Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 3

Het visioen in het vorige hoofdstuk geeft de verzekering van het herstel van de burgerlijken staat van het Joodse volk, welke beloften eindigden met Christus. Het visioen in dit hoofdstuk betreft de staat van de kerk en hun geestelijke belangen en verzekert hen, dat die weer in goeden toestand zullen komen, en deze beloften hebben ook betrekking op Christus die niet alleen onze Vorst is, maar ook de Hogepriester van onze belijdenis, van Wie Jozua een voorbeeld was. Hier is,

I. Een visioen, dat Jozua betreft, als de vertegenwoordiger van de kerk in zijn tijd, waarin de ongunstige omstandigheden worden voorgesteld, waarin hij werkte, en het volk in hem, en tevens de opheffing van beider bezwaren.

1. Hij wordt aangeklaagd door de satan, maar vrijgesproken door Christus, Zechariah 3:1,Zechariah 3:2.

2. Hij verschijnt in vuile klederen, maar ontvangt gereinigde, Zechariah 3:3.

3. Hem wordt verzekerd dat hij in zijn ambt bevestigd zal worden, als hij zich goed gedraagt, Zechariah 3:6,Zechariah 3:7.

II. Een prediking, die betrekking heeft op Christus, die hier "de Spruit" genoemd wordt, die bekleed zou worden met alle volmaaktheden. nodig voor Zijn onderneming, en ze glorierijk volbrengen zou, en door Wie wij vergeving en vrede zouden hebben, Zechariah 3:8.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ZACHARIA 3

Het visioen in het vorige hoofdstuk geeft de verzekering van het herstel van de burgerlijken staat van het Joodse volk, welke beloften eindigden met Christus. Het visioen in dit hoofdstuk betreft de staat van de kerk en hun geestelijke belangen en verzekert hen, dat die weer in goeden toestand zullen komen, en deze beloften hebben ook betrekking op Christus die niet alleen onze Vorst is, maar ook de Hogepriester van onze belijdenis, van Wie Jozua een voorbeeld was. Hier is,

I. Een visioen, dat Jozua betreft, als de vertegenwoordiger van de kerk in zijn tijd, waarin de ongunstige omstandigheden worden voorgesteld, waarin hij werkte, en het volk in hem, en tevens de opheffing van beider bezwaren.

1. Hij wordt aangeklaagd door de satan, maar vrijgesproken door Christus, Zechariah 3:1,Zechariah 3:2.

2. Hij verschijnt in vuile klederen, maar ontvangt gereinigde, Zechariah 3:3.

3. Hem wordt verzekerd dat hij in zijn ambt bevestigd zal worden, als hij zich goed gedraagt, Zechariah 3:6,Zechariah 3:7.

II. Een prediking, die betrekking heeft op Christus, die hier "de Spruit" genoemd wordt, die bekleed zou worden met alle volmaaktheden. nodig voor Zijn onderneming, en ze glorierijk volbrengen zou, en door Wie wij vergeving en vrede zouden hebben, Zechariah 3:8.

Verzen 1-10

Zacharia 3:1-10

Er is een Jozua geweest, die een belangrijk aandeel had in de eerste vestiging van Israël in Kanan, hier is een van dezelfde naam, zeer werkzaam aan hun tweede vestiging daar, na de gevangenschap: Jezus is dezelfde naam en betekent Zaligmaker, en zij waren beide voorbeelden van Hem, die komen zou, onze voornaamste Overste en voornaamste Priester. De Engel, die met Zacharia sprak, toonde hem Jozua, de hogepriester, het is waarschijnlijk, dat de profeet hem dikwijls zag, dat hij tot hem sprak, en dat er grote vertrouwelijkheid tussen hen bestond, maar in gewone omstandigheden zag hij alleen, hoe hij voor de mensen verscheen, om te weten hoe hij voor de Heer staat, moet het hem in een gezicht getoond worden, en dat gebeurt dan ook. Zoals de mensen voor God zijn, zo zijn zij werkelijk niet zoals zij voor het oog van de wereld zijn "Hij stond voor het aangezicht van de Engel des Heeren," dat is voor Christus, de Heer van de engelen, aan Wie ook de hogepriesters, van de orde van Aron, verantwoording schuldig waren. "Hij stond voor de Engel des Heeren," om zijn ambt uit te oefenen, om God te dienen onder toezicht van de engelen. Hij stond om God te vragen ten behoeve van Israël, voor wie hij, als hogepriester handelde. Schuld en zonde zijn twee grote beletselen, als wij voor God staan. De schuld van de zonde, die wij begaan hebben, maakt ons strafbaar voor de rechtvaardigheid Gods, door de macht van de zonde, die in ons woont, worden wij hatelijk voor de heiligheid van God. In deze twee opzichten lopen allen, die bij Gods Israël behoren, gevaar. Dat gold ook van Jozua, want de wet stelde tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben, Hebrews 7:28. En in beide hebben wij steun van Jezus Christus, die ons van Gode gemaakt is beide rechtvaardigheid en heiligmaking.

I. Jozua wordt aangeklaagd als een misdadiger, maar gerechtvaardigd.

1. Hevige weerstand wordt hem geboden. De satan stond aan zijn rechterhand om hem te weerstaan, om hem een satan, een tegenstander te zijn. Hij staat aan zijn rechterhand, zoals een aanklager of getuige aan de rechterhand van de gevangene staat. De duivel is de aanklager van de broederen, die hen dag en nacht voor God verklaagt, Revelation 12:10. Sommigen menen, dat de hogepriester aangeklaagd werd wegens de zonden van velen van de lagere priesters, die vreemde vrouwen huwden, waaraan zij zich veeltijds schuldig maakten, na hun terugkeer uit de gevangenschap, Ezra 9:1, Ezra 9:2, Nehemiah 13:28. Als God gereed is om het priesterschap te herstellen, werpt satan de zonden op, die onder de priesters gevonden worden, en die hen de eer onwaardig maken, welke voor hen bestemd was. Onze eigen dwaasheid is de oorzaak, dat wij satan een voordeel op ons geven en hem stof verschaffen tot smaad en tot aanklacht, en, als er iets verkeerd is, in `t bijzonder aan de priesters dan is het zeker, dat satan het verzweren en op zijn ergst voorstellen zal. Hij stond om hem te weerstaan, dat wil zeggen om de dienst te weerstaan, die hij aan `t algemeen wilde bewijzen. Hij stond aan zijn rechterhand, de hand van de daad, om hem te ontmoedigen, om hem moeilijkheden in de weg te leggen. Als wij voor God staan om Hem te dienen, of om Zijn zaak te dienen, moeten wij verwachten allen tegenstand te ontmoeten, die satans list en boosheid ons bieden kan. Laat ons dan hem weerstaan, die ons weerstaat en hij zal van ons vlieden.

2. Hij wordt zegevierend verdedigd, Zechariah 3:2 :De Heer, dat wil zeggen de Heer Christus, zei tot de satan: De Heer schelde u. Het is de gelukzaligheid van de heiligen, dat de rechter hun vriend is, dezelfde voor wie zij aangeklaagd worden, is hun Heer en Beschermer, en hun Advocaat, en het is zeker, dat Hij hun vrijspraak bewerken zal. A. Satan wordt hier tegengehouden door En, die gezag heeft, die hen overwonnen en menigmaal tot zwijgen gebracht heeft. De aanklager van de broederen, van de dienaren en van de bediening, is neergeworpen, zijn aanklacht wordt nietig verklaard, en zijn bezwaren tegen hen blijken boosaardig, nietig en kwaadwillig. De Heer schelde u, gij satan. De Heer, dat wil zeggen de Heer onze Verlosser, zei: De Heer schelde u, dat wil zeggen de Heer, de Schepper. De macht van God wordt dienstbaar gemaakt om de genade van Christus krachtdadig te doen zijn. "De Heer beteugele uw boosaardige woede, verwerpe uw boosaardige aanklacht, en wreke op u uw vijandschap tegen n van Zijn knechten." Christus is gereed met kracht te verschijnen voor degenen, die Hem toebehoren als satan op het hevigst tegen hen verschijnt. Hij wisselt geen woorden met hem, maar stopt hem terstond de mond met dit scherpe verwijt: De Heer schelde u, gij satan! Dat is de beste manier om die verwoeden vijand aan te grijpen. Ga achter mij, satan.

B. Hier wordt met satan gesproken. Hij weerstaat de priester. maar hij moet weten, dat zijn tegenstand,

a. Vruchteloos zal zijn, het zal doelloos zijn iets te ondernemen tegen Jeruzalem want de Heer heeft het verkoren, en Hij zal bij Zijn keus blijven. Wat tegen Gods volk ingebracht wordt, heeft God gezien, Hij voorzag het, toen Hij hen verkoos, en toch verkoos Hij hen, en daarom kan Hem dat niet nopen hen te verwerpen, Hij wist het ergste van hen, toen Hij hen verkoos, en zijn keuze zal geldig blijven.

b. Hij is onredelijk, want is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Dat is Jozua, en eveneens de priesterschap en het volk, wier vertegenwoordiger hij is. Christus heeft niets prijzenswaardige voor hen te zeggen, maar wel wat medelijdenswaardig is. Christus is altijd bereid het beste te zien van Zijn volk, en geeft acht op alles, wat tot verontschuldiging van zwakheden pleiten kan, zover is Hij ervandaan om streng te zijn op het minste dat zij verkeerd doen. Zij zijn pas in het vuur geweest geen wonder dan, dat zij zwart en berookt zijn, en dat de reuk van het vuur nog aan hen is, maar dat is een verontschuldiging en geen beschuldiging. Men kon niet anders verwachten dan dat zij, die nog pas te Babel gevangen waren, zeer min en verachtelijk zouden zijn. Zij zijn pas uit grote beproevingen uitgevoerd, en is satan zo wreed te verlangen, dat zij opnieuw in beproeving gebracht zullen worden? Zij zijn op wonderbare wijze uit het vuur verlost, opdat God in hen verheerlijkt mocht worden, en zal Hij verwerpen en verlaten? Neen, Hij zal de rokende vlaswiek niet uitblussen, de rokende vuurbrand, want Hij rukte die uit het vuur, omdat Hij van plan was er gebruik van te maken. Een ontkoming ter elfder ure aan een dreigend gevaar is een gelukkig voorteken en een machtig pleidooi voor voortreffelijker gunsten. Een bekeerde ziel is een vuurbrand uit het vuur gerukt, door een wonder van vrije genade, en zal daarom niet als een prooi aan satan overgelaten worden.

II. Jozua verschijnt als n, die bevlekt is maar wordt gereinigd, want hij stelt het Israël Gods voor, die allen onrein zijn, totdat het gewassen en geheiligd is in de naam van de Heer Jezus en door de Geest van onze God. Hier valt op te merken,

1. De onreinheid, waarin Jozua verscheen, Zechariah 3:3 :Hij was bekleed, niet slechts met ruwe maar met vuile klederen, die zeer slecht pasten bij de waardigheid van zijn ambt en de heiligheid van zijn werk. Naar de wet van Mozes moesten de klederen van de hogepriester tot heerlijkheid en tot sieraad zijn, Exodus 28:2. Maar Jozua's kleren waren een schande en smeed voor hen, toch stond hij daarin voor het aangezicht van de Engel des Heeren, hij had geen schoon linnen om de dienst te doen en zijn verplichte werkzaamheden te verrichten. Dit betekent, niet alleen, dat de priesterschap arm en veracht was, en met verachting beladen, maar ook, dat er zeer veel ongerechtigheid kleefde aan de heilige dingen. De teruggekeerde doden waren zo vol van hun ellende, dat zij het niet nodig vonden over hun zonden te klagen, en niet bemerkten, dat dat de grote beletselen waren van de voortgang van Gods werk onder hen, omdat zij vrij waren van afgoderij, meenden zij, dat hun geen ongerechtigheid ten laste gelegd kan worden. Maar God toonde hun, dat er vele dingen verkeerd onder hen waren, die de schenking van Gods gunsten aan hen vertraagden. Er waren geestelijke vijanden, die krijg tegen hen voerden, gevaarlijker dan een van de naburige volken. De Chaldeeuwse verklaring zegt: Jozua had zonen, die vrouwen tot zich namen, welke de priesters volgens de wet niet mochten hebben, en wij vinden, dat het zo was, Ezra 10:18. En zonder twijfel waren er ook andere verkeerde dingen onder de priesterschap, Malachi 2:1. Toch was het Jozua veroorloofd voor het aangezicht van de engel des Heren te staan. Hoewel zijn kinderen niet handelden, zoals behoorlijk was, toch was het verbond van de priesterschap niet verbroken. Christus verdraagt de Zijnen, wier harten oprecht met Hem zijn, en laat hen toe tot de gemeenschap met Hem, ondanks hun menigvuldige zwakheden.

2. De maatregelen, die genomen werden voor zijn reiniging. Christus gaf bevel aan de engelen die Hem vergezelden, en bereid waren om Zijn wil te doen, om Jozua reine kleren aan te doen. Jozua vertoonde zich voor de Heer in zijn vuile kleren, als een voorwerp van medelijden, en Christus zag goedgunstig met medelijden op hem neer, en niet, zoals Hij naar recht had kunnen doen, met verontwaardiging. Christus walgde van de vuilheid van Jozua's kleren, maar zond hem toch niet heen Hij ontdeed hem er van. Aldus doet God door Zijn genade met degenen, die Hij zich tot priesters verkiest, Hij maakt scheiding tussen hen en hun zonden en belet zoodoende, dat hun zonden scheiding maken tussen hen en hun God, Hij verzoent Zich met de zondaar maar niet met de zonde. Twee dingen worden hier voor Jozua gedaan, die een dubbel werk van goddelijke genade voorstellen, in en voor de gelovigen gewrocht:

a. Zijn vuile kleren worden van hem weggenomen, Zechariah 3:4. De bedoeling hiervan is ons gegeven in wat Christus zei, en Hij zei het als En, die gezag heeft: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen. De schuld daarvan is weggenomen door vergevende genade, de smet en vlek door de vrede, die tot het geweten gesproken wordt, en de macht er van gebroken door vernieuwende genade. Als God onze zonden vergeeft, neemt Hij onze ongerechtigheid van ons weg, opdat zij niet tegen ons verschijnt en ons veroordeelt, zij wordt van ons weggenomen, zover als het oosten verwijderd is van het westen. Als Hij onze natuur heiligt, stelt Hij ons in staat de oude mens uit te doen, de vuile lompen van onze bedorven neigingen en lusten weg te werpen, als hetgeen, waarmee wij nooit meer iets te doen willen hebben, ons nooit meer mee bekleden, of in verschijnen willen. Aldus wast Christus ons van onze zonden in Zijn bloed, die Hij Gode tot koningen en priesters maakt, Revelation 1:5, Revelation 1:6. Wij moeten van de bezoedeling van de zonde gereinigd worden, of wij zullen, als onreine, van het priesterdom geweerd worden, Ezra 2:62.

b. Hij wordt opnieuw bekleed, niet alleen wordt de schande van zijn onreinheid weggenomen, maar ook de schande van zijn naaktheid bedekt: Ik zal u wisselkleren aandoen. Jozua had zelf geen schone klederen maar Christus zal er hem van voorzien, want Hij wil niet, dat het priesterschap, dat Hij zelf ingesteld heeft, verloren gaat, dat het veracht is bij de mensen of onaannemelijk bij God. De wisselklederen hier zijn rijke kostelijke kleren, zoals op feestdagen worden gedragen. Jozua zal er even aantrekkelijk in uitzien als gij er vroeger walgelijk uitzag. Die de heilige dienst waarnemen zullen niet alleen ophouden kwaad te doen, maar ook leren goed te doen, God zal hen wijs maken, en nederig en ijverig en getrouw en alles, wat goed is, en dan is Jozua bekleed met wisselkleren. Aldus worden degenen, die Christus tot geestelijke priesters maakt, bekleed met het vlekkeloze kleed van Zijn gerechtigheid en verschijnen daarin voor God, en met de genadeblijken van Zijn Geest, die er de versierselen van zijn. De rechtvaardigmakingen van de heiligen zijn het fijne lijnwaad, rein en wit, waarmee de bruid, de vrouw des Lams, bekleed is, Revelation 19:8.

III. Jozua loopt gevaar uit het ambt geweerd te worden, maar inplaats daarvan wordt hij opnieuw aangesteld en in het ambt bevestigd. Niet alleen worden zijn zonden hem vergeven. en hem voldoende genade geschonken voor hem zelf, maar als "rectus in curia-vrijgesproken voor de rechtbank," wordt hij in zijn vroegere eer en vertrouwen hersteld.

1. De priesterlijke hoed wordt hem opgezet, Zechariah 3:5 Dit wordt gedaan op bijzondere aandrang en verzoek van de profeet: Ik zei: "Laat ze een reine hoed op zijn hoofd zetten, een symbool van zijn ambt. Nu hij er rein uitziet, moet hij er ook indrukwekkend uitzien, laat hij bekleed worden met al de kentekenen van de hogepriester." Als God het herstel of de herleving van de godsdienst op het oog heeft, wekt Hij Zijn profeten en volk op om er voor te bidden, en doet het in antwoord op hun gebeden. Zacharia bad, dat de engelen bevolen zou worden, Jozua de hoed op het hoofd te zetten, en zij deden het terstond, en togen hem priesterlijke klederen aan, want niemand nam deze eer uit zichzelf, maar die er van God toe geroepen werd. De Engel des Heeren stond daarbij, als belast met het toezicht op het werk, waarin de geschapen engelen werkzaam waren. Hij stond er bij als En, wie het welbehaaglijk en die besloten was, dat de bevelen, die Hij gegeven had om het te doen, ook uitgevoerd zouden worden, en om bij dat priesterschap tegenwoordig te blijven.

2. Het verbond van de priesterschap wordt met Hem vernieuwd, dat genoemd wordt Gods verbond des vredes, Numbers 25:12. Pemble noemt het de aanstelling tot zijn ambt, die hem hier, ten overstaan van getuigen, wordt verklaard en overhandigd, Zechariah 3:6, Zechariah 3:7. Nadat de Engel des Heeren hem zorgvuldig voor zijn ambt bekwaamd heeft (en al wie God tot enig ambt roept, vindt Hij bekwaam of maakt Hij bekwaam), stelt Hij hem daarin aan. En hoewel hij geen priester is geworden met eedzwering, want die eer is bewaard voor Hem, die priester is naar de ordening van Melchizedek, Hebrews 7:21, toch wordt hij, als een voorbeeld van Hem, ingewijd met een plechtige verklaring van de voorwaarden, waarop hem het ambt geschonken wordt. De Engel des Heeren betuigde aan Jozua, dat, als hij zijn ambtsplichten nakwam hij de waardigheid en beloning er van gemeten zou.

a. Welke die voorwaarden zijn waarop hij het ambt aanvaardt. Hij moet weten, dat van hem een goed gedrag verwacht wordt, hij moet wandelen in Gods wegen, dat wil zeggen hij moet een goed leven lijden en heilig zijn in al zijn handel, hij moet het volk voorgaan in de wegen van Gods geboden, en wandelen met omzichtigheid. Hij moet ook Gods wacht waarnemen, hij moet zorgvuldig alle diensten van het priesterschap verrichten, en moet toezien, dat de mindere priesters de plichten van hun ambt naar behoren en ordelijk vervullen. Hij moet acht hebben op zichzelf en op de gehele kudde, Acts 20:28. Goede predikanten moeten goede christenen zijn, maar dat is niet genoeg, hun is vertrouwen geschonken, het is hun opgedragen, en zij moeten het met alle mogelijke zorg bewaken, opdat zij er met blijdschap verantwoording van mogen doen.

b. Wat de voorrechten zijn, die hij verwachten mag en waarvan hij verzekerd mag zijn, als hij zijn ambt naar behoren vervult. Zijn aanstelling luidt: "Quamdiu se bene gesserit-Te behouden bij goed gedrag." Laat hij zich kwijten van zijn taak, dan zal God hem erkennen. c. Gij zult Mijn huis richten, gij zult aan `t hoofd staan van de tempeldienst, en de priesters van ageren rang zullen onder uw bevel staan. De macht van de kerk en van de bestuurders van de kerk is geen wetgevende, maar rechterlijke macht. De hogepriester mocht geen nieuwe wetten voor Gods huis maken, en geen andere ceremoniën instellen dan die God ingesteld had maar hij moest Gods huis richten, dat wil zeggen hij moest toezien, dat Gods wetten en inzettingen stipt waargenomen werden, en onderzoek doen naar de schending er van en die straffen.

d. Gij zult ook Mijn voorhoven bewaren, gij zult het opzicht hebben over `t geen er gebeurt in de voorhoven van de tempel, er. zult ze rein en in goede orde houden, opdat de dienst er verricht kan worden. Predikanten zijn Gods rentmeesters en moeten Zijn hoven bewaren, ter eer van Hem, die de Opperheer is, en billijkheid en orde handhaven onder Zijn pachters.

e. Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan, onder deze engelen, die helpers en opzichters zijn voor deze termijn. Zij zullen helpen, terwijl Jozua voor God aan `t werk is, en zullen hem tot een wacht zijn, of hij zal hogelijk geëerd en geacht zijn als een engel Gods, Galatians 4:14. Predikanten worden engelen genoemd, Revelation 1:20. Die in Gods wegen wandelen, van hen kan men zeggen, dat zij onder de engelen wandelen, want zij doen de wil van God, zoals de engelen, die in de hemel zijn, en zijn hun mededienstknechten, Revelation 19:10. Sommigen beschouwen dit als een belofte van het eeuwige leven, en van de beloning van zijn getrouwheid in de staat van de toekomst. De hemel is niet slechts een paleis, een plaats om te rusten, maar een paradijs, een tuin, een plaats om te wandelen en er zijn wandelingen onder de engelen, in gemeenschap met dat heilige en heerlijke gezelschap. Zie Ezechiël 28:14.

Zoals de beloften, aan David gedaan, vaak onmerkbaar overgaan in beloften van de Messias, van wiens koninkrijk dat van David een voorbeeld was, zo ook stijgen de beloften, die hier aan Jozua gedaan worden, terstond omhoog en zien ver vooruit tot Christus, van Wiens priesterschap dat van Jozua nu een afschaduwing was, niet alleen in `t algemeen, daar het de lijn van Arons priesterschap voortzette, maar ook in `t bijzonder, daar het de herleving was van die gelukkige wijze van gemeenschap tussen hemel en aarde, die lange tijd opgehouden had door de ongerechtigheid en gevangenschap van Israël. Christus is een hogepriester, zoals Jozua, voor zondaars en lijders, om Middelaar te zijn voor degenen, die onder de toorn geweest zijn. En het was betamelijk, dat Jozua het priesterschap van Christus verstond, omdat al de kracht van zijn priesterschap, zijn betekenis en nut voor de kerk afhankelijk was van en ontleend aan het priesterschap van Christus.

I. Aan wie deze belofte van Christus gericht is, Zechariah 3:8 : Hoor nu toe, Jozua! Gij hebt met genoegen gehoord naar `t geen u zelf betrof, maar zie, Een groter dan Jozua is op komst. Hoor nu toe wat Hem betreft, gij en de overige priesters, uw vrienden die voor uw aangezicht zitten, aan uw voeten als leerlingen, maar die gij beschouwen moet als uw vrienden, want gij zijt allen broeders, de hogepriester en de lagere priesters moeten hier acht op geven, want zij zijn een wonderteken. Zij zijn bestemd voor tekenen, voor typen en voorbeelden van Christus' priesterschap. Wat God nu deed voor Jozua en zijn vrienden, was een gelukkig voorteken van de komst van de beloofde Messias, en zou met blijde verwondering zo uitgelegd worden door allen, die de tekenen van de tijden wisten te onderscheiden. Of zij zijn een wonderteken om hun zeldzaamheid, uitgefloten als een vreemd soort van mensen, omdat zij niet meelopen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, 1 Peter 4:4, of om hun vreemde beproevingen en verrassende verlossing daaruit, zoals Psalms 71:7, Ik ben velen als een wonder geweest. Zij zijn een wonderteken, zij zijn zichzelf een wonder, zij zijn verbaasd, als zij bedenken, hoezeer hun toestand tot hun geluk veranderd is. Gods volk en dienaren zijn in menig opzicht een wonderteken. De hogepriester hier en zijn vrienden zijn tot tekenen en wonderen, zoals de profeet en zijn kinderen, Isaiah 8:18. Maar de verwondering van de mensen zal ophouden, als de Messias komt, als de sterren verduisterd worden door het licht van de zonden, want men noemt Zijn naam Wonderlijk.

II. De belofte zelf, die uit verschillende delen bestaat, alle bestemd tot vertroosting en bemoediging van Jozua en zijn vrienden, in dat grote, goede werk van de tempelbouw, waarmede zij nu bezig waren. Met het oog op Christus, en in gelovig vertrouwen op de beloften, betreffende Hem en Zijn koninkrijk, zouden zij de moeilijkheden te boven komen, die zij in die dienst en in hun andere diensten ontmoetten.

1. De Messias zal komen: "Zie, Ik zal Mijn Knecht, de Spruit, doen komen." Hij is lang verborgen geweest, maar de volheid van de tijden is nu nabij, wanneer Hij in de wereld zal komen onder Zijn volk Israël. God zelf zal Hem doen komen en daarom zal Hij Hem zonder twijfel erkennen en bijstaan. Hij is Gods Knecht, bezig in Zijn werk, gehoorzaam aan Zijn wil, en geheel toegewijd aan Zijn eer en heerlijkheid. Hij is de Spruit, zo werd Hij ook genoemd in Isaiah 4:2, des Heeren Spruit, Isaiah 11:1, "Een rijsje uit de tronk van Isai," Jeremiah 23:5, Een rechtvaardige Spruit, en Jeremiah 23:15 :Een Spruit der gerechtigheid. Zijn beginsel was klein, als een tere spruit, maar in vervolg van tijd zou Hij een grote boom worden en de aarde vervullen, Isaiah 53:2. Hij is de Spruit, waar al onze vruchten van geplukt moeten worden.

2. Vele ogen zullen op Hem zijn. Hij is de steen, gelegd voor het aangezicht van Jozua met toespeling op de eerste steen, of de steen, die het hoofd des hoeks is van de tempel, die waarschijnlijk met grote plechtigheid, in tegenwoordigheid van Jozua, gelegd was. Christus is niet alleen de Spruit, wet het begin van de boom is, maar ook de grondslag, wat het begin van het gebouw is, en als Hij komt, zullen zeven ogen op Hem wezen. Het oog Zijns vaders was op Hem, om zorg voor Hem te dragen, en Hem te beschermen, vooral in Zijn lijden, toen Hij in het graf begraven was, evenals de stenen van het fundament onder de grond zijn, waren de ogen des Hemels nog op Hem, begraven uit het oog van de mensen, maar niet uit Gods oog. De ogen van alle profeten en Oudtestamentische heiligen waren op deze ene steen gericht, Abraham verheugde zich, dat hij de dag van Christus zien zou, en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest. De ogen van alle gelovigen zijn op Hem, zij zien op Hem en worden behouden zoals de ogen van de gebeten Israëlieten op de koperen slang zagen. Sommigen menen, dat deze steen zeven ogen had, zoals de raderen in het visioen van Ezechiël, en menen, dat dat betekent, de volmaaktheid van de kennis en van de wijsheid, waarmede Jezus Christus aangedaan was, ten behoeve van de kerkt Zijn ogen doorlopen de aarde.

3. God zelf zal Hem sierlijk maken en Hem eer aandoen: Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de Heer der heerscharen. Deze steen hebben de bouwlieden verworpen, als ruw en onbehouwen, maar God zal hem behouwen en polijsten, en wel zoo, dat hij tot een hoeksteen zal zijn, de schoonste van het hele gebouw. Christus was Gods werk, en Zijn overvloedige wijsheid blijkt uit de werking van onze verlossing, die uitkomen zal, als het graveren voltooid is. Deze steen is een kostelijke steen, hoewel als fundament gelegd, en het graveren schijnt te zien op de kostelijke stenen in de borstlap van de hogepriester, waarop de namen van de stammen gegraveerd waren, als gegraveerde zegelen, Exodus 28:21, Exodus 28:22. Op die borstlap waren twaalf stenen ingelegd voor het aangezicht van Aron, en zover blijkt waren die verloren, maar er zal er een, evenveel waard als die alle, voor Jozua's aangezicht gelegd worden, en dat is Christus zelf. Deze kostelijke steen zal schitteren, alsof hij zeven ogen had, volmaakte wijsheid en verstand zal blijken uit de woorden, die uitgaan van de borstlap des gerichts. En God zal Zijn graveersel graveren, Hij zal Christus Zijn uitverkorenen toevertrouwen, en Hij zal optreden als hun vertegenwoordiger, en voor hen handelen, zoals de hogepriester deed, wanneer hij voor de Heer inging met de namen van gans Israël op de kostelijke stenen van zijn borstlap gegraveerd. Toen God een overblijfsel aan Christus gaf om het door genade tot heerlijkheid te brengen, toen graveerde Hij het graveersel van deze kostelijke steen.

4. Door Hem zal de zonde weggenomen worden, beide de schuld en de heerschappij er van: Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen. Als de hogepriester de namen van Israël, die gegraveerd waren op de kostelijke stenen, waarmee hij versierd was, droeg, dan droeg hij de ongerechtigheid van de heilige dingen, Exodus 28:38, maar de wet heiligde nimmermeer, Hebrews 10:1. Hij droeg de ongerechtigheid van het land, als een voorbeeld van Christus, maar hij kon ze niet wegdoen, dat bleef bewaard voor Christus, dat gezegende Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt, en Hij deed het op een dag, die dag, waarop Hij leed en stierf, dat werd gedaan door de offerande, die die dag geofferd werd hetgeen niet gedaan kon worden door de offers van eeuwen vroeger, neen,. niet door al de verzoendagen, die van Mozes tot Christus ieder jaar terugkeerden. Dit stemt overeen met de voorspelling van de engel, Daniel 9:24, Hij zal de overtreding sluiten en de zonden verzegelen. "Sommigen vatten het graveren van het graveersels op als de wonden en striemen, die Zijn gezegend lichaam gegeven werden, en die Hij onderging om onze overtredingen, om onze ongerechtigheid, en waardoor ons genezing is geworden."

5. Het gevolg van dit alles zal het liefelijk genot zijn, dat ieder gelovige ten deel zal vallen, en de liefelijke gemeenschap, die zij met elkander zullen hebben, Zechariah 3:10 :Te die dage zult gij een ieder ijn naaste nodigen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom, die zeer zoete vruchten oplevert, en welks bladeren bovendien verfrissende schaduw geven voor priëlen. Als de ongerechtigheid weggenomen is,

a. Oogsten wij kostelijke weldaden en voorrechten van onze rechtvaardiging, kostelijker dan de voortbrengselen van wijnstok en vijgenboom, Romans 5:1.

b. Wij verpozen in liefelijke rust en hebben geen vrees voor enig gevaar. Wat zou ons verschrikken, als de ongerechtigheid weggenomen is, als niets ons kan kwellen? Wij zitten met genot in de schaduw van Christus, en daardoor worden wij beschut tegen verzengende hitte en de vloek van de wet. Wij leven, zoals Israël onder de vreedzame regering van koning Salomo, 1 Kings 4:25,1 Kings 4:25, want Hij is de Vredevorst.

c. Wij behoren anderen uit te nodigen om de genieting van deze voorrechten met ons te komen delen, een ieder zijn naaste uit te nodigen en bij hem te komen zitten, voor een gesprek, onder de wijnstok en vijgenboom, en met hem te delen de vruchten, waarvan hij omringd is. Zover als de genade van het Evangelie met kracht komt, maakt zij de mensen welwillend voor elkaar, en die zelf de kennis van Christus hebben, en van de gemeenschap met God door Hem, zijn begerig ook anderen er toe te brengen. Wij zullen in het huis des Heeren gaan.

Verzen 1-10

Zacharia 3:1-10

Er is een Jozua geweest, die een belangrijk aandeel had in de eerste vestiging van Israël in Kanan, hier is een van dezelfde naam, zeer werkzaam aan hun tweede vestiging daar, na de gevangenschap: Jezus is dezelfde naam en betekent Zaligmaker, en zij waren beide voorbeelden van Hem, die komen zou, onze voornaamste Overste en voornaamste Priester. De Engel, die met Zacharia sprak, toonde hem Jozua, de hogepriester, het is waarschijnlijk, dat de profeet hem dikwijls zag, dat hij tot hem sprak, en dat er grote vertrouwelijkheid tussen hen bestond, maar in gewone omstandigheden zag hij alleen, hoe hij voor de mensen verscheen, om te weten hoe hij voor de Heer staat, moet het hem in een gezicht getoond worden, en dat gebeurt dan ook. Zoals de mensen voor God zijn, zo zijn zij werkelijk niet zoals zij voor het oog van de wereld zijn "Hij stond voor het aangezicht van de Engel des Heeren," dat is voor Christus, de Heer van de engelen, aan Wie ook de hogepriesters, van de orde van Aron, verantwoording schuldig waren. "Hij stond voor de Engel des Heeren," om zijn ambt uit te oefenen, om God te dienen onder toezicht van de engelen. Hij stond om God te vragen ten behoeve van Israël, voor wie hij, als hogepriester handelde. Schuld en zonde zijn twee grote beletselen, als wij voor God staan. De schuld van de zonde, die wij begaan hebben, maakt ons strafbaar voor de rechtvaardigheid Gods, door de macht van de zonde, die in ons woont, worden wij hatelijk voor de heiligheid van God. In deze twee opzichten lopen allen, die bij Gods Israël behoren, gevaar. Dat gold ook van Jozua, want de wet stelde tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben, Hebrews 7:28. En in beide hebben wij steun van Jezus Christus, die ons van Gode gemaakt is beide rechtvaardigheid en heiligmaking.

I. Jozua wordt aangeklaagd als een misdadiger, maar gerechtvaardigd.

1. Hevige weerstand wordt hem geboden. De satan stond aan zijn rechterhand om hem te weerstaan, om hem een satan, een tegenstander te zijn. Hij staat aan zijn rechterhand, zoals een aanklager of getuige aan de rechterhand van de gevangene staat. De duivel is de aanklager van de broederen, die hen dag en nacht voor God verklaagt, Revelation 12:10. Sommigen menen, dat de hogepriester aangeklaagd werd wegens de zonden van velen van de lagere priesters, die vreemde vrouwen huwden, waaraan zij zich veeltijds schuldig maakten, na hun terugkeer uit de gevangenschap, Ezra 9:1, Ezra 9:2, Nehemiah 13:28. Als God gereed is om het priesterschap te herstellen, werpt satan de zonden op, die onder de priesters gevonden worden, en die hen de eer onwaardig maken, welke voor hen bestemd was. Onze eigen dwaasheid is de oorzaak, dat wij satan een voordeel op ons geven en hem stof verschaffen tot smaad en tot aanklacht, en, als er iets verkeerd is, in `t bijzonder aan de priesters dan is het zeker, dat satan het verzweren en op zijn ergst voorstellen zal. Hij stond om hem te weerstaan, dat wil zeggen om de dienst te weerstaan, die hij aan `t algemeen wilde bewijzen. Hij stond aan zijn rechterhand, de hand van de daad, om hem te ontmoedigen, om hem moeilijkheden in de weg te leggen. Als wij voor God staan om Hem te dienen, of om Zijn zaak te dienen, moeten wij verwachten allen tegenstand te ontmoeten, die satans list en boosheid ons bieden kan. Laat ons dan hem weerstaan, die ons weerstaat en hij zal van ons vlieden.

2. Hij wordt zegevierend verdedigd, Zechariah 3:2 :De Heer, dat wil zeggen de Heer Christus, zei tot de satan: De Heer schelde u. Het is de gelukzaligheid van de heiligen, dat de rechter hun vriend is, dezelfde voor wie zij aangeklaagd worden, is hun Heer en Beschermer, en hun Advocaat, en het is zeker, dat Hij hun vrijspraak bewerken zal. A. Satan wordt hier tegengehouden door En, die gezag heeft, die hen overwonnen en menigmaal tot zwijgen gebracht heeft. De aanklager van de broederen, van de dienaren en van de bediening, is neergeworpen, zijn aanklacht wordt nietig verklaard, en zijn bezwaren tegen hen blijken boosaardig, nietig en kwaadwillig. De Heer schelde u, gij satan. De Heer, dat wil zeggen de Heer onze Verlosser, zei: De Heer schelde u, dat wil zeggen de Heer, de Schepper. De macht van God wordt dienstbaar gemaakt om de genade van Christus krachtdadig te doen zijn. "De Heer beteugele uw boosaardige woede, verwerpe uw boosaardige aanklacht, en wreke op u uw vijandschap tegen n van Zijn knechten." Christus is gereed met kracht te verschijnen voor degenen, die Hem toebehoren als satan op het hevigst tegen hen verschijnt. Hij wisselt geen woorden met hem, maar stopt hem terstond de mond met dit scherpe verwijt: De Heer schelde u, gij satan! Dat is de beste manier om die verwoeden vijand aan te grijpen. Ga achter mij, satan.

B. Hier wordt met satan gesproken. Hij weerstaat de priester. maar hij moet weten, dat zijn tegenstand,

a. Vruchteloos zal zijn, het zal doelloos zijn iets te ondernemen tegen Jeruzalem want de Heer heeft het verkoren, en Hij zal bij Zijn keus blijven. Wat tegen Gods volk ingebracht wordt, heeft God gezien, Hij voorzag het, toen Hij hen verkoos, en toch verkoos Hij hen, en daarom kan Hem dat niet nopen hen te verwerpen, Hij wist het ergste van hen, toen Hij hen verkoos, en zijn keuze zal geldig blijven.

b. Hij is onredelijk, want is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Dat is Jozua, en eveneens de priesterschap en het volk, wier vertegenwoordiger hij is. Christus heeft niets prijzenswaardige voor hen te zeggen, maar wel wat medelijdenswaardig is. Christus is altijd bereid het beste te zien van Zijn volk, en geeft acht op alles, wat tot verontschuldiging van zwakheden pleiten kan, zover is Hij ervandaan om streng te zijn op het minste dat zij verkeerd doen. Zij zijn pas in het vuur geweest geen wonder dan, dat zij zwart en berookt zijn, en dat de reuk van het vuur nog aan hen is, maar dat is een verontschuldiging en geen beschuldiging. Men kon niet anders verwachten dan dat zij, die nog pas te Babel gevangen waren, zeer min en verachtelijk zouden zijn. Zij zijn pas uit grote beproevingen uitgevoerd, en is satan zo wreed te verlangen, dat zij opnieuw in beproeving gebracht zullen worden? Zij zijn op wonderbare wijze uit het vuur verlost, opdat God in hen verheerlijkt mocht worden, en zal Hij verwerpen en verlaten? Neen, Hij zal de rokende vlaswiek niet uitblussen, de rokende vuurbrand, want Hij rukte die uit het vuur, omdat Hij van plan was er gebruik van te maken. Een ontkoming ter elfder ure aan een dreigend gevaar is een gelukkig voorteken en een machtig pleidooi voor voortreffelijker gunsten. Een bekeerde ziel is een vuurbrand uit het vuur gerukt, door een wonder van vrije genade, en zal daarom niet als een prooi aan satan overgelaten worden.

II. Jozua verschijnt als n, die bevlekt is maar wordt gereinigd, want hij stelt het Israël Gods voor, die allen onrein zijn, totdat het gewassen en geheiligd is in de naam van de Heer Jezus en door de Geest van onze God. Hier valt op te merken,

1. De onreinheid, waarin Jozua verscheen, Zechariah 3:3 :Hij was bekleed, niet slechts met ruwe maar met vuile klederen, die zeer slecht pasten bij de waardigheid van zijn ambt en de heiligheid van zijn werk. Naar de wet van Mozes moesten de klederen van de hogepriester tot heerlijkheid en tot sieraad zijn, Exodus 28:2. Maar Jozua's kleren waren een schande en smeed voor hen, toch stond hij daarin voor het aangezicht van de Engel des Heeren, hij had geen schoon linnen om de dienst te doen en zijn verplichte werkzaamheden te verrichten. Dit betekent, niet alleen, dat de priesterschap arm en veracht was, en met verachting beladen, maar ook, dat er zeer veel ongerechtigheid kleefde aan de heilige dingen. De teruggekeerde doden waren zo vol van hun ellende, dat zij het niet nodig vonden over hun zonden te klagen, en niet bemerkten, dat dat de grote beletselen waren van de voortgang van Gods werk onder hen, omdat zij vrij waren van afgoderij, meenden zij, dat hun geen ongerechtigheid ten laste gelegd kan worden. Maar God toonde hun, dat er vele dingen verkeerd onder hen waren, die de schenking van Gods gunsten aan hen vertraagden. Er waren geestelijke vijanden, die krijg tegen hen voerden, gevaarlijker dan een van de naburige volken. De Chaldeeuwse verklaring zegt: Jozua had zonen, die vrouwen tot zich namen, welke de priesters volgens de wet niet mochten hebben, en wij vinden, dat het zo was, Ezra 10:18. En zonder twijfel waren er ook andere verkeerde dingen onder de priesterschap, Malachi 2:1. Toch was het Jozua veroorloofd voor het aangezicht van de engel des Heren te staan. Hoewel zijn kinderen niet handelden, zoals behoorlijk was, toch was het verbond van de priesterschap niet verbroken. Christus verdraagt de Zijnen, wier harten oprecht met Hem zijn, en laat hen toe tot de gemeenschap met Hem, ondanks hun menigvuldige zwakheden.

2. De maatregelen, die genomen werden voor zijn reiniging. Christus gaf bevel aan de engelen die Hem vergezelden, en bereid waren om Zijn wil te doen, om Jozua reine kleren aan te doen. Jozua vertoonde zich voor de Heer in zijn vuile kleren, als een voorwerp van medelijden, en Christus zag goedgunstig met medelijden op hem neer, en niet, zoals Hij naar recht had kunnen doen, met verontwaardiging. Christus walgde van de vuilheid van Jozua's kleren, maar zond hem toch niet heen Hij ontdeed hem er van. Aldus doet God door Zijn genade met degenen, die Hij zich tot priesters verkiest, Hij maakt scheiding tussen hen en hun zonden en belet zoodoende, dat hun zonden scheiding maken tussen hen en hun God, Hij verzoent Zich met de zondaar maar niet met de zonde. Twee dingen worden hier voor Jozua gedaan, die een dubbel werk van goddelijke genade voorstellen, in en voor de gelovigen gewrocht:

a. Zijn vuile kleren worden van hem weggenomen, Zechariah 3:4. De bedoeling hiervan is ons gegeven in wat Christus zei, en Hij zei het als En, die gezag heeft: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen. De schuld daarvan is weggenomen door vergevende genade, de smet en vlek door de vrede, die tot het geweten gesproken wordt, en de macht er van gebroken door vernieuwende genade. Als God onze zonden vergeeft, neemt Hij onze ongerechtigheid van ons weg, opdat zij niet tegen ons verschijnt en ons veroordeelt, zij wordt van ons weggenomen, zover als het oosten verwijderd is van het westen. Als Hij onze natuur heiligt, stelt Hij ons in staat de oude mens uit te doen, de vuile lompen van onze bedorven neigingen en lusten weg te werpen, als hetgeen, waarmee wij nooit meer iets te doen willen hebben, ons nooit meer mee bekleden, of in verschijnen willen. Aldus wast Christus ons van onze zonden in Zijn bloed, die Hij Gode tot koningen en priesters maakt, Revelation 1:5, Revelation 1:6. Wij moeten van de bezoedeling van de zonde gereinigd worden, of wij zullen, als onreine, van het priesterdom geweerd worden, Ezra 2:62.

b. Hij wordt opnieuw bekleed, niet alleen wordt de schande van zijn onreinheid weggenomen, maar ook de schande van zijn naaktheid bedekt: Ik zal u wisselkleren aandoen. Jozua had zelf geen schone klederen maar Christus zal er hem van voorzien, want Hij wil niet, dat het priesterschap, dat Hij zelf ingesteld heeft, verloren gaat, dat het veracht is bij de mensen of onaannemelijk bij God. De wisselklederen hier zijn rijke kostelijke kleren, zoals op feestdagen worden gedragen. Jozua zal er even aantrekkelijk in uitzien als gij er vroeger walgelijk uitzag. Die de heilige dienst waarnemen zullen niet alleen ophouden kwaad te doen, maar ook leren goed te doen, God zal hen wijs maken, en nederig en ijverig en getrouw en alles, wat goed is, en dan is Jozua bekleed met wisselkleren. Aldus worden degenen, die Christus tot geestelijke priesters maakt, bekleed met het vlekkeloze kleed van Zijn gerechtigheid en verschijnen daarin voor God, en met de genadeblijken van Zijn Geest, die er de versierselen van zijn. De rechtvaardigmakingen van de heiligen zijn het fijne lijnwaad, rein en wit, waarmee de bruid, de vrouw des Lams, bekleed is, Revelation 19:8.

III. Jozua loopt gevaar uit het ambt geweerd te worden, maar inplaats daarvan wordt hij opnieuw aangesteld en in het ambt bevestigd. Niet alleen worden zijn zonden hem vergeven. en hem voldoende genade geschonken voor hem zelf, maar als "rectus in curia-vrijgesproken voor de rechtbank," wordt hij in zijn vroegere eer en vertrouwen hersteld.

1. De priesterlijke hoed wordt hem opgezet, Zechariah 3:5 Dit wordt gedaan op bijzondere aandrang en verzoek van de profeet: Ik zei: "Laat ze een reine hoed op zijn hoofd zetten, een symbool van zijn ambt. Nu hij er rein uitziet, moet hij er ook indrukwekkend uitzien, laat hij bekleed worden met al de kentekenen van de hogepriester." Als God het herstel of de herleving van de godsdienst op het oog heeft, wekt Hij Zijn profeten en volk op om er voor te bidden, en doet het in antwoord op hun gebeden. Zacharia bad, dat de engelen bevolen zou worden, Jozua de hoed op het hoofd te zetten, en zij deden het terstond, en togen hem priesterlijke klederen aan, want niemand nam deze eer uit zichzelf, maar die er van God toe geroepen werd. De Engel des Heeren stond daarbij, als belast met het toezicht op het werk, waarin de geschapen engelen werkzaam waren. Hij stond er bij als En, wie het welbehaaglijk en die besloten was, dat de bevelen, die Hij gegeven had om het te doen, ook uitgevoerd zouden worden, en om bij dat priesterschap tegenwoordig te blijven.

2. Het verbond van de priesterschap wordt met Hem vernieuwd, dat genoemd wordt Gods verbond des vredes, Numbers 25:12. Pemble noemt het de aanstelling tot zijn ambt, die hem hier, ten overstaan van getuigen, wordt verklaard en overhandigd, Zechariah 3:6, Zechariah 3:7. Nadat de Engel des Heeren hem zorgvuldig voor zijn ambt bekwaamd heeft (en al wie God tot enig ambt roept, vindt Hij bekwaam of maakt Hij bekwaam), stelt Hij hem daarin aan. En hoewel hij geen priester is geworden met eedzwering, want die eer is bewaard voor Hem, die priester is naar de ordening van Melchizedek, Hebrews 7:21, toch wordt hij, als een voorbeeld van Hem, ingewijd met een plechtige verklaring van de voorwaarden, waarop hem het ambt geschonken wordt. De Engel des Heeren betuigde aan Jozua, dat, als hij zijn ambtsplichten nakwam hij de waardigheid en beloning er van gemeten zou.

a. Welke die voorwaarden zijn waarop hij het ambt aanvaardt. Hij moet weten, dat van hem een goed gedrag verwacht wordt, hij moet wandelen in Gods wegen, dat wil zeggen hij moet een goed leven lijden en heilig zijn in al zijn handel, hij moet het volk voorgaan in de wegen van Gods geboden, en wandelen met omzichtigheid. Hij moet ook Gods wacht waarnemen, hij moet zorgvuldig alle diensten van het priesterschap verrichten, en moet toezien, dat de mindere priesters de plichten van hun ambt naar behoren en ordelijk vervullen. Hij moet acht hebben op zichzelf en op de gehele kudde, Acts 20:28. Goede predikanten moeten goede christenen zijn, maar dat is niet genoeg, hun is vertrouwen geschonken, het is hun opgedragen, en zij moeten het met alle mogelijke zorg bewaken, opdat zij er met blijdschap verantwoording van mogen doen.

b. Wat de voorrechten zijn, die hij verwachten mag en waarvan hij verzekerd mag zijn, als hij zijn ambt naar behoren vervult. Zijn aanstelling luidt: "Quamdiu se bene gesserit-Te behouden bij goed gedrag." Laat hij zich kwijten van zijn taak, dan zal God hem erkennen. c. Gij zult Mijn huis richten, gij zult aan `t hoofd staan van de tempeldienst, en de priesters van ageren rang zullen onder uw bevel staan. De macht van de kerk en van de bestuurders van de kerk is geen wetgevende, maar rechterlijke macht. De hogepriester mocht geen nieuwe wetten voor Gods huis maken, en geen andere ceremoniën instellen dan die God ingesteld had maar hij moest Gods huis richten, dat wil zeggen hij moest toezien, dat Gods wetten en inzettingen stipt waargenomen werden, en onderzoek doen naar de schending er van en die straffen.

d. Gij zult ook Mijn voorhoven bewaren, gij zult het opzicht hebben over `t geen er gebeurt in de voorhoven van de tempel, er. zult ze rein en in goede orde houden, opdat de dienst er verricht kan worden. Predikanten zijn Gods rentmeesters en moeten Zijn hoven bewaren, ter eer van Hem, die de Opperheer is, en billijkheid en orde handhaven onder Zijn pachters.

e. Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan, onder deze engelen, die helpers en opzichters zijn voor deze termijn. Zij zullen helpen, terwijl Jozua voor God aan `t werk is, en zullen hem tot een wacht zijn, of hij zal hogelijk geëerd en geacht zijn als een engel Gods, Galatians 4:14. Predikanten worden engelen genoemd, Revelation 1:20. Die in Gods wegen wandelen, van hen kan men zeggen, dat zij onder de engelen wandelen, want zij doen de wil van God, zoals de engelen, die in de hemel zijn, en zijn hun mededienstknechten, Revelation 19:10. Sommigen beschouwen dit als een belofte van het eeuwige leven, en van de beloning van zijn getrouwheid in de staat van de toekomst. De hemel is niet slechts een paleis, een plaats om te rusten, maar een paradijs, een tuin, een plaats om te wandelen en er zijn wandelingen onder de engelen, in gemeenschap met dat heilige en heerlijke gezelschap. Zie Ezechiël 28:14.

Zoals de beloften, aan David gedaan, vaak onmerkbaar overgaan in beloften van de Messias, van wiens koninkrijk dat van David een voorbeeld was, zo ook stijgen de beloften, die hier aan Jozua gedaan worden, terstond omhoog en zien ver vooruit tot Christus, van Wiens priesterschap dat van Jozua nu een afschaduwing was, niet alleen in `t algemeen, daar het de lijn van Arons priesterschap voortzette, maar ook in `t bijzonder, daar het de herleving was van die gelukkige wijze van gemeenschap tussen hemel en aarde, die lange tijd opgehouden had door de ongerechtigheid en gevangenschap van Israël. Christus is een hogepriester, zoals Jozua, voor zondaars en lijders, om Middelaar te zijn voor degenen, die onder de toorn geweest zijn. En het was betamelijk, dat Jozua het priesterschap van Christus verstond, omdat al de kracht van zijn priesterschap, zijn betekenis en nut voor de kerk afhankelijk was van en ontleend aan het priesterschap van Christus.

I. Aan wie deze belofte van Christus gericht is, Zechariah 3:8 : Hoor nu toe, Jozua! Gij hebt met genoegen gehoord naar `t geen u zelf betrof, maar zie, Een groter dan Jozua is op komst. Hoor nu toe wat Hem betreft, gij en de overige priesters, uw vrienden die voor uw aangezicht zitten, aan uw voeten als leerlingen, maar die gij beschouwen moet als uw vrienden, want gij zijt allen broeders, de hogepriester en de lagere priesters moeten hier acht op geven, want zij zijn een wonderteken. Zij zijn bestemd voor tekenen, voor typen en voorbeelden van Christus' priesterschap. Wat God nu deed voor Jozua en zijn vrienden, was een gelukkig voorteken van de komst van de beloofde Messias, en zou met blijde verwondering zo uitgelegd worden door allen, die de tekenen van de tijden wisten te onderscheiden. Of zij zijn een wonderteken om hun zeldzaamheid, uitgefloten als een vreemd soort van mensen, omdat zij niet meelopen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, 1 Peter 4:4, of om hun vreemde beproevingen en verrassende verlossing daaruit, zoals Psalms 71:7, Ik ben velen als een wonder geweest. Zij zijn een wonderteken, zij zijn zichzelf een wonder, zij zijn verbaasd, als zij bedenken, hoezeer hun toestand tot hun geluk veranderd is. Gods volk en dienaren zijn in menig opzicht een wonderteken. De hogepriester hier en zijn vrienden zijn tot tekenen en wonderen, zoals de profeet en zijn kinderen, Isaiah 8:18. Maar de verwondering van de mensen zal ophouden, als de Messias komt, als de sterren verduisterd worden door het licht van de zonden, want men noemt Zijn naam Wonderlijk.

II. De belofte zelf, die uit verschillende delen bestaat, alle bestemd tot vertroosting en bemoediging van Jozua en zijn vrienden, in dat grote, goede werk van de tempelbouw, waarmede zij nu bezig waren. Met het oog op Christus, en in gelovig vertrouwen op de beloften, betreffende Hem en Zijn koninkrijk, zouden zij de moeilijkheden te boven komen, die zij in die dienst en in hun andere diensten ontmoetten.

1. De Messias zal komen: "Zie, Ik zal Mijn Knecht, de Spruit, doen komen." Hij is lang verborgen geweest, maar de volheid van de tijden is nu nabij, wanneer Hij in de wereld zal komen onder Zijn volk Israël. God zelf zal Hem doen komen en daarom zal Hij Hem zonder twijfel erkennen en bijstaan. Hij is Gods Knecht, bezig in Zijn werk, gehoorzaam aan Zijn wil, en geheel toegewijd aan Zijn eer en heerlijkheid. Hij is de Spruit, zo werd Hij ook genoemd in Isaiah 4:2, des Heeren Spruit, Isaiah 11:1, "Een rijsje uit de tronk van Isai," Jeremiah 23:5, Een rechtvaardige Spruit, en Jeremiah 23:15 :Een Spruit der gerechtigheid. Zijn beginsel was klein, als een tere spruit, maar in vervolg van tijd zou Hij een grote boom worden en de aarde vervullen, Isaiah 53:2. Hij is de Spruit, waar al onze vruchten van geplukt moeten worden.

2. Vele ogen zullen op Hem zijn. Hij is de steen, gelegd voor het aangezicht van Jozua met toespeling op de eerste steen, of de steen, die het hoofd des hoeks is van de tempel, die waarschijnlijk met grote plechtigheid, in tegenwoordigheid van Jozua, gelegd was. Christus is niet alleen de Spruit, wet het begin van de boom is, maar ook de grondslag, wat het begin van het gebouw is, en als Hij komt, zullen zeven ogen op Hem wezen. Het oog Zijns vaders was op Hem, om zorg voor Hem te dragen, en Hem te beschermen, vooral in Zijn lijden, toen Hij in het graf begraven was, evenals de stenen van het fundament onder de grond zijn, waren de ogen des Hemels nog op Hem, begraven uit het oog van de mensen, maar niet uit Gods oog. De ogen van alle profeten en Oudtestamentische heiligen waren op deze ene steen gericht, Abraham verheugde zich, dat hij de dag van Christus zien zou, en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest. De ogen van alle gelovigen zijn op Hem, zij zien op Hem en worden behouden zoals de ogen van de gebeten Israëlieten op de koperen slang zagen. Sommigen menen, dat deze steen zeven ogen had, zoals de raderen in het visioen van Ezechiël, en menen, dat dat betekent, de volmaaktheid van de kennis en van de wijsheid, waarmede Jezus Christus aangedaan was, ten behoeve van de kerkt Zijn ogen doorlopen de aarde.

3. God zelf zal Hem sierlijk maken en Hem eer aandoen: Ik zal Zijn graveersel graveren, spreekt de Heer der heerscharen. Deze steen hebben de bouwlieden verworpen, als ruw en onbehouwen, maar God zal hem behouwen en polijsten, en wel zoo, dat hij tot een hoeksteen zal zijn, de schoonste van het hele gebouw. Christus was Gods werk, en Zijn overvloedige wijsheid blijkt uit de werking van onze verlossing, die uitkomen zal, als het graveren voltooid is. Deze steen is een kostelijke steen, hoewel als fundament gelegd, en het graveren schijnt te zien op de kostelijke stenen in de borstlap van de hogepriester, waarop de namen van de stammen gegraveerd waren, als gegraveerde zegelen, Exodus 28:21, Exodus 28:22. Op die borstlap waren twaalf stenen ingelegd voor het aangezicht van Aron, en zover blijkt waren die verloren, maar er zal er een, evenveel waard als die alle, voor Jozua's aangezicht gelegd worden, en dat is Christus zelf. Deze kostelijke steen zal schitteren, alsof hij zeven ogen had, volmaakte wijsheid en verstand zal blijken uit de woorden, die uitgaan van de borstlap des gerichts. En God zal Zijn graveersel graveren, Hij zal Christus Zijn uitverkorenen toevertrouwen, en Hij zal optreden als hun vertegenwoordiger, en voor hen handelen, zoals de hogepriester deed, wanneer hij voor de Heer inging met de namen van gans Israël op de kostelijke stenen van zijn borstlap gegraveerd. Toen God een overblijfsel aan Christus gaf om het door genade tot heerlijkheid te brengen, toen graveerde Hij het graveersel van deze kostelijke steen.

4. Door Hem zal de zonde weggenomen worden, beide de schuld en de heerschappij er van: Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen. Als de hogepriester de namen van Israël, die gegraveerd waren op de kostelijke stenen, waarmee hij versierd was, droeg, dan droeg hij de ongerechtigheid van de heilige dingen, Exodus 28:38, maar de wet heiligde nimmermeer, Hebrews 10:1. Hij droeg de ongerechtigheid van het land, als een voorbeeld van Christus, maar hij kon ze niet wegdoen, dat bleef bewaard voor Christus, dat gezegende Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt, en Hij deed het op een dag, die dag, waarop Hij leed en stierf, dat werd gedaan door de offerande, die die dag geofferd werd hetgeen niet gedaan kon worden door de offers van eeuwen vroeger, neen,. niet door al de verzoendagen, die van Mozes tot Christus ieder jaar terugkeerden. Dit stemt overeen met de voorspelling van de engel, Daniel 9:24, Hij zal de overtreding sluiten en de zonden verzegelen. "Sommigen vatten het graveren van het graveersels op als de wonden en striemen, die Zijn gezegend lichaam gegeven werden, en die Hij onderging om onze overtredingen, om onze ongerechtigheid, en waardoor ons genezing is geworden."

5. Het gevolg van dit alles zal het liefelijk genot zijn, dat ieder gelovige ten deel zal vallen, en de liefelijke gemeenschap, die zij met elkander zullen hebben, Zechariah 3:10 :Te die dage zult gij een ieder ijn naaste nodigen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom, die zeer zoete vruchten oplevert, en welks bladeren bovendien verfrissende schaduw geven voor priëlen. Als de ongerechtigheid weggenomen is,

a. Oogsten wij kostelijke weldaden en voorrechten van onze rechtvaardiging, kostelijker dan de voortbrengselen van wijnstok en vijgenboom, Romans 5:1.

b. Wij verpozen in liefelijke rust en hebben geen vrees voor enig gevaar. Wat zou ons verschrikken, als de ongerechtigheid weggenomen is, als niets ons kan kwellen? Wij zitten met genot in de schaduw van Christus, en daardoor worden wij beschut tegen verzengende hitte en de vloek van de wet. Wij leven, zoals Israël onder de vreedzame regering van koning Salomo, 1 Kings 4:25,1 Kings 4:25, want Hij is de Vredevorst.

c. Wij behoren anderen uit te nodigen om de genieting van deze voorrechten met ons te komen delen, een ieder zijn naaste uit te nodigen en bij hem te komen zitten, voor een gesprek, onder de wijnstok en vijgenboom, en met hem te delen de vruchten, waarvan hij omringd is. Zover als de genade van het Evangelie met kracht komt, maakt zij de mensen welwillend voor elkaar, en die zelf de kennis van Christus hebben, en van de gemeenschap met God door Hem, zijn begerig ook anderen er toe te brengen. Wij zullen in het huis des Heeren gaan.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Zechariah 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/zechariah-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile