Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 97". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-97.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 97". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 97Deze psalm verwijlt bij hetzelfde onderwerp, en heeft dezelfde strekking als de vorige. Christus is de alfa en de omega van beide, zij zijn beide geschreven en moeten beide gezongen worden tot Zijn eer, en wij maken er niets van, zo wij er de Heere Jezus niet in psalmen met ons hart. Hij is het, die tot vreugde van geheel het mensdom regeert Psalms 97:1, en Zijn regering spreekt:
I. Verschrikking voor Zijn vijanden, want Hij is een vorst van onbuigzame gerechtigheid en onweerstaanbare macht, Psalms 97:2..
II. Vertroosting tot Zijn vrienden en getrouwe onderdanen, voortkomende uit Zijn soevereine heerschappij, de zorg, die Hij draagt voor Zijn volk en de voorziening, die Hij voor hen maakt, Psalms 97:8. Bij het zingen van deze psalm moeten wij aangedaan zijn door de heerlijkheid van de verhoogde Verlosser, vrezen voor het lot van Zijn vijanden, en ons gelukkig achten zo wij behoren tot hen, die de Zoon kussen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 97Deze psalm verwijlt bij hetzelfde onderwerp, en heeft dezelfde strekking als de vorige. Christus is de alfa en de omega van beide, zij zijn beide geschreven en moeten beide gezongen worden tot Zijn eer, en wij maken er niets van, zo wij er de Heere Jezus niet in psalmen met ons hart. Hij is het, die tot vreugde van geheel het mensdom regeert Psalms 97:1, en Zijn regering spreekt:
I. Verschrikking voor Zijn vijanden, want Hij is een vorst van onbuigzame gerechtigheid en onweerstaanbare macht, Psalms 97:2..
II. Vertroosting tot Zijn vrienden en getrouwe onderdanen, voortkomende uit Zijn soevereine heerschappij, de zorg, die Hij draagt voor Zijn volk en de voorziening, die Hij voor hen maakt, Psalms 97:8. Bij het zingen van deze psalm moeten wij aangedaan zijn door de heerlijkheid van de verhoogde Verlosser, vrezen voor het lot van Zijn vijanden, en ons gelukkig achten zo wij behoren tot hen, die de Zoon kussen.
Verzen 1-7
Psalm 97:1-7Wat in de voorgaande psalm tot de heidenen gezegd moest worden, Psalms 97:10, wordt hier wederom gezegd, Psalms 97:1, en tot het onderwerp gemaakt van deze en van de 99ste psalm. De Heere regeert, dat is de grote waarheid, die hier wordt uitgesproken. De Heere Jehovah regeert, Hij, die de wereld gemaakt heeft, regeert haar, Hij, die het aanzijn gaf, geeft beweging en kracht, geeft wet en opdracht, oorzaak en gevolg, ieders oordeel komt voort van de Heere, van Zijn raad en voorzienigheid hangen alle openbare en bijzondere zaken en verrichtingen af. Wat Hij bedoeld en verordineerd heeft, brengt Hij zelf tot stand. De Heere Jezus regeert, het rijk van de voorzienigheid is ineengestrengeld met het middelaarsrijk, en het bestuur over beide is in de hand van Christus, die deswege beide het hoofd van de kerk is en het hoofd boven alle dingen in de kerk.
Het koninkrijk van Christus is zo ingericht, dat
I. Het een zaak van vreugde kan wezen voor allen, en het ook zal wezen, indien zij zelf het niet verhinderen. De aarde verheuge zich, want hierdoor is zij bevestigd, Psalms 96:10, zij is geëerd en verrijkt, en ten dele verlost van de ijdelheid, waaraan zij door de zonde onderworpen werd. Laat niet alleen het volk van Israël zich in Hem verheugen als Koning van de Joden, en de dochter Zions als haar Koning, maar laat de gehele aarde zich verheugen in Zijn verheffing, want de koninkrijken van de wereld zullen, meer of minder, vroeg of laat, Zijn koninkrijken worden, laat vele eilanden, de vele of grote eilanden, zich verblijden. Dit is toepasselijk op ons land, dat een groot eiland is, en waartoe vele andere behoren, maar in het algemeen spreekt dit van vertroosting tot de heidenen, wier landen "de eilanden van de volken" worden genoemd, Genesis 10:5. Er is in Christus genoeg voor de vele eilanden om zich in te verblijden, want hoewel velen in Hem gelukkig zijn geworden, is er toch nog plaats.
Allen hebben reden om zich te verheugen in Christus' regering.
1. In de billijkheid ervan. Er is een onbetwistbare gerechtigheid in al de daden van zijn regering, beide op wetgevend en rechterlijk gebied. Soms zijn er inderdaad wolken en donkerheid rondom Hem, Zijn beschikkingen zijn geheel ondoorgrondelijk, zijn weg is in de zee en zijn pad in grote wateren, wij weten niet wat Hij voornemens is, waar Hij het op aanlegt, en het betaamt ook niet dat wij ingewijd worden in de geheimen van Zijn regering, er is een diepte in Zijn raad, die wij niet moeten willen peilen, maar toch gerechtigheid en gericht zijn de woning van Zijn troon, Psalms 97:2, een gouden draad van gerechtigheid loopt door het gehele weefsel van Zijn bestuur. Daarin woont Hij, want het is Zijn verblijf. Zijn woning. Daarin regeert Hij, want het is de woning van Zijn troon. Zijn geboden zijn alle rechtvaardig. Gerechtigheid en gericht zijn de grondslag van Zijn troon aldus Dr. Hammond want Zijn troon is tot in eeuwigheid en altoos, omdat "Zijn scepter een scepter van de rechtmatigheid is," Psalms 45:7. De troon is gevestigd in gerechtigheid. Zelfs de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, Psalms 97:6, zij is even zichtbaar en schitterend als de hemelen zelf. De engelen des hemels zullen haar verkondigen, die gebruikt worden als boden in het bestuur van Zijn regering, en er daarom meer van weten dan enigerlei andere schepselen. Zijn gerechtigheid is onbetwistbaar, want wie kan tegenspreken of betwisten wat "de hemelen zelf verkondigen?" Psalms 50:6.
2. In de uitgestrektheid ervan in de boven- en benedenwereld. A. Alle mensen op aarde zijn onder Zijn bestuur, Hij wordt of door hen gediend, of Hij bedient zich van hen. Alle volken zien Zijn eer, of kunnen haar zien. De heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus werd in verre landen gezien, onder vele volken, meer of minder onder alle volken, het Evangelie werd voor zoveel wij weten, in alle talen gepredikt, Acts 2:5, Acts 2:11. Onder alle natiën werden wonderen gewrocht, en aldus hebben alle volken Zijn eer gezien. "Hebben zij het niet gehoord?" Romans 10:18.
B. Alle engelen in de hemel zijn dit. Misschien zouden wij deze waarheid niet gevonden hebben in deze woorden, Psalms 97:7 :Buigt u neer voor Hem, alle gij goden, indien wij er niet op gewezen waren door de apostel, die, naar de lezing van de Septuaginta van deze woorden, de Messias inleidt in de bovenwereld bij de hemelvaart, met deze last, dit bevel: "Dat alle engelen Gods Hem aanbidden," Hebrews 1:6, waardoor wij de sleutel in handen krijgen tot deze gehele psalm, en waaruit wij zien dat hij toegepast moet worden op de verhoogde Verlosser, die in de hemel is binnengegaan en aan de rechterhand Gods is, hetgeen aanduidt dat Hem alle macht is gegeven in hemel en op aarde, "engelen, machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde," 1 Peter 3:22. Het toont de eer aan van Christus, dat Hij zulke aanbidders heeft, en de eer van alle goede Christenen, dat zij zulke medeaanbidders hebben.
II. Hoewel Christus regering een oorzaak van vreugde kan wezen voor allen, zal zij toch een oorzaak van verschrikking wezen voor sommigen, en dat is dan hun eigen schuld, Psalms 97:3, Psalms 97:7.
Merk op:
1. Wanneer Christus' koninkrijk opgericht zou worden in de wereld. Na Zijn hemelvaart zal het vele vijanden hebben, en zal het zeer worden tegengestaan. Hij, die regeert tot blijdschap van de gehele aarde, heeft Zijn onderdanen, maar heeft ook Zijn vijanden Psalms 97:3, die niet slechts niet willen dat Hij Koning over hen zij, maar in het geheel niet willen dat Hij Koning zij, die niet slechts zelf het koninkrijk van de hemelen niet willen binnengaan, maar alles doen wat zij kunnen om te verhinderen dat anderen ingaan, Matthew 23:13. Dit werd vervuld in de vijandschap van de ongelovige Joden tegen het Evangelie van Christus en de heftige vervolging, die zij overal opwekten tegen de predikers en belijders ervan. Deze vijanden worden hier bergen genoemd vanwege hun hoogte en kracht en hun onverzettelijke halsstarrigheid. Het waren "de oversten van deze wereld, die de Heere van de heerlijkheid gekruist hebben" 1 Corinthiers 2:8, Psalms 2:2.
2. De tegenstand van de Joden tegen de oprichting van Christus' koninkrijk liep op hun eigen verderf uit. Hun vervolging van de apostelen, en dat zij hun verboden om tot de heidenen te spreken, hebben hun zonde vervuld en de toorn over hen doen komen tot het einde. 1 Thessalonians 2:15, 1 Thessalonians 2:16. Die toorn wordt hier vergeleken:
a. Bij verterend vuur, dat voor Zijn aangezicht heengaat en Zijn wederpartijders aan brand steekt, die zichzelf als kaf en stoppelen gemaakt hebben en "de doornen en distelen tegen Hem in oorlog stellen" Isaiah 27:4. Dit vuur des Goddelijken toorns zal niet slechts het afval op de bergen verbranden, maar de bergen zelf doen smelten als was, Psalms 97:5. Als onze God verschijnt als een verterend vuur, dan zullen zelfs rotsen als was voor Hem wezen. Zelfs de stoutmoedigste tegenstand zal voor het aanschijn des Heeren verslagen staan. Zijn blote tegenwoordigheid is genoeg om hem te beschamen, want Hij is de Heere van de gehele aarde, door wie alle kinderen van de mensen ter verantwoording worden geroepen. De mensen haten en vervolgen Gods volk, omdat zij denken dat Hij afwezig is, dat de Heere de aarde verlaten heeft, maar als Hij zich openbaart, dan versmelten zij.
b. Bij schrikkelijke bliksemen Psalms 97:4, die velen doen sidderen. De oordelen Gods, die over de vijanden van Christus' koninkrijk gebracht werden, waren van zo'n aard, dat de gehele wereld ze met schrik en ontsteltenis heeft opgemerkt. Het aardrijk ziet ze en het beeft, en de oren van allen, die hoorden, klonken. Dit werd vervuld in de verwoesting van Jeruzalem en het verderf van de Joodse natie door de Romeinen, omstreeks veertig jaren na Christus' opstanding, hetwelk gelijk vuur dat volk verteerde, en gelijk de bliksem, ontsteltenis bracht over al hun naburen, Deuteronomy 29:24, maar de hemelen verkondigen er Gods gerechtigheid in, en tot op de huidige dag zien alle volken Zijn eer in deze duurzame gedenktekenen van Zijn gerechtigheid: de verstrooide Joden.
3. Ook afgodendienaars zullen door de oprichting van Christus' koninkrijk beschaamd worden, Psalms 97:7, Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, de heidenwereld, "die degenen dienden, die van nature geen goden zijn," Galatians 4:1, 8, die roemen op afgoden als hun beschermers en weldoeners. Hebben zij, die afgoden dienden, hen geroemd, en zullen dan de dienstknechten van de levende God Hem wantrouwen of zich Zijner schamen? Laat hen zich schamen, die de beelden dienen.
a. Dit is een gebed voor de bekering van de heidenen dat zij, die zo lang stomme afgoden gediend hebben, overtuigd mogen worden van hun dwaling, beschaamd zullen worden over hun dwaasheid, en door de kracht van Christus' Evangelie er toe gebracht mogen worden om de enig levende en ware God te dienen en zich evenzeer zullen schamen over hun afgoden, als zij er vroeger fier op waren. Zie Isaiah 2:20, Isaiah 2:21.
b. Dit is een profetie van het verderf van hen, die niet bekeerd wilden worden van hun afgoderij. Zij zullen beschaamd worden door de verwoesting van het heidendom in het Romeinse rijk, hetgeen vervuld werd ongeveer drie honderd jaar na Christus, zo zeer tot verschrikking van de afgodendienaars, dat sommigen denken dat het de omwenteling was onder Konstantijn, die zelfs de machtigen tot de rotsen deed zeggen: "Valt op ons, en verbergt ons," Revelation 6:15, Revelation 6:16. Dit gebed en deze profetie zijn nog van kracht tegen de antichristelijke afgodendienaars, die hier hun vonnis kunnen lezen: "Beschaamd moeten worden allen, die de beelden dienen." Zie Jeremiah 48:13.
Gelijk het koninkrijk van de Messias, evenals de wolk- en vuurkolom, een donkere zijde heeft die naar de Egyptenaren is gekeerd, zo heeft het ook een heldere zijde, die naar Gods Israël is gericht. Het is opgericht in weerwil van tegenstand, en toen zag het de aarde en beefde Psalms 97:4, maar Zion heeft gehoord en het heeft zich verblijd, zich zeer verblijd om te horen van de bekering van sommigen en van de beschaming van anderen, dat is: van de overwinning over allen, die Christus hebben tegengestaan. "Verheug u zeer, gij dochter Zions, zie, uw Koning zal u komen", Zacheria 9:9 En niet alleen Zion, waar de tempel was, maar zelfs de dochteren van Juda hebben zich verheugd, het gewone volk, de inwoners van de dorpen, zullen zich in Christus' overwinningen verblijden. Het gebed, Psalms 97:1, is, de aarde verheuge zich, maar het zijn slechts de kinderen van Zion, de dochteren van Juda, die zich verheugen. Allen behoren het koninkrijk van de Messias welkom te heten, maar weinigen doen het. Merk hier nu op: I. De redenen, gegeven voor Zions blijdschap in de regering van de Verlosser. De getrouwe dienstknechten Gods kunnen zich wel verheugen en blijde zijn,
1. Want God wordt verheerlijkt, en alles wat strekt tot Zijn eer is in hoge mate de blijdschap Zijns volks. Zij hebben zich verheugd vanwege Uwe oordelen, o Heere, waarin de oordelen Zijns monds zowel als de oordelen van Zijn hand verstaan kunnen worden, het woord van Zijn Evangelie en Zijn werken, gewrocht voor de verbreiding ervan, wonderen en wonderbare leidingen van de voorzienigheid Gods, want daarin moeten wij erkennen: Gij, Heere, zijt de Allerhoogste over de gehele aarde, Psalms 97:9. Gij hebt Uwe soevereiniteit geopenbaard in het rijk van de natuur, en Uw gebied over al haar krachten en Uwe heerschappij over alle volken, over alle harten, Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden, alle afgevaardigde goden, dat is vorsten, alle nagemaakte goden, dat is afgoden. De verhoging van Christus en de bevordering van Gods eer hierdoor onder de mensen zijn de blijdschap van alle heiligen.
2. Want er is zorg gedragen voor hun veiligheid. Zij, die Christus huldigen als hun Koning, zullen zeker zijn van Zijn bescherming, vorsten zijn de schilden van de aarde, Christus is een schild voor Zijn onderdanen, onder Zijn schaduw kunnen ze zich toevertrouwen en er zich in verblijden, want, Psalms 97:10, Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten, Hij bewaart hun leven, zolang als Hij nog werk voor hen te doen heeft, en op wonderbaarlijke wijze redt Hij hen menigmaal uit der goddelozen hand. Maar er is nog iets meer bedoeld dan hun leven, want zij, die Zijn discipelen willen wezen, moeten bereid zijn om hun leven over te geven en geen beding maken voor de beveiliging ervan. Het is de onsterfelijke ziel, die Christus bewaart, de inwendige mens, die al meer en meer vernieuwd kan worden als de uitwendige mens verdorven wordt. Hij zal de zielen van Zijn gunstgenoten bewaren voor zonde, voor afval en wanhoop onder hun grootste beproevingen, Hij redt hen uit der goddelozen hand, die hen zoeken te verslinden. "Hij zal hen bewaren tot Zijn hemels koninkrijk," 2 Timothy 4:18. Aldus veilig zijnde, hebben zij reden om zich te verheugen.
3. Want er is voorziening gemaakt voor hun vertroosting. Zij, die zich verblijden in Christus Jezus en in Zijn verhoging, hebben fonteinen van vreugde, die voor hen is weggelegd, en die fonteinen zullen vroeg of laat geopend worden, Psalms 97:11. Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, dat is: vrolijkheid voor de oprechten van hart. Aan de onderdanen van Christus' koninkrijk wordt gezegd dat zij in de wereld verdrukking hebben te verwachten, zij hebben te lijden van haar kwaadwilligheid, en zij moeten niet delen in haar vrolijkheid, maar laat hen, tot hun vertroosting, weten dat licht voor hen gezaaid is, het is voor hen bestemd en bereid, wat gezaaid is zal ter bestemder tijd opkomen, hoewel het, als een zaad dat in de winter gezaaid is, lang onder de grond kan blijven liggen, begraven en verloren kan schijnen, zal het toch een rijke, overvloedige oogst opleveren. Gods goedheid zal in de gezette weken een oogst bewaren. "Die met tranen zaaiden, zullen, zonder te falen, met gejuich maaien", Psalms 126:5, Psalms 126:6. Christus heeft, toen Hij afscheid nam van de discipelen, tot hen gezegd: "Gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden," John 16:20. Vrolijkheid is verzekerd aan de oprechten van hart, alleen aan hen, die oprecht zijn in de Godsdienst. De vreugde des huichelaars is voor een ogenblik. Er is geen kalmte, geen vrede, zonder duurzame oprechtheid.
II. De regelen, gegeven voor Zions blijdschap. 1. Laat het een reine en heilige blijdschap zijn. "Gij liefhebbers van de Heere Jezus, die Zijn verschijning liefhebt en Zijn koninkrijk, die Zijn woord en Zijn verhoging liefhebt, ziet toe dat gij het kwade haat, het kwaad van de zonde, alles wat aanstotelijk is voor Hem en u buiten Zijn gunst zou werpen." Ware liefde tot God zal zich tonen in een wezenlijk haten van alle zonde, als deze gruwelijke zaak, die de Heere haat." De blijdschap van de heiligen moet hen ook bevestigen in hun weerzin tegen zonde, en de vertroostingen Gods moeten hun de smaak benemen voor zingenot.
2. Laat de blijdschap eindigen in God, Psalms 97:12. Gij rechtvaardigen, verblijdt u in de Heere-laat al de stromen van vertroosting, die tot ons vloeien in het kanaal van Christus' koninkrijk, ons leiden tot de bron, en ons verplichten om ons te verblijden in de Heere. Alle lijnen van de vreugde moeten samenkomen in Hem als het middelpunt. Zie Fi1ip. 3:1, 4:4.
3. Laat haar zich uiten in lof en dankzegging, spreekt lof ter gedachtenis van Zijn heiligheid. Al wat ons stof geeft tot blijdschap moet ons stof wezen voor dankzegging, en inzonderheid Gods heiligheid. Zij, die zelf de zonde haten, zijn blijde dat God haar haat, in de hoop dat Hij dus niet zal toelaten dat ze heerschappij over hen heeft. Wij behoren zeer vervuld te zijn van de gedachtenis aan Gods heiligheid, de oneindige reinheid, rechtheid en volmaaktheid van de Goddelijke natuur. Wij moeten steeds indachtig zijn aan Zijn heilig verbond, dat Hij bevestigd heeft door te zweren bij Zijn heiligheid. Wij moeten dankzegging doen bij de herinnering aan Zijn heiligheid, Hem niet alleen de heerlijkheid er voor toebrengen als Zijn eer, maar er Hem dank voor zeggen als voor een gunst jegens ons, en een onuitsprekelijk voorrecht zal het wezen, indien wij door genade Zijn heiligheid deelachtig worden. Het is Gods heiligheid, die de engelen boven alle andere hoedanigheden vieren, Isaiah 6:3. Heilig, heilig, heilig. De zondaren sidderen, maar de heiligen verblijden zich bij de gedachtenis van Gods heiligheid, Psalms 30:5.
Verzen 1-7
Psalm 97:1-7Wat in de voorgaande psalm tot de heidenen gezegd moest worden, Psalms 97:10, wordt hier wederom gezegd, Psalms 97:1, en tot het onderwerp gemaakt van deze en van de 99ste psalm. De Heere regeert, dat is de grote waarheid, die hier wordt uitgesproken. De Heere Jehovah regeert, Hij, die de wereld gemaakt heeft, regeert haar, Hij, die het aanzijn gaf, geeft beweging en kracht, geeft wet en opdracht, oorzaak en gevolg, ieders oordeel komt voort van de Heere, van Zijn raad en voorzienigheid hangen alle openbare en bijzondere zaken en verrichtingen af. Wat Hij bedoeld en verordineerd heeft, brengt Hij zelf tot stand. De Heere Jezus regeert, het rijk van de voorzienigheid is ineengestrengeld met het middelaarsrijk, en het bestuur over beide is in de hand van Christus, die deswege beide het hoofd van de kerk is en het hoofd boven alle dingen in de kerk.
Het koninkrijk van Christus is zo ingericht, dat
I. Het een zaak van vreugde kan wezen voor allen, en het ook zal wezen, indien zij zelf het niet verhinderen. De aarde verheuge zich, want hierdoor is zij bevestigd, Psalms 96:10, zij is geëerd en verrijkt, en ten dele verlost van de ijdelheid, waaraan zij door de zonde onderworpen werd. Laat niet alleen het volk van Israël zich in Hem verheugen als Koning van de Joden, en de dochter Zions als haar Koning, maar laat de gehele aarde zich verheugen in Zijn verheffing, want de koninkrijken van de wereld zullen, meer of minder, vroeg of laat, Zijn koninkrijken worden, laat vele eilanden, de vele of grote eilanden, zich verblijden. Dit is toepasselijk op ons land, dat een groot eiland is, en waartoe vele andere behoren, maar in het algemeen spreekt dit van vertroosting tot de heidenen, wier landen "de eilanden van de volken" worden genoemd, Genesis 10:5. Er is in Christus genoeg voor de vele eilanden om zich in te verblijden, want hoewel velen in Hem gelukkig zijn geworden, is er toch nog plaats.
Allen hebben reden om zich te verheugen in Christus' regering.
1. In de billijkheid ervan. Er is een onbetwistbare gerechtigheid in al de daden van zijn regering, beide op wetgevend en rechterlijk gebied. Soms zijn er inderdaad wolken en donkerheid rondom Hem, Zijn beschikkingen zijn geheel ondoorgrondelijk, zijn weg is in de zee en zijn pad in grote wateren, wij weten niet wat Hij voornemens is, waar Hij het op aanlegt, en het betaamt ook niet dat wij ingewijd worden in de geheimen van Zijn regering, er is een diepte in Zijn raad, die wij niet moeten willen peilen, maar toch gerechtigheid en gericht zijn de woning van Zijn troon, Psalms 97:2, een gouden draad van gerechtigheid loopt door het gehele weefsel van Zijn bestuur. Daarin woont Hij, want het is Zijn verblijf. Zijn woning. Daarin regeert Hij, want het is de woning van Zijn troon. Zijn geboden zijn alle rechtvaardig. Gerechtigheid en gericht zijn de grondslag van Zijn troon aldus Dr. Hammond want Zijn troon is tot in eeuwigheid en altoos, omdat "Zijn scepter een scepter van de rechtmatigheid is," Psalms 45:7. De troon is gevestigd in gerechtigheid. Zelfs de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, Psalms 97:6, zij is even zichtbaar en schitterend als de hemelen zelf. De engelen des hemels zullen haar verkondigen, die gebruikt worden als boden in het bestuur van Zijn regering, en er daarom meer van weten dan enigerlei andere schepselen. Zijn gerechtigheid is onbetwistbaar, want wie kan tegenspreken of betwisten wat "de hemelen zelf verkondigen?" Psalms 50:6.
2. In de uitgestrektheid ervan in de boven- en benedenwereld. A. Alle mensen op aarde zijn onder Zijn bestuur, Hij wordt of door hen gediend, of Hij bedient zich van hen. Alle volken zien Zijn eer, of kunnen haar zien. De heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus werd in verre landen gezien, onder vele volken, meer of minder onder alle volken, het Evangelie werd voor zoveel wij weten, in alle talen gepredikt, Acts 2:5, Acts 2:11. Onder alle natiën werden wonderen gewrocht, en aldus hebben alle volken Zijn eer gezien. "Hebben zij het niet gehoord?" Romans 10:18.
B. Alle engelen in de hemel zijn dit. Misschien zouden wij deze waarheid niet gevonden hebben in deze woorden, Psalms 97:7 :Buigt u neer voor Hem, alle gij goden, indien wij er niet op gewezen waren door de apostel, die, naar de lezing van de Septuaginta van deze woorden, de Messias inleidt in de bovenwereld bij de hemelvaart, met deze last, dit bevel: "Dat alle engelen Gods Hem aanbidden," Hebrews 1:6, waardoor wij de sleutel in handen krijgen tot deze gehele psalm, en waaruit wij zien dat hij toegepast moet worden op de verhoogde Verlosser, die in de hemel is binnengegaan en aan de rechterhand Gods is, hetgeen aanduidt dat Hem alle macht is gegeven in hemel en op aarde, "engelen, machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde," 1 Peter 3:22. Het toont de eer aan van Christus, dat Hij zulke aanbidders heeft, en de eer van alle goede Christenen, dat zij zulke medeaanbidders hebben.
II. Hoewel Christus regering een oorzaak van vreugde kan wezen voor allen, zal zij toch een oorzaak van verschrikking wezen voor sommigen, en dat is dan hun eigen schuld, Psalms 97:3, Psalms 97:7.
Merk op:
1. Wanneer Christus' koninkrijk opgericht zou worden in de wereld. Na Zijn hemelvaart zal het vele vijanden hebben, en zal het zeer worden tegengestaan. Hij, die regeert tot blijdschap van de gehele aarde, heeft Zijn onderdanen, maar heeft ook Zijn vijanden Psalms 97:3, die niet slechts niet willen dat Hij Koning over hen zij, maar in het geheel niet willen dat Hij Koning zij, die niet slechts zelf het koninkrijk van de hemelen niet willen binnengaan, maar alles doen wat zij kunnen om te verhinderen dat anderen ingaan, Matthew 23:13. Dit werd vervuld in de vijandschap van de ongelovige Joden tegen het Evangelie van Christus en de heftige vervolging, die zij overal opwekten tegen de predikers en belijders ervan. Deze vijanden worden hier bergen genoemd vanwege hun hoogte en kracht en hun onverzettelijke halsstarrigheid. Het waren "de oversten van deze wereld, die de Heere van de heerlijkheid gekruist hebben" 1 Corinthiers 2:8, Psalms 2:2.
2. De tegenstand van de Joden tegen de oprichting van Christus' koninkrijk liep op hun eigen verderf uit. Hun vervolging van de apostelen, en dat zij hun verboden om tot de heidenen te spreken, hebben hun zonde vervuld en de toorn over hen doen komen tot het einde. 1 Thessalonians 2:15, 1 Thessalonians 2:16. Die toorn wordt hier vergeleken:
a. Bij verterend vuur, dat voor Zijn aangezicht heengaat en Zijn wederpartijders aan brand steekt, die zichzelf als kaf en stoppelen gemaakt hebben en "de doornen en distelen tegen Hem in oorlog stellen" Isaiah 27:4. Dit vuur des Goddelijken toorns zal niet slechts het afval op de bergen verbranden, maar de bergen zelf doen smelten als was, Psalms 97:5. Als onze God verschijnt als een verterend vuur, dan zullen zelfs rotsen als was voor Hem wezen. Zelfs de stoutmoedigste tegenstand zal voor het aanschijn des Heeren verslagen staan. Zijn blote tegenwoordigheid is genoeg om hem te beschamen, want Hij is de Heere van de gehele aarde, door wie alle kinderen van de mensen ter verantwoording worden geroepen. De mensen haten en vervolgen Gods volk, omdat zij denken dat Hij afwezig is, dat de Heere de aarde verlaten heeft, maar als Hij zich openbaart, dan versmelten zij.
b. Bij schrikkelijke bliksemen Psalms 97:4, die velen doen sidderen. De oordelen Gods, die over de vijanden van Christus' koninkrijk gebracht werden, waren van zo'n aard, dat de gehele wereld ze met schrik en ontsteltenis heeft opgemerkt. Het aardrijk ziet ze en het beeft, en de oren van allen, die hoorden, klonken. Dit werd vervuld in de verwoesting van Jeruzalem en het verderf van de Joodse natie door de Romeinen, omstreeks veertig jaren na Christus' opstanding, hetwelk gelijk vuur dat volk verteerde, en gelijk de bliksem, ontsteltenis bracht over al hun naburen, Deuteronomy 29:24, maar de hemelen verkondigen er Gods gerechtigheid in, en tot op de huidige dag zien alle volken Zijn eer in deze duurzame gedenktekenen van Zijn gerechtigheid: de verstrooide Joden.
3. Ook afgodendienaars zullen door de oprichting van Christus' koninkrijk beschaamd worden, Psalms 97:7, Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, de heidenwereld, "die degenen dienden, die van nature geen goden zijn," Galatians 4:1, 8, die roemen op afgoden als hun beschermers en weldoeners. Hebben zij, die afgoden dienden, hen geroemd, en zullen dan de dienstknechten van de levende God Hem wantrouwen of zich Zijner schamen? Laat hen zich schamen, die de beelden dienen.
a. Dit is een gebed voor de bekering van de heidenen dat zij, die zo lang stomme afgoden gediend hebben, overtuigd mogen worden van hun dwaling, beschaamd zullen worden over hun dwaasheid, en door de kracht van Christus' Evangelie er toe gebracht mogen worden om de enig levende en ware God te dienen en zich evenzeer zullen schamen over hun afgoden, als zij er vroeger fier op waren. Zie Isaiah 2:20, Isaiah 2:21.
b. Dit is een profetie van het verderf van hen, die niet bekeerd wilden worden van hun afgoderij. Zij zullen beschaamd worden door de verwoesting van het heidendom in het Romeinse rijk, hetgeen vervuld werd ongeveer drie honderd jaar na Christus, zo zeer tot verschrikking van de afgodendienaars, dat sommigen denken dat het de omwenteling was onder Konstantijn, die zelfs de machtigen tot de rotsen deed zeggen: "Valt op ons, en verbergt ons," Revelation 6:15, Revelation 6:16. Dit gebed en deze profetie zijn nog van kracht tegen de antichristelijke afgodendienaars, die hier hun vonnis kunnen lezen: "Beschaamd moeten worden allen, die de beelden dienen." Zie Jeremiah 48:13.
Gelijk het koninkrijk van de Messias, evenals de wolk- en vuurkolom, een donkere zijde heeft die naar de Egyptenaren is gekeerd, zo heeft het ook een heldere zijde, die naar Gods Israël is gericht. Het is opgericht in weerwil van tegenstand, en toen zag het de aarde en beefde Psalms 97:4, maar Zion heeft gehoord en het heeft zich verblijd, zich zeer verblijd om te horen van de bekering van sommigen en van de beschaming van anderen, dat is: van de overwinning over allen, die Christus hebben tegengestaan. "Verheug u zeer, gij dochter Zions, zie, uw Koning zal u komen", Zacheria 9:9 En niet alleen Zion, waar de tempel was, maar zelfs de dochteren van Juda hebben zich verheugd, het gewone volk, de inwoners van de dorpen, zullen zich in Christus' overwinningen verblijden. Het gebed, Psalms 97:1, is, de aarde verheuge zich, maar het zijn slechts de kinderen van Zion, de dochteren van Juda, die zich verheugen. Allen behoren het koninkrijk van de Messias welkom te heten, maar weinigen doen het. Merk hier nu op: I. De redenen, gegeven voor Zions blijdschap in de regering van de Verlosser. De getrouwe dienstknechten Gods kunnen zich wel verheugen en blijde zijn,
1. Want God wordt verheerlijkt, en alles wat strekt tot Zijn eer is in hoge mate de blijdschap Zijns volks. Zij hebben zich verheugd vanwege Uwe oordelen, o Heere, waarin de oordelen Zijns monds zowel als de oordelen van Zijn hand verstaan kunnen worden, het woord van Zijn Evangelie en Zijn werken, gewrocht voor de verbreiding ervan, wonderen en wonderbare leidingen van de voorzienigheid Gods, want daarin moeten wij erkennen: Gij, Heere, zijt de Allerhoogste over de gehele aarde, Psalms 97:9. Gij hebt Uwe soevereiniteit geopenbaard in het rijk van de natuur, en Uw gebied over al haar krachten en Uwe heerschappij over alle volken, over alle harten, Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden, alle afgevaardigde goden, dat is vorsten, alle nagemaakte goden, dat is afgoden. De verhoging van Christus en de bevordering van Gods eer hierdoor onder de mensen zijn de blijdschap van alle heiligen.
2. Want er is zorg gedragen voor hun veiligheid. Zij, die Christus huldigen als hun Koning, zullen zeker zijn van Zijn bescherming, vorsten zijn de schilden van de aarde, Christus is een schild voor Zijn onderdanen, onder Zijn schaduw kunnen ze zich toevertrouwen en er zich in verblijden, want, Psalms 97:10, Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten, Hij bewaart hun leven, zolang als Hij nog werk voor hen te doen heeft, en op wonderbaarlijke wijze redt Hij hen menigmaal uit der goddelozen hand. Maar er is nog iets meer bedoeld dan hun leven, want zij, die Zijn discipelen willen wezen, moeten bereid zijn om hun leven over te geven en geen beding maken voor de beveiliging ervan. Het is de onsterfelijke ziel, die Christus bewaart, de inwendige mens, die al meer en meer vernieuwd kan worden als de uitwendige mens verdorven wordt. Hij zal de zielen van Zijn gunstgenoten bewaren voor zonde, voor afval en wanhoop onder hun grootste beproevingen, Hij redt hen uit der goddelozen hand, die hen zoeken te verslinden. "Hij zal hen bewaren tot Zijn hemels koninkrijk," 2 Timothy 4:18. Aldus veilig zijnde, hebben zij reden om zich te verheugen.
3. Want er is voorziening gemaakt voor hun vertroosting. Zij, die zich verblijden in Christus Jezus en in Zijn verhoging, hebben fonteinen van vreugde, die voor hen is weggelegd, en die fonteinen zullen vroeg of laat geopend worden, Psalms 97:11. Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, dat is: vrolijkheid voor de oprechten van hart. Aan de onderdanen van Christus' koninkrijk wordt gezegd dat zij in de wereld verdrukking hebben te verwachten, zij hebben te lijden van haar kwaadwilligheid, en zij moeten niet delen in haar vrolijkheid, maar laat hen, tot hun vertroosting, weten dat licht voor hen gezaaid is, het is voor hen bestemd en bereid, wat gezaaid is zal ter bestemder tijd opkomen, hoewel het, als een zaad dat in de winter gezaaid is, lang onder de grond kan blijven liggen, begraven en verloren kan schijnen, zal het toch een rijke, overvloedige oogst opleveren. Gods goedheid zal in de gezette weken een oogst bewaren. "Die met tranen zaaiden, zullen, zonder te falen, met gejuich maaien", Psalms 126:5, Psalms 126:6. Christus heeft, toen Hij afscheid nam van de discipelen, tot hen gezegd: "Gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden," John 16:20. Vrolijkheid is verzekerd aan de oprechten van hart, alleen aan hen, die oprecht zijn in de Godsdienst. De vreugde des huichelaars is voor een ogenblik. Er is geen kalmte, geen vrede, zonder duurzame oprechtheid.
II. De regelen, gegeven voor Zions blijdschap. 1. Laat het een reine en heilige blijdschap zijn. "Gij liefhebbers van de Heere Jezus, die Zijn verschijning liefhebt en Zijn koninkrijk, die Zijn woord en Zijn verhoging liefhebt, ziet toe dat gij het kwade haat, het kwaad van de zonde, alles wat aanstotelijk is voor Hem en u buiten Zijn gunst zou werpen." Ware liefde tot God zal zich tonen in een wezenlijk haten van alle zonde, als deze gruwelijke zaak, die de Heere haat." De blijdschap van de heiligen moet hen ook bevestigen in hun weerzin tegen zonde, en de vertroostingen Gods moeten hun de smaak benemen voor zingenot.
2. Laat de blijdschap eindigen in God, Psalms 97:12. Gij rechtvaardigen, verblijdt u in de Heere-laat al de stromen van vertroosting, die tot ons vloeien in het kanaal van Christus' koninkrijk, ons leiden tot de bron, en ons verplichten om ons te verblijden in de Heere. Alle lijnen van de vreugde moeten samenkomen in Hem als het middelpunt. Zie Fi1ip. 3:1, 4:4.
3. Laat haar zich uiten in lof en dankzegging, spreekt lof ter gedachtenis van Zijn heiligheid. Al wat ons stof geeft tot blijdschap moet ons stof wezen voor dankzegging, en inzonderheid Gods heiligheid. Zij, die zelf de zonde haten, zijn blijde dat God haar haat, in de hoop dat Hij dus niet zal toelaten dat ze heerschappij over hen heeft. Wij behoren zeer vervuld te zijn van de gedachtenis aan Gods heiligheid, de oneindige reinheid, rechtheid en volmaaktheid van de Goddelijke natuur. Wij moeten steeds indachtig zijn aan Zijn heilig verbond, dat Hij bevestigd heeft door te zweren bij Zijn heiligheid. Wij moeten dankzegging doen bij de herinnering aan Zijn heiligheid, Hem niet alleen de heerlijkheid er voor toebrengen als Zijn eer, maar er Hem dank voor zeggen als voor een gunst jegens ons, en een onuitsprekelijk voorrecht zal het wezen, indien wij door genade Zijn heiligheid deelachtig worden. Het is Gods heiligheid, die de engelen boven alle andere hoedanigheden vieren, Isaiah 6:3. Heilig, heilig, heilig. De zondaren sidderen, maar de heiligen verblijden zich bij de gedachtenis van Gods heiligheid, Psalms 30:5.