Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 8

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 8

Het werk van predikanten is het woord van de waarheid recht te verdelen en ieder `t zijne te geven. De profeet wordt hier onderricht eveneens te doen in het vervolg op het antwoord, dat hij geeft op de gewetensvraag, die hem gedaan is ten aanzien van de algemene vastendagen. Zijn antwoord in het vorige hoofdstuk is bij wijze van verwijt aan hen, die ongehoorzaam waren en naar de waarheid niet wilden horen. Maar hier wordt hem bevolen een anderen toon aan te slaan, en tot de gewilligen en gehoorzamen te spreken bij wijze van bemoediging. Hier zijn twee woorden van de Heer der heerscharen, en het zijn beide goede en troostrijke woorden. In de eerste van deze beide boodschappen Zechariah 8:1, belooft God, dat Jeruzalem hersteld, verbeterd en vervuld zal worden, Zechariah 8:2, dat het land rijk zal zijn, en de toestand van het volk voorspoedig, hun goede naam herwonnen worden, en hun staat in alle opzichten het omgekeerde van wat hij vele jaren lang geweest was, Zechariah 8:9, dan vermaant hij hen te verbeteren wat onder hen verkeerd was, opdat zij bereid mochten zijn voor de gunsten, die voor hen bestemd waren, Zechariah 8:16, Zechariah 8:17. In de tweede boodschap, Zechariah 8:18, belooft hij, dat hun vastendagen door de terugkeer van de genade overbodig worden zouden, Zechariah 8:19, en dat zij daarop talrijk, verrijkt en versterkt worden, door de toetreding van vreemden tot hen, Zechariah 8:20.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 8

Het werk van predikanten is het woord van de waarheid recht te verdelen en ieder `t zijne te geven. De profeet wordt hier onderricht eveneens te doen in het vervolg op het antwoord, dat hij geeft op de gewetensvraag, die hem gedaan is ten aanzien van de algemene vastendagen. Zijn antwoord in het vorige hoofdstuk is bij wijze van verwijt aan hen, die ongehoorzaam waren en naar de waarheid niet wilden horen. Maar hier wordt hem bevolen een anderen toon aan te slaan, en tot de gewilligen en gehoorzamen te spreken bij wijze van bemoediging. Hier zijn twee woorden van de Heer der heerscharen, en het zijn beide goede en troostrijke woorden. In de eerste van deze beide boodschappen Zechariah 8:1, belooft God, dat Jeruzalem hersteld, verbeterd en vervuld zal worden, Zechariah 8:2, dat het land rijk zal zijn, en de toestand van het volk voorspoedig, hun goede naam herwonnen worden, en hun staat in alle opzichten het omgekeerde van wat hij vele jaren lang geweest was, Zechariah 8:9, dan vermaant hij hen te verbeteren wat onder hen verkeerd was, opdat zij bereid mochten zijn voor de gunsten, die voor hen bestemd waren, Zechariah 8:16, Zechariah 8:17. In de tweede boodschap, Zechariah 8:18, belooft hij, dat hun vastendagen door de terugkeer van de genade overbodig worden zouden, Zechariah 8:19, en dat zij daarop talrijk, verrijkt en versterkt worden, door de toetreding van vreemden tot hen, Zechariah 8:20.

Verzen 1-23

Zacharia 8:1-23

In zijn vorige preken had de profeet zijn hoorders onder beschuldiging van hoogverraad en een diep gevoelde toorn gelaten, hij had hun het droeve gezicht gelaten op de verwoestingen van hun aangename land, die het gevolg waren van de ongehoorzaamheid van hun vaderen, maar omdat hij niet bedoelde hen tot wanhoop maar tot bekering te brengen, stelt hij hun hier de grote dingen voor, die God nog voor hen bewaard had, waardoor hij hen aanmoedigt om te hopen dat hun gewetensvraag binnen kort overbodig worden zal en dat Gods voorzienigheid hen even luide tot vreugde en blijdschap zal roepen, als zij hen ooit tot vasten en geween geroepen had. Hier wordt beloofd

I. Dat God voor Jeruzalem verschijnen zal en haar zaak tot de Zijne maken en haar twist twisten zal.

1. Hij zal zich wreken op Sions vijanden, Zechariah 8:2 :Ik heb geijverd over Sion, dat wil zeggen "Ik heb haar eer en belangen met grote ijver ter harte genomen. De grote toorn, die tegen haar was, Zechariah 7:12, keert zich nu tegen haar vijanden. Ik ijver nu over haar met grote grimmigheid, en kan evenmin verdragen dat zij in haar beproevingen mishandeld wordt als Ik verdragen kan gehoond te worden door haar tergingen." Dit had Hij tevoren gezegd, Zechariah 1:14, Zechariah 1:15, opdat zij zich evenveel zouden beloven van de kracht van Zijn toorn, als die voor hen aangewend werd, als zij er van ondervonden hadden, toen Hij tegen hen was. De zonden van Sion waren haar ergste vijanden, en hadden haar het meeste kwaad gedaan, en daarom zal God, in Zijn ijver voor haar eer en troost, haar zonden wegnemen, en als andere vijanden haar dan kwaad deden, dan zouden zij zelf de gevolgen ondervinden.

2. Hij zal wonen in Sions paleizen, Zechariah 8:3 :"Ik ben weergekeerd tot Sion, nadat Ik zo lang van verre had gestaan, en Ik zal opnieuw, als vroeger, in het midden van Jeruzalem wonen." Dit verzekert hun de tekenen van Zijn tegenwoordigheid in Zijn inzettingen en de voorbeelden van Zijn gunst in Zijn leidingen.

II. Dat er een wonderbare verbetering in Jeruzalem tot stand zal komen, en dat de godsdienst in volle kracht herrijzen zal en aldaar bloeien. "Jeruzalem, dat valselijk gehandeld heeft, beide met God en mensen zal zo beroemd worden om haar getrouwheid en eerlijkheid, dat zij bekend zal zijn en genoemd worden met de naam van stad van de waarheid en haar inwoners zullen genoemd worden kinderen, die niet liegen zullen. De getrouwe stad is een hoer geworden, Isaiah 1:21, maar zal nu opnieuw een getrouwe stad worden, getrouw aan de God van Israël en aan Zijn dienst alleen". Dit werd vervuld, want, hoewel er na de ballingschap veel verkeerds onder de Joden was, maakten zij zich toch nimmer schuldig aan afgoderij. Jeruzalem zal genoemd worden een berg van de heiligheid, omdat zij de berg van de Heer der heerscharen zal zijn, hen erkennende en door Hem erkend, gezuiverd van afgoden en aan God toegewijd, en niet, zoals het geweest was, een berg des verderfs (Mashith), 2 Kings 23:13. "De stad Gods moet zijn een stad van de waarheid en de berg van de Heer der heerscharen een heilige berg." Die belijden, dat zij betrekking hebben op God, moeten er zich op toeleggen hun belijdenis te versieren met alle voorbeelden van godzaligheid en eerlijkheid.

III. Dat er in Jeruzalem een grote toename van de bevolking zal zijn, en alle merktekenen van diepe rust. Als het een stad van de waarheid en een berg van de heiligheid geworden is, dan zal het rust hebben en voorspoedig zijn, en alles zal er schitterend en aangenaam uitzien. 1. Met genoegen zal men zien naar het geslacht, dat van het toneel verdwijnt, omdat het rustig weggaat in de gewone orde van de natuur en niet er van verdreven door oorlog, hongersnood of pestilentie, Zechariah 8:4 :Op de straten van Jeruzalem, die vervuld waren geweest met de lichamen van de verslagenen, of verlaten en vereenzaamd, zullen nu oude mannen en oude vrouwen zitten, die niet door een ontijdige dood afgesneden zijn, hetzij door Gods wraak of hun eigen onmatigheid, maar de draad van hun leven zal tot zijn volle lengte afgesponnen worden, zij zullen niet aan ziekte onderhevig zijn, alleen aan verval van krachten, en zij zullen ten grave dalen, zat van dagen, zoals de korenhoop te van zijn tijd. Zij zullen eenieder zijn stok in de hand hebben, vanwege de veelheid van de dagen, om hem te ondersteunen, zoals Jacob, die aangebeden heeft, leunende op het opperste van zijn staf, Hebrews 11:21. De ouderdom heeft steun nodig en behoeft zich niet te schamen, dat hij die gebruikt, maar hij moet zich sieren met goddelijke genade, die de kracht van het hart en een betere steun dan een staf in de hand zal zijn. De grijsheid is een sierlijke kroon voor hem, die ze draagt en eveneens voor de plaats, waar zij leeft. het is een sieraad voor een stad als men er veel oude lieden ziet, het is een teken, niet alleen van de gezondheid van het klimaat, maar van de heerschappij van de deugd en de onderdrukking en verbanning van die vele ondeugden, die iemand in het midden van zijn dagen wegrukken, het is een teken, niet alleen, dat het klimaat gematigd is, maar, dat het volk het ook is.

2. Met evenveel genoegen ziet men naar het geslacht, dat in zijn plaats opkomt, Zechariah 8:5 :De straten van de stad zullen vervuld worden met jongens en meisjes, spelende op haar straten. Dit betekent,

a. Dat zij gezegend zullen zijn met vele kinderen, hun gezinnen zullen vermeerderen en zich vermenigvuldigen, en de stad vervullen, wat al vroeg een gevolg van de goddelijke zegen was, Genesis 1:28. Gelukkig de man, gelukkig het volk, welks pijlkoker vol van deze pijlen is! Zij zullen er hebben van beide geslachten, jongens en meisjes, in wie hun gezinnen zich later zullen verenigen, om een nieuw geslacht voort te brengen.

b. Dat hun kinderen gezond en sterk en werkzaam zullen zij n, hun jongens en meisjes zullen niet ziek in bed liggen, of wegkwijnen in een hoek, maar, wat een aangenaam gezicht voor ouders is, zij zullen vrolijk en levenslustig zijn en op straat spelen. Het is de aangename tijd van spelen laat ons hun die niet benijden, het kan hun veel goed doen en geen kwaad. De kwade dagen komen vroeg genoeg, en de jaren, waarvan zij zeggen zullen, dat zij geen lust in dezelve hebben, als zij dat bedenken, zal het zaak zijn niet al hun tijd aan spelen te besteden, maar hun Schepper te gedenken.

c. Dat zij groten overvloed zullen hebben, genoeg voedsel voor alle monden. In tijd van hongersnood zien wij de kinderen op de straten van de stad in onmacht zinken, Lamentations 2:11, Lamentations 2:12. Als zij op straat spelen is dat een bewijs, dat hun niets ontbreekt.

d. Dat zij niet verschrikt zullen worden door geruchten van oorlogen, maar volmaakte rust genieten. Er zal geen inbreuk van invallers zijn, geen uitval van overlopers, noch gekrijs op de straten, Psalms 144:14, want, als er op de straten gespeeld wordt, is dat een teken, dat er weinig bekommering of vrees is. Er was eens een tijd, dat de vijand hun voetstappen zo nauw bewaakte, dat zij niet op de straten konden gaan, Lamentations 4:18, maar nu zullen zij op de straten spelen en geen kwaad vrezen. e. Dat zij liefde en vrede onder elkander zullen hebben. De jongens en meisjes zullen niet vechten op de straten, zoals somtijds in steden, die verdeeld zijn in partijen, de kinderen de wederzijdse haat van de ouders indrinken en tot uiting brengen, maar zij zullen onschuldig en lief spelen, niet elkaar verslinden, maar elkaar vermaken.

f. Dat de spelen en vermaken alle onschuldig zullen zijn en niet bestaan uit kwaaddoen, de jongens en meisjes zullen geen andere spelen hebben dan die zij op de straten durven laten zien, geen spelen, waarvoor zij hoeken opzoeken, geen losbandige spelen, want het is de berg van de Heer, de heilige berg maar eerlijke en zedige vermaken, waarvoor zij zich niet behoeven te schamen.

g. Dat de kinderlijke spelen van de jeugd beperkt zullen blijven tot de kinderlijke jeugdige leeftijd. Het is een aangenaam gezicht, jongens en meisjes op de straten te zien spelen, maar het is een slecht teken, als mannen en vrouwen daar spelen, die hun tijd moesten vullen met werken bezigheid. Het is iets voor kinderen, op de markten te zitten, en elkaar vragen te stellen, Matthew 11:16, Matthew 11:17, maar het is niet betamelijk, dat mannen, in staat om te werken, de helen dag ledig staan, Matthew 20:3.

IV. Dat de verstrooide Israëlieten tezamen gebracht zullen worden uit alle delen, waarheen zij verstrooid waren, Zechariah 8:7 :Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van de opgang en uit het land van de ondergang van de zon, Ik zal ze redden, dat ze niet verloren gaan te Babel, of in Egypte, of in enig ander land, waarheen zij verdreven waren. Zij zullen niet vastgehouden worden door de volken, onder wie zij wonen, en ook zullen zij er niet bij ingelijfd worden, maar Ik zal ze verlossen, en ze terugbrengen naar hun eigen land, door de voorspoed van hun land zal Ik ze nodigen terug te komen, en te gelijker tijd geneigd maken om terug te keren, en zij zullen wonen in het midden van Jeruzalem, zij zullen verkiezen daar te wonen omdat het de heilige stad is, hoewel het in vele andere opzichten verkieselijker zou zijn op het land te wonen, en daarom vinden wij, Nehemiah 11:2, dat het volk alle mannen zegende, die vrijwillig aanboden te Jeruzalem te wonen.

V. Dat God Zijn verbond met hen wilde vernieuwen, getrouw jegens hen wilde zijn, en hen getrouw maken jegens Hem: Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn. Dat is het fundament en de bekroning van al deze beloften, en omvat alle gelukzaligheid. Zij zullen Gods wetten gehoorzamen, en God zal al hun belangen verzekeren en bevorderen. Dit contract zal gemaakt, zal opnieuw gemaakt worden, in waarheid en in gerechtigheid. Sommigen menen dat het eerste Gods deel van het verbond betekent, Hij zal in waarheid hun God zijn, Hij zal al Zijn beloften van goedgunstigheid waar maken, en het tweede het deel des mensen van het verbond-zij zullen Zijn volk in gerechtigheid zijn, zij zullen een rechtvaardig volk zijn en overvloed van vruchten van de gerechtigheid voortbrengen, en niet, zoals zij gedaan hebben valselijk en onrechtvaardig met God handelen. Zie Hosea 2:19, Hosea 2:20. God zal hen nimmer verlaten noch verzaken op de weg van de genade, zoals Hij hun beloofd heeft, en zij zullen Hem nimmer verlaten noch verzaken op de weg van de plicht, zoals zij Hem beloofd hebben. Deze beloften werden vervuld in de bloeiende toestand van de Joodse kerk, gedurende enige eeuwen tussen de gevangenschap en Christus' tijd, zij zouden een verdere en meer volledige vervulling hebben in de kerk van het evangelie, het hemelse Jeruzalem, dat van boven is, vrij is, en ons aller moeder, haar de volledigste vervulling zal in de staat van de toekomst zijn.

Al deze kostelijke beloften worden hier bekrachtigd, en de twijfel van Gods volk tot zwijgen gebracht met de vraag, Zechariah 8:6 : "Omdat het wonderlijk is in de ogen van dit volk, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? Omdat het u onwaarschijnlijk toeschijnt, dat Jeruzalem ooit aldus hersteld en weer bevolkt zal worden, is het daarom onmogelijk bij God?" Het overblijfsel van dit volk, en Gods volk in deze wereld is niet meer dan een overblijfsel, zij dachten, daar zij zwak en weinig in getal waren, dat dit alles te goed was om waar te zijn, vooral in deze dagen, deze moeilijke dagen, deze bewolkte en duistere dagen. Overwegende, hoe slecht de tijden zijn, is het zeer onwaarschijnlijk, is het zedelijk onmogelijk, dat zij ooit zo goed zullen worden als de profeet zegt. Hoe kunnen deze dingen zijn? Hoe kunnen dorre beenderen leven? Maar moet het daarom in Gods oog ook zo zijn? Neen, wij doen beide, God en onszelf grotelijks onrecht, als wij denken, dat, als wij ten einde raad zijn, Hij het ook is, en dat Hij de moeilijkheden niet te boven komen kan, die ons onoverkomelijk schijnen te zijn. "Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk, zo ver zijn Gods gedachten en Gods wegen boven de onze."

Door de profeet geeft God hier nog meer verzekeringen van de genade, die Hij nog bewaard heeft voor Juda en Jeruzalem. Hier is regel op regel tot hun vertroosting, als tevoren tot hun overtuiging. Deze verzen bevatten een krachtige bemoediging met het oog op de moeilijkheden, waarin zij nu verkeerden.

I. Wie het waren, wie deze bemoediging toekwam-hun, die, in gehoorzaamheid aan de oproeping van God, door de dienst van Zijn profeten, zich in goede ernst op de tempelbouw toelegden, Zechariah 8:9 :"Laat uw handen sterk zijn, die druk bezig zijn in Gods werk, gij, die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit de mond van de profeten en ze niet ongehoorzaam zijt, zoals uw vaders waren, in vroegere dagen, aan de woorden van de profeten, die tot hen gezonden werden. Gij moogt de troost van de beloften u toeëigenen en zult er het profijt van hebben, gij, die gehoorzaamd hebt aan de voorschriften, u gegeven, ten dage als de grond van het huis van de Heer gelegd is, toen u gezegd werd, dat gij, eenmaal begonnen, er mee voort moest gaan, dat de tempel gebouwd zoude worden. God zei u, dat gij er mee voort moest gaan, en enige tijd hebt gij er hard aan gewerkt, in gehoorzaamheid aan het hemels gezicht. Nu zijt gij het, wier handen gesterkt moeten worden, en wier harten moeten worden getroost met deze kostelijke beloften, tot u is het woord van deze vertroosting gezonden." Zij en zij alleen, die in Gods dienst zijn, mogen verwachten door Hem aangemoedigd te zullen worden, die hun hand aan de ploeg van de plicht slaan, hun handen zullen gesterkt worden door beloften van genade, en die de zonden van hun vaders vermijden, snijden niet alleen de erfenis van de vloek af, maar voor hen wordt die in een zegen verkeerd.

II. Onder welke teleurstellingen zij tot nu toe gezucht hadden, Zechariah 8:10. Ze werden vermeld als een tegenhanger van de zegeningen, die God op `t punt was aan hen te schenken, om ze te vreemder te doen uitkomen, ter eer van God, en te liefelijker, tot hun vertroosting. De waarheid is, dat de tijd lang zeer slecht was geweest en hun rampen en moeilijkheden waren vele en grote.

1. De handel lag stil, er was niets te doen en daarom niets te krijgen. Voor die dagen van verbetering ging het loon van de mensen te niet, en het loon van het vee was nihil. De vruchten van de aarde, die zo lang braak gelegen had en dus te vruchtbaarder had moeten zijn, waren weinige en schraal, zodat de landbouwer geen reden had om maaiers te huren om het koren te maaien, noch vee om het naar huis te brengen, want hij had niets. De kooplieden hadden geen goederen voor invoer of uitvoer, zodat zij geen mensen of vee behoefden te huren, daarom hadden de armen, die van hun arbeid leefden, geen middel om brood te verdienen voor zichzelf en hun gezin. 2. Het reizen was gevaarlijk, zodat alle handel te land en ter zee afgesneden was, ja, men durfde zelfs zijn vrienden niet te bezoeken want de uitgaanden en inkomenden hadden geen vrede vanwege de vijand. De Samaritanen en Ammonieten, en hun andere boze buren deden invallen met kleine benden, en maakten zich meester van alles waarop zij de hand konden leggen, de wegen waren verpest door rovers, en stad en land door inbrekers, zodat personen noch eigendommen veilig waren, in huis noch daarbuiten.

3. Er was niets wat op vriendschap of goede buurschap geleek onder hen te vinden: "Ik zond alle mensen een ieder tegen zijn naaste." Daarin was zeer veel zondigs, want die twisten en vechterijen kwamen voort uit de boze lusten van de mensen, en daarvan was God niet de oorzaak, maar er was ook veel ellende in, en daarin was God een rechtvaardig wreker van hun ongehoorzaamheid aan Hem, omdat zij een boze gezindheid tegen Hem hadden, en een geest van verzet tegen Zijn wetten, zond God een boze geest onder hen, om hen lastig te maken voor elkaar. Die de liefde Gods verwerpen, verbeuren de troost van de broederlijke liefde.

III. Welke bemoediging zij nu zullen hebben om voort te gaan met het goede werk, waaraan zij bezig zijn, en om te hopen, dat het hun goed zal gaan: "Zus en zo zijt gij gekweld en beproefd, maar nu zal God Zijn weg met u veranderen, Zechariah 8:11. Nu gij tot uw plicht terugkeert, zal God u troosten, naar de tijd, dat Ik, U beproefd heeft, van eb zal het vloed worden."

1. God zal niet voortgaan met hen te twisten: Ik zal niet aan hen wezen gelijk in de vorige dagen. Het is al of niet wel, al naar dat God al of niet met ons is, want ieder schepsel is tegenover ons, zoals Hij het maakt. En als wij niet wandelen in strijd met Gods wil zoals in vroeger dagen, dan zal Hij niet met ons twisten zoals in vroeger dagen, want alleen bij de verkeerde bewijst Hij zich een worstelaar.

2. Zij zullen overvloed hebben van alle goede dingen, Zechariah 8:12 :Het gezaaide zaad zal voorspoedig zijn, en een grote oogst opleveren. De wijnstok zal zijn vrucht geven, die het hart vrolijk maakt, en de aarde haar opbrengst, die het hart sterk maakt, zij zullen alles hebben wat zij begeren kunnen, niet alleen wat zij nodig hebben, maar ook voor sieraad en genot. De hemelen zullen hun dauw geven, zonder welke de aarde geen oogst opleveren kan, wat een voortdurende herinnering voor ons is aan de weldaden van de God des hemels aan de mensen, en van hun afhankelijkheid van Hem. Een wegvagende regen geeft geen brood, Proverbs 28:3, maar hier bevochtigt een zachte dauw de aarde, opdat zij voortbrenge zaad voor de zaaier en brood de eter. En aldus zal God het overblijfsel van dit volk dit alles doen erven. Zij zijn slechts een overblijfsel, een overschot, zeer weinigen, nauwelijks de moeite van `t opzoeken waard, zou men zeggen, maar nu zij in Gods dienst aan `t werk zijn, zal Hij er voor zorgen, dat hun niets ontbreekt, wat goed voor hen is. Dit bevestigt wat een andere profeet kort tevoren gezegd had, Hagg. 2:16,19 , Van deze dag af zal Ik u zegenen. Gods volk, dat Hem getrouwelijk dient, heeft grote goederen: "Alles is het uwe, want gij zijt van Christus".

3. Zij zullen hun goede naam onder hun naburen herkrijgen, Zechariah 8:13 :Gij zijt een vloek onder de heidenen geweest. Iedereen maakte hun verwijten en veroordeelde hen, sprak kwaad van hen en wenste hun kwaad, ter wille van de grote ongenade, waaronder zij gebukt gingen, sommigen menen, dat hun naam gebruikt werd als een vervloeking, zodat als iemand zijn vijand wilde beladen met de zwaarste vloek, hij tot hem zei: "God make u een Jood gelijk!" Maar nu zal Ik u behoeden en gij zult een zegening wezen. Uw herstel zal u evenzeer tot een eer gerekend worden, als uw verwoesting en verstrooiing tot een schande, gij zult evenzeer toegejuicht en bewonderd worden, als gij ooit veracht en vertreden zijt, gij zult evenzeer gevleid en bewierookt worden, als gij ooit veronachtzaamd en verlaten zijt geweest." De meeste mensen behandelen hun naaste vriendelijk en verachtelijk, al naar gelang de Voorzienigheid hem goedgunstig is of niet, maar die God klaarblijkelijk zegent als de Zijnen, wie Hij Zijn gunst bewijst en die Hij eert, behoren wij ook te eren en vriendelijk te behandelen. De gezegenden van de Heer zijn de gezegenden van het land en moeten als zodanig door ons behandeld worden. Dit wordt hier beloofd aan het huis, beide van Juda en Israël, want velen van de tien stammen keerden met de twee stammen uit de gevangenschap terug, en deelden met hen in die zegeningen, en behalve degenen, die het eerst kwamen, is het waarschijnlijk, dat velen, zeer velen, later tot hen toestroomden, toen zij zagen, dat hun zaken deze keer namen.

4. God zelf zal besluiten, hun wel te doen Zechariah 8:14, Zechariah 8:15. Al hun vertroostingen vinden haar oorsprong in de liefderijke gedachten, die God voor hen had, Jeremiah 29:11. Vergelijk deze beloften met de vroegere bedreigingen.

a. Toen zij Hem tot toorn verwekten door hun zonden, zei Hij, dat Hij hen kastijden zou, en dat deed Hij ook, het was Zijn verklaarde bedoeling, verwoestende oordelen over hen te brengen, en, omdat zij zich niet bekeerden van hun weerspannigheid tegen Hem, had Hij ook geen berouw van Zijn bedreigingen tegen hen, maar liet het vonnis van de wet zijn loop nemen. Gods kastijding is nooit een plotseling en haastig besluit, maar altijd het gevolg van Zijn gedachten, en er is raad in dat deel van de wil van God. Als de zondaar zich niet bekeert, verandert God ook niet.

b. Nu zij Hem welbehaaglijk waren met hun dienst, zei Hij, dat Hij hun goeddoen zou, en zal Hij Zijn beloften niet even trouw zijn als Zijn bedreigingen? Zonder twijfel zal Hij dat: "Alzo denk Ik wederom in deze dagen goed te doen aan Jeruzalem als gij begint te horen naar de stem van God die tot u spreekt door Zijn profeten, en deze gedachten zullen ook volvoerd worden".

IV. Het gebruik, dat zij van deze bemoediging zullen maken,

1. Zij moeten de troost aannemen, die deze beloften hun geven: Vreest niet, Zechariah 8:15, Laat uw handen sterk zijn, Zechariah 8:9, en beide tezamen, Zechariah 8:13 :Vreest niet, laat uw handen sterk zijn.

a. De moeilijkheden, die zij in hun werk ontmoetten, moesten hen er niet van af doen zien, noch hen in hun ijver doen vertragen, want de uitkomst zou goed en hun beloning groot zijn. Laat dit hen daarom bezielen om met krachten blijmoedigheid voort te gaan.

b. De gevaren waaraan zij vanwege hun vijanden waren blootgesteld, moesten hen niet verschrikken, zij, tegenover wie God zich verbonden heeft om hun goed te doen, behoeven niet te vrezen, wat de mensen tegen hen vermogen.

2. Laat hen doen wat de beloften van hen eisen, Zechariah 8:16, Zechariah 8:17. Dezelfde plichten, die de vroegere profeten hun vaders op het hart bonden, op grond van de toorn, waarmee zij bedreigd werden, Zechariah 7:9, Zechariah 7:10, bindt deze profeet hun op het hart, op grond van de beloofde genade. Laat het aan God over u te doen, wat Hij beloofd heeft, op Zijn eigen tijd en wijze, maar op voorwaarde, dat gij van uw plicht gewetenswerk maakt. Dit zijn de dingen die gij doen zult, dit is uw deel van het verbond, dit zijn de artikelen, die gij volbrengen, vervullen en houden moet, opdat gij uw eigen deur niet grendelt, en de stroom van Gods gunsten doet ophouden. a. Gij moet nimmer een leugen zeggen, maar altijd spreken, zoals gij denkt en zoals de zaak is, naar uw beste weten: "Spreekt de waarheid een ieder met zijn naaste, beide in zaken en in gewone gesprekken, vreest ieder woord, dat op een leugen lijkt". Dit voorschrift haalt de apostel aan, Efeziers 4:25, en geeft er deze reden voor op: Wij zijn elkanders leden.

b. Aan wie de openbare rechtsbedeling is toevertrouwd, moeten toezien, niet alleen, dat er niemand door verongelijkt wordt, maar ook, dat zij, die verongelijkt zijn, recht krijgen. "Oordeelt de waarheid en een oordeel van vrede in uw poorten." De rechters, die in de poort zitten, moeten in al hun rechterlijke handelingen het oog hebben, beide op waarheid en vrede, zij moeten zorgen recht te doen, de geschillen bijleggen, en nodeloze rechtsgedingen voorkomen. Het moet een oordeel naar waarheid zijn met de vrede als doei, en een vrienden maken van hen, die in twist waren, en een oordeel van vrede, zover met de waarheid bestaanbaar is, en verder niet.

c. Niemand moet om enige reden haatdragend zijn tegen zijn naaste, dit is hetzelfde als wat wij hadden in Zechariah 7:10. Wij moeten niet alleen onze handen afhouden van kwaad te doen, maar zij moeten waken over ons hart, dat het geen kwaad smeedt tegen onze naaste, Spreuk. 3:29. Onrecht en boosheid moeten in de gedachte, in de kiem gesmoord worden.

d. Grote eerbied moet men hebben voor een eed, en men moet er gewetenswerk van maken: Doe nooit een valse eed ja, hebt een valse eed niet lief, dat wij zeggen haat die, vrees hem, houdt er u ver van. Wees niet haastig om anderen eden op te leggen, opdat zij niet vals zweren, verlangt niet, dat iemand een valse eed doet te uw behoeve, en een meineed om u een vriendelijkheid te bewijzen. Een zeer goede reden wordt er aan toegevoegd, tegen al die boze en goddeloze praktijken: Want alle deze zijn dingen, die Ik haat, en daarom moet gij ze ook haten, als gij God tot uw vriend wilt hebben. De dingen, die hier verboden worden, zijn alle te vinden onder de zeven dingen, die de Heer een gruwel zijn, Spreuk. 6:16-19. Wij moeten de zonde nalaten, niet alleen omdat zij God vertoornt, en daarom gevaarlijk voor ons is, maar omdat Hij ze haat, en ze ons daarom niet betaamt en het ondankbaar van ons is ze te doen.

Deze verzen bevatten twee kostelijke beloften, tot verdere bemoediging van die vrome Joden, die met hart en ziel bij de tempelbouw waren.

I. Dat er een gelukkig eind zou komen aan hun vastendagen, en dat de reden daarvoor zou ophouden te bestaan, maar dat zij veranderd zouden worden in dagen van dankzegging Zechariah 8:19. Dit is een rechtstreeks antwoord op de vraag aangaande het vasten, Zechariah 7:3. Die huichelachtig vastten, hen gold het vonnis in het vorige hoofdstuk, maar die zich in oprechtheid voor God vernederden, en Zijn aangezicht zochten, hun wordt hier de troostrijke verzekering gegeven van een belangrijk aandeel in de gelukkige tijden, die op komst waren. De vier jaarlijkse vastendagen, die godsdienstig gehouden waren, zouden de huize van Juda tot vreugde en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen. Na benauwde tijden zullen er blijde tijden voor de kerk komen, als het geween overnacht, en het gejuich de volgende morgen niet komt, dan zal toch de morgen komen, die het tenslotte aanbrengen zal. En, als God tot ons komt op de weg van de genade, moeten wij Hem met blijdschap en dankbaarheid tegemoet komen, als God oordelen in gunsten verandert, moeten wij het vasten in feesten veranderen, en aldus de Heer achterna wandelen. "En die met Sion, met tranen zaaien, zullen met haar met gejuich maaien, die zich aan de dwang van haar plechtige vastendagen onderwerpen, zolang zij er zijn zullen in de triumf van haar blijde feesten delen, als zij komen", Isaiah 66:10. De slotsom van deze belofte is: "Hebt dan de waarheid en de vrede lief", wees getrouw en eerlijk in al uw handelingen en laat het u een genot zijn om dat te zijn, al snijdt gij u zelf de gelegenheid af voor die winsten, die gij anderen op oneerlijke wijze ziet maken, en zoveel in u is, leeft in vrede met alle mensen, en weest in uw element, als gij werkzaam zijt in liefdadigheid. Laat de waarheden Gods in uw hoofden heersen, en laat de vrede Gods in uw harten wonen.

II. Dat de kerk een grote aanwinst zou krijgen door de bekering van vele vreemdelingen, Zechariah 8:20. Dit werd ten dele vervuld, toen, in een latere periode van de Joodse kerk, er overvloed van proselieten van alle landen rondom was, en van sommige, die ver weg lagen, die jaarlijks opgingen om te Jeruzalem te aanbidden, wat zeer veel bijdroeg tot de grootheid en rijkdom van die stad, en er een groot aandeel aan had, dat zij zo aanzienlijk werd als het geval was voor de tijd van onze Zaligmaker, hoewel het nu nog maar pas uit zijn puinhopen te voorschijn kwam. Maar het zou veel vollediger vervuld worden in de bekering van de heidenen tot het geloof van Christus en de samenvoeging van hen met de gelovige Joden tot een groot lichaam, onder Christus als het hoofd, "een verborgenheid, die geopenbaard is door de profetische Schriften," Romans 16:25,Romans 16:26 onder andere door deze, zodat het vreemd is dat, toen dit vervuld werd, het zulk een grote verrassing en struikelblok was voor de Joden.

1. Wie het zijn, die aan de kerk zullen toegevoegd worden-de volken, en de inwoners van vele steden, Zechariah 8:20- niet slechts een weinig onwetend volk van het land, die men gemakkelijk bedriegen kan, of enige leeglopers, die niets anders te doen hebben, maar verstandige weetgierige burgers, mannen van zaken, met de wereld bekend, zullen het Evangelie van Christus omhelzen, ja, vele volken, en machtige heidenen, Zechariah 8:22, Uit allerlei tongen, Zechariah 8:23. Hieruit blijkt, dat zij in de kerk gebracht worden, niet door menselijke overreding, want zij zijn van verschillende tongen, niet door stoffelijk geweld, want het zijn sterke volken, in staat tegenstand te bieden, als zij aangevallen werden, maar louter door de krachtdadige werking van goddelijke waarheid en genade. God heeft een overblijfsel in alle landen, en in de algemene vergadering van de kerk van de eerstgeborenen, zullen er gevonden worden uit alle natie en geslachten, Revelation 7:9.

2. Hoe hun toetreding tot de kerk beschreven wordt: Zij zullen komen om het aangezicht van de Heer te smeken en de Heer der heerscharen te zoeken, Zechariah 8:21, en, om te laten zien, dat dit de hoofdzaak is, waarin hun bekering bestaat, wordt het herhaald, Zechariah 8:22:Zij zullen komen om de Heer der heerscharen te Jeruzalem te zoeken, Zechariah 8:22, en om het aangezicht van de Heer te smeken. Er wordt geen melding gemaakt van het offeren van offeranden, niet alleen omdat zij niet verwacht werden van de proselieten van de poort, maar, omdat, als de heidenen ingebracht zouden worden, de offers teniet gedaan zouden worden. Zie, wie er beschouwd worden als tot God bekeerd, en als leden van de kerk.

a. Het zijn zij, die de Heer der heerscharen zoeken, die naar God, hun Maker vragen, Zijn gunst begeren en afsmeken, en in waarheid begerig zijn Zijn wil te kennen, en oprecht aan Zijn eer en heerlijkheid toegewijd. Dat is het geslacht van degenen, die naar Hem vragen.

b. Het zijn zij, die het aangezicht van de Heer smeken, -die er gewetenswerk van maken, en de plicht van het gebed tot hun bezigheid maken, -die er niet buiten kunnen leven die er voor de hele wereld niet buiten willen leven, -die door het gebed God hulde brengen, hun afhankelijkheid van Hem erkennen, hun gemeenschap met Hem onderhouden, en Zijn genade en barmhartigheid inroepen. c. Het zijn zij, die hierop het oog hebben, op de goddelijke openbaring en instellingen, hetgeen betekend wordt, doordat zij dit te Jeruzalem doen, de plaats, die God gekozen had, waar Zijn woord was, waar Zijn tempel was, die een voorbeeld van Christus en Zijn bemiddeling was, op Wien alle getrouwe aanbidders het oog des geloofs gericht hebben.

3. Hoe eenstemmig zij zullen zijn in hun toetreding tot de kerk, en hoe ijverig zij elkander er toe zullen opwekken. Zechariah 8:21. De inwoners van de ne stad zullen gaan tot de inwoners van de andere, evenals vroeger, toen zij van alle deren van het land naar de jaarlijkse feesten opgingen, om te aanbidden, en zij zullen zeggen: "Laat ons vlijtig heengaan om te smeken het aangezicht van de Heer, Ik zal ook heengaan". Dit betekent,

a. Dat zij die tot kennis van Christus gebracht worden, alles behoren te doen, wat zij kunnen, om anderen ook tot die kennis te brengen, aldus bracht Andreas Petrus tot Christus en Philippus Nathanaël. De ware genade haat het monopolie.

b. Dat zij, die hun behoefte aan Christus waarlijk gevoelen en aan de gunst van God door Hem, zichzelf en anderen zullen opwekken om zonder uitstel haastig tot Hem te gaan: "Laat ons vlijtig heengaan om te smeken, het is voor ons leven en het leven van onze zielen, dat wij moeten smeken, en daarom is het zaak geen tijd te verliezen, in zaken van zoveel gewicht is uitstel gevaarlijk."

c. Dat onze gemeenschap met God ten zeerste geholpen en bevorderd wordt door de gemeenschap van de heiligen. "Het is aangenaam in gezelschap ten huize Gods te wandelen," Psalms 55:15, onder de schare, Psalms 42:5, en het is goed voor hen, die dat doen om elkander op te wekken vlijtig te gaan en geen tijd te verliezen, wij behoren blijde te zijn, als tot ons gezegd wordt: Laat ons heengaan. Zoals ijzer door ijzer gescherpt wordt, zo kunnen goede mensen elkander steunen en elkanders geest opwekken tot hetgeen goed is.

d. Dat die anderen opwekken om te doen wat goed is, moeten zorgen, dat zij niet afkerig worden, of moe worden of zich terugtrekken, hij, die zegt "Laat ons heengaan, zegt er bij: Ik zal ook heengaan". Wij moeten toezien, dat wij zelf doen, waar wij anderen toe aanzetten, anders zullen wij uit onze mond geoordeeld worden. Niet: "Ga gij, dan blijf ik thuis", maar: "Ga gij, en ik zal met u gaan." "Een zeldzaam voorbeeld van christelijke ijver" zegt Pemble, "geeft wie niemand achter zich laat en niemand voor laat gaan".

4. Op welke grond zij zich bij de kerk zullen voegen, niet om van de wille van de kerk, maar om de wille van Hem, die er woont, Zechariah 8:23:tien mannen van verschillende volken en talen zullen de slip grijpen van een Joodse man, hem smekende hen niet aan hun lot over te laten, maar hen met zich mee te nemen. Dit betekent de grote eer, die het deel zal zijn van iedere Jood, als een van het uitverkoren volk van God, en daarom de kennismaking waard, zij kunnen hem niet allen bij de hand nemen, en met hun armen omvatten, maar zij zijn begerig de slip van zijn kleed te grijpen of de zoom van zijn kleding aan te raken zeggende: "Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is." Het Evangelie werd het eerst aan de Joden gepredikt, want van dat volk waren de apostelen en door hen werd het aan de heidenen gebracht. Paulus was een Jood, wiens slip velen aangrepen, als zij hem verwelkomden als een engel Gods, en hem smeekten hen mee te nemen tot Christus, zo ook grepen de Grieken de slip van Philippus, zeggende: "Heer, wij wilden Jezus wel zien," John 12:21. Het is het voorrecht van de heiligen, dat God bij hen is, onder hen is-zijn kennis, zijn vrees, en zijn dienst, zij hebben Zijn gunst en genadige tegenwoordigheid, en dat is een uitnodiging voor ons tot gemeenschap met hen. Het is goed bij hen te zijn, bij wie God is, en die zich tot de Heer voegen, moeten zich bij de discipelen voegen, als wij God als onze God aannemen, moeten wij Zijn volk als ons volk aannemen, ons lot met het hunne verbinden, en bereid zijn om hun lot te delen.

Verzen 1-23

Zacharia 8:1-23

In zijn vorige preken had de profeet zijn hoorders onder beschuldiging van hoogverraad en een diep gevoelde toorn gelaten, hij had hun het droeve gezicht gelaten op de verwoestingen van hun aangename land, die het gevolg waren van de ongehoorzaamheid van hun vaderen, maar omdat hij niet bedoelde hen tot wanhoop maar tot bekering te brengen, stelt hij hun hier de grote dingen voor, die God nog voor hen bewaard had, waardoor hij hen aanmoedigt om te hopen dat hun gewetensvraag binnen kort overbodig worden zal en dat Gods voorzienigheid hen even luide tot vreugde en blijdschap zal roepen, als zij hen ooit tot vasten en geween geroepen had. Hier wordt beloofd

I. Dat God voor Jeruzalem verschijnen zal en haar zaak tot de Zijne maken en haar twist twisten zal.

1. Hij zal zich wreken op Sions vijanden, Zechariah 8:2 :Ik heb geijverd over Sion, dat wil zeggen "Ik heb haar eer en belangen met grote ijver ter harte genomen. De grote toorn, die tegen haar was, Zechariah 7:12, keert zich nu tegen haar vijanden. Ik ijver nu over haar met grote grimmigheid, en kan evenmin verdragen dat zij in haar beproevingen mishandeld wordt als Ik verdragen kan gehoond te worden door haar tergingen." Dit had Hij tevoren gezegd, Zechariah 1:14, Zechariah 1:15, opdat zij zich evenveel zouden beloven van de kracht van Zijn toorn, als die voor hen aangewend werd, als zij er van ondervonden hadden, toen Hij tegen hen was. De zonden van Sion waren haar ergste vijanden, en hadden haar het meeste kwaad gedaan, en daarom zal God, in Zijn ijver voor haar eer en troost, haar zonden wegnemen, en als andere vijanden haar dan kwaad deden, dan zouden zij zelf de gevolgen ondervinden.

2. Hij zal wonen in Sions paleizen, Zechariah 8:3 :"Ik ben weergekeerd tot Sion, nadat Ik zo lang van verre had gestaan, en Ik zal opnieuw, als vroeger, in het midden van Jeruzalem wonen." Dit verzekert hun de tekenen van Zijn tegenwoordigheid in Zijn inzettingen en de voorbeelden van Zijn gunst in Zijn leidingen.

II. Dat er een wonderbare verbetering in Jeruzalem tot stand zal komen, en dat de godsdienst in volle kracht herrijzen zal en aldaar bloeien. "Jeruzalem, dat valselijk gehandeld heeft, beide met God en mensen zal zo beroemd worden om haar getrouwheid en eerlijkheid, dat zij bekend zal zijn en genoemd worden met de naam van stad van de waarheid en haar inwoners zullen genoemd worden kinderen, die niet liegen zullen. De getrouwe stad is een hoer geworden, Isaiah 1:21, maar zal nu opnieuw een getrouwe stad worden, getrouw aan de God van Israël en aan Zijn dienst alleen". Dit werd vervuld, want, hoewel er na de ballingschap veel verkeerds onder de Joden was, maakten zij zich toch nimmer schuldig aan afgoderij. Jeruzalem zal genoemd worden een berg van de heiligheid, omdat zij de berg van de Heer der heerscharen zal zijn, hen erkennende en door Hem erkend, gezuiverd van afgoden en aan God toegewijd, en niet, zoals het geweest was, een berg des verderfs (Mashith), 2 Kings 23:13. "De stad Gods moet zijn een stad van de waarheid en de berg van de Heer der heerscharen een heilige berg." Die belijden, dat zij betrekking hebben op God, moeten er zich op toeleggen hun belijdenis te versieren met alle voorbeelden van godzaligheid en eerlijkheid.

III. Dat er in Jeruzalem een grote toename van de bevolking zal zijn, en alle merktekenen van diepe rust. Als het een stad van de waarheid en een berg van de heiligheid geworden is, dan zal het rust hebben en voorspoedig zijn, en alles zal er schitterend en aangenaam uitzien. 1. Met genoegen zal men zien naar het geslacht, dat van het toneel verdwijnt, omdat het rustig weggaat in de gewone orde van de natuur en niet er van verdreven door oorlog, hongersnood of pestilentie, Zechariah 8:4 :Op de straten van Jeruzalem, die vervuld waren geweest met de lichamen van de verslagenen, of verlaten en vereenzaamd, zullen nu oude mannen en oude vrouwen zitten, die niet door een ontijdige dood afgesneden zijn, hetzij door Gods wraak of hun eigen onmatigheid, maar de draad van hun leven zal tot zijn volle lengte afgesponnen worden, zij zullen niet aan ziekte onderhevig zijn, alleen aan verval van krachten, en zij zullen ten grave dalen, zat van dagen, zoals de korenhoop te van zijn tijd. Zij zullen eenieder zijn stok in de hand hebben, vanwege de veelheid van de dagen, om hem te ondersteunen, zoals Jacob, die aangebeden heeft, leunende op het opperste van zijn staf, Hebrews 11:21. De ouderdom heeft steun nodig en behoeft zich niet te schamen, dat hij die gebruikt, maar hij moet zich sieren met goddelijke genade, die de kracht van het hart en een betere steun dan een staf in de hand zal zijn. De grijsheid is een sierlijke kroon voor hem, die ze draagt en eveneens voor de plaats, waar zij leeft. het is een sieraad voor een stad als men er veel oude lieden ziet, het is een teken, niet alleen van de gezondheid van het klimaat, maar van de heerschappij van de deugd en de onderdrukking en verbanning van die vele ondeugden, die iemand in het midden van zijn dagen wegrukken, het is een teken, niet alleen, dat het klimaat gematigd is, maar, dat het volk het ook is.

2. Met evenveel genoegen ziet men naar het geslacht, dat in zijn plaats opkomt, Zechariah 8:5 :De straten van de stad zullen vervuld worden met jongens en meisjes, spelende op haar straten. Dit betekent,

a. Dat zij gezegend zullen zijn met vele kinderen, hun gezinnen zullen vermeerderen en zich vermenigvuldigen, en de stad vervullen, wat al vroeg een gevolg van de goddelijke zegen was, Genesis 1:28. Gelukkig de man, gelukkig het volk, welks pijlkoker vol van deze pijlen is! Zij zullen er hebben van beide geslachten, jongens en meisjes, in wie hun gezinnen zich later zullen verenigen, om een nieuw geslacht voort te brengen.

b. Dat hun kinderen gezond en sterk en werkzaam zullen zij n, hun jongens en meisjes zullen niet ziek in bed liggen, of wegkwijnen in een hoek, maar, wat een aangenaam gezicht voor ouders is, zij zullen vrolijk en levenslustig zijn en op straat spelen. Het is de aangename tijd van spelen laat ons hun die niet benijden, het kan hun veel goed doen en geen kwaad. De kwade dagen komen vroeg genoeg, en de jaren, waarvan zij zeggen zullen, dat zij geen lust in dezelve hebben, als zij dat bedenken, zal het zaak zijn niet al hun tijd aan spelen te besteden, maar hun Schepper te gedenken.

c. Dat zij groten overvloed zullen hebben, genoeg voedsel voor alle monden. In tijd van hongersnood zien wij de kinderen op de straten van de stad in onmacht zinken, Lamentations 2:11, Lamentations 2:12. Als zij op straat spelen is dat een bewijs, dat hun niets ontbreekt.

d. Dat zij niet verschrikt zullen worden door geruchten van oorlogen, maar volmaakte rust genieten. Er zal geen inbreuk van invallers zijn, geen uitval van overlopers, noch gekrijs op de straten, Psalms 144:14, want, als er op de straten gespeeld wordt, is dat een teken, dat er weinig bekommering of vrees is. Er was eens een tijd, dat de vijand hun voetstappen zo nauw bewaakte, dat zij niet op de straten konden gaan, Lamentations 4:18, maar nu zullen zij op de straten spelen en geen kwaad vrezen. e. Dat zij liefde en vrede onder elkander zullen hebben. De jongens en meisjes zullen niet vechten op de straten, zoals somtijds in steden, die verdeeld zijn in partijen, de kinderen de wederzijdse haat van de ouders indrinken en tot uiting brengen, maar zij zullen onschuldig en lief spelen, niet elkaar verslinden, maar elkaar vermaken.

f. Dat de spelen en vermaken alle onschuldig zullen zijn en niet bestaan uit kwaaddoen, de jongens en meisjes zullen geen andere spelen hebben dan die zij op de straten durven laten zien, geen spelen, waarvoor zij hoeken opzoeken, geen losbandige spelen, want het is de berg van de Heer, de heilige berg maar eerlijke en zedige vermaken, waarvoor zij zich niet behoeven te schamen.

g. Dat de kinderlijke spelen van de jeugd beperkt zullen blijven tot de kinderlijke jeugdige leeftijd. Het is een aangenaam gezicht, jongens en meisjes op de straten te zien spelen, maar het is een slecht teken, als mannen en vrouwen daar spelen, die hun tijd moesten vullen met werken bezigheid. Het is iets voor kinderen, op de markten te zitten, en elkaar vragen te stellen, Matthew 11:16, Matthew 11:17, maar het is niet betamelijk, dat mannen, in staat om te werken, de helen dag ledig staan, Matthew 20:3.

IV. Dat de verstrooide Israëlieten tezamen gebracht zullen worden uit alle delen, waarheen zij verstrooid waren, Zechariah 8:7 :Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van de opgang en uit het land van de ondergang van de zon, Ik zal ze redden, dat ze niet verloren gaan te Babel, of in Egypte, of in enig ander land, waarheen zij verdreven waren. Zij zullen niet vastgehouden worden door de volken, onder wie zij wonen, en ook zullen zij er niet bij ingelijfd worden, maar Ik zal ze verlossen, en ze terugbrengen naar hun eigen land, door de voorspoed van hun land zal Ik ze nodigen terug te komen, en te gelijker tijd geneigd maken om terug te keren, en zij zullen wonen in het midden van Jeruzalem, zij zullen verkiezen daar te wonen omdat het de heilige stad is, hoewel het in vele andere opzichten verkieselijker zou zijn op het land te wonen, en daarom vinden wij, Nehemiah 11:2, dat het volk alle mannen zegende, die vrijwillig aanboden te Jeruzalem te wonen.

V. Dat God Zijn verbond met hen wilde vernieuwen, getrouw jegens hen wilde zijn, en hen getrouw maken jegens Hem: Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn. Dat is het fundament en de bekroning van al deze beloften, en omvat alle gelukzaligheid. Zij zullen Gods wetten gehoorzamen, en God zal al hun belangen verzekeren en bevorderen. Dit contract zal gemaakt, zal opnieuw gemaakt worden, in waarheid en in gerechtigheid. Sommigen menen dat het eerste Gods deel van het verbond betekent, Hij zal in waarheid hun God zijn, Hij zal al Zijn beloften van goedgunstigheid waar maken, en het tweede het deel des mensen van het verbond-zij zullen Zijn volk in gerechtigheid zijn, zij zullen een rechtvaardig volk zijn en overvloed van vruchten van de gerechtigheid voortbrengen, en niet, zoals zij gedaan hebben valselijk en onrechtvaardig met God handelen. Zie Hosea 2:19, Hosea 2:20. God zal hen nimmer verlaten noch verzaken op de weg van de genade, zoals Hij hun beloofd heeft, en zij zullen Hem nimmer verlaten noch verzaken op de weg van de plicht, zoals zij Hem beloofd hebben. Deze beloften werden vervuld in de bloeiende toestand van de Joodse kerk, gedurende enige eeuwen tussen de gevangenschap en Christus' tijd, zij zouden een verdere en meer volledige vervulling hebben in de kerk van het evangelie, het hemelse Jeruzalem, dat van boven is, vrij is, en ons aller moeder, haar de volledigste vervulling zal in de staat van de toekomst zijn.

Al deze kostelijke beloften worden hier bekrachtigd, en de twijfel van Gods volk tot zwijgen gebracht met de vraag, Zechariah 8:6 : "Omdat het wonderlijk is in de ogen van dit volk, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? Omdat het u onwaarschijnlijk toeschijnt, dat Jeruzalem ooit aldus hersteld en weer bevolkt zal worden, is het daarom onmogelijk bij God?" Het overblijfsel van dit volk, en Gods volk in deze wereld is niet meer dan een overblijfsel, zij dachten, daar zij zwak en weinig in getal waren, dat dit alles te goed was om waar te zijn, vooral in deze dagen, deze moeilijke dagen, deze bewolkte en duistere dagen. Overwegende, hoe slecht de tijden zijn, is het zeer onwaarschijnlijk, is het zedelijk onmogelijk, dat zij ooit zo goed zullen worden als de profeet zegt. Hoe kunnen deze dingen zijn? Hoe kunnen dorre beenderen leven? Maar moet het daarom in Gods oog ook zo zijn? Neen, wij doen beide, God en onszelf grotelijks onrecht, als wij denken, dat, als wij ten einde raad zijn, Hij het ook is, en dat Hij de moeilijkheden niet te boven komen kan, die ons onoverkomelijk schijnen te zijn. "Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk, zo ver zijn Gods gedachten en Gods wegen boven de onze."

Door de profeet geeft God hier nog meer verzekeringen van de genade, die Hij nog bewaard heeft voor Juda en Jeruzalem. Hier is regel op regel tot hun vertroosting, als tevoren tot hun overtuiging. Deze verzen bevatten een krachtige bemoediging met het oog op de moeilijkheden, waarin zij nu verkeerden.

I. Wie het waren, wie deze bemoediging toekwam-hun, die, in gehoorzaamheid aan de oproeping van God, door de dienst van Zijn profeten, zich in goede ernst op de tempelbouw toelegden, Zechariah 8:9 :"Laat uw handen sterk zijn, die druk bezig zijn in Gods werk, gij, die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit de mond van de profeten en ze niet ongehoorzaam zijt, zoals uw vaders waren, in vroegere dagen, aan de woorden van de profeten, die tot hen gezonden werden. Gij moogt de troost van de beloften u toeëigenen en zult er het profijt van hebben, gij, die gehoorzaamd hebt aan de voorschriften, u gegeven, ten dage als de grond van het huis van de Heer gelegd is, toen u gezegd werd, dat gij, eenmaal begonnen, er mee voort moest gaan, dat de tempel gebouwd zoude worden. God zei u, dat gij er mee voort moest gaan, en enige tijd hebt gij er hard aan gewerkt, in gehoorzaamheid aan het hemels gezicht. Nu zijt gij het, wier handen gesterkt moeten worden, en wier harten moeten worden getroost met deze kostelijke beloften, tot u is het woord van deze vertroosting gezonden." Zij en zij alleen, die in Gods dienst zijn, mogen verwachten door Hem aangemoedigd te zullen worden, die hun hand aan de ploeg van de plicht slaan, hun handen zullen gesterkt worden door beloften van genade, en die de zonden van hun vaders vermijden, snijden niet alleen de erfenis van de vloek af, maar voor hen wordt die in een zegen verkeerd.

II. Onder welke teleurstellingen zij tot nu toe gezucht hadden, Zechariah 8:10. Ze werden vermeld als een tegenhanger van de zegeningen, die God op `t punt was aan hen te schenken, om ze te vreemder te doen uitkomen, ter eer van God, en te liefelijker, tot hun vertroosting. De waarheid is, dat de tijd lang zeer slecht was geweest en hun rampen en moeilijkheden waren vele en grote.

1. De handel lag stil, er was niets te doen en daarom niets te krijgen. Voor die dagen van verbetering ging het loon van de mensen te niet, en het loon van het vee was nihil. De vruchten van de aarde, die zo lang braak gelegen had en dus te vruchtbaarder had moeten zijn, waren weinige en schraal, zodat de landbouwer geen reden had om maaiers te huren om het koren te maaien, noch vee om het naar huis te brengen, want hij had niets. De kooplieden hadden geen goederen voor invoer of uitvoer, zodat zij geen mensen of vee behoefden te huren, daarom hadden de armen, die van hun arbeid leefden, geen middel om brood te verdienen voor zichzelf en hun gezin. 2. Het reizen was gevaarlijk, zodat alle handel te land en ter zee afgesneden was, ja, men durfde zelfs zijn vrienden niet te bezoeken want de uitgaanden en inkomenden hadden geen vrede vanwege de vijand. De Samaritanen en Ammonieten, en hun andere boze buren deden invallen met kleine benden, en maakten zich meester van alles waarop zij de hand konden leggen, de wegen waren verpest door rovers, en stad en land door inbrekers, zodat personen noch eigendommen veilig waren, in huis noch daarbuiten.

3. Er was niets wat op vriendschap of goede buurschap geleek onder hen te vinden: "Ik zond alle mensen een ieder tegen zijn naaste." Daarin was zeer veel zondigs, want die twisten en vechterijen kwamen voort uit de boze lusten van de mensen, en daarvan was God niet de oorzaak, maar er was ook veel ellende in, en daarin was God een rechtvaardig wreker van hun ongehoorzaamheid aan Hem, omdat zij een boze gezindheid tegen Hem hadden, en een geest van verzet tegen Zijn wetten, zond God een boze geest onder hen, om hen lastig te maken voor elkaar. Die de liefde Gods verwerpen, verbeuren de troost van de broederlijke liefde.

III. Welke bemoediging zij nu zullen hebben om voort te gaan met het goede werk, waaraan zij bezig zijn, en om te hopen, dat het hun goed zal gaan: "Zus en zo zijt gij gekweld en beproefd, maar nu zal God Zijn weg met u veranderen, Zechariah 8:11. Nu gij tot uw plicht terugkeert, zal God u troosten, naar de tijd, dat Ik, U beproefd heeft, van eb zal het vloed worden."

1. God zal niet voortgaan met hen te twisten: Ik zal niet aan hen wezen gelijk in de vorige dagen. Het is al of niet wel, al naar dat God al of niet met ons is, want ieder schepsel is tegenover ons, zoals Hij het maakt. En als wij niet wandelen in strijd met Gods wil zoals in vroeger dagen, dan zal Hij niet met ons twisten zoals in vroeger dagen, want alleen bij de verkeerde bewijst Hij zich een worstelaar.

2. Zij zullen overvloed hebben van alle goede dingen, Zechariah 8:12 :Het gezaaide zaad zal voorspoedig zijn, en een grote oogst opleveren. De wijnstok zal zijn vrucht geven, die het hart vrolijk maakt, en de aarde haar opbrengst, die het hart sterk maakt, zij zullen alles hebben wat zij begeren kunnen, niet alleen wat zij nodig hebben, maar ook voor sieraad en genot. De hemelen zullen hun dauw geven, zonder welke de aarde geen oogst opleveren kan, wat een voortdurende herinnering voor ons is aan de weldaden van de God des hemels aan de mensen, en van hun afhankelijkheid van Hem. Een wegvagende regen geeft geen brood, Proverbs 28:3, maar hier bevochtigt een zachte dauw de aarde, opdat zij voortbrenge zaad voor de zaaier en brood de eter. En aldus zal God het overblijfsel van dit volk dit alles doen erven. Zij zijn slechts een overblijfsel, een overschot, zeer weinigen, nauwelijks de moeite van `t opzoeken waard, zou men zeggen, maar nu zij in Gods dienst aan `t werk zijn, zal Hij er voor zorgen, dat hun niets ontbreekt, wat goed voor hen is. Dit bevestigt wat een andere profeet kort tevoren gezegd had, Hagg. 2:16,19 , Van deze dag af zal Ik u zegenen. Gods volk, dat Hem getrouwelijk dient, heeft grote goederen: "Alles is het uwe, want gij zijt van Christus".

3. Zij zullen hun goede naam onder hun naburen herkrijgen, Zechariah 8:13 :Gij zijt een vloek onder de heidenen geweest. Iedereen maakte hun verwijten en veroordeelde hen, sprak kwaad van hen en wenste hun kwaad, ter wille van de grote ongenade, waaronder zij gebukt gingen, sommigen menen, dat hun naam gebruikt werd als een vervloeking, zodat als iemand zijn vijand wilde beladen met de zwaarste vloek, hij tot hem zei: "God make u een Jood gelijk!" Maar nu zal Ik u behoeden en gij zult een zegening wezen. Uw herstel zal u evenzeer tot een eer gerekend worden, als uw verwoesting en verstrooiing tot een schande, gij zult evenzeer toegejuicht en bewonderd worden, als gij ooit veracht en vertreden zijt, gij zult evenzeer gevleid en bewierookt worden, als gij ooit veronachtzaamd en verlaten zijt geweest." De meeste mensen behandelen hun naaste vriendelijk en verachtelijk, al naar gelang de Voorzienigheid hem goedgunstig is of niet, maar die God klaarblijkelijk zegent als de Zijnen, wie Hij Zijn gunst bewijst en die Hij eert, behoren wij ook te eren en vriendelijk te behandelen. De gezegenden van de Heer zijn de gezegenden van het land en moeten als zodanig door ons behandeld worden. Dit wordt hier beloofd aan het huis, beide van Juda en Israël, want velen van de tien stammen keerden met de twee stammen uit de gevangenschap terug, en deelden met hen in die zegeningen, en behalve degenen, die het eerst kwamen, is het waarschijnlijk, dat velen, zeer velen, later tot hen toestroomden, toen zij zagen, dat hun zaken deze keer namen.

4. God zelf zal besluiten, hun wel te doen Zechariah 8:14, Zechariah 8:15. Al hun vertroostingen vinden haar oorsprong in de liefderijke gedachten, die God voor hen had, Jeremiah 29:11. Vergelijk deze beloften met de vroegere bedreigingen.

a. Toen zij Hem tot toorn verwekten door hun zonden, zei Hij, dat Hij hen kastijden zou, en dat deed Hij ook, het was Zijn verklaarde bedoeling, verwoestende oordelen over hen te brengen, en, omdat zij zich niet bekeerden van hun weerspannigheid tegen Hem, had Hij ook geen berouw van Zijn bedreigingen tegen hen, maar liet het vonnis van de wet zijn loop nemen. Gods kastijding is nooit een plotseling en haastig besluit, maar altijd het gevolg van Zijn gedachten, en er is raad in dat deel van de wil van God. Als de zondaar zich niet bekeert, verandert God ook niet.

b. Nu zij Hem welbehaaglijk waren met hun dienst, zei Hij, dat Hij hun goeddoen zou, en zal Hij Zijn beloften niet even trouw zijn als Zijn bedreigingen? Zonder twijfel zal Hij dat: "Alzo denk Ik wederom in deze dagen goed te doen aan Jeruzalem als gij begint te horen naar de stem van God die tot u spreekt door Zijn profeten, en deze gedachten zullen ook volvoerd worden".

IV. Het gebruik, dat zij van deze bemoediging zullen maken,

1. Zij moeten de troost aannemen, die deze beloften hun geven: Vreest niet, Zechariah 8:15, Laat uw handen sterk zijn, Zechariah 8:9, en beide tezamen, Zechariah 8:13 :Vreest niet, laat uw handen sterk zijn.

a. De moeilijkheden, die zij in hun werk ontmoetten, moesten hen er niet van af doen zien, noch hen in hun ijver doen vertragen, want de uitkomst zou goed en hun beloning groot zijn. Laat dit hen daarom bezielen om met krachten blijmoedigheid voort te gaan.

b. De gevaren waaraan zij vanwege hun vijanden waren blootgesteld, moesten hen niet verschrikken, zij, tegenover wie God zich verbonden heeft om hun goed te doen, behoeven niet te vrezen, wat de mensen tegen hen vermogen.

2. Laat hen doen wat de beloften van hen eisen, Zechariah 8:16, Zechariah 8:17. Dezelfde plichten, die de vroegere profeten hun vaders op het hart bonden, op grond van de toorn, waarmee zij bedreigd werden, Zechariah 7:9, Zechariah 7:10, bindt deze profeet hun op het hart, op grond van de beloofde genade. Laat het aan God over u te doen, wat Hij beloofd heeft, op Zijn eigen tijd en wijze, maar op voorwaarde, dat gij van uw plicht gewetenswerk maakt. Dit zijn de dingen die gij doen zult, dit is uw deel van het verbond, dit zijn de artikelen, die gij volbrengen, vervullen en houden moet, opdat gij uw eigen deur niet grendelt, en de stroom van Gods gunsten doet ophouden. a. Gij moet nimmer een leugen zeggen, maar altijd spreken, zoals gij denkt en zoals de zaak is, naar uw beste weten: "Spreekt de waarheid een ieder met zijn naaste, beide in zaken en in gewone gesprekken, vreest ieder woord, dat op een leugen lijkt". Dit voorschrift haalt de apostel aan, Efeziers 4:25, en geeft er deze reden voor op: Wij zijn elkanders leden.

b. Aan wie de openbare rechtsbedeling is toevertrouwd, moeten toezien, niet alleen, dat er niemand door verongelijkt wordt, maar ook, dat zij, die verongelijkt zijn, recht krijgen. "Oordeelt de waarheid en een oordeel van vrede in uw poorten." De rechters, die in de poort zitten, moeten in al hun rechterlijke handelingen het oog hebben, beide op waarheid en vrede, zij moeten zorgen recht te doen, de geschillen bijleggen, en nodeloze rechtsgedingen voorkomen. Het moet een oordeel naar waarheid zijn met de vrede als doei, en een vrienden maken van hen, die in twist waren, en een oordeel van vrede, zover met de waarheid bestaanbaar is, en verder niet.

c. Niemand moet om enige reden haatdragend zijn tegen zijn naaste, dit is hetzelfde als wat wij hadden in Zechariah 7:10. Wij moeten niet alleen onze handen afhouden van kwaad te doen, maar zij moeten waken over ons hart, dat het geen kwaad smeedt tegen onze naaste, Spreuk. 3:29. Onrecht en boosheid moeten in de gedachte, in de kiem gesmoord worden.

d. Grote eerbied moet men hebben voor een eed, en men moet er gewetenswerk van maken: Doe nooit een valse eed ja, hebt een valse eed niet lief, dat wij zeggen haat die, vrees hem, houdt er u ver van. Wees niet haastig om anderen eden op te leggen, opdat zij niet vals zweren, verlangt niet, dat iemand een valse eed doet te uw behoeve, en een meineed om u een vriendelijkheid te bewijzen. Een zeer goede reden wordt er aan toegevoegd, tegen al die boze en goddeloze praktijken: Want alle deze zijn dingen, die Ik haat, en daarom moet gij ze ook haten, als gij God tot uw vriend wilt hebben. De dingen, die hier verboden worden, zijn alle te vinden onder de zeven dingen, die de Heer een gruwel zijn, Spreuk. 6:16-19. Wij moeten de zonde nalaten, niet alleen omdat zij God vertoornt, en daarom gevaarlijk voor ons is, maar omdat Hij ze haat, en ze ons daarom niet betaamt en het ondankbaar van ons is ze te doen.

Deze verzen bevatten twee kostelijke beloften, tot verdere bemoediging van die vrome Joden, die met hart en ziel bij de tempelbouw waren.

I. Dat er een gelukkig eind zou komen aan hun vastendagen, en dat de reden daarvoor zou ophouden te bestaan, maar dat zij veranderd zouden worden in dagen van dankzegging Zechariah 8:19. Dit is een rechtstreeks antwoord op de vraag aangaande het vasten, Zechariah 7:3. Die huichelachtig vastten, hen gold het vonnis in het vorige hoofdstuk, maar die zich in oprechtheid voor God vernederden, en Zijn aangezicht zochten, hun wordt hier de troostrijke verzekering gegeven van een belangrijk aandeel in de gelukkige tijden, die op komst waren. De vier jaarlijkse vastendagen, die godsdienstig gehouden waren, zouden de huize van Juda tot vreugde en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen. Na benauwde tijden zullen er blijde tijden voor de kerk komen, als het geween overnacht, en het gejuich de volgende morgen niet komt, dan zal toch de morgen komen, die het tenslotte aanbrengen zal. En, als God tot ons komt op de weg van de genade, moeten wij Hem met blijdschap en dankbaarheid tegemoet komen, als God oordelen in gunsten verandert, moeten wij het vasten in feesten veranderen, en aldus de Heer achterna wandelen. "En die met Sion, met tranen zaaien, zullen met haar met gejuich maaien, die zich aan de dwang van haar plechtige vastendagen onderwerpen, zolang zij er zijn zullen in de triumf van haar blijde feesten delen, als zij komen", Isaiah 66:10. De slotsom van deze belofte is: "Hebt dan de waarheid en de vrede lief", wees getrouw en eerlijk in al uw handelingen en laat het u een genot zijn om dat te zijn, al snijdt gij u zelf de gelegenheid af voor die winsten, die gij anderen op oneerlijke wijze ziet maken, en zoveel in u is, leeft in vrede met alle mensen, en weest in uw element, als gij werkzaam zijt in liefdadigheid. Laat de waarheden Gods in uw hoofden heersen, en laat de vrede Gods in uw harten wonen.

II. Dat de kerk een grote aanwinst zou krijgen door de bekering van vele vreemdelingen, Zechariah 8:20. Dit werd ten dele vervuld, toen, in een latere periode van de Joodse kerk, er overvloed van proselieten van alle landen rondom was, en van sommige, die ver weg lagen, die jaarlijks opgingen om te Jeruzalem te aanbidden, wat zeer veel bijdroeg tot de grootheid en rijkdom van die stad, en er een groot aandeel aan had, dat zij zo aanzienlijk werd als het geval was voor de tijd van onze Zaligmaker, hoewel het nu nog maar pas uit zijn puinhopen te voorschijn kwam. Maar het zou veel vollediger vervuld worden in de bekering van de heidenen tot het geloof van Christus en de samenvoeging van hen met de gelovige Joden tot een groot lichaam, onder Christus als het hoofd, "een verborgenheid, die geopenbaard is door de profetische Schriften," Romans 16:25,Romans 16:26 onder andere door deze, zodat het vreemd is dat, toen dit vervuld werd, het zulk een grote verrassing en struikelblok was voor de Joden.

1. Wie het zijn, die aan de kerk zullen toegevoegd worden-de volken, en de inwoners van vele steden, Zechariah 8:20- niet slechts een weinig onwetend volk van het land, die men gemakkelijk bedriegen kan, of enige leeglopers, die niets anders te doen hebben, maar verstandige weetgierige burgers, mannen van zaken, met de wereld bekend, zullen het Evangelie van Christus omhelzen, ja, vele volken, en machtige heidenen, Zechariah 8:22, Uit allerlei tongen, Zechariah 8:23. Hieruit blijkt, dat zij in de kerk gebracht worden, niet door menselijke overreding, want zij zijn van verschillende tongen, niet door stoffelijk geweld, want het zijn sterke volken, in staat tegenstand te bieden, als zij aangevallen werden, maar louter door de krachtdadige werking van goddelijke waarheid en genade. God heeft een overblijfsel in alle landen, en in de algemene vergadering van de kerk van de eerstgeborenen, zullen er gevonden worden uit alle natie en geslachten, Revelation 7:9.

2. Hoe hun toetreding tot de kerk beschreven wordt: Zij zullen komen om het aangezicht van de Heer te smeken en de Heer der heerscharen te zoeken, Zechariah 8:21, en, om te laten zien, dat dit de hoofdzaak is, waarin hun bekering bestaat, wordt het herhaald, Zechariah 8:22:Zij zullen komen om de Heer der heerscharen te Jeruzalem te zoeken, Zechariah 8:22, en om het aangezicht van de Heer te smeken. Er wordt geen melding gemaakt van het offeren van offeranden, niet alleen omdat zij niet verwacht werden van de proselieten van de poort, maar, omdat, als de heidenen ingebracht zouden worden, de offers teniet gedaan zouden worden. Zie, wie er beschouwd worden als tot God bekeerd, en als leden van de kerk.

a. Het zijn zij, die de Heer der heerscharen zoeken, die naar God, hun Maker vragen, Zijn gunst begeren en afsmeken, en in waarheid begerig zijn Zijn wil te kennen, en oprecht aan Zijn eer en heerlijkheid toegewijd. Dat is het geslacht van degenen, die naar Hem vragen.

b. Het zijn zij, die het aangezicht van de Heer smeken, -die er gewetenswerk van maken, en de plicht van het gebed tot hun bezigheid maken, -die er niet buiten kunnen leven die er voor de hele wereld niet buiten willen leven, -die door het gebed God hulde brengen, hun afhankelijkheid van Hem erkennen, hun gemeenschap met Hem onderhouden, en Zijn genade en barmhartigheid inroepen. c. Het zijn zij, die hierop het oog hebben, op de goddelijke openbaring en instellingen, hetgeen betekend wordt, doordat zij dit te Jeruzalem doen, de plaats, die God gekozen had, waar Zijn woord was, waar Zijn tempel was, die een voorbeeld van Christus en Zijn bemiddeling was, op Wien alle getrouwe aanbidders het oog des geloofs gericht hebben.

3. Hoe eenstemmig zij zullen zijn in hun toetreding tot de kerk, en hoe ijverig zij elkander er toe zullen opwekken. Zechariah 8:21. De inwoners van de ne stad zullen gaan tot de inwoners van de andere, evenals vroeger, toen zij van alle deren van het land naar de jaarlijkse feesten opgingen, om te aanbidden, en zij zullen zeggen: "Laat ons vlijtig heengaan om te smeken het aangezicht van de Heer, Ik zal ook heengaan". Dit betekent,

a. Dat zij die tot kennis van Christus gebracht worden, alles behoren te doen, wat zij kunnen, om anderen ook tot die kennis te brengen, aldus bracht Andreas Petrus tot Christus en Philippus Nathanaël. De ware genade haat het monopolie.

b. Dat zij, die hun behoefte aan Christus waarlijk gevoelen en aan de gunst van God door Hem, zichzelf en anderen zullen opwekken om zonder uitstel haastig tot Hem te gaan: "Laat ons vlijtig heengaan om te smeken, het is voor ons leven en het leven van onze zielen, dat wij moeten smeken, en daarom is het zaak geen tijd te verliezen, in zaken van zoveel gewicht is uitstel gevaarlijk."

c. Dat onze gemeenschap met God ten zeerste geholpen en bevorderd wordt door de gemeenschap van de heiligen. "Het is aangenaam in gezelschap ten huize Gods te wandelen," Psalms 55:15, onder de schare, Psalms 42:5, en het is goed voor hen, die dat doen om elkander op te wekken vlijtig te gaan en geen tijd te verliezen, wij behoren blijde te zijn, als tot ons gezegd wordt: Laat ons heengaan. Zoals ijzer door ijzer gescherpt wordt, zo kunnen goede mensen elkander steunen en elkanders geest opwekken tot hetgeen goed is.

d. Dat die anderen opwekken om te doen wat goed is, moeten zorgen, dat zij niet afkerig worden, of moe worden of zich terugtrekken, hij, die zegt "Laat ons heengaan, zegt er bij: Ik zal ook heengaan". Wij moeten toezien, dat wij zelf doen, waar wij anderen toe aanzetten, anders zullen wij uit onze mond geoordeeld worden. Niet: "Ga gij, dan blijf ik thuis", maar: "Ga gij, en ik zal met u gaan." "Een zeldzaam voorbeeld van christelijke ijver" zegt Pemble, "geeft wie niemand achter zich laat en niemand voor laat gaan".

4. Op welke grond zij zich bij de kerk zullen voegen, niet om van de wille van de kerk, maar om de wille van Hem, die er woont, Zechariah 8:23:tien mannen van verschillende volken en talen zullen de slip grijpen van een Joodse man, hem smekende hen niet aan hun lot over te laten, maar hen met zich mee te nemen. Dit betekent de grote eer, die het deel zal zijn van iedere Jood, als een van het uitverkoren volk van God, en daarom de kennismaking waard, zij kunnen hem niet allen bij de hand nemen, en met hun armen omvatten, maar zij zijn begerig de slip van zijn kleed te grijpen of de zoom van zijn kleding aan te raken zeggende: "Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met u is." Het Evangelie werd het eerst aan de Joden gepredikt, want van dat volk waren de apostelen en door hen werd het aan de heidenen gebracht. Paulus was een Jood, wiens slip velen aangrepen, als zij hem verwelkomden als een engel Gods, en hem smeekten hen mee te nemen tot Christus, zo ook grepen de Grieken de slip van Philippus, zeggende: "Heer, wij wilden Jezus wel zien," John 12:21. Het is het voorrecht van de heiligen, dat God bij hen is, onder hen is-zijn kennis, zijn vrees, en zijn dienst, zij hebben Zijn gunst en genadige tegenwoordigheid, en dat is een uitnodiging voor ons tot gemeenschap met hen. Het is goed bij hen te zijn, bij wie God is, en die zich tot de Heer voegen, moeten zich bij de discipelen voegen, als wij God als onze God aannemen, moeten wij Zijn volk als ons volk aannemen, ons lot met het hunne verbinden, en bereid zijn om hun lot te delen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Zechariah 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/zechariah-8.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile