Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 97". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-97.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 97". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 97PSALM 97.
VAN CHRISTUS EN ZIJN KONINKRIJK.
Evenals in het jaar 615 v r Christus aan de inwijding van den tempel van Zerubbabel, enige weken daarna, zich de viering van het Paasfeest aansloot, zo volgt nu hier in het vierde boek der Psalmen, op de beide Psalmen ter inwijding 95, 96 de voor ons liggende Psalm bestemd voor de viering van het Paasfeest (Ezra 6:19-Ezra 6:22).
I. Psalms 97:1-Psalms 97:7. Was er bij het begin der Chaldeeuwse catastrofe een geloof, dat niet zag en toch geloofde, krachtens hetwelk Gods volk roemde: "De Heere regeert" (Psalms 93:1), -want in steeds sterker tegenspraak tegen zulk een woord des geloofs, stelde zich voortaan de uitwendige gedaante der tijdsomstandigheden, en scheen daarentegen het geschreeuw van de macht der wereld te volharden: "Bel en Nebo, de goden van Babel, hebben het bestuur" -zo heeft nu, nadat intussen ongeveer 85 jaren verlopen zijn, het geloof toch recht verkregen, en kan dat zijn woord onder vrolijk gejuich herhalen, om zich te bevestigen. Toch is en blijft het daarbij een geloof, dat niet twijfelt aan datgene, dat men niet ziet, omdat het nog steeds over het tegenwoordige heen naar ene verdere toekomst, ja naar het einde van den tegenwoordigen tijd der wereld moet zien (Psalms 97:1). Terwijl nu de Heere ons voor de ogen wordt geschilderd, gelijk Hij in vreselijke majesteit ten gerichte verschijnt en de afgodendienaars te schande maakt (Psalms 97:2-Psalms 97:7) zien wij de vervulling van de bede van den 94sten Psalm voor ons, maar ook de vervulling van het profetische gezicht in Isaiah 46:1, "Bel is gekromd, Nebo wordt nedergebogen."
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 97PSALM 97.
VAN CHRISTUS EN ZIJN KONINKRIJK.
Evenals in het jaar 615 v r Christus aan de inwijding van den tempel van Zerubbabel, enige weken daarna, zich de viering van het Paasfeest aansloot, zo volgt nu hier in het vierde boek der Psalmen, op de beide Psalmen ter inwijding 95, 96 de voor ons liggende Psalm bestemd voor de viering van het Paasfeest (Ezra 6:19-Ezra 6:22).
I. Psalms 97:1-Psalms 97:7. Was er bij het begin der Chaldeeuwse catastrofe een geloof, dat niet zag en toch geloofde, krachtens hetwelk Gods volk roemde: "De Heere regeert" (Psalms 93:1), -want in steeds sterker tegenspraak tegen zulk een woord des geloofs, stelde zich voortaan de uitwendige gedaante der tijdsomstandigheden, en scheen daarentegen het geschreeuw van de macht der wereld te volharden: "Bel en Nebo, de goden van Babel, hebben het bestuur" -zo heeft nu, nadat intussen ongeveer 85 jaren verlopen zijn, het geloof toch recht verkregen, en kan dat zijn woord onder vrolijk gejuich herhalen, om zich te bevestigen. Toch is en blijft het daarbij een geloof, dat niet twijfelt aan datgene, dat men niet ziet, omdat het nog steeds over het tegenwoordige heen naar ene verdere toekomst, ja naar het einde van den tegenwoordigen tijd der wereld moet zien (Psalms 97:1). Terwijl nu de Heere ons voor de ogen wordt geschilderd, gelijk Hij in vreselijke majesteit ten gerichte verschijnt en de afgodendienaars te schande maakt (Psalms 97:2-Psalms 97:7) zien wij de vervulling van de bede van den 94sten Psalm voor ons, maar ook de vervulling van het profetische gezicht in Isaiah 46:1, "Bel is gekromd, Nebo wordt nedergebogen."
Vers 1
1. De a) HEERE regeert, heeft de regering aanvaard (2 Samuel 15:10. 1 Kings 1:11. 2 Kings 9:13 de aarde verheuge zich, want voor haar breekt nu met des Heeren heerschappij een nieuwe heerlijke tijd aan; dat vele eilanden, vele heidense volken, die aan de zee wonen, zich verblijden 1) (Isaiah 42:10-Isaiah 42:12; Isaiah 51:5).a) Psalms 93:1; Psalms 96:10.
1) Als hij de mensen tot vreugde bedrijven uitnodigt, verklaart hij daarmee genoeg, dat God nooit regeert of tegelijk schittert de redding en het volle geluk. Als Hij nu een algemene vreugde aan de gehele wereld verschaft en wel in het bijzonder aan de Overzeese volken, dan wijst hij aan dat het rijk (Gods, wat toen binnen de enge grenzen van Judea was opgesloten, veel uitgebreider zou zijn, dewijl het tot de volken zich zou uitstrekken. In de vier volgende verzen, de hemelse glorie Gods, met Zijne waardigheden versierende, wil de Profeet alle stervelingen dringen, om Hem te vrezen. Want tot dit doel wordt de te vrezen majesteit Gods voorgesteld, opdat Hij het trotse en zondige vertrouwen op het vlees wegwerpen en met voeten vertrede. Want wij weten, dat er meer vrees verwekt wordt door het gezicht van de hemelse wolk, dan door het heldere licht, dewijl duisternis onze zinnen beklemt. Alzo twijfel ik ook niet, of de Profeet heeft door dit symbool vrees willen instorten, opdat de wereld te meer eerbied voor God zou ontvangen..
Vers 1
1. De a) HEERE regeert, heeft de regering aanvaard (2 Samuel 15:10. 1 Kings 1:11. 2 Kings 9:13 de aarde verheuge zich, want voor haar breekt nu met des Heeren heerschappij een nieuwe heerlijke tijd aan; dat vele eilanden, vele heidense volken, die aan de zee wonen, zich verblijden 1) (Isaiah 42:10-Isaiah 42:12; Isaiah 51:5).a) Psalms 93:1; Psalms 96:10.
1) Als hij de mensen tot vreugde bedrijven uitnodigt, verklaart hij daarmee genoeg, dat God nooit regeert of tegelijk schittert de redding en het volle geluk. Als Hij nu een algemene vreugde aan de gehele wereld verschaft en wel in het bijzonder aan de Overzeese volken, dan wijst hij aan dat het rijk (Gods, wat toen binnen de enge grenzen van Judea was opgesloten, veel uitgebreider zou zijn, dewijl het tot de volken zich zou uitstrekken. In de vier volgende verzen, de hemelse glorie Gods, met Zijne waardigheden versierende, wil de Profeet alle stervelingen dringen, om Hem te vrezen. Want tot dit doel wordt de te vrezen majesteit Gods voorgesteld, opdat Hij het trotse en zondige vertrouwen op het vlees wegwerpen en met voeten vertrede. Want wij weten, dat er meer vrees verwekt wordt door het gezicht van de hemelse wolk, dan door het heldere licht, dewijl duisternis onze zinnen beklemt. Alzo twijfel ik ook niet, of de Profeet heeft door dit symbool vrees willen instorten, opdat de wereld te meer eerbied voor God zou ontvangen..
Vers 2
2. Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, wanneer Hij in Zijne heerlijkheid als Rechter verschijnt, waardoor Hij tot Zijne heerschappij komt (Psalms 18:10, Psalms 18:12); gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons 1), de onwankelbare grond, waarop Zijn troon rust (Psalms 89:15).1) Houdt zich Gods heerschappij op het gebied van recht en gerechtigheid, zo moeten de heidenen sidderen, die recht en gerechtigheid in hun handelingen met Israël met voeten hebben getreden; een rechtvaardig gericht is voor hen verterende..
De dichter schijnt te zinspelen op de duistere wolk, waarin God oudtijds Zijne tegenwoordigheid zo dikwijls had geopenbaard tot troost Zijner gunstgenoten en tot schrik en straf der boosdoeners. Het doel dezer woorden is aan te tonen, de diepte en ondoorgrondelijkheid van Gods oordelen..
De beeldspraak is ontleend aan de verschijning des Heeren op Sinaï, maar de wijze, waarop de Heere zich aldaar openbaarde, wordt nu toegepast op de openbaring voor de toekomst. De Heere verschijnt in Zijne rechterlijke majesteit, en het vuur, waarvan in Psalms 97:3 sprake is, is Zijn heilig toornvuur, wat vreselijk, ja, verterend zal zijn voor al Zijne wederpartijders.
Vers 2
2. Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, wanneer Hij in Zijne heerlijkheid als Rechter verschijnt, waardoor Hij tot Zijne heerschappij komt (Psalms 18:10, Psalms 18:12); gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons 1), de onwankelbare grond, waarop Zijn troon rust (Psalms 89:15).1) Houdt zich Gods heerschappij op het gebied van recht en gerechtigheid, zo moeten de heidenen sidderen, die recht en gerechtigheid in hun handelingen met Israël met voeten hebben getreden; een rechtvaardig gericht is voor hen verterende..
De dichter schijnt te zinspelen op de duistere wolk, waarin God oudtijds Zijne tegenwoordigheid zo dikwijls had geopenbaard tot troost Zijner gunstgenoten en tot schrik en straf der boosdoeners. Het doel dezer woorden is aan te tonen, de diepte en ondoorgrondelijkheid van Gods oordelen..
De beeldspraak is ontleend aan de verschijning des Heeren op Sinaï, maar de wijze, waarop de Heere zich aldaar openbaarde, wordt nu toegepast op de openbaring voor de toekomst. De Heere verschijnt in Zijne rechterlijke majesteit, en het vuur, waarvan in Psalms 97:3 sprake is, is Zijn heilig toornvuur, wat vreselijk, ja, verterend zal zijn voor al Zijne wederpartijders.
Vers 3
3. Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen, een vuur der wrake tegen Zijne vijanden (Psalms 50:3), en het steekt Zijne wederpartijen rondom aan brand, zodra het deze bereikt (Isaiah 42:25). 4. Zijne bliksemen verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft (Psalms 77:11, Psalms 77:19. Nahum 1:5. Openbaring :5).Vers 3
3. Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen, een vuur der wrake tegen Zijne vijanden (Psalms 50:3), en het steekt Zijne wederpartijen rondom aan brand, zodra het deze bereikt (Isaiah 42:25). 4. Zijne bliksemen verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft (Psalms 77:11, Psalms 77:19. Nahum 1:5. Openbaring :5).Vers 5
5. De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des Heeren der ganse aarde (Micah 1:4; Micah 4:13).Ook de bergen der menselijke hoogte en van den hoogmoed, de hoogten van menselijk verstand en ijdelheid en ook de koninkrijken der wereld.
Neemt men de tekening, Psalms 97:2-Psalms 97:5 als ene poëtische schilderij in den Oostersen smaak, dan wordt hier in het algemeen aangewezen, dat de verhoogde Messias wel raad zou weten, om alle pogingen Zijner vijanden te verijdelen. -Er schijnen hier echter enige bijzonderheden bedoeld te worden. -Er is iets, waarin de tekening Psalms 97:3 met die Psalms 97:4, Psalms 97:5 overeenkomt, namelijk dat de Heere Zijne regering met het vuur van wraak aanvaarden zou. Maar aan den anderen kant is er een verschil; in Psalms 97:3 wordt een vuur beschreven, hetwelk onmiddellijk van `s Heeren troon zou afdalen, en al Zijne wederpartijders op eenmaal verteren; daar het oordeel, Psalms 97:4, Psalms 97:5 getekend, zulk een is, hetwelk meer algemeen de wereld treffen zou door gewone wegen der Voorzienigheid. De bliksemen toch, hoe ontzaglijk, behoren tot Gods gewoon bestuur, evenwel zouden de uitwerksels zo verbazend zijn, dat de bergen versmolten. Wanneer men nu dit onderscheid in het oog houdt, zal men het niet vreemd kunnen oordelen, dat hier verschillende handhavingen van Messias' Koninkrijk tegen Joden en heidenen bedoeld worden. Beiden waren zij bittere vijanden van Christus' koninkrijk, maar zij handelden uit zeer verschillende beginselen. Psalms 97:3 schijnt ons daarom te zien op de Joden, die zich uit haat en nijd tegen den Messias aankanten, al de vonken van onenigheid zouden door het geduchte vuur der Goddelijke wraak ontstoken worden tot ene volkomene verwoesting, zodat er geen ontvlieden aan zou wezen. Maar Psalms 97:4, Psalms 97:5 vinden wij hoe de Heere ten opzichte der heidenen zou werken door gewone wegen van Zijne Voorzienigheid door binnen- en buitenlandse oorlogen. Het een en ander heeft ook de vervulling bevestigd. Ten aanzien der Joden heeft men het duidelijk gezien in de gehele en allerschromelijkste verwoesting van hunnen kerk- en burgerstaat. Ook weten wij, hoe zich het Romeinse keizerrijk, hetwelk zich de heerschappij over de gehele wereld aanmatigde, verzet heeft tegen den Messias en Zijn koninkrijk, alsmede hoe het, van het begin des tegenstands af, door beroeringen en oorlogen ontwaakt is, en hoe, langs dezen weg het koninkrijk van den Messias is uitgebreid en de vervolgingen beteugeld zijn. Ja, dat menigmaal de opperhoofden te midden van hun woede als was versmolten voor het aangezicht des Heeren..
In dit vers wordt de schrikkelijke werking aangegeven van dat verschijnen des Heeren. Ongetwijfeld dienen hier de bergen, om daarmee aan te geven, dat al wat hoog en verheven is, en zich tegen God verzet, nooit voor Zijn aangezicht kan bestaan.
Vers 5
5. De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des Heeren der ganse aarde (Micah 1:4; Micah 4:13).Ook de bergen der menselijke hoogte en van den hoogmoed, de hoogten van menselijk verstand en ijdelheid en ook de koninkrijken der wereld.
Neemt men de tekening, Psalms 97:2-Psalms 97:5 als ene poëtische schilderij in den Oostersen smaak, dan wordt hier in het algemeen aangewezen, dat de verhoogde Messias wel raad zou weten, om alle pogingen Zijner vijanden te verijdelen. -Er schijnen hier echter enige bijzonderheden bedoeld te worden. -Er is iets, waarin de tekening Psalms 97:3 met die Psalms 97:4, Psalms 97:5 overeenkomt, namelijk dat de Heere Zijne regering met het vuur van wraak aanvaarden zou. Maar aan den anderen kant is er een verschil; in Psalms 97:3 wordt een vuur beschreven, hetwelk onmiddellijk van `s Heeren troon zou afdalen, en al Zijne wederpartijders op eenmaal verteren; daar het oordeel, Psalms 97:4, Psalms 97:5 getekend, zulk een is, hetwelk meer algemeen de wereld treffen zou door gewone wegen der Voorzienigheid. De bliksemen toch, hoe ontzaglijk, behoren tot Gods gewoon bestuur, evenwel zouden de uitwerksels zo verbazend zijn, dat de bergen versmolten. Wanneer men nu dit onderscheid in het oog houdt, zal men het niet vreemd kunnen oordelen, dat hier verschillende handhavingen van Messias' Koninkrijk tegen Joden en heidenen bedoeld worden. Beiden waren zij bittere vijanden van Christus' koninkrijk, maar zij handelden uit zeer verschillende beginselen. Psalms 97:3 schijnt ons daarom te zien op de Joden, die zich uit haat en nijd tegen den Messias aankanten, al de vonken van onenigheid zouden door het geduchte vuur der Goddelijke wraak ontstoken worden tot ene volkomene verwoesting, zodat er geen ontvlieden aan zou wezen. Maar Psalms 97:4, Psalms 97:5 vinden wij hoe de Heere ten opzichte der heidenen zou werken door gewone wegen van Zijne Voorzienigheid door binnen- en buitenlandse oorlogen. Het een en ander heeft ook de vervulling bevestigd. Ten aanzien der Joden heeft men het duidelijk gezien in de gehele en allerschromelijkste verwoesting van hunnen kerk- en burgerstaat. Ook weten wij, hoe zich het Romeinse keizerrijk, hetwelk zich de heerschappij over de gehele wereld aanmatigde, verzet heeft tegen den Messias en Zijn koninkrijk, alsmede hoe het, van het begin des tegenstands af, door beroeringen en oorlogen ontwaakt is, en hoe, langs dezen weg het koninkrijk van den Messias is uitgebreid en de vervolgingen beteugeld zijn. Ja, dat menigmaal de opperhoofden te midden van hun woede als was versmolten voor het aangezicht des Heeren..
In dit vers wordt de schrikkelijke werking aangegeven van dat verschijnen des Heeren. Ongetwijfeld dienen hier de bergen, om daarmee aan te geven, dat al wat hoog en verheven is, en zich tegen God verzet, nooit voor Zijn aangezicht kan bestaan.
Vers 6
6. De hemelen verkondigen Zijne gerechtigheid (Psalms 19:2; Psalms 50:6), en alle volken zien, aanschouwen met vreze en diep ontzag, Zijne eer (Isaiah 35:2; Isaiah 40:5; Isaiah 66:18), welke zij door hun afdwaling zo snood hebben geschonden. 7. Beschaamd moeten wezen, wanneer alzo de heerlijkheid Gods verschijnt, en Hij zich in ontzettende gerichten bij de volken op aarde openbaart, allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen, want zij zullen met schrik hun verblinding gewaar worden (Isaiah 42:17. Jeremiah 10:14). Buigt u neer voor Hem, zo zal het dan heten, als de beelden en afgoden der heidenen in hun nietigheid openbaar zijn geworden, alle gij goden 1)!1) Wanneer hij zegt: Buigt u neer voor hem alle goden, ofschoon hij dit eigenlijk van de Engelen zegt, waarin enig deel van Godheid schittert, kan het echter ook oneigenlijk op de valse goden betrekking hebben. Al wat voor God wordt gehouden, moet wijken en zich onderwerpen, opdat God alleen uitblinke..
De laatste volzin: "buigt u neer, alle gij goden!" zou, wanneer er geen helder licht uit het Nieuwe Testament op viel, inderdaad onverstaanbaar zijn; want moesten, gelijk vele uitleggers willen, onder "de goden" de afgoden worden verstaan, of de achter deze figurerende machten van demonischen aard, zo zou de aansporing tot aanbidding des Heeren niet op hare plaats zijn; zijn onder "de goden" de afgodendienaars gemeend, zo zijn deze even zo min in staat om te aanbidden, waartoe toch de ervaring der zaligmakende genade behoort; de gehele zamenhang wijst integendeel op de vijanden des Heeren die door het oordeel Gods, maar niet door de genade de ere des Heeren moeten erkennen. Na zegt de Heilige Geest in Hebrews 1:6, dat onder "goden", de heilige engelen moeten worden verstaan, die den eerstgeborene Gods even als bij de eerste, zo ook bij de tweede toekomst in de wereld vol aanbidding vergezellen..
Het woord in den grondtekst "Elohim" is door LXX vertaald door "engelen" en in navolging daarvan door de Syriër en de Vulgata. Nu verklaren enkelen (zie hierboven) in navolging daarvan "goden" door "engelen," naar aanleiding van Hebrews 1:6. In laatstgenoemde plaats is echter niet deze Schriftuur aangehaald, maar Deuteronomy 32:43.
De dichter wil hier er op wijzen, dat al wat zich voor "god" uitgeeft, maar niet God is, moet buigen voor Hem, die alleen de ware God is. Alle afgoderij moet verdwijnen, om plaats te maken voor de aanbidding van den God van Israël.
8.
II. Psalms 97:8-Psalms 97:12. Met de openbaring van `s Heeren rechterlijke heerlijkheid, is, om de heilzame gevolgen, die zij van wege de erkenning Zijner eer op aarde ten gevolge heeft, voor de hemelse gemeente der heilige engelen een grote voortgang van hun aanbidding verbonden (Ephesians 3:10). Aan de andere zijde is zij voor de aardse gemeente van het volk van God, de oorzaak van grote vreugde, omdat nu God Zich openbaart als de God der ganse aarde, als oneindig verheven boven de goden, welke de wereld tot hiertoe gediend heeft (Psalms 97:8, Psalms 97:9 Psalms 97:97:8,9). Ten opzichte dezer heerlijke toekomst, wordt tot de beminnaars des Heeren de vermaning gericht, om van alle soort van ongerechtigheid afstand te doen, om zich te kunnen troosten met het blijde vertrouwen op zijne bescherming en de verlossing van alle kwaad, die ten laatste nog in dezen tegenwoordigen, door zo groten nood en geloofsbestrijding gedrukten, tijd komen zal. 8. Zion, het ware volk Gods, heeft gehoord, wat Gij gedaan hebt, en het heeft zich verblijd, dat Gij door gerichten aan Uw koninkrijk op aarde vergelding verschaft, en de dochters van Juda, de provinciale hoofdsteden in het land, bijzondere gemeenten, leden van Zion, hebben zich verheugd 1) van wege Uwe oordelen over Uwe vijanden, O HEERE!
1) Zion heeft zich niet verheugd, omdat, zoals de wereld het uitdrukt, de wraak zoet is, niet dus uit onheilige wraakzucht of wraakgenot, maar dewijl de Heidenen hebben leren verstaan, dat alleen God, Israël's God, groot is, en de nietigheid der afgoden is gebleken.
Vers 6
6. De hemelen verkondigen Zijne gerechtigheid (Psalms 19:2; Psalms 50:6), en alle volken zien, aanschouwen met vreze en diep ontzag, Zijne eer (Isaiah 35:2; Isaiah 40:5; Isaiah 66:18), welke zij door hun afdwaling zo snood hebben geschonden. 7. Beschaamd moeten wezen, wanneer alzo de heerlijkheid Gods verschijnt, en Hij zich in ontzettende gerichten bij de volken op aarde openbaart, allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen, want zij zullen met schrik hun verblinding gewaar worden (Isaiah 42:17. Jeremiah 10:14). Buigt u neer voor Hem, zo zal het dan heten, als de beelden en afgoden der heidenen in hun nietigheid openbaar zijn geworden, alle gij goden 1)!1) Wanneer hij zegt: Buigt u neer voor hem alle goden, ofschoon hij dit eigenlijk van de Engelen zegt, waarin enig deel van Godheid schittert, kan het echter ook oneigenlijk op de valse goden betrekking hebben. Al wat voor God wordt gehouden, moet wijken en zich onderwerpen, opdat God alleen uitblinke..
De laatste volzin: "buigt u neer, alle gij goden!" zou, wanneer er geen helder licht uit het Nieuwe Testament op viel, inderdaad onverstaanbaar zijn; want moesten, gelijk vele uitleggers willen, onder "de goden" de afgoden worden verstaan, of de achter deze figurerende machten van demonischen aard, zo zou de aansporing tot aanbidding des Heeren niet op hare plaats zijn; zijn onder "de goden" de afgodendienaars gemeend, zo zijn deze even zo min in staat om te aanbidden, waartoe toch de ervaring der zaligmakende genade behoort; de gehele zamenhang wijst integendeel op de vijanden des Heeren die door het oordeel Gods, maar niet door de genade de ere des Heeren moeten erkennen. Na zegt de Heilige Geest in Hebrews 1:6, dat onder "goden", de heilige engelen moeten worden verstaan, die den eerstgeborene Gods even als bij de eerste, zo ook bij de tweede toekomst in de wereld vol aanbidding vergezellen..
Het woord in den grondtekst "Elohim" is door LXX vertaald door "engelen" en in navolging daarvan door de Syriër en de Vulgata. Nu verklaren enkelen (zie hierboven) in navolging daarvan "goden" door "engelen," naar aanleiding van Hebrews 1:6. In laatstgenoemde plaats is echter niet deze Schriftuur aangehaald, maar Deuteronomy 32:43.
De dichter wil hier er op wijzen, dat al wat zich voor "god" uitgeeft, maar niet God is, moet buigen voor Hem, die alleen de ware God is. Alle afgoderij moet verdwijnen, om plaats te maken voor de aanbidding van den God van Israël.
8.
II. Psalms 97:8-Psalms 97:12. Met de openbaring van `s Heeren rechterlijke heerlijkheid, is, om de heilzame gevolgen, die zij van wege de erkenning Zijner eer op aarde ten gevolge heeft, voor de hemelse gemeente der heilige engelen een grote voortgang van hun aanbidding verbonden (Ephesians 3:10). Aan de andere zijde is zij voor de aardse gemeente van het volk van God, de oorzaak van grote vreugde, omdat nu God Zich openbaart als de God der ganse aarde, als oneindig verheven boven de goden, welke de wereld tot hiertoe gediend heeft (Psalms 97:8, Psalms 97:9 Psalms 97:97:8,9). Ten opzichte dezer heerlijke toekomst, wordt tot de beminnaars des Heeren de vermaning gericht, om van alle soort van ongerechtigheid afstand te doen, om zich te kunnen troosten met het blijde vertrouwen op zijne bescherming en de verlossing van alle kwaad, die ten laatste nog in dezen tegenwoordigen, door zo groten nood en geloofsbestrijding gedrukten, tijd komen zal. 8. Zion, het ware volk Gods, heeft gehoord, wat Gij gedaan hebt, en het heeft zich verblijd, dat Gij door gerichten aan Uw koninkrijk op aarde vergelding verschaft, en de dochters van Juda, de provinciale hoofdsteden in het land, bijzondere gemeenten, leden van Zion, hebben zich verheugd 1) van wege Uwe oordelen over Uwe vijanden, O HEERE!
1) Zion heeft zich niet verheugd, omdat, zoals de wereld het uitdrukt, de wraak zoet is, niet dus uit onheilige wraakzucht of wraakgenot, maar dewijl de Heidenen hebben leren verstaan, dat alleen God, Israël's God, groot is, en de nietigheid der afgoden is gebleken.
Vers 9
9. Want Gij, HEERE! zijt de Allerhoogste 1) over de gehele aarde (Psalms 83:19; Psalms 92:9); Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden (Psalms 47:10).1) De vergelijking is op te merken, die er gemaakt wordt tussen God en de Engelen en wat verder uit blinkt. Want alle hoogten dringt hij zo naar beneden, dat bij God alleen alle majesteit berust. Doch toen is zij voller geopenbaard, toen God in Zijn eniggeboren Zoon verscheen, die Zijn levend Beeld is. Want zoals zijn kennis vroeger donkerder was, zo ook was Zijn Hoogheid minder zichtbaar..
Vers 9
9. Want Gij, HEERE! zijt de Allerhoogste 1) over de gehele aarde (Psalms 83:19; Psalms 92:9); Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden (Psalms 47:10).1) De vergelijking is op te merken, die er gemaakt wordt tussen God en de Engelen en wat verder uit blinkt. Want alle hoogten dringt hij zo naar beneden, dat bij God alleen alle majesteit berust. Doch toen is zij voller geopenbaard, toen God in Zijn eniggeboren Zoon verscheen, die Zijn levend Beeld is. Want zoals zijn kennis vroeger donkerder was, zo ook was Zijn Hoogheid minder zichtbaar..
Vers 10
10. Gij liefhebbers des HEEREN, gij allen, die in het geloof Hem aanbidt en bemint! haat het kwade (Amos. 5:14, Romans 12:9), en laat uw leven een leven in ware godsvrucht zijn, zo hebt gij geen kwaad te vrezen, want Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand. (Psalms 37:28; Psalms 34:21).Vers 10
10. Gij liefhebbers des HEEREN, gij allen, die in het geloof Hem aanbidt en bemint! haat het kwade (Amos. 5:14, Romans 12:9), en laat uw leven een leven in ware godsvrucht zijn, zo hebt gij geen kwaad te vrezen, want Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand. (Psalms 37:28; Psalms 34:21).Vers 11
11. Het licht, voorspoed en vreugde, is voor den rechtvaardige gezaaid op zijnen levensweg; moge het dan een tijdlang donker zijn, het zaad des lichts ontkiemt en openbaart zich heerlijk op Zijnen tijd, en vrolijkheid is weggelegd voor de oprechten van harte 1). (Psalms 18:29; Psalms 112:4).1) Het tweede lid verklaart het eerste. Donkerheid brengt droefheid met zich en licht daarentegen vrolijkheid. Rechtvaardigen en oprechten van harte duiden de gelovigen aan. Dewijl hij recht en gerechtigheid wil, is ook zijn karakter oprecht. Waar in waarheid door Gods genade dit het doel is, daar is blijdschap en vrolijkheid. Stap voor stap gaat hij voort in het licht.
Vers 11
11. Het licht, voorspoed en vreugde, is voor den rechtvaardige gezaaid op zijnen levensweg; moge het dan een tijdlang donker zijn, het zaad des lichts ontkiemt en openbaart zich heerlijk op Zijnen tijd, en vrolijkheid is weggelegd voor de oprechten van harte 1). (Psalms 18:29; Psalms 112:4).1) Het tweede lid verklaart het eerste. Donkerheid brengt droefheid met zich en licht daarentegen vrolijkheid. Rechtvaardigen en oprechten van harte duiden de gelovigen aan. Dewijl hij recht en gerechtigheid wil, is ook zijn karakter oprecht. Waar in waarheid door Gods genade dit het doel is, daar is blijdschap en vrolijkheid. Stap voor stap gaat hij voort in het licht.
Vers 12
12. Gij rechtvaardigen! verblijdt u in den HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid, die zich zo duidelijk in Zijne oordelen openbaart (Psalms 32:11; Psalms 30:5).In het woord des koninklijks ligt het zaad tot alle duurzame vreugde, en men leert daarbij Gods heiligheid prijzen, volgens welke Hij de zaak van Zijn rijk zo verre boven alle gedachten bestuurt, onder alles zo geheel overeenkomstig Zijne goddelijke lankmoedigheid en gerechtigheid en met zoveel wijsheid handelt, dat, hoe langzaam het ook ga, toch nergens stilstand is, en het onkruid, de ergernissen z uit Zijn rijk zal verbannen, dat aan de tarwe daardoor gene schade geschiedt. Dankt Hem, prijst Zijne heiligheid.. In het laatste vers worden de gelovigen vermaand tot dankbaarheid, opdat zij er van overtuigd zijn, dat God hun bevrijder is, en hun leven als genade van Hem ontvangen, en wat er ook gebeurt, tevreden zijn met Zijne bescherming..
Vers 12
12. Gij rechtvaardigen! verblijdt u in den HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid, die zich zo duidelijk in Zijne oordelen openbaart (Psalms 32:11; Psalms 30:5).In het woord des koninklijks ligt het zaad tot alle duurzame vreugde, en men leert daarbij Gods heiligheid prijzen, volgens welke Hij de zaak van Zijn rijk zo verre boven alle gedachten bestuurt, onder alles zo geheel overeenkomstig Zijne goddelijke lankmoedigheid en gerechtigheid en met zoveel wijsheid handelt, dat, hoe langzaam het ook ga, toch nergens stilstand is, en het onkruid, de ergernissen z uit Zijn rijk zal verbannen, dat aan de tarwe daardoor gene schade geschiedt. Dankt Hem, prijst Zijne heiligheid.. In het laatste vers worden de gelovigen vermaand tot dankbaarheid, opdat zij er van overtuigd zijn, dat God hun bevrijder is, en hun leven als genade van Hem ontvangen, en wat er ook gebeurt, tevreden zijn met Zijne bescherming..