Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 9

Zechariah 9:1.

BELOFTE DER WELDADEN GODS, VOORZEGGING VAN DE ROEPING DER HEIDENEN.

C. Het 3e hoofddeel van ons Boek omvat drie hoofdstukken (Zechariah 9:1-11), en staat met het vierde en laatste deel daarvan in het nauwste verband, zodat de beide delen ook dikwijls bij elkaar worden genomen. Beide delen (duidelijk te onderkennen aan het gelijkluidende opschrift: "de last van het woord des Heeren) voorspellen de ontwikkeling van het Oud-Testamentische Godsrijk tot aan zijne volmaking in het rijk van Christus, dat de gehele aarde omvat. Het geschrift van onzen Profeet ware geen geheel, wanneer dit beeld der toekomst ontbrak, en, zo noodzakelijk het voorwoord was om de geruste zondaars voor het misbruik van dit geschrift te waarschuwen, zo noodzakelijk is nu ook dit derde en vierde deel, om alles, wat nodig is den volke te verkondigen. Zacharias profetie ware half mengsel van afzonderlijke brokstukken zonder doel of zamenhang, wanneer die beide delen ontbraken. " Het eerste dier beide delen kondigt het gericht over het land Chadrach aan, dat is over het Gode vijandige wereldrijk in alle zijne openbaringen, en de daarmee gelijktijdige, oprichting van het rijk Gods in heerlijkheid, het doel van alle wegen Gods, door vergadering en bekering van de verstrooide leden van het volk Gods, en hun verheffing tot overwinning de heidenen.

I. Zechariah 9:1-Zechariah 9:17. Alle heidense volken met hun macht, welke het rijk Gods verdrukt en vervolgt, met hun schatten en gaven zullen eens om hun vijandschap tegen Gods volk door den Heere worden geoordeeld, verootmoedigd, en eindelijk aan Zijn rijk onderworpen en ingelijfd. Maar zijn volk zal zich verheugen, want de beloofde Koning zal als een volmaakt Rechtvaardige vol genade komen. Hij zal overwinnen door diepe zelfvernedering, ootmoed, zachtmoedigheid, en door de macht van Zijnen vrede. Hij zal te Jeruzalem, het middelpunt van het rijk Gods, binnentrekken, en van daar uit van zee tot zee heersen. Zijn volk zal Hij echter uit de verstrooiing en ballingschap verlossen, en in een toestand van heerlijkheid en van zegen onder Zijne genadige bescherming plaatsen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 9

Zechariah 9:1.

BELOFTE DER WELDADEN GODS, VOORZEGGING VAN DE ROEPING DER HEIDENEN.

C. Het 3e hoofddeel van ons Boek omvat drie hoofdstukken (Zechariah 9:1-11), en staat met het vierde en laatste deel daarvan in het nauwste verband, zodat de beide delen ook dikwijls bij elkaar worden genomen. Beide delen (duidelijk te onderkennen aan het gelijkluidende opschrift: "de last van het woord des Heeren) voorspellen de ontwikkeling van het Oud-Testamentische Godsrijk tot aan zijne volmaking in het rijk van Christus, dat de gehele aarde omvat. Het geschrift van onzen Profeet ware geen geheel, wanneer dit beeld der toekomst ontbrak, en, zo noodzakelijk het voorwoord was om de geruste zondaars voor het misbruik van dit geschrift te waarschuwen, zo noodzakelijk is nu ook dit derde en vierde deel, om alles, wat nodig is den volke te verkondigen. Zacharias profetie ware half mengsel van afzonderlijke brokstukken zonder doel of zamenhang, wanneer die beide delen ontbraken. " Het eerste dier beide delen kondigt het gericht over het land Chadrach aan, dat is over het Gode vijandige wereldrijk in alle zijne openbaringen, en de daarmee gelijktijdige, oprichting van het rijk Gods in heerlijkheid, het doel van alle wegen Gods, door vergadering en bekering van de verstrooide leden van het volk Gods, en hun verheffing tot overwinning de heidenen.

I. Zechariah 9:1-Zechariah 9:17. Alle heidense volken met hun macht, welke het rijk Gods verdrukt en vervolgt, met hun schatten en gaven zullen eens om hun vijandschap tegen Gods volk door den Heere worden geoordeeld, verootmoedigd, en eindelijk aan Zijn rijk onderworpen en ingelijfd. Maar zijn volk zal zich verheugen, want de beloofde Koning zal als een volmaakt Rechtvaardige vol genade komen. Hij zal overwinnen door diepe zelfvernedering, ootmoed, zachtmoedigheid, en door de macht van Zijnen vrede. Hij zal te Jeruzalem, het middelpunt van het rijk Gods, binnentrekken, en van daar uit van zee tot zee heersen. Zijn volk zal Hij echter uit de verstrooiing en ballingschap verlossen, en in een toestand van heerlijkheid en van zegen onder Zijne genadige bescherming plaatsen.

Vers 1

1. De last, de gerichtsverkondiging (Isaiah 13:1) van het woord des HEEREN over het land Chadrach (= sterk zwak), dat nu wel machtig is, maar eens machteloos zal worden, (onder dezen symbolischen naam is het toenmalige Perzische wereldrijk bedoeld). Dit door den Heere verkondigde gericht komt over alle delen van dit rijk, enin `t bijzonder in de eerste plaats over Damascus, ene der twee grootste steden van Syrië, deszelfs rust 1), want de HEERE heeft een oog over den mens, Hij neemt al hun doen en laten, hun gerustheid en hunnen trots, hunnen afgodendienst en hun misdaad tegen Zijn uitverkoren volk waar, gelijk over alle stammen Israëls, die te zamen Zijne ontferming en Zijne genade in de toekomst zullen ondervinden; Hij ziet hoe ze nog steeds door de Heidenen verdrukt worden.

De woorden: "De last van het woord des Heeren over het land Chadrach" moeten opgevat worden als opschrift boven de gehele afdeling tot aan het einde van Zechariah 11:1, en staan tegenover het opschrift (Hoofd. 12:1): "De last van het woord des Heeren over Israël. " Beide opschriften wijzen aan, dat het land Chadrach vijandig staat tegenover het rijk van Israël, d. i. het rijk Gods, en beide afdelingen met die opschriften schilderen niets anders dan den strijd van het rijk der wereld met het rijk Gods, doch op verschillende wijze. Terwijl in het eerste het gericht, waardoor de macht der heidenwereld over Israël vernietigd, en Israël met kracht tot overwinning van alle zijne vijanden, wordt begiftigd, de hoofdgedachte en het zwaartepunt der profetische schildering vormt, in het tweede daarentegen het gericht, waardoor Israël in den strijd tegen de heidense volken gezift, en door uitroeiing zijner onechte leden tot een heilig volk des Heeren wordt verheerlijkt. "

Van de rechte opvatting van het opschrift: "De last van het woord des Heeren over het land Chadrach" hangt die der gehele afdeling af. De duistere naam Chadrach is op de meest verschillende wijzen verklaard, nu eens als naam van enen Syrischen, maar onbekenden koning (1 Kings 11:25), naar wien het gehele Syrische rijk genoemd is, dan als naam van een landschap, ten oosten van Palestina, misschien Hauran, hetwelk volgens ene anders niet bekende godheid Chadrach genoemd is. De meest aannemelijke is en blijft de oude verklaring, welke reeds Hiëronymus en Luther hebben, dat Chadrach een door den Profeet zelven gevormd woord zou zijn, saamgesteld uit chad scherp of sterk en rach week of zwak, om op zinrijke wijze het Medo-Perzische rijk, onder welks macht Israël stond, en tevens alle aan het rijk van God ten allen tijde vijandig gezinde wereldrijken te noemen. Zulke zinnebeeldige benamingen zijn in een profetisch boek over `t algemeen niets zeldzaams, zoals ook Jesaja en Jeremia rijk daarin zijn (vgl. Jareb, Hosea 5:13, Rahab, Psalms 87:4, Ariël Isaiah 29:1 v.)

De steden en rijken, vervolgens genoemd, zijn alleen delen van het land Chadrach, van het Perzische rijk; er moet worden voorgesteld, hoe zich het gericht over het gehele rijk aan de afzonderlijke landschappen verwezenlijkt. "Damascus en Hamath voert de Profeet slechts in `t algemeen aan; eerst bij de Fenicische en Filistijnse steden begint hij met ene bijzondere schildering van den val van hare hoogte, omdat zij het naast bij het rijk van Israël lagen, en gedeeltelijk in hare wereldse machtsontwikkeling, gedeeltelijk in hare vijandschap tegen het verbondsvolk, de macht en de vijandschap van het wereldrijk tegen het Godsrijk voorstellen."

In het Hebreeën Wedamsjek menuchato. Beter: En Damascus is Zijne rustplaats. Dat wil zeggen, de last van het Woord Gods zal bij Damascus zijn rustplaats vinden. Damascus zal geheel en al verwoest worden, zal door de gerichten ten ondergaan.

Vers 1

1. De last, de gerichtsverkondiging (Isaiah 13:1) van het woord des HEEREN over het land Chadrach (= sterk zwak), dat nu wel machtig is, maar eens machteloos zal worden, (onder dezen symbolischen naam is het toenmalige Perzische wereldrijk bedoeld). Dit door den Heere verkondigde gericht komt over alle delen van dit rijk, enin `t bijzonder in de eerste plaats over Damascus, ene der twee grootste steden van Syrië, deszelfs rust 1), want de HEERE heeft een oog over den mens, Hij neemt al hun doen en laten, hun gerustheid en hunnen trots, hunnen afgodendienst en hun misdaad tegen Zijn uitverkoren volk waar, gelijk over alle stammen Israëls, die te zamen Zijne ontferming en Zijne genade in de toekomst zullen ondervinden; Hij ziet hoe ze nog steeds door de Heidenen verdrukt worden.

De woorden: "De last van het woord des Heeren over het land Chadrach" moeten opgevat worden als opschrift boven de gehele afdeling tot aan het einde van Zechariah 11:1, en staan tegenover het opschrift (Hoofd. 12:1): "De last van het woord des Heeren over Israël. " Beide opschriften wijzen aan, dat het land Chadrach vijandig staat tegenover het rijk van Israël, d. i. het rijk Gods, en beide afdelingen met die opschriften schilderen niets anders dan den strijd van het rijk der wereld met het rijk Gods, doch op verschillende wijze. Terwijl in het eerste het gericht, waardoor de macht der heidenwereld over Israël vernietigd, en Israël met kracht tot overwinning van alle zijne vijanden, wordt begiftigd, de hoofdgedachte en het zwaartepunt der profetische schildering vormt, in het tweede daarentegen het gericht, waardoor Israël in den strijd tegen de heidense volken gezift, en door uitroeiing zijner onechte leden tot een heilig volk des Heeren wordt verheerlijkt. "

Van de rechte opvatting van het opschrift: "De last van het woord des Heeren over het land Chadrach" hangt die der gehele afdeling af. De duistere naam Chadrach is op de meest verschillende wijzen verklaard, nu eens als naam van enen Syrischen, maar onbekenden koning (1 Kings 11:25), naar wien het gehele Syrische rijk genoemd is, dan als naam van een landschap, ten oosten van Palestina, misschien Hauran, hetwelk volgens ene anders niet bekende godheid Chadrach genoemd is. De meest aannemelijke is en blijft de oude verklaring, welke reeds Hiëronymus en Luther hebben, dat Chadrach een door den Profeet zelven gevormd woord zou zijn, saamgesteld uit chad scherp of sterk en rach week of zwak, om op zinrijke wijze het Medo-Perzische rijk, onder welks macht Israël stond, en tevens alle aan het rijk van God ten allen tijde vijandig gezinde wereldrijken te noemen. Zulke zinnebeeldige benamingen zijn in een profetisch boek over `t algemeen niets zeldzaams, zoals ook Jesaja en Jeremia rijk daarin zijn (vgl. Jareb, Hosea 5:13, Rahab, Psalms 87:4, Ariël Isaiah 29:1 v.)

De steden en rijken, vervolgens genoemd, zijn alleen delen van het land Chadrach, van het Perzische rijk; er moet worden voorgesteld, hoe zich het gericht over het gehele rijk aan de afzonderlijke landschappen verwezenlijkt. "Damascus en Hamath voert de Profeet slechts in `t algemeen aan; eerst bij de Fenicische en Filistijnse steden begint hij met ene bijzondere schildering van den val van hare hoogte, omdat zij het naast bij het rijk van Israël lagen, en gedeeltelijk in hare wereldse machtsontwikkeling, gedeeltelijk in hare vijandschap tegen het verbondsvolk, de macht en de vijandschap van het wereldrijk tegen het Godsrijk voorstellen."

In het Hebreeën Wedamsjek menuchato. Beter: En Damascus is Zijne rustplaats. Dat wil zeggen, de last van het Woord Gods zal bij Damascus zijn rustplaats vinden. Damascus zal geheel en al verwoest worden, zal door de gerichten ten ondergaan.

Vers 2

2. En ook zal het verder komen en blijven. Hij zal Hamath(= kasteel), de tweede grote stad van Syrië met dezelve bepalen 1), in de Goddelijke straf mede opnemen, bovendien ook Fenicië met hare grote steden, Tyrus en Zidon, hoewel zij in haren hoogmoed zeer wijs is, en alle middelen en wegen kan bedenken om een gerust, rijk en genotvol te geven, en zich tot den Heere te bekeren;

1) Of: "dat aan haar grenst, " namelijk aan Damascus (Zechariah 9:1), want het is 25 mijlen ten noorden daarvan aan den Orontes gelegen, later Epifania, thans Hamah genoemd.

Vers 2

2. En ook zal het verder komen en blijven. Hij zal Hamath(= kasteel), de tweede grote stad van Syrië met dezelve bepalen 1), in de Goddelijke straf mede opnemen, bovendien ook Fenicië met hare grote steden, Tyrus en Zidon, hoewel zij in haren hoogmoed zeer wijs is, en alle middelen en wegen kan bedenken om een gerust, rijk en genotvol te geven, en zich tot den Heere te bekeren;

1) Of: "dat aan haar grenst, " namelijk aan Damascus (Zechariah 9:1), want het is 25 mijlen ten noorden daarvan aan den Orontes gelegen, later Epifania, thans Hamah genoemd.

Vers 3

3. En Tyrus zich in hare wijsheid sterkten gebouwd heeft, ene vesting op een eiland 1), en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten. Tyrus was slechts ene kolonie van Zidon, maar allengs was de dochterstad de moederstad in rijkdom en macht boven het hoofd gegroeid, en toen zij, zich op hare oorspronkelijke woonplaats op het vaste land niet veilig genoeg meer gevoelde, bouwde zij op een eiland, dat ongeveer 3-4 stadiën van het vaste land en 30 stadiën ten noorden van het oude Tyrus lag. Deze eilandstad was wel is waar ene kleine stad- volgens Plinius had het eiland slechts 22 stadiën in omtrek-maar het was omgeven door enen 150 voet hogen muur en was ene zo sterke vesting, dat Salmanassar ze 5 jaren lang, Nebukadnezar 13 jaren lang en Alexander de Grote 7 maanden lang belegerde. Op dit eiland hoopten de Tyriërs door hun scheepvaart en hunnen handel ene ongelooflijke menigte rijkdommen op.

Vers 3

3. En Tyrus zich in hare wijsheid sterkten gebouwd heeft, ene vesting op een eiland 1), en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten. Tyrus was slechts ene kolonie van Zidon, maar allengs was de dochterstad de moederstad in rijkdom en macht boven het hoofd gegroeid, en toen zij, zich op hare oorspronkelijke woonplaats op het vaste land niet veilig genoeg meer gevoelde, bouwde zij op een eiland, dat ongeveer 3-4 stadiën van het vaste land en 30 stadiën ten noorden van het oude Tyrus lag. Deze eilandstad was wel is waar ene kleine stad- volgens Plinius had het eiland slechts 22 stadiën in omtrek-maar het was omgeven door enen 150 voet hogen muur en was ene zo sterke vesting, dat Salmanassar ze 5 jaren lang, Nebukadnezar 13 jaren lang en Alexander de Grote 7 maanden lang belegerde. Op dit eiland hoopten de Tyriërs door hun scheepvaart en hunnen handel ene ongelooflijke menigte rijkdommen op.

Vers 4

4. Ziet al haar verstand en de gehele menigte van hare schatten zal haar niets baten de HEERE zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal hare vesting met alles, wat zij tot hare verdediging heeft gemaakt, hare vestingmuren, hare weltoegeruste vloten, in de zee verslaan, en zij, die midden in de zee onbedwingbaar schijnt, zal met vuur verteerd worden1) (Ezekiel 26:12).

1) De almachtigheid is ene al te sterke proef voor eigen schepsels tegenstand; en daar de gronden van vleselijk vertrouwen het grootste zijn onder de vijanden, daarom zal de Heere een werktuig nemen, om Zichzelven groot te maken, en hun te verderven.

Vers 4

4. Ziet al haar verstand en de gehele menigte van hare schatten zal haar niets baten de HEERE zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal hare vesting met alles, wat zij tot hare verdediging heeft gemaakt, hare vestingmuren, hare weltoegeruste vloten, in de zee verslaan, en zij, die midden in de zee onbedwingbaar schijnt, zal met vuur verteerd worden1) (Ezekiel 26:12).

1) De almachtigheid is ene al te sterke proef voor eigen schepsels tegenstand; en daar de gronden van vleselijk vertrouwen het grootste zijn onder de vijanden, daarom zal de Heere een werktuig nemen, om Zichzelven groot te maken, en hun te verderven.

Vers 5

5. Verder zal het gericht des Heeren ook het land der Filistijnen treffen. Askelon zal het zien, hoe Tyrus overwonnen wordt, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen hen heeft te schande gemaakt. Zij hoogten, dat toch tenminste Tyrus door hare sterke ligging en grote macht het voortrollend gericht zou tegenhouden, en hen in hun noden bijstaan, maar nu is hun hoop beschaamd, en zij moeten erkennen, dat ook over hen nu de bezoeking komen zal. En de koning der Filistijnen uit Gaza zal vergaan 1), er zal in `t vervolg geen meer wezen, en Askelon zal niet bewoond worden, zo geheel zal het worden verwoest.

1) Maar had dan Gaza ten tijde van Zacharia, die na de ballingschap leefde, nog enen koning, daar het toch een gedeelte van het grote Perzische rijk was geworden? De mogelijkheid kan niet worden bestreden, want de Babylonische en Perzische heersers hadden de gewoonte aan de door hen onderworpene volken niet alle zelfstandigheid te ontnemen, en de inlandse vorstenfamiliën niet geheel te onttronen; zij vergenoegden zich integendeel daarmee, dat zij de vorsten der onderworpene volken of ook hun nakomelingen tot schatplichtige vasallenkoningen maakten; hierop wijst ook de titel "grote koning, " "koning der koningen. " dien de Perzische koningen droegen. Zulke Perzische vazallen worden niet zelden bij de Griekse schrijvers genoemd. Er kan dus zeer goed ook in den Perzischen tijd nog een koning van Gaza zijn geweest, die dan als Perzisch leenman moet beschouwd worden. Uit den tijd van Alexander den Grote wordt zulk een door den gelijktijdigen Hegesias uitdrukkelijk genoemd, namelijk de door zijne trouw bekende Baëtis.

Vers 5

5. Verder zal het gericht des Heeren ook het land der Filistijnen treffen. Askelon zal het zien, hoe Tyrus overwonnen wordt, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen hen heeft te schande gemaakt. Zij hoogten, dat toch tenminste Tyrus door hare sterke ligging en grote macht het voortrollend gericht zou tegenhouden, en hen in hun noden bijstaan, maar nu is hun hoop beschaamd, en zij moeten erkennen, dat ook over hen nu de bezoeking komen zal. En de koning der Filistijnen uit Gaza zal vergaan 1), er zal in `t vervolg geen meer wezen, en Askelon zal niet bewoond worden, zo geheel zal het worden verwoest.

1) Maar had dan Gaza ten tijde van Zacharia, die na de ballingschap leefde, nog enen koning, daar het toch een gedeelte van het grote Perzische rijk was geworden? De mogelijkheid kan niet worden bestreden, want de Babylonische en Perzische heersers hadden de gewoonte aan de door hen onderworpene volken niet alle zelfstandigheid te ontnemen, en de inlandse vorstenfamiliën niet geheel te onttronen; zij vergenoegden zich integendeel daarmee, dat zij de vorsten der onderworpene volken of ook hun nakomelingen tot schatplichtige vasallenkoningen maakten; hierop wijst ook de titel "grote koning, " "koning der koningen. " dien de Perzische koningen droegen. Zulke Perzische vazallen worden niet zelden bij de Griekse schrijvers genoemd. Er kan dus zeer goed ook in den Perzischen tijd nog een koning van Gaza zijn geweest, die dan als Perzisch leenman moet beschouwd worden. Uit den tijd van Alexander den Grote wordt zulk een door den gelijktijdigen Hegesias uitdrukkelijk genoemd, namelijk de door zijne trouw bekende Baëtis.

Vers 6

6. En ten diepste zal Filistea worden vernederd, de bastaard, de vreemdeling die door den Filistijn tot nu toe als iemand van onedele geboorte werd beschermd, zal te Asdod wonen, en met n woord: Ik zal den hoogmoed der Filistijnen, alles, waarop zij tot hiertoe zo trots waren, hun krijgsmacht, hun vaste steden, hun nationaliteit, uitroeien. Dat hier van de 5 Filistijnse steden, evenals ook Amos 1:6, Zephaniah 2:4. Jeremiah 23:20, Gath wordt overgeslagen, is daaruit te verklaren, dat dit, het meest landwaarts is gelegen, reeds vroeg zijne staatkundige zelfstandigheid gedeeltelijk door Juda, gedeeltelijk door Syrië verloor en tot onbeduidendheid wegzonk.

Vers 6

6. En ten diepste zal Filistea worden vernederd, de bastaard, de vreemdeling die door den Filistijn tot nu toe als iemand van onedele geboorte werd beschermd, zal te Asdod wonen, en met n woord: Ik zal den hoogmoed der Filistijnen, alles, waarop zij tot hiertoe zo trots waren, hun krijgsmacht, hun vaste steden, hun nationaliteit, uitroeien. Dat hier van de 5 Filistijnse steden, evenals ook Amos 1:6, Zephaniah 2:4. Jeremiah 23:20, Gath wordt overgeslagen, is daaruit te verklaren, dat dit, het meest landwaarts is gelegen, reeds vroeg zijne staatkundige zelfstandigheid gedeeltelijk door Juda, gedeeltelijk door Syrië verloor en tot onbeduidendheid wegzonk.

Vers 7

7. En Ik zal vervolgens allen afgodendienst zowel bij de vroeger genoemde volken als ook bij de Filistijnen uitroeien; Ik zal zijn bloed, het bloed, dat het bij de maaltijden van de afgodenoffers eet, uit zijnen mond wegdoen, en zijne verfoeiselen, het vlees der offers van tussen zijne tanden, Ik zal hen bekeren, zovelen als zich van hen tot Mij wenden; al zo zal hij ook, even als wij, Gods uitverkoren volk Israël, ten gevolge der gerichten, welke over ons zijn gekomen, als een heilig zaad onzen God overblijven; zij zullen ware belijders des Heeren worden, ja hij, dat overblijfsel der Filistijnen, zal zijn als een stamvorst in Juda, geëerde leden van het volk Gods, die in Juda zijn ingelijfd, en bijv. de bewoners van de Filistijnse stad Ekron als de Jebusiet, de vroegere bewoner van Jebus, den burg Zion, welke na zijne verovering door David ook Israëls geloof aannamen, en in het volk Gods werden ingelijfd (2 Sam. 24:16, 1 Chronicles 20:15).

Zonder twijfel is deze profetie van de bekering der Filistijnen, welke eens zal plaats hebben, bedoeld omtrent het gehele land Chadrach, uit welke delen ten tijde van Zacharia, bij wijze van voorbeeld, Damascus, Hamath genoemd zijn. Alzo wordt hier de latere bekering van alle die heidenen, die leden van het Gode vijandige wereldrijk zijn, en door het gericht daarover tot kennis van den levenden God komen, verkondigd; eveneens was toch in het voorgaande ook het gericht der vernietiging over het gehele land Chadrach alleen aan Tyrus in `t bijzonder volvoerd.

Vragen wij naar de vervulling van deze voorzegging van het gericht over het land Chadrach en zijne delen, zo ligt het voor de hand, aan den zegenrijken veroveringstocht van Alexander den Grote, door de genoemde landen, Syrië, Fenicië, Filistea en het overige Perzië te denken. Na den slag bij Issusin Cilicië zond Alexander Parmenio met ene legerafdeling naar Damascus, om deze gewichtige hoofdstad van Coele-Syrië, waarheen Darius zijne schatten had geborgen, te winnen. De onderneming gelukte. Op dezen tocht, welke door het dal van Orontes ging, moest ook Hamath worden veroverd. Alexander zelf trok van Cilicië direct naar Fenicië. Zidon en de overige Fenicische steden gaven zich vrijwillig aan hem over; alleen Tyrus meende in vertrouwen op hare onneembare ligging midden in de zee bij den strijd tussen Alexander en de Perzen, neutraal te kunnen blijven. Toen echter Alexander met gene neutraliteit tevreden was, en om zijn voorgenomen tocht naar Egypte niet tevreden kon zijn, besloot Tyrus tot ernstigen tegenstand, en Alexander moest tot ene formele belegering en bestorming van Tyrus overgaan. Zeven meenden duurde de belegering, gedurende welken tijd Alexander nu en dan een strooptocht van verscheidene dagen op den Libanon ondernam. Eerst na ontzaglijke inspanningen kon hij het trotse Tyrus meester worden, maar nu moest het ook voor zijne vermetelheid zwaar boeten: 8. 000 Tyriërs werden gedood, 30. 000 in slavernij verkocht, de stad zelf echter niet geheel verwoest. Van Tyrus trok Alexander naar Filistea, waar hij weer ene grote stremming van zijnen zegetocht had. Gaza, op enen heuvel gelegen en moeilijk te veroveren, bood onder den dapperen Baëtis enen even wanhopigen tegenstand als Tyrus. Wederom werd Alexander maanden lang door de belegering ener stad opgehouden, en hierdoor zijn toorn opgewekt; toen het hem daarom eindelijk door herstelling van een dam en het aanleggen van mijnen gelukt was, Gaza te veroveren, kende zijne wraak gedurende een ogenblik gene grenzen meer; 10. 000 Perzen en Arabieren vielen, en de heldhaftige Baëtis werd levend om de veroverde stad gesleept. Nu was voor Alexander de weg naar Egypte en tot het heiligdom van Zeus Ammon in de Lybische woestijn geopend. Toen hij van daar terugkeerde om het Perzische rijk geheel te vernietigen, trok hij naar Tyrus en van daar direct naar Tapsakus aan den Eufraat. Waarschijnlijk kwam hij op dezen tocht nu ook persoonlijk naar Damascus.

Toch kan deze zegerijke veroveringstocht van Alexander door het Perzische rijk slechts voor het begin der vervulling van onze profetie worden gehouden. Want het hoogst gewichtige stuk daarvan, dat de volken in hun overblijfsels ten gevolge der over hen gekomene gerichten, zich tot den Heere zullen bekeren, en het volk Gods zullen worden ingelijfd, is door den druk van Alexanders krijgsmacht niet vervuld. De vervulling kwam meer door de ellenden van den Diadochenstrijd, den strijd tussen de Egyptenaren, Syriërs en Romeinen, totdat de heidense volken binnen Israëls grenzen als afzonderlijke volken geheel verdwenen, en hun overblijfsels in de Christelijke gemeente, het ware volk van God, werden opgenomen. Onze profetie zal echter eerst dan volkomen worden vervuld, wanneer alle wereldrijken zullen overwonnen zijn, het gehele heidendom zal verdelgd wezen, de volheid der heidenen in het rijk Gods zal zijn ingegaan en Christus rijk de volkomene overwinning zal hebben behaald.

Vers 7

7. En Ik zal vervolgens allen afgodendienst zowel bij de vroeger genoemde volken als ook bij de Filistijnen uitroeien; Ik zal zijn bloed, het bloed, dat het bij de maaltijden van de afgodenoffers eet, uit zijnen mond wegdoen, en zijne verfoeiselen, het vlees der offers van tussen zijne tanden, Ik zal hen bekeren, zovelen als zich van hen tot Mij wenden; al zo zal hij ook, even als wij, Gods uitverkoren volk Israël, ten gevolge der gerichten, welke over ons zijn gekomen, als een heilig zaad onzen God overblijven; zij zullen ware belijders des Heeren worden, ja hij, dat overblijfsel der Filistijnen, zal zijn als een stamvorst in Juda, geëerde leden van het volk Gods, die in Juda zijn ingelijfd, en bijv. de bewoners van de Filistijnse stad Ekron als de Jebusiet, de vroegere bewoner van Jebus, den burg Zion, welke na zijne verovering door David ook Israëls geloof aannamen, en in het volk Gods werden ingelijfd (2 Sam. 24:16, 1 Chronicles 20:15).

Zonder twijfel is deze profetie van de bekering der Filistijnen, welke eens zal plaats hebben, bedoeld omtrent het gehele land Chadrach, uit welke delen ten tijde van Zacharia, bij wijze van voorbeeld, Damascus, Hamath genoemd zijn. Alzo wordt hier de latere bekering van alle die heidenen, die leden van het Gode vijandige wereldrijk zijn, en door het gericht daarover tot kennis van den levenden God komen, verkondigd; eveneens was toch in het voorgaande ook het gericht der vernietiging over het gehele land Chadrach alleen aan Tyrus in `t bijzonder volvoerd.

Vragen wij naar de vervulling van deze voorzegging van het gericht over het land Chadrach en zijne delen, zo ligt het voor de hand, aan den zegenrijken veroveringstocht van Alexander den Grote, door de genoemde landen, Syrië, Fenicië, Filistea en het overige Perzië te denken. Na den slag bij Issusin Cilicië zond Alexander Parmenio met ene legerafdeling naar Damascus, om deze gewichtige hoofdstad van Coele-Syrië, waarheen Darius zijne schatten had geborgen, te winnen. De onderneming gelukte. Op dezen tocht, welke door het dal van Orontes ging, moest ook Hamath worden veroverd. Alexander zelf trok van Cilicië direct naar Fenicië. Zidon en de overige Fenicische steden gaven zich vrijwillig aan hem over; alleen Tyrus meende in vertrouwen op hare onneembare ligging midden in de zee bij den strijd tussen Alexander en de Perzen, neutraal te kunnen blijven. Toen echter Alexander met gene neutraliteit tevreden was, en om zijn voorgenomen tocht naar Egypte niet tevreden kon zijn, besloot Tyrus tot ernstigen tegenstand, en Alexander moest tot ene formele belegering en bestorming van Tyrus overgaan. Zeven meenden duurde de belegering, gedurende welken tijd Alexander nu en dan een strooptocht van verscheidene dagen op den Libanon ondernam. Eerst na ontzaglijke inspanningen kon hij het trotse Tyrus meester worden, maar nu moest het ook voor zijne vermetelheid zwaar boeten: 8. 000 Tyriërs werden gedood, 30. 000 in slavernij verkocht, de stad zelf echter niet geheel verwoest. Van Tyrus trok Alexander naar Filistea, waar hij weer ene grote stremming van zijnen zegetocht had. Gaza, op enen heuvel gelegen en moeilijk te veroveren, bood onder den dapperen Baëtis enen even wanhopigen tegenstand als Tyrus. Wederom werd Alexander maanden lang door de belegering ener stad opgehouden, en hierdoor zijn toorn opgewekt; toen het hem daarom eindelijk door herstelling van een dam en het aanleggen van mijnen gelukt was, Gaza te veroveren, kende zijne wraak gedurende een ogenblik gene grenzen meer; 10. 000 Perzen en Arabieren vielen, en de heldhaftige Baëtis werd levend om de veroverde stad gesleept. Nu was voor Alexander de weg naar Egypte en tot het heiligdom van Zeus Ammon in de Lybische woestijn geopend. Toen hij van daar terugkeerde om het Perzische rijk geheel te vernietigen, trok hij naar Tyrus en van daar direct naar Tapsakus aan den Eufraat. Waarschijnlijk kwam hij op dezen tocht nu ook persoonlijk naar Damascus.

Toch kan deze zegerijke veroveringstocht van Alexander door het Perzische rijk slechts voor het begin der vervulling van onze profetie worden gehouden. Want het hoogst gewichtige stuk daarvan, dat de volken in hun overblijfsels ten gevolge der over hen gekomene gerichten, zich tot den Heere zullen bekeren, en het volk Gods zullen worden ingelijfd, is door den druk van Alexanders krijgsmacht niet vervuld. De vervulling kwam meer door de ellenden van den Diadochenstrijd, den strijd tussen de Egyptenaren, Syriërs en Romeinen, totdat de heidense volken binnen Israëls grenzen als afzonderlijke volken geheel verdwenen, en hun overblijfsels in de Christelijke gemeente, het ware volk van God, werden opgenomen. Onze profetie zal echter eerst dan volkomen worden vervuld, wanneer alle wereldrijken zullen overwonnen zijn, het gehele heidendom zal verdelgd wezen, de volheid der heidenen in het rijk Gods zal zijn ingegaan en Christus rijk de volkomene overwinning zal hebben behaald.

Vers 8

8. En Ik zal Mij te dier tijd, als het overblijfsel der Heidenen zich tot Mij zal bekeerd hebben, rondom Mijn huis, Mijne heilige gemeente of Mijn rijk, dat dan uit bekeerde Joden en Heidenen bestaan zal, legeren, vanwege het heirleger, vanwege die doorgaande, en van wege den wederkerende, tegen krijgslegers, dat zij niet meer doortrekken en terugkeren, opdat de drijver, wie hij ook zij, als eens Egypte, Assur, Babel en nu Hadrach, niet meer door hen, door de leden van Mijn rijk als tot hiertoe met overmoedig geweld en met vijandschap doorga; want nu heb Ik het met Mijne ogen aangezien 1), hoe Mijn volk onder dien druk moet zuchten, en het is Mij ter harte gegaan om hen te helpen.

1) God zal Zijn volk onder Zijne bijzondere bescherming nemen, en daarom hun naburen verzwakken, opdat het niet in hun macht zij, hen kwaad te doen. Gods Huis ligt in het midden van eens vijands land en Zijne kerk is als een lelie onder de doornen, en daarom moeten Gods macht en goedheid in de bijzondere bewaring derhalve opgemerkt worden.

Vers 8

8. En Ik zal Mij te dier tijd, als het overblijfsel der Heidenen zich tot Mij zal bekeerd hebben, rondom Mijn huis, Mijne heilige gemeente of Mijn rijk, dat dan uit bekeerde Joden en Heidenen bestaan zal, legeren, vanwege het heirleger, vanwege die doorgaande, en van wege den wederkerende, tegen krijgslegers, dat zij niet meer doortrekken en terugkeren, opdat de drijver, wie hij ook zij, als eens Egypte, Assur, Babel en nu Hadrach, niet meer door hen, door de leden van Mijn rijk als tot hiertoe met overmoedig geweld en met vijandschap doorga; want nu heb Ik het met Mijne ogen aangezien 1), hoe Mijn volk onder dien druk moet zuchten, en het is Mij ter harte gegaan om hen te helpen.

1) God zal Zijn volk onder Zijne bijzondere bescherming nemen, en daarom hun naburen verzwakken, opdat het niet in hun macht zij, hen kwaad te doen. Gods Huis ligt in het midden van eens vijands land en Zijne kerk is als een lelie onder de doornen, en daarom moeten Gods macht en goedheid in de bijzondere bewaring derhalve opgemerkt worden.

Vers 9

9. Dat alles zal Ik teweegbrengen door de zending van Mijnen Gezalfde, dien Ik u (Isaiah 9:5 v. Micah 5:1) beloofd heb. Verheug u dan zeer, gij dochter Zions, inwoners van Jeruzalem en in u geheel Israël! Juich dan gij dochter Jeruzalems over de grootheid van het heil, dat uw deel werd! Ziet, reeds staat het voor uwe ogen. Uw beloofde Koning en Verlosser zal u tot redding komen, in volle waarheid rechtvaardig, en die daarom ook volkomene gerechtigheid kan oefenen (Isaiah 1:1-Isaiah 1:4. Jeremiah 23:5 v. 33:16 v.), en Hij is een Heiland (woordelijk: een, dien God tot overwinning zal helpen tegen alle vijanden van Zijn rijk, zodat zij tot ene voetbank zijner voeten moeten worden (Isaiah 53:8, Isaiah 53:10-Isaiah 53:12. Psalms 110:1); en toch Hij is arm, neergedrukt en vol lijden, als die de zonden van Zijn volk draagt, en Zijn leven tot een zoenoffer voor velen geeft (Isaiah 53:1), enten teken Zijner nederigheid rijdende op enen ezel, en (namelijk) op een veulen, een nog onbereden jong der ezelinnen. Hieruit kan ieder zien, dat Zijn rijk niet van deze wereld is, en dat ieder, die daaraan aandeel wil hebben, ook nederig en gering moet worden.

Zonder pracht en pronk rijdt hij op enen ezel, hij zelf een beeld van ootmoed en zachtmoedigheid, waarin wij duidelijk de dierbare trekken herkennen van Hem, die in hetzelfde afbeeldsel van goddelijke zelfvernedering deze voorzegging vervulde. " Op Zijne laatste reis naar Jeruzalem richtte Jezus Zijn intocht in deze stad zo in, dat onze voorzegging onmiskenbaar vervuld werd (vgl. Matthew 21:2, Mark 11:2, Luke 19:30, John 12:14 vv.). De nauwkeurige overeenstemming der profetie met de vervulling, stelt vooral Matthes op den voorgrond, daar hij niet alleen het ezelsveulen, waarop Jezus reed, maar ook de ezelin, welke het veulen naliep, vermeldt, terwijl Johannes alleen het veulen noemt, waarop Jezus heeft gezeten, en beide Evangelisten zeggen, dat daardoor de voorzegging is vervuld zoals de discipelen eerst na de opstanding des Heeren hadden opgemerkt. "Jezus wilde door op deze wijze Jeruzalem binnen te trekken, v r Zijn lijden des doods voor het volk uitspreken, dat Hij de voorspelde Koning was, die in geringheid komende, door lijden en sterven Zijn rijk zou stichten, om de vleselijke verwachtingen des volks omtrent het wereldlijk karakter van het Messiaanse rijk te niet te doen. De vervulling, welke Jezus daardoor aan onze profetie gaf, is niet in deze uitwendige overeenstemming van Zijne handelwijze met de woorden van den Profeet te zoeken; dit doen van Jezus was zelf slechts ene belichaming van de gedachte, welke aan de profetie ten grondslag lag, dat het rijk van den Messias zich door nederigheid en lijden tot macht en heerlijkheid zou ontwikkelen, dat Jezus als de beloofde Messias niet door wapengeweld de wereld zou veroveren, en Zijn volk tot staatkundige heerschappij zou verheffen, maar door lijden en sterven Zijn rijk zou stichten, een rijk, dat niet van deze wereld, toch in deze wereld zou overwinnen. Zo vormt deze intocht van Christus in Jeruzalem slechts het begin van de vervulling onzer profetie, in `t bijzonder in dat opzicht, dat deze intocht het begin vormt van de oprichting van Zijn rijk, daar het bij de Joodse oversten het besluit om Hem te doden, tot rijpheid bracht, en Zijn lijden en sterven noodzakelijk was, om de zondige wereld met God te verzoenen en het fondament des vredes te herstellen, waarop Zijn rijk zou worden opgebouwd. Met de uitbreiding van dit rijk over de aarde (Zechariah 9:10) wordt de vervulling tot vernietiging van alle anti-goddelijke machten voortgezet, na welke alle strijd zal ophouden.

Er is veel over gestreden, of de ezel, op welken de Koning tot Zijn volk zal komen, een beeld is van Zijne vredelievendheid of van Zijne geringheid en ootmoed. Maar, daar het rijden op het veulen ener ezelin zeker de bedoeling van versterking heeft, doch niet grotere vredelievendheid, maar wel diepere vernedering kan betekenen, daar verder ook het paard een zeer vreedzaam dier is, en de ezel in de oudheid ook veel in den oorlog werd gebruikt, en daar eindelijk sedert de tijden van Salomo tengevolge van het invoeren der paardenteelt, de ezel door voornamen en vorsten nooit meer werd gebruikt om te rijden, maar alleen muilezels en paarden, zo is het beter en veiliger het rijden op den ezel, en wel op een ezelsveulen, hier als een teken van diepe nederigheid en ootmoed op te vatten, te meer daar het voorafgaande predikaat van den Koning ene dergelijke gedachte bezat. Het Hebreeën ani betekent "ellendig, nederig, lijden, " maar heeft in de Heilige Schrift altijd het nevenbegrip van den zachtmoedigen geest, hetwelk Matthes vooral op den voorgrond stelt en noemt alsof er anaw stond.

Het vertoont ook veel van de heerlijkheid van Christus Koninkrijk, en het brengt ook veel toe tot bemoediging van Zijne onderdanen, dat Hij een arm en zachtmoedig Koning is, die Zich voegen wil naar den geringsten toestand van Zijn volk, dat Hij gemakkelijk om mede te handelen is, en niet licht vertoornd wordt, dat Hij niet ganselijk twist, maar dat tot Hem een gemakkelijke toegang is, en dat Hij meer teder met de Zijnen handelen zal.

Hij is een rechtvaardig regeerder, alle Zijne daden van regering zullen nauwkeurig, naar de regelen van billijkheid zijn, want Hij is rechtvaardig. Hij is een machtig beschermer voor alle degenen, die Hem geloven en ware verbintenis toedragen. Want Hij heeft heil; Hij heeft het in Zijn macht; Hij heeft het om aan alle Zijne onderdanen te schenken; Hij is de God des heils; schatten van heil zijn in Hem.

Vers 9

9. Dat alles zal Ik teweegbrengen door de zending van Mijnen Gezalfde, dien Ik u (Isaiah 9:5 v. Micah 5:1) beloofd heb. Verheug u dan zeer, gij dochter Zions, inwoners van Jeruzalem en in u geheel Israël! Juich dan gij dochter Jeruzalems over de grootheid van het heil, dat uw deel werd! Ziet, reeds staat het voor uwe ogen. Uw beloofde Koning en Verlosser zal u tot redding komen, in volle waarheid rechtvaardig, en die daarom ook volkomene gerechtigheid kan oefenen (Isaiah 1:1-Isaiah 1:4. Jeremiah 23:5 v. 33:16 v.), en Hij is een Heiland (woordelijk: een, dien God tot overwinning zal helpen tegen alle vijanden van Zijn rijk, zodat zij tot ene voetbank zijner voeten moeten worden (Isaiah 53:8, Isaiah 53:10-Isaiah 53:12. Psalms 110:1); en toch Hij is arm, neergedrukt en vol lijden, als die de zonden van Zijn volk draagt, en Zijn leven tot een zoenoffer voor velen geeft (Isaiah 53:1), enten teken Zijner nederigheid rijdende op enen ezel, en (namelijk) op een veulen, een nog onbereden jong der ezelinnen. Hieruit kan ieder zien, dat Zijn rijk niet van deze wereld is, en dat ieder, die daaraan aandeel wil hebben, ook nederig en gering moet worden.

Zonder pracht en pronk rijdt hij op enen ezel, hij zelf een beeld van ootmoed en zachtmoedigheid, waarin wij duidelijk de dierbare trekken herkennen van Hem, die in hetzelfde afbeeldsel van goddelijke zelfvernedering deze voorzegging vervulde. " Op Zijne laatste reis naar Jeruzalem richtte Jezus Zijn intocht in deze stad zo in, dat onze voorzegging onmiskenbaar vervuld werd (vgl. Matthew 21:2, Mark 11:2, Luke 19:30, John 12:14 vv.). De nauwkeurige overeenstemming der profetie met de vervulling, stelt vooral Matthes op den voorgrond, daar hij niet alleen het ezelsveulen, waarop Jezus reed, maar ook de ezelin, welke het veulen naliep, vermeldt, terwijl Johannes alleen het veulen noemt, waarop Jezus heeft gezeten, en beide Evangelisten zeggen, dat daardoor de voorzegging is vervuld zoals de discipelen eerst na de opstanding des Heeren hadden opgemerkt. "Jezus wilde door op deze wijze Jeruzalem binnen te trekken, v r Zijn lijden des doods voor het volk uitspreken, dat Hij de voorspelde Koning was, die in geringheid komende, door lijden en sterven Zijn rijk zou stichten, om de vleselijke verwachtingen des volks omtrent het wereldlijk karakter van het Messiaanse rijk te niet te doen. De vervulling, welke Jezus daardoor aan onze profetie gaf, is niet in deze uitwendige overeenstemming van Zijne handelwijze met de woorden van den Profeet te zoeken; dit doen van Jezus was zelf slechts ene belichaming van de gedachte, welke aan de profetie ten grondslag lag, dat het rijk van den Messias zich door nederigheid en lijden tot macht en heerlijkheid zou ontwikkelen, dat Jezus als de beloofde Messias niet door wapengeweld de wereld zou veroveren, en Zijn volk tot staatkundige heerschappij zou verheffen, maar door lijden en sterven Zijn rijk zou stichten, een rijk, dat niet van deze wereld, toch in deze wereld zou overwinnen. Zo vormt deze intocht van Christus in Jeruzalem slechts het begin van de vervulling onzer profetie, in `t bijzonder in dat opzicht, dat deze intocht het begin vormt van de oprichting van Zijn rijk, daar het bij de Joodse oversten het besluit om Hem te doden, tot rijpheid bracht, en Zijn lijden en sterven noodzakelijk was, om de zondige wereld met God te verzoenen en het fondament des vredes te herstellen, waarop Zijn rijk zou worden opgebouwd. Met de uitbreiding van dit rijk over de aarde (Zechariah 9:10) wordt de vervulling tot vernietiging van alle anti-goddelijke machten voortgezet, na welke alle strijd zal ophouden.

Er is veel over gestreden, of de ezel, op welken de Koning tot Zijn volk zal komen, een beeld is van Zijne vredelievendheid of van Zijne geringheid en ootmoed. Maar, daar het rijden op het veulen ener ezelin zeker de bedoeling van versterking heeft, doch niet grotere vredelievendheid, maar wel diepere vernedering kan betekenen, daar verder ook het paard een zeer vreedzaam dier is, en de ezel in de oudheid ook veel in den oorlog werd gebruikt, en daar eindelijk sedert de tijden van Salomo tengevolge van het invoeren der paardenteelt, de ezel door voornamen en vorsten nooit meer werd gebruikt om te rijden, maar alleen muilezels en paarden, zo is het beter en veiliger het rijden op den ezel, en wel op een ezelsveulen, hier als een teken van diepe nederigheid en ootmoed op te vatten, te meer daar het voorafgaande predikaat van den Koning ene dergelijke gedachte bezat. Het Hebreeën ani betekent "ellendig, nederig, lijden, " maar heeft in de Heilige Schrift altijd het nevenbegrip van den zachtmoedigen geest, hetwelk Matthes vooral op den voorgrond stelt en noemt alsof er anaw stond.

Het vertoont ook veel van de heerlijkheid van Christus Koninkrijk, en het brengt ook veel toe tot bemoediging van Zijne onderdanen, dat Hij een arm en zachtmoedig Koning is, die Zich voegen wil naar den geringsten toestand van Zijn volk, dat Hij gemakkelijk om mede te handelen is, en niet licht vertoornd wordt, dat Hij niet ganselijk twist, maar dat tot Hem een gemakkelijke toegang is, en dat Hij meer teder met de Zijnen handelen zal.

Hij is een rechtvaardig regeerder, alle Zijne daden van regering zullen nauwkeurig, naar de regelen van billijkheid zijn, want Hij is rechtvaardig. Hij is een machtig beschermer voor alle degenen, die Hem geloven en ware verbintenis toedragen. Want Hij heeft heil; Hij heeft het in Zijn macht; Hij heeft het om aan alle Zijne onderdanen te schenken; Hij is de God des heils; schatten van heil zijn in Hem.

Vers 10

10. En ja nederig en gering, maar naar de wijze van aardse koningen, zal Zijne verschijning zijn. Niet op aardse wijze zal Hij Zijn rijk stichten, maar Ik zal door Hem de krijgswagens, in welke rijken der wereld hun sterkte zoeken, uit Efraïm, het vroegere noordelijke rijk, uitroeien, en de oorlogspaarden uit Jeruzalem, de hoofdstad van het vroegere rijk van Juda, dat dan weer met Efraïm verenigd zal zijn; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij, de toekomstige Koning, zalalle twisten onder de volken bijleggen, en den Heidenen, onder welke Hij Zijne vrederijk opricht (Micah 4:3), vrede spreken, en Zijne heerschappij zal zich allengs uitbreiden, en zijn van zee tot aan zee, en van de rivier, den Eufraat, de uiterste grens van het heilige land in het oosten, tot aan de einden der aarde (Psalms 72:8).

1) Krijgswagenen en paarden uitroeien is hetzelfde als zorgen, dat er geen oorlogen meer zouden komen. De ezel is het rijdier des vredes, het paard dat des oorlogs. De Heere voorspelt hiermede den tijd van geestelijken vrede.

Ook hier ziet de Profeet tot aan de einden der eeuwen. Wat van den theokratischen Koning was voorspeld, wordt ook hier, gelijk in Psalms 72:1, overgebracht op den Messias. Hij zal een algemeen Koning zijn. Hij zal niets van Zijn recht afgeven. Hoe zij ook Hem mogen tegenstaan, Hij zal eindelijk zegevieren. Als eenmaal der tijden tijd vervuld is, zal Hij op Zijn dij hebben geschreven: Heere der Heeren en Koning der Koningen.

Vers 10

10. En ja nederig en gering, maar naar de wijze van aardse koningen, zal Zijne verschijning zijn. Niet op aardse wijze zal Hij Zijn rijk stichten, maar Ik zal door Hem de krijgswagens, in welke rijken der wereld hun sterkte zoeken, uit Efraïm, het vroegere noordelijke rijk, uitroeien, en de oorlogspaarden uit Jeruzalem, de hoofdstad van het vroegere rijk van Juda, dat dan weer met Efraïm verenigd zal zijn; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij, de toekomstige Koning, zalalle twisten onder de volken bijleggen, en den Heidenen, onder welke Hij Zijne vrederijk opricht (Micah 4:3), vrede spreken, en Zijne heerschappij zal zich allengs uitbreiden, en zijn van zee tot aan zee, en van de rivier, den Eufraat, de uiterste grens van het heilige land in het oosten, tot aan de einden der aarde (Psalms 72:8).

1) Krijgswagenen en paarden uitroeien is hetzelfde als zorgen, dat er geen oorlogen meer zouden komen. De ezel is het rijdier des vredes, het paard dat des oorlogs. De Heere voorspelt hiermede den tijd van geestelijken vrede.

Ook hier ziet de Profeet tot aan de einden der eeuwen. Wat van den theokratischen Koning was voorspeld, wordt ook hier, gelijk in Psalms 72:1, overgebracht op den Messias. Hij zal een algemeen Koning zijn. Hij zal niets van Zijn recht afgeven. Hoe zij ook Hem mogen tegenstaan, Hij zal eindelijk zegevieren. Als eenmaal der tijden tijd vervuld is, zal Hij op Zijn dij hebben geschreven: Heere der Heeren en Koning der Koningen.

Vers 11

11. Maar nog groter zal Mijne genade aan u worden bewezen. U ook aangaande, o Zion! door a) het bloed uws verbonds, om het verzoenend bloed, waarop uw verbond met Mij aan den Sinaï (Exodus 24:8) voorafbeeldend, en door uwen Verlosser vervullend gegrond is, heb Ik uwe gebondenen, die, als uw Koning tot u zal gekomen zijn, nog in de ellende der dienstbaarheid onder de Heidenen smachten, uit den kuil, uit verstrooiing en ballingschap, waarin zij moesten versmachten, daar geen water in is, zo als men zulke waterloze cisternen dikwijls voor gevangenissen heeft gebruikt, uit gelaten.

a) Matthew 26:28. 1 Corinthians 11:25. 9:19, 20, 21. "Het bloed des verbonds van Zion" wijst zowel achterwaarts als voorwaarts. Nadat het verbond op Sinaï was gesloten, had Mozes het volk met het bloed der geofferde dieren gesprengd, met de woorden: "Dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft over al die woorden" (Exodus 24:8). Dit verbondsbloed was het onderpand des verbonds waardoor de Heere Zijn volk, dat Hij uit Egypte had verlost, tot gehoorzaamheid verbond, maar ook Zich als Zijn Koning en Verlosser voor de toekomst met hen verbond. Daarop wijst Zacharia achterwaarts. Maar dit bloed des verbonds van de offerdieren had toch alleen typische betekenis, en in dit bloed zelf lag gene verlossende kracht. "Door het bloed des verbonds" kon dus toch slechts ene verzwakte betekenis hebben: "om des verbonds wil, dat door bloed geheiligd is. " Dat verbond was ook zeer dikwijls verbroken, en niet door nieuw offerbloed, maar alleen door de boete des volks opnieuw geheiligd. Daarentegen wist Zacharia, dat God een nieuw verbond, een beter, dan het oude, beloofd had. (Jeremiah 31:31-Jeremiah 31:34). Hij wist ook, dat dit nieuwe verbond door het verlossende schuldoffer van de heilige kracht Gods zou geheiligd worden (Isaiah 53:10). En hij laat het daarom wel in de woorden onbepaald, welk verbondsbloed hier zal gemeend zijn, maar hij ziet in den geest toch reeds vooruit op het waarlijk krachthebbend verbondsbloed, door hetwelk de gevangenen Israëls werkelijk uit zonde en ellende, uit de gevangenis en de boeien des satans zullen gered worden. Want deze profetie is door den laatsten (Messiaansen) tijd, en alles, wat daarvan op vroegere dagen kan worden toegepast, is gene volledige vervulling maar slechts typisch onderpand daarvan.

Dat bloed des verbonds aan den Sinaï heeft op zich zelf gene zelfstandige betekenis, maar eerst het bloed van Christus, als van het eeuwig zoenoffer, welks plaats het volgens Gods beschikking in den tijd van de afschaduwing der eeuwige goederen zou innemen, zodat ieder, die met waar berouw en levendige gehoorzaamheid des geloofs dat voorafbeeldende verbondsbloed aangreep, ook aan het Nieuw Testamentische verbondsbloed der toekomst geloofde, en daardoor had, wat hij moest verwerven, namelijk vergeving der zonden. Wanneer alzo Zacharia zegt: "door het bloed uws verbonds, " bedoelt hij zeker in de eerste plaats het bloed van den Sinaï, maar alleen als staande in de plaats van het ware bloed der verzoening, en dus dit in zich bevattende, en zonder twijfel bestaat in zijne gedachten een inwendig verband tussen de nederigheid van den Koning, die komt (Zechariah 9:9), en het zo veel uitwerkende verbondsbloed van ons vers.

Wanneer God met Zijn volk in een verbond treedt, dan neemt Hij al hun uitwendige noden op Zich, Zichzelven verbindende, om zowel in deze dingen voor hen te zorgen als in geestelijke dingen, en dus komen dan al hun weldaden door het verbond. Want het is door het verbond, dat de gebondenen worden uitgelaten.

De weldaden der Kerk zijn niet alleen rijk en verkwikkelijk in zichzelve, maar ook in hun oorsprong, als die uit en door een verbond van liefde voortkomen, en dat het verbond aangaande dezelve is bevestigd door het bloed van Christus.

Vers 11

11. Maar nog groter zal Mijne genade aan u worden bewezen. U ook aangaande, o Zion! door a) het bloed uws verbonds, om het verzoenend bloed, waarop uw verbond met Mij aan den Sinaï (Exodus 24:8) voorafbeeldend, en door uwen Verlosser vervullend gegrond is, heb Ik uwe gebondenen, die, als uw Koning tot u zal gekomen zijn, nog in de ellende der dienstbaarheid onder de Heidenen smachten, uit den kuil, uit verstrooiing en ballingschap, waarin zij moesten versmachten, daar geen water in is, zo als men zulke waterloze cisternen dikwijls voor gevangenissen heeft gebruikt, uit gelaten.

a) Matthew 26:28. 1 Corinthians 11:25. 9:19, 20, 21. "Het bloed des verbonds van Zion" wijst zowel achterwaarts als voorwaarts. Nadat het verbond op Sinaï was gesloten, had Mozes het volk met het bloed der geofferde dieren gesprengd, met de woorden: "Dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Heere met ulieden gemaakt heeft over al die woorden" (Exodus 24:8). Dit verbondsbloed was het onderpand des verbonds waardoor de Heere Zijn volk, dat Hij uit Egypte had verlost, tot gehoorzaamheid verbond, maar ook Zich als Zijn Koning en Verlosser voor de toekomst met hen verbond. Daarop wijst Zacharia achterwaarts. Maar dit bloed des verbonds van de offerdieren had toch alleen typische betekenis, en in dit bloed zelf lag gene verlossende kracht. "Door het bloed des verbonds" kon dus toch slechts ene verzwakte betekenis hebben: "om des verbonds wil, dat door bloed geheiligd is. " Dat verbond was ook zeer dikwijls verbroken, en niet door nieuw offerbloed, maar alleen door de boete des volks opnieuw geheiligd. Daarentegen wist Zacharia, dat God een nieuw verbond, een beter, dan het oude, beloofd had. (Jeremiah 31:31-Jeremiah 31:34). Hij wist ook, dat dit nieuwe verbond door het verlossende schuldoffer van de heilige kracht Gods zou geheiligd worden (Isaiah 53:10). En hij laat het daarom wel in de woorden onbepaald, welk verbondsbloed hier zal gemeend zijn, maar hij ziet in den geest toch reeds vooruit op het waarlijk krachthebbend verbondsbloed, door hetwelk de gevangenen Israëls werkelijk uit zonde en ellende, uit de gevangenis en de boeien des satans zullen gered worden. Want deze profetie is door den laatsten (Messiaansen) tijd, en alles, wat daarvan op vroegere dagen kan worden toegepast, is gene volledige vervulling maar slechts typisch onderpand daarvan.

Dat bloed des verbonds aan den Sinaï heeft op zich zelf gene zelfstandige betekenis, maar eerst het bloed van Christus, als van het eeuwig zoenoffer, welks plaats het volgens Gods beschikking in den tijd van de afschaduwing der eeuwige goederen zou innemen, zodat ieder, die met waar berouw en levendige gehoorzaamheid des geloofs dat voorafbeeldende verbondsbloed aangreep, ook aan het Nieuw Testamentische verbondsbloed der toekomst geloofde, en daardoor had, wat hij moest verwerven, namelijk vergeving der zonden. Wanneer alzo Zacharia zegt: "door het bloed uws verbonds, " bedoelt hij zeker in de eerste plaats het bloed van den Sinaï, maar alleen als staande in de plaats van het ware bloed der verzoening, en dus dit in zich bevattende, en zonder twijfel bestaat in zijne gedachten een inwendig verband tussen de nederigheid van den Koning, die komt (Zechariah 9:9), en het zo veel uitwerkende verbondsbloed van ons vers.

Wanneer God met Zijn volk in een verbond treedt, dan neemt Hij al hun uitwendige noden op Zich, Zichzelven verbindende, om zowel in deze dingen voor hen te zorgen als in geestelijke dingen, en dus komen dan al hun weldaden door het verbond. Want het is door het verbond, dat de gebondenen worden uitgelaten.

De weldaden der Kerk zijn niet alleen rijk en verkwikkelijk in zichzelve, maar ook in hun oorsprong, als die uit en door een verbond van liefde voortkomen, en dat het verbond aangaande dezelve is bevestigd door het bloed van Christus.

Vers 12

12. Dan zal Ik hen toeroepen: Keert 1) gijlieden weer tot de sterkte, welke uw God en Heiland gebouwd heeft, tot Jeruzalem, de hooggebouwde, voor alle Heidenen toegankelijke stad, gij gebondenen, die daar hoopt 2), dat u om het vergoten verbondsbloed ene verlossing zal ten deel worden, en nu ook naar de vervulling dier hoop hebt verlangd! ook heden verkondig Ik, dat Ik u voor het doorgestane lijden dubbel zal wedergeven3) (Isaiah 61:7).

1) In deze opwekking om weer te keren uit de verstrooiing onder de heidenen, is tevens de opwekking van volkomene terugkering der harten tot den Heere opgesloten, daar toch dit terugkeren alleen kon leiden tot het genieten der beloften van den laatsten tijd.

2) "Gebondenen, die daar hoopt" (of "gebondenen der hoop, " of "gij, wier hoop geboeid is") noemt hij diegenen, die op de verlossing hoopten en als Simeon daarop wachtten (Luke 2:1). Zij hadden toch de beloften Gods in den Profeet, dat zij door Christus verlost zonden worden. Zo zijn nu "gebondenen, die hopen" alle degenen, die aan hun werken twijfelen, en door de wet verootmoedigd in de erkentenis hunner zonden zijn. Want de hovaardige heiligen, die door werken der wet vroom en rechtvaardig willen zijn, zijn gene gebondenen, die hopen, want zij wachten op gene verlossing. Hun gaat ook het bloed van dit Testament niet aan, ja zij zijn geheel vrij en ongebonden, laat staan dan dat zij gevangenen der hope zouden zijn. Desgelijks, die met leringen en werken der mensen omgaan, zijn ook heilig en vrij, zij hebben deze vesting in `t geheel niet nodig, want zij zijn reeds gerust, en wonen in vrede. Maar wij, arme zondaars, die door Gods wet worden gedreven, zodat wij gevoelen, wat zij eist, doch niets hebben noch vermogen, en alzo met zonden voor God worden overladen, met een angstig, versaagd, kwaad geweten, en alzo erkennen, dat wij om der zonden wil des doods moeten zijn, en dus in deze ellendige gevangenis moeten liggen, deze zijn gevangenen der hope, want wij wachten op verlossing, niet door ons werk, maar door het bloed des Testaments.

3) Dubbel wedergeven, wil zeggen, op veelvuldige wijze wedergeven. Want wel is het volkomen waar, dat in Christus elke weldaad dubbel is, zowel in zichzelve, als in de verwerving er van, maar als hier van dubbel wordt gesproken, dan wil de Heere zeggen, dat, als Hij overvloedig is geweest in het oefenen Zijner rechtvaardigheid, Hij nog veel overvloediger zal zijn in het oefenen Zijner barmhartigheid en ontferming.

Vers 12

12. Dan zal Ik hen toeroepen: Keert 1) gijlieden weer tot de sterkte, welke uw God en Heiland gebouwd heeft, tot Jeruzalem, de hooggebouwde, voor alle Heidenen toegankelijke stad, gij gebondenen, die daar hoopt 2), dat u om het vergoten verbondsbloed ene verlossing zal ten deel worden, en nu ook naar de vervulling dier hoop hebt verlangd! ook heden verkondig Ik, dat Ik u voor het doorgestane lijden dubbel zal wedergeven3) (Isaiah 61:7).

1) In deze opwekking om weer te keren uit de verstrooiing onder de heidenen, is tevens de opwekking van volkomene terugkering der harten tot den Heere opgesloten, daar toch dit terugkeren alleen kon leiden tot het genieten der beloften van den laatsten tijd.

2) "Gebondenen, die daar hoopt" (of "gebondenen der hoop, " of "gij, wier hoop geboeid is") noemt hij diegenen, die op de verlossing hoopten en als Simeon daarop wachtten (Luke 2:1). Zij hadden toch de beloften Gods in den Profeet, dat zij door Christus verlost zonden worden. Zo zijn nu "gebondenen, die hopen" alle degenen, die aan hun werken twijfelen, en door de wet verootmoedigd in de erkentenis hunner zonden zijn. Want de hovaardige heiligen, die door werken der wet vroom en rechtvaardig willen zijn, zijn gene gebondenen, die hopen, want zij wachten op gene verlossing. Hun gaat ook het bloed van dit Testament niet aan, ja zij zijn geheel vrij en ongebonden, laat staan dan dat zij gevangenen der hope zouden zijn. Desgelijks, die met leringen en werken der mensen omgaan, zijn ook heilig en vrij, zij hebben deze vesting in `t geheel niet nodig, want zij zijn reeds gerust, en wonen in vrede. Maar wij, arme zondaars, die door Gods wet worden gedreven, zodat wij gevoelen, wat zij eist, doch niets hebben noch vermogen, en alzo met zonden voor God worden overladen, met een angstig, versaagd, kwaad geweten, en alzo erkennen, dat wij om der zonden wil des doods moeten zijn, en dus in deze ellendige gevangenis moeten liggen, deze zijn gevangenen der hope, want wij wachten op verlossing, niet door ons werk, maar door het bloed des Testaments.

3) Dubbel wedergeven, wil zeggen, op veelvuldige wijze wedergeven. Want wel is het volkomen waar, dat in Christus elke weldaad dubbel is, zowel in zichzelve, als in de verwerving er van, maar als hier van dubbel wordt gesproken, dan wil de Heere zeggen, dat, als Hij overvloedig is geweest in het oefenen Zijner rechtvaardigheid, Hij nog veel overvloediger zal zijn in het oefenen Zijner barmhartigheid en ontferming.

Vers 13

13. Ik zal u niet alleen weer tot een vrij zelfstandig volk maken, maar u ook de overwinning geven over de macht der wereld. Dat zult gij aanschouwen, als Ik Mij Juda den boog zal gespannen. en Ik Efraïm den boog zal gevuld 1), als een pijl daarop gelegd zal hebben, zodat Ik door dit Mijn gehele volk Mijne vijanden overwonnen zal hebben, en Ik uwe kinderen, Juda en Efraïm, o Zion! zal verwekt hebben ten zegenrijken strijd, tegen uwe kinderen, o Griekenland! namelijk tegen de vijandige wereldmacht van het Macedonisch-Grieksche wereldrijk, dat op het Perzische zal volgen (Daniel 8:21), als in `t algemeen over de wereldmacht, en als Ik, u, o Mijn volk in dien tijd met Gods kracht zal toerusten tot den strijd, en u gesteld zal hebben als het zwaard van enen in den strijd beroemden held.

Zonder twijfel heeft hier Zacharia de rijken van Alexander en van zijne opvolgers in `t bijzonder der Seleuciden in Syrië op het oog. In de oorlogen der Makkabeërs tegen het vijandelijke rijk der Seleuciden, vooral tegen Antiochus Epifanes, begon deze voorzegging tot vervulling te komen; toch mag zij daartoe niet worden beperkt, daar dadelijk het volgende vers het oog op de gehele wereldmacht en hare overwinning door het rijk des Heeren Jezus Christus uitbreidt.

Beter: Want Ik span mij Juda als een boog, en vul hem met Efraïm. De Heere wil hiermede zeggen, dat Juda en Efraïm het ongedeelde volk in Zijn hand is als een boog en pijl, om door hen de wereldmacht Griekenland te treffen.

Vers 13

13. Ik zal u niet alleen weer tot een vrij zelfstandig volk maken, maar u ook de overwinning geven over de macht der wereld. Dat zult gij aanschouwen, als Ik Mij Juda den boog zal gespannen. en Ik Efraïm den boog zal gevuld 1), als een pijl daarop gelegd zal hebben, zodat Ik door dit Mijn gehele volk Mijne vijanden overwonnen zal hebben, en Ik uwe kinderen, Juda en Efraïm, o Zion! zal verwekt hebben ten zegenrijken strijd, tegen uwe kinderen, o Griekenland! namelijk tegen de vijandige wereldmacht van het Macedonisch-Grieksche wereldrijk, dat op het Perzische zal volgen (Daniel 8:21), als in `t algemeen over de wereldmacht, en als Ik, u, o Mijn volk in dien tijd met Gods kracht zal toerusten tot den strijd, en u gesteld zal hebben als het zwaard van enen in den strijd beroemden held.

Zonder twijfel heeft hier Zacharia de rijken van Alexander en van zijne opvolgers in `t bijzonder der Seleuciden in Syrië op het oog. In de oorlogen der Makkabeërs tegen het vijandelijke rijk der Seleuciden, vooral tegen Antiochus Epifanes, begon deze voorzegging tot vervulling te komen; toch mag zij daartoe niet worden beperkt, daar dadelijk het volgende vers het oog op de gehele wereldmacht en hare overwinning door het rijk des Heeren Jezus Christus uitbreidt.

Beter: Want Ik span mij Juda als een boog, en vul hem met Efraïm. De Heere wil hiermede zeggen, dat Juda en Efraïm het ongedeelde volk in Zijn hand is als een boog en pijl, om door hen de wereldmacht Griekenland te treffen.

Vers 14

14. En de HEERE zelf zal tot dezen strijd tegen de wereldmacht als aanvoerder van Zijn volk, en als de rechte krijgsman in majesteit en heerlijkheid, omgeven van alle heilige Engelen, van den hemel over henlieden verschijnen (Revelation 9:11), en Zijne pijlen zullen uitvaren a) als een bliksem, en zeker treffen tot gehele vernietiging, Zijner vijanden (Habakkuk 3:11); en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en strijdende aan hun hoofd hun het teken tot den slag geven, en Hij zal dan met vreselijk verwoestend geweld op de vijanden losstormen en voorttreden met stormen uit het zuiden, even als de verwoestende, op het hevigst woedende stormen, welke van het zuiden af uit de Arabische woestijn komen (Isaiah 21:1. Habakkuk 3:8)

a) Nahum 2:4.

Vers 14

14. En de HEERE zelf zal tot dezen strijd tegen de wereldmacht als aanvoerder van Zijn volk, en als de rechte krijgsman in majesteit en heerlijkheid, omgeven van alle heilige Engelen, van den hemel over henlieden verschijnen (Revelation 9:11), en Zijne pijlen zullen uitvaren a) als een bliksem, en zeker treffen tot gehele vernietiging, Zijner vijanden (Habakkuk 3:11); en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en strijdende aan hun hoofd hun het teken tot den slag geven, en Hij zal dan met vreselijk verwoestend geweld op de vijanden losstormen en voorttreden met stormen uit het zuiden, even als de verwoestende, op het hevigst woedende stormen, welke van het zuiden af uit de Arabische woestijn komen (Isaiah 21:1. Habakkuk 3:8)

a) Nahum 2:4.

Vers 15

15. De HEERE der heirscharen zal niet alleen voor hen strijden, maar hen, ook beschutten, en zij zullen niet alleen gene schade lijden, naar integendeel zelf de vijanden verdelgen, als verscheurende leeuwen, die het vlees van hunnen buit eten (Numbers 23:24), nadat zij de slingerstenen zullen te ondergebracht hebben (liever: als slingerstenen, even als wanneer men weerloze stenen op den weg onder de voeten treedt); zij zullen ook het bloed der vijanden drinken tot dronken worden toe, en in zegegejubel een gedruis maken als de dronkenen van wijn: en zij zullen van bloed geheel vervuld worden, gelijk het offerbekken, waarin het bloed der offerdieren wordt opgevangen, gelijk de hoeken des altaars, tegen welke het bloed in het offerbekken gesprengd wordt (Leviticus 1:5, Leviticus 1:11).

Duidelijk zijn de oorlogen, welke ons hier zijn geschilderd, de laatste beslissende oorlogen tussen de wereldmacht en het rijk of de gemeente van Christus in den laatsten tijd, wanneer het geheim der boosheid evenals de heiliging der verloste gemeente zal voltooid zijn; in de Openbaring an Johannes worden zij ons nader beschreven. Alzo zijn het ook gene zuiver geestelijke, maar waarachtig heilige, doch bloedige oorlogen der Christenen tegen het Anti-Christelijke leger onder aanvoering van den in heerlijkheid weer verschenen Heere Jezus Christus.

Vers 15

15. De HEERE der heirscharen zal niet alleen voor hen strijden, maar hen, ook beschutten, en zij zullen niet alleen gene schade lijden, naar integendeel zelf de vijanden verdelgen, als verscheurende leeuwen, die het vlees van hunnen buit eten (Numbers 23:24), nadat zij de slingerstenen zullen te ondergebracht hebben (liever: als slingerstenen, even als wanneer men weerloze stenen op den weg onder de voeten treedt); zij zullen ook het bloed der vijanden drinken tot dronken worden toe, en in zegegejubel een gedruis maken als de dronkenen van wijn: en zij zullen van bloed geheel vervuld worden, gelijk het offerbekken, waarin het bloed der offerdieren wordt opgevangen, gelijk de hoeken des altaars, tegen welke het bloed in het offerbekken gesprengd wordt (Leviticus 1:5, Leviticus 1:11).

Duidelijk zijn de oorlogen, welke ons hier zijn geschilderd, de laatste beslissende oorlogen tussen de wereldmacht en het rijk of de gemeente van Christus in den laatsten tijd, wanneer het geheim der boosheid evenals de heiliging der verloste gemeente zal voltooid zijn; in de Openbaring an Johannes worden zij ons nader beschreven. Alzo zijn het ook gene zuiver geestelijke, maar waarachtig heilige, doch bloedige oorlogen der Christenen tegen het Anti-Christelijke leger onder aanvoering van den in heerlijkheid weer verschenen Heere Jezus Christus.

Vers 16

16. En de HEERE, hun God, zal ze te dien dage behouden, en nadat zij hun vijanden hebben vertreden, tot volle heerlijkheid brengen, als zijnde de kudde Zijns Volks, daarom zal Hij hen alle goederen der genade geven, welke Hij in Psalms 23:1 heeft beloofd; want gekroonde stenen zijnhet, Zij zullen in Zijn land, als ene banier, opgericht worden 1), kolommen met kransen versierd zullen als trofeën opgericht worden.

1) In het Hebreeën Ki abnee-nezer mithnooescoth al-admatho. Beter: Want kroonstenen zijn het, schitterend op zijn land. De Heere wil hiermede zeggen, dat Israël tot de grootste heerlijkheid zal komen. Kroonstenen zijn edelgesteenten, en deze fonkelen en schitteren van ongemenen glans. Zo zou Israël ook zijn.

Dit geldt in de hoogste mate voor het geestelijk Israël. Schitteren zullen zij, als de Heere hen bekleedt met Zijn heil en hen plaatst in het licht zijner gerechtigheid en genade.

Vers 16

16. En de HEERE, hun God, zal ze te dien dage behouden, en nadat zij hun vijanden hebben vertreden, tot volle heerlijkheid brengen, als zijnde de kudde Zijns Volks, daarom zal Hij hen alle goederen der genade geven, welke Hij in Psalms 23:1 heeft beloofd; want gekroonde stenen zijnhet, Zij zullen in Zijn land, als ene banier, opgericht worden 1), kolommen met kransen versierd zullen als trofeën opgericht worden.

1) In het Hebreeën Ki abnee-nezer mithnooescoth al-admatho. Beter: Want kroonstenen zijn het, schitterend op zijn land. De Heere wil hiermede zeggen, dat Israël tot de grootste heerlijkheid zal komen. Kroonstenen zijn edelgesteenten, en deze fonkelen en schitteren van ongemenen glans. Zo zou Israël ook zijn.

Dit geldt in de hoogste mate voor het geestelijk Israël. Schitteren zullen zij, als de Heere hen bekleedt met Zijn heil en hen plaatst in het licht zijner gerechtigheid en genade.

Vers 17

17. Ja fonkelende stenen zullen zij dan zijn, want hoe groot zal zijn goed, des volks welvaart, wezen! en hoe groot zal zijne schoonheid wezen, tot welke de rijkdom van de genadegiften des Heeren hen dan zal verheffen! het koren zal de Heere hun in overvloed geven; het zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken. De overvloed van de zegeningen des Heeren, den goeden Herder, die Zich over Zijne kudde heeft ontfermd, zal het gehele volk vernieuwen, en tot ene steeds bloeiende schare van jongelingen en jonkvrouwen doen opwassen.

Hierin ligt een voorgevoel van den maaltijd des Heiligen Avondmaals, zo rijk in genade verborgen. Dat is een zeldzaam Koning, die niet andere doet, dan dat Hij brood en wijn opdraagt, en daardoor niet alleen de Zijnen vergadert, maar ook een sterk volk kweekt, beide mans- en vrouwspersonen.

Het is duidelijk, dat Zacharia hier dieper in de geheimen van het Nieuwe Testament heeft ingezien, dan enig Profeet v r hem. In het Nieuwe Testament worden zij in de gemeenschap der genade opgenomen, terwijl men onder het Oude de Filistijnen en alle heidenen vermeed. Onder het Oude ging het moeilijk en angstvol, hier bevrijdt het nabijzijn des Heeren van de vreze, welke pijn heeft. Daar streden Efraïm en Jeruzalem, d. i. het gehele Israël met wagens, paarden en bogen, hier met geestelijke wapenen, met woorden Gods, welke geest en leven zijn. Daar waren de beste lieden als gevangenen, die in de groeve der dienstbaarheid waren, in welke geen water der vertroosting was. Zij hielden zich wel in geloof aan de beloften vast; maar van de uitwendige regels, waaronder zij gevangen waren (Galatians 4:3), van de wet, waaronder zij waren bewaard en besloten (Gal 3:23), hadden zij geen troost; hier echter is de kracht des Nieuwen Verbonds de wijsheid; hier is een genadestaat, welke aan ene veilige en hoge vesting gelijkt; hier is een rijk genot der genade en der genademiddelen; hier zijn heilige overwinningen; hier wordt men vol des Geestes; hier heeft men een hemelsen maaltijd op aarde.

Vers 17

17. Ja fonkelende stenen zullen zij dan zijn, want hoe groot zal zijn goed, des volks welvaart, wezen! en hoe groot zal zijne schoonheid wezen, tot welke de rijkdom van de genadegiften des Heeren hen dan zal verheffen! het koren zal de Heere hun in overvloed geven; het zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken. De overvloed van de zegeningen des Heeren, den goeden Herder, die Zich over Zijne kudde heeft ontfermd, zal het gehele volk vernieuwen, en tot ene steeds bloeiende schare van jongelingen en jonkvrouwen doen opwassen.

Hierin ligt een voorgevoel van den maaltijd des Heiligen Avondmaals, zo rijk in genade verborgen. Dat is een zeldzaam Koning, die niet andere doet, dan dat Hij brood en wijn opdraagt, en daardoor niet alleen de Zijnen vergadert, maar ook een sterk volk kweekt, beide mans- en vrouwspersonen.

Het is duidelijk, dat Zacharia hier dieper in de geheimen van het Nieuwe Testament heeft ingezien, dan enig Profeet v r hem. In het Nieuwe Testament worden zij in de gemeenschap der genade opgenomen, terwijl men onder het Oude de Filistijnen en alle heidenen vermeed. Onder het Oude ging het moeilijk en angstvol, hier bevrijdt het nabijzijn des Heeren van de vreze, welke pijn heeft. Daar streden Efraïm en Jeruzalem, d. i. het gehele Israël met wagens, paarden en bogen, hier met geestelijke wapenen, met woorden Gods, welke geest en leven zijn. Daar waren de beste lieden als gevangenen, die in de groeve der dienstbaarheid waren, in welke geen water der vertroosting was. Zij hielden zich wel in geloof aan de beloften vast; maar van de uitwendige regels, waaronder zij gevangen waren (Galatians 4:3), van de wet, waaronder zij waren bewaard en besloten (Gal 3:23), hadden zij geen troost; hier echter is de kracht des Nieuwen Verbonds de wijsheid; hier is een genadestaat, welke aan ene veilige en hoge vesting gelijkt; hier is een rijk genot der genade en der genademiddelen; hier zijn heilige overwinningen; hier wordt men vol des Geestes; hier heeft men een hemelsen maaltijd op aarde.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile