons in grote vernedering bezocht.
III. Zijn koninkrijk wordt hier beschreven in al Zijn heerlijkheid. Deze Koning heeft en zal hebben een koninkrijk, niet van deze wereld, maar een geestelijk koninkrijk, een koninkrijk der hemelen.
1. Het zal niet gesticht en uitgebreid worden door uiterlijk geweld, door een vleselijke arm, of vleselijke krijgswapens. Neen, Hij zal de wagens uit Efraïm uitroeien en de paarden uit Jeruzalem, Zechariah 9:10, want zij zullen geen reden van bestaan hebben, als Hij zelf op een ezel rijdt. Hij zal, uit genegenheid tot Zijn volk, hun paarden en wagens uitroeien, opdat zij zichzelf niet uitroeien voor Gods aangezicht door in hen het vertrouwen te stellen, dat zij alleen mogen stellen in de macht van God. Hij zal die bescherming op zich nemen, Hij zal zelf een vurige muur rondom Jeruzalem zijn, en Zijn engelen bevelen, die vurige wagens en vurige paarden, en dan zullen de wagens en paarden, die zij in dienst hadden, ter zijde gesteld en uitgeroeid worden als volkomen nutteloos.
2. Het zal verbreid en bevestigd worden door de prediking van het Evangelie, door de heidenen vrede te spreken, want Christus is gekomen en heeft vrede verkondigd aan hen, die nabij en aan hen, die ver waren, en zo heeft Hij Zijn koninkrijk op aarde gevestigd door vrede op aarde, en de mensen een welbehagen te prediken. 3. In zover als Zijn koninkrijk over de harten van de mensen heerst en ze bezit zal het hen vreedzaam maken en alle vijandschap doden, het zal de boog verbreken, de zwaarden tot spaden slaan. Het zal niet alleen de vrede bevelen, maar ook de vrucht van de lippen, vrede, scheppen.
4. Het zal zich uitbreiden over alle delen van de wereld, ten spijt van de tegenstand, die men het bieden zal. De wagen en het paard, die tegen Efraïm en Jeruzalem komen zullen, om de opmars van Sions Koning te stuiten, zullen uitgeroeid worden, Zijn Evangelie zal aan de gehele wereld gepredikt worden, en onder de heidenen aangenomen, zodat "Zijn heerschappij zal zijn van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden van de aarde," zoals door David voorspeld was, Psalms 72:8. De predikers van het Evangelie zullen het brengen van het een land, het ene eiland naar het andere, totdat de uiterste hoeken van de wereld er door verlicht en tot gehoorzaamheid gebracht zijn.
IV. Hier wordt uiteengezet, welk een grote weldaad van de mensheid door de Messias geschonken wordt, namelijk verlossing uit de diepste ellende, afgebeeld door de verlossing van de Joden uit hun gevangenschap te Babel, Zechariah 9:11 :U ook aangaande, u, o dochter van Jeruzalem! of u, o Vorst Messias! door het bloed van Uw verbond, door de kracht en uit kracht van het verbond met Abraham, verzegeld met het bloed van de besnijdenis, en het verbond, met Israël bij de berg Sinai gemaakt, verzegeld met het bloed van de offeranden, in overeenstemming met en vervulling van dat verbond, het Ik nu onlangs, Uw gebondenen uitgelaten, Uw gevangenen uit Babel, wat voor hen een hoogst onaangename plaats was, als een kuil, waarin geen water is. Het maakte deel uit van het verbond, dat als zij, in het land van hun gevangenschap, de Heer zochten, Hij van hen gevonden zou worden, Leviticus 26:42, Leviticus 26:44, Leviticus 26:45, Deuteronomy 30:4. Het was door het bloed van dat verbond, een voorbeeld van het bloed van Christus, in Wie al Gods verbonden met de mensen ja en amen zijn, dat zij uit hun gevangenschap werden bevrijd, en dit was slechts een afschaduwing van de grote verlossing, gewrocht door uw Koning, gij dochter Sions! Een zondige staat is een staat van de slavernij, het is een geestelijke gevangenis, het is een kuil of een put, waarin geen water is, niets ter vertroosting. Wij zijn allen van nature gevangenen in deze kuil, de Schrift heeft ons allen onder de zonde besloten, en ons overgegeven aan de rechtvaardigheid van God. Het behaagt God met deze gevangenen op nieuwe voorwaarden te handelen, om in een nieuw verbond met hen te treden, het bloed van Christus is het bloed van dat verbond, heeft het voor ons gekocht met alle weldaden daarvan, door dat bloed van het verbond wordt op krachtdadige wijze voorzien in het loslaten van deze gevangenen, op gemakkelijke en eervolle voorwaarden, en de gevangenen vrijheid uitgeroepen en de gebondenen opening van de gevangenis, evenals door Cyrus aan de Joden te Babel, waarvan allen gebruik zullen maken, wier geest God er toe opwekken zal, en zij zullen er van profiteren.
Nadat de profeet hen, uit de gevangenschap teruggekeerd, geleerd heeft hun verlossing toe te schrijven aan het bloed van het verbond en aan de belofte van de Messias, want zij werden zo wonderbaar geholpen, omdat die zegen aan hen gebonden was, en nog in de schoot van het volk verborgen, gaat hij er nu toe over hen te bemoedigen met het vooruitzicht op een blijde en vrolijke vestiging en van heerlijke tijden in de toekomst, en dat geluk genoten ze enige tijd in zekere mate, maar deze beloften hebben hun volkomen vervulling in de geestelijke zegeningen van het Evangelie, die wij genieten door Jezus Christus.
I. Zij worden uitgenodigd op Christus te zien, en tot Hem te vluchten, als hun vrijstad Zechariah 9:12 :Keert gij weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt. De Joden, die uit de gevangenschap in hun eigen land teruggekeerd waren, waren toch, inderdaad nog gebondenen, wij zijn heden knechten, Nehemiah 9:36 maar dan gebondenen, die hoopten of verwachtten, want God had hun een weinig levens gegeven in hun dienstbaarheid, Ezra 9:8, Ezra 9:9. Die nog te Babel waren, door hun zaken daar vastgehouden, leefden toch in de hoop de een of anderen tijd hun eigen land weer te zien. Beiden wordt nu gezegd hun ogen op de Messias te richten, in de belofte als hun sterkte voorgesteld, waar zij konden schuilen, en op Wie zij konden steunen, ter volbrenging van de verlossing, die door Zijn genade, en om Zijnentwil, zo heerlijk begonnen was. Wendt u naar Hem toe, wordt behouden, Isaiah 45:22. De belofte van de Messias was de sterkte van de getrouwen lang voor Zijn komst, zij zagen Zijn dag van ver en waren verblijd, en de gelovige verwachting van deze verlossing in Jeruzalem was lang de steun en de vertroosting van Israël geweest, Luke 2:25, Luke 2:38. In hun gevaren en benauwdheid waren zij geneigd tot dit en dat schepsel zich te wenden om hulp, maar de profeten zeiden hun, zich steeds tot Christus te wenden en zich te troosten met de blijdschap van de komst van hun Koning en van Zijn verlossing. Maar evenals hun verlossing een voorbeeld was van onze verlossing door Christus, Zechariah 9:11, zo spreekt ook deze uitnodiging ter sterkte de taal van de oproeping van het Evangelie. Zondaars zijn gebonden, maar zij zijn gebondenen, die hopen, hun geval is droevig, maar niet wanhopig, er is nog hoop in Israël voor hen. Christus is een sterkte voor hen, een sterke toren, waarin zij veilig en gerust kunnen zijn, zonder vrees voor de toorn Gods, de vloek van de wet, en de aanvallen van hun geestelijke vijanden. Tot Hem moeten zij zich wenden door een levend geloof, tot Hem moeten zij vluchten en in Zijn naam vertrouwen.
II. Zij worden verzekerd van Gods gunst: "Ook heden verkondig Ik, als de toestand op zijn ergst is, en gij denkt, dat uw geval allerdroevigst is, toch beloof Ik plechtig, dat Ik u dubbel zal wedergeven, o Jeruzalem! aan ieder van u, gij gebondenen, die nog hoopt. Ik zal u dubbele vreugde geven voor de smarten, die gij ondervonden hebt, of `t dubbele van de zegeningen, die Ik ooit aan uw vaders geschonken heb, toen hun toestand op zijn best was, de heerlijkheid van uw toekomstige staat, zowel als die van uw toekomstig huis zal groter zijn, zal tweemaal zo groot zijn als die van uw vroegere staat." En zo was het niet dan door de komst van de Messias, de prediking van Zijn Evangelie, de oprichting van Zijn koninkrijk, deze geestelijke zegeningen en hemelse dingen waren het dubbele van wat zij ooit in hun voorspoedigste toestand genoten hadden. Als een onderpand hiervan, in de volheid des tijds belooft God hier aan de Joden de overwinning, overvloed van blijdschap in hun eigen land, die toch maar een schaduwen voorbeeld van veel heerlijker overwinningen, rijkdommen en blijdschap zouden zijn, in het koninkrijk van Christus.
1. Zij zullen triomferen over hun vijanden. Na hun terugkeer waren de Joden aan alle zijden van vijanden omringd. Zij waren als een gesprenkelde vogel, alle vogels in het veld waren tegen hen. Hun land lag tussen de twee machtige koninkrijken Syrië en Egypte, takken van het Griekse rijk, en in hoeveel gevaren zij tussen die beide zouden zijn, was voorspeld, Dan.11. Maar hier wordt beloofd, dat de Heer hen uit die alle bevrijden zou, en deze belofte vond een begin van vervulling in de tijd van de Maccabeën, toen de Joden hun vijanden het hoofd boden, het hoofd boven water hielden, en na vele worstelingen en moeilijkheden, hen overwonnen. Beloofd wordt,
A. Dat zij in Gods hand het werktuig zullen zijn om hun vervolgers te verslaan en te overweldigen: "Ik heb Mij Juda gespannen als een stalen boog, en die boog heb Ik met Efraïm als Mijn pijlen gevuld, Ik heb de boog gespannen tot de punt van de pijl aan de boog raakt", want dat betekent, volgens sommigen, de boog vullen. De uitdrukkingen hier zijn zeer schoon, de beelden levendig. Men had "Juda de boog geleerd", 2 Samuel 1:18 en Efraïm was er beroemd om geweest, Psalms 78:9. Maar zij moeten denken, dat zij dat voordeel door hun eigen boog behalen, want zij zijn zelf niets meer dan Gods boog en Zijn pijlen, werktuigen in Zijn hand, waarvan Hij gebruik maakt en die Hij hanteert, als het Hem behaagt, die Hij in handen heeft als Zijn boog, en die Hij op het doel richt als Zijn pijlen. De beste en dapperste van de mensen zijn slechts wat God van hen maakt, en doen niet meer dienst dan waartoe God hen in staat stelt. De predikers van het Evangelie waren de boog in Christus' hand, waarmede Hij uitging en waarmede Hij voortging, "overwinnende en opdat Hij overwon" Revelation 6:2. De volgende woorden verklaren dit: "Ik heb uw kinderen, o Sion, verwekt en bezield tegen uw kinderen, o Griekenland!" Dit werd vervuld, toen het volk, dat zijn God kende sterk was en grote daden verrichtte tegen Antiochus, n van de koningen van het Griekse rijk, Daniel 11:32. En in de hand van een almachtig God werden zij gesteld als het zwaard van een held, voor wie niemand kon bestaan. De goddelozen worden Gods zwaard genoemd, Psalms 17:13, en soms worden goede lieden daarvoor gebruikt, want Hij gebruikt beide naar Hem behaagt.
B. Dat God hun aanvoerder en opperbevelhebber zal zijn, op iedere tocht en bij ieder gevecht, Zechariah 9:14. De Heer zal over hen verschijnen, Hij zal doen blijken, dat Hij al hun zaken leidt, en dat zij in al hun bewegingen onder Zijn bevel staan, even zeker hoewel niet even zichtbaar, als Hij over Israël gezien werd in de wolkkolom en de vuurkolom, toen Hij hen door de woestijn leidde.
a. Moet hun leger bijeengeroepen, of gemonsterd en in `t veld gebracht worden? De Heer zal met de bazuin blazen, om de troepen te verzamelen, om de oorlog te verklaren, om alarm te maken, en bevel te geven omtrent de marsroute, en te volgen richting, want als God de bazuin blaast, zal zij geen onzeker geluid geven, noch ook een zwak, dat geen gevolg heeft.
b. Trekt het leger te velde en gaat het slag leveren? Met welke onderneming de veldtocht ook geopend wordt, God zal aan het hoofd van hun strijdkrachten gaan, met stormen uit het Zuiden, die ongelofelijk snel en woest waren, en voor deze stormen zullen uw kinderen, o Griekenland, zijn als kaf.
c. Is het leger reeds in de strijd gewikkeld? "Gods pijlen zullen uitvaren als een bliksem, zo sterk, zo plotseling en onweerstaanbaar, zijn bliksemen zullen uitvaren als pijlen," zie Psalms 18:15. "Hij zond Zijn pijlen uit en verstrooide ze, dat wil zeggen: Hij vermenigvuldigde de bliksemen en Hij verschrikte ze." Dit is een toespeling op `t geen God van ouds voor Israël gedaan had, toen Hij hen uit Egypte en in Kanan bracht, en vond Zijn vervulling ten dele in de verwonderlijke zegepralen, die de Joden op hun naburen behaalden, die hen ten tijde van de Maccabeën aanvielen, door de bijzondere verschijningen van de goddelijke Voorzienigheid te hun behoeve, en ten volle in de heerlijke overwinningen behaald door het kruis van Christus en de prediking van het kruis, op Satan en al de machten van de duisternis, waardoor wij meer dan overwinnaars geworden zijn.
d. Zijn zij in gevaar door de vijand overweldigd te worden? De Heer der heerscharen zal ze beschutten, Zechariah 9:15, de Heer hun God zal ze behouden, zodat de vijanden hen niet zullen overmogen, noch hen tot hun prooi kiezen. God zal hun verdediging en hun aanval zijn, het schild hunr hulpe en het zwaard van hun hoogheid, en dat als de Heer der heerscharen, die machtig is hen te verdedigen en als hun God, die zich door een belofte verbonden heeft, hen te verdedigen, en door het eigendomsrecht dat Hij op hen heeft. Hij zal hen behouden te dien dage, op die kritieke gevaarlijke dag. als de kudde Zijns volks, met dezelfde zorg en tederheid, waarmee de herder zijn schapen beschermt. Dien God bewaart, is wel bewaard.
e. Hoopten hun vijanden hen te verzwelgen? De rollen zullen omgekeerd worden, en zij zullen hun vijanden verslinden, en ten onderbrengen met slingerstenen, bij gebrek aan beter wapens, die hun `t eerst voor de hand komen. De stenen uit de beek zullen, als `t God behaagt, krachtiger werking doen dan de sterkste oorlogswapenen, want de sterren zullen met haar loopplaatsen aan dezelfde zijde strijden. Goliath werd door een slingersteen gedood. En na de overwinning zullen zij verslinden, het bloed van hun vijanden drinken, als het ware, en, zoals overwinnaars dat gewoon zijn, zullen zij een gedruis maken als de wijn. Het is iets gewoons, dat overwinnaars met luid geroep en gejuich hun overwinningen verheerlijken en bekend maken. Wij lezen van een stem die roept van overwinning en van het geklank van de koning bij Gods volk. Zij zullen met bloed en buit verzadigd worden zoals de vaten en bekkens van de tempel, of de hoeken van het altaar plachten gevuld te worden met het bloed van de slachtoffers, want hun vijanden zullen vallen als het slachtoffer van de goddelijke rechtvaardigheid.
2. Zij zullen juichen in hun God. Zij zullen zelf de troost ontvangen en God de eer geven van hun voorspoed. Zo lezen sommigen Zechariah 9:15. Zij zullen eten, dat wil zeggen: zij zullen rustig genieten, wat zij verkregen hebben, God zal hun de gelegenheid geven om te eten, nadat zij de slingerstenen zullen ten onder gebracht hebben, dat wil zeggen: hun vijanden, die met stenen slingerden, zij zullen ook drinken en een gedruis maken, een vrolijk gedruis, voor de Heer, hun Maker en Beschermer, als de wijn, als mannen, vrolijk aan een drinkgelag. Niet dronken van wijn, waarin overdaad is, maar vervuld met de Geest, zullen zij onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen spreken, zoals, die dronken zijn, met ijdele en dwaze liederen doen, Efeziers 5:18, 19. En in de volheid van hun vreugde zullen zij overvloedig offeranden offeren, ter eer van God, zodat zij beide het bekken en de hoeken van het altaar zullen vullen met het vet en het bloed van hun offers. En, terwijl zij aldus juichen over hun overwinningen, zal hun blijdschap eindigen in God als hun God, de God van hun verlossing. Zij zullen juichen,
A. In de liefde, die Hij voor hen heeft, en de verhouding, waarin zij tot Hem staan, dat zij de kudde, Zijn volk zijn en Hij hun Herder, en dat zij Hem zijn als de stenen van een kroon die zeer kostbaar zijn en van grote waarde, en die streng bewaakt worden. Geen koning had ooit zoveel behagen in de juwelen van zijn kroon als God heeft en zal hebben in Zijn volk, dat Hem nabij en dierbaar is en waarin Hij verheerlijkt wordt. "Zij zijn een sierlijke kroon en een koninklijke hoed in Zijn hand", Isaiah 62:2,Isaiah 62:3. En zij zullen Mij een eigendom zijn, te die dage, als Ik Mijn kostelijke stenen vergader, Malachi 3:17. zij. En zullen in Zijn land als een banier opgericht worden, zoals de koninklijke standaard ten toon gesteld wordt ten teken van overwinning en vreugde. Gods volk is Zijn heerlijkheid, het behaagt Hem hen dat te maken, het behaagt Hem, hen als zodanig te beschouwen. Hij richt hen op als een banier in Zijn eigen land, en als Hij oorlog voert tegen die Hem haten, is dat een uitdaging voor hen, terwijl het een verenigingspunt is voor allen, die Hem liefhebben, voor al de kinderen Gods, die overal verstrooid zijn, die uitgenodigd zijn om zich om deze banier te verenigen, Isaiah 11:10, Isaiah 11:12.
B. In Zijn zorg voor hen, Zechariah 9:15. Dat is de reden van hun juichen, Zechariah 9:17:Want hoe groot is Zijn goedheid en hoe groot is Zijn schoonheid! Dat is de hoofdzaak, dat is de inhoud van de liederen, waarmee zij gedruis zullen maken voor de Heer. Hier wordt ons geleerd, a. De liefelijkheid van Gods wezen te bewonderen en te loven: Hoe groot is Zijn schoonheid! Alle volmaaktheden van Gods natuur werken mee om Hem oneindig liefelijk te maken in de ogen van allen, die Hem kennen. Zij zijn voor Hem als de stenen van een kroon, maar wat is Hij voor hen? Onze taak in de tempel is "de liefelijkheden van de Heer te aanschouwen," Psalms 27:4, en hoe groot zijn die! Hoe ver overtreffen die alle andere schoonheid. Dit kan van toepassing wezen op de Messias "op Sions Koning, die zal komen. Zie die koning in Zijn schoonheid," Isaiah 33:17, die veel schoner is dan de mensenkinderen, die de banier draagt boven tien duizend, en dat wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Hoewel Hij in het oog van de wereld geen gedaante noch heerlijkheid had, is Hij toch schoon in het oog des geloofs.
b. Om de gaven van Gods gunst en genade te bewonderen en er voor te danken, de gaven van Zijn mildheid en van Zijn schoonheid, want hoe groot is zijn schoonheid! Hoe rijk in genade is Hij, hoe diep, hoe overvloedig zijn Zijn bronnen! Hoe verschillend, hoe rijk, hoe kostelijk zijn Zijn wateren! Wat doet God veel goed! Hoe rijk in genade is Hij! Hier is een voorbeeld van Zijn goedheid voor Zijn volk: Het koren zal de jongelingen en de most de jonkvrouwen sprekende maken, dat wil zeggen: God zal Zijn volk regeren met overvloed van de vruchten van de aarde. Nadat zij in zulk een mate met schaarsheid beproefd waren, dat de jongelingen en de jonkvrouwen bijna flauw vielen en bewusteloos werden van honger en dorst, Lamentations 2:12, Lamentations 2:21, Lamentations 4:7, Lamentations 4:8, Lamentations 5:10, zullen zij nu brood genoeg en over hebben, niet alleen water, maar wijn, nieuwe wijn, die de jongelieden vrolijk en spraakzaam maken zal, en wat, naar sommigen opgemerkt hebben, het gevolg is van overvloed en goedkoop koren, de armen zullen de moed hebben te huwen, en het land opnieuw bevolken, als zij genoeg hebben om een gezin te onderhouden. De goede gaven, die God ons schenkt, moeten ons nopen er Hem blijmoedig mee te dienen, want wij moeten de oorsprong van het water in de bron zoeken, en als wij ons te goed hebben gedaan aan koren en wijn, moeten wij zeggen: "Hoe groot is Zijn goedheid!"