Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 96". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-96.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 96". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 96PSALM 96.
VAN HET NIEUWE LIED DES HEILIGEN EVANGELIUMS.
De vorige Psalm had dat deel van Salomo's gebed ter inwijding van den tempel herhaald, dat op Israëls straftijd zag (1 Kings 8:46), en in profetischen geest de laatste toekomst, die den tweeden tempel wachtte, daaraan gevoegd. Nu volgt een Psalm, welks gedachten niet slechts in het algemeen met dien van den vorigen overeenkomst hebben (Vergelijk Psalms 96:4-Psalms 96:5 met Psalms 95:3-Psalms 95:5), deze neemt een ander gedeelte van Salomo's gebed, namelijk dat, hetwelk van de roeping der Heidenen tot het rijk van God handelt (1 Kings 8:41-1 Kings 8:43), tot zijn motief en verplaatst zich zo levendig in den heerlijken tijd des Nieuwen Testaments alsof de zegen der toekomst reeds aangebroken en de gehele heidenwereld reeds tot het deelgenootschap daaraan genodigd was. De oproeping aan Israël, die in den vorigen Psalm vernomen werd, om den God zijns heils toe te juichen, en met dankzegging voor Zijn aangezicht te komen, wordt hier tot een aandrang bij de gehele wereld. Niet meer Israël alleen heeft den Heere tot Zijnen God en is het volk Zijner weide, maar onder alle Heidenen heet het nu: "de Heere is Koning," en zij zijn het gebied Zijner heerschappij, waarover Hij in gerechtigheid regeert (Ezra 6:18 Ezra 6:18 ).
I. Psalms 96:1-Psalms 96:6. Nadat de orde der dingen in het rijk Gods ene nieuw, gedaante verkregen heeft, betaamt het, den Heere ook een nieuw lied te zingen; het begin is toch gemaakt van de erkenning aan Jehova in de gehele wereld, aan het begin zijner heerschappij over de gehele aarde; en een antwoord op deze openbaring van zegen en heerlijkheid, die aanvangt, moet nu het nieuwe lied zijn, dat zij te zingen hebben, die uit alle landen reeds in het rijk Gods zijn opgenomen, het heeft ten doel ook de overige Heidenwereld met de lieflijke boodschap te vervullen en aan de nietige afgoden der volken volkomen een einde te maken. 1. Zingt, gij volken der aarde! den HEERE een nieuw lied (Psalms 33:1; Psalms 98:1. Isaiah 42:10); zingt den HEERE, gij inwoners der ganse aarde 1), want wij hebben overvloedig stof, om hem te loven, daar de Heere de deuren van het Godsrijk ook voor de Heidenen geopend heeft.
1) De Psalmen 93-100 behoren geheel bij elkaar, zowel wat den vorm als den inhoud betreft. Zij zijn allen profetisch-Messiaanse Psalmen en sluiten zich aan aan het tweede gedeelte van Jesaja (Psalms 40:1-66). Zij verplaatsen ons derhalve in en na den tijd der ballingschap. Zij spreken van den tijd, waarin het heil der verlossing zich niet bepaalt tot Israël, maar ook zich uitstrekt tot de Heidenen. Vooral in dezen Psalm worden ook de Heidenen opgewekt, om den Heere God, den God des Verbonds, een nieuw lied te zingen, dewijl de Messias niet alleen voor Israël, maar ook voor de volken een Verlosser zal zijn.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 96PSALM 96.
VAN HET NIEUWE LIED DES HEILIGEN EVANGELIUMS.
De vorige Psalm had dat deel van Salomo's gebed ter inwijding van den tempel herhaald, dat op Israëls straftijd zag (1 Kings 8:46), en in profetischen geest de laatste toekomst, die den tweeden tempel wachtte, daaraan gevoegd. Nu volgt een Psalm, welks gedachten niet slechts in het algemeen met dien van den vorigen overeenkomst hebben (Vergelijk Psalms 96:4-Psalms 96:5 met Psalms 95:3-Psalms 95:5), deze neemt een ander gedeelte van Salomo's gebed, namelijk dat, hetwelk van de roeping der Heidenen tot het rijk van God handelt (1 Kings 8:41-1 Kings 8:43), tot zijn motief en verplaatst zich zo levendig in den heerlijken tijd des Nieuwen Testaments alsof de zegen der toekomst reeds aangebroken en de gehele heidenwereld reeds tot het deelgenootschap daaraan genodigd was. De oproeping aan Israël, die in den vorigen Psalm vernomen werd, om den God zijns heils toe te juichen, en met dankzegging voor Zijn aangezicht te komen, wordt hier tot een aandrang bij de gehele wereld. Niet meer Israël alleen heeft den Heere tot Zijnen God en is het volk Zijner weide, maar onder alle Heidenen heet het nu: "de Heere is Koning," en zij zijn het gebied Zijner heerschappij, waarover Hij in gerechtigheid regeert (Ezra 6:18 Ezra 6:18 ).
I. Psalms 96:1-Psalms 96:6. Nadat de orde der dingen in het rijk Gods ene nieuw, gedaante verkregen heeft, betaamt het, den Heere ook een nieuw lied te zingen; het begin is toch gemaakt van de erkenning aan Jehova in de gehele wereld, aan het begin zijner heerschappij over de gehele aarde; en een antwoord op deze openbaring van zegen en heerlijkheid, die aanvangt, moet nu het nieuwe lied zijn, dat zij te zingen hebben, die uit alle landen reeds in het rijk Gods zijn opgenomen, het heeft ten doel ook de overige Heidenwereld met de lieflijke boodschap te vervullen en aan de nietige afgoden der volken volkomen een einde te maken. 1. Zingt, gij volken der aarde! den HEERE een nieuw lied (Psalms 33:1; Psalms 98:1. Isaiah 42:10); zingt den HEERE, gij inwoners der ganse aarde 1), want wij hebben overvloedig stof, om hem te loven, daar de Heere de deuren van het Godsrijk ook voor de Heidenen geopend heeft.
1) De Psalmen 93-100 behoren geheel bij elkaar, zowel wat den vorm als den inhoud betreft. Zij zijn allen profetisch-Messiaanse Psalmen en sluiten zich aan aan het tweede gedeelte van Jesaja (Psalms 40:1-66). Zij verplaatsen ons derhalve in en na den tijd der ballingschap. Zij spreken van den tijd, waarin het heil der verlossing zich niet bepaalt tot Israël, maar ook zich uitstrekt tot de Heidenen. Vooral in dezen Psalm worden ook de Heidenen opgewekt, om den Heere God, den God des Verbonds, een nieuw lied te zingen, dewijl de Messias niet alleen voor Israël, maar ook voor de volken een Verlosser zal zijn.
Vers 2
2. Zingt den HEERE, looft Zijnen naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag, van den enen dag tot den anderen overal (Isaiah 52:7).Vers 2
2. Zingt den HEERE, looft Zijnen naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag, van den enen dag tot den anderen overal (Isaiah 52:7).Vers 3
3. Vertelt onder de nog overige Heidenen Zijne eer, die Hij nu ontvouwd heeft, onder alle volken, die nog niets van Hem weten (Isaiah 66:19), Zijne wonderen, in welke Zijne eer zich ook voor de meest zwakke ogen heeft geopenbaard.Vers 3
3. Vertelt onder de nog overige Heidenen Zijne eer, die Hij nu ontvouwd heeft, onder alle volken, die nog niets van Hem weten (Isaiah 66:19), Zijne wonderen, in welke Zijne eer zich ook voor de meest zwakke ogen heeft geopenbaard.Vers 4
4. Want daarin juist besluit Zijne eer en dat hebben Zijne wonderen geopenbaard, de HEERE is groot (Psalms 48:2; Psalms 145:3), en zeer te prijzen, Hij is vreselijk oneindig ver verheven (Psalms 147:3) boven alle goden, boven al de zogenaamde goden der Heidenen, boven alle gedachten, die zij zich van deze gevormd hebben.Vers 4
4. Want daarin juist besluit Zijne eer en dat hebben Zijne wonderen geopenbaard, de HEERE is groot (Psalms 48:2; Psalms 145:3), en zeer te prijzen, Hij is vreselijk oneindig ver verheven (Psalms 147:3) boven alle goden, boven al de zogenaamde goden der Heidenen, boven alle gedachten, die zij zich van deze gevormd hebben.Vers 5
5. Want al de goden der volken zijn afgoden, zijn niets dan beelden der fantasie (Isaiah 41:24); maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt 1), daardoor is aanstonds bewezen, dat Hij de enige, ware God is (Isaiah 40:26; Isaiah 44:24).1) De dichter stelt hier den enigen en waarachtigen God tegenover de afgoden. De afgoden zijn niets, zij weten niets, zij kunnen niets. Maar de Heere, Israëls Verbonds-God heeft de hemelen gemaakt. En daarom vergezellen Hem majesteit en heerlijkheid, daarom worden Zijn sterkte en sieraad aanschouwd in Zijn heiligdom. Dat heiligdom was wel is waar nog te Jeruzalem, maar straks zal het overal zijn, waar Hij aangebeden wordt in geest en in waarheid, als ook uit de volken er velen, van allerlei natie, zullen komen, die Hem erkennen als den enigen en waarachtigen God.
Vers 5
5. Want al de goden der volken zijn afgoden, zijn niets dan beelden der fantasie (Isaiah 41:24); maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt 1), daardoor is aanstonds bewezen, dat Hij de enige, ware God is (Isaiah 40:26; Isaiah 44:24).1) De dichter stelt hier den enigen en waarachtigen God tegenover de afgoden. De afgoden zijn niets, zij weten niets, zij kunnen niets. Maar de Heere, Israëls Verbonds-God heeft de hemelen gemaakt. En daarom vergezellen Hem majesteit en heerlijkheid, daarom worden Zijn sterkte en sieraad aanschouwd in Zijn heiligdom. Dat heiligdom was wel is waar nog te Jeruzalem, maar straks zal het overal zijn, waar Hij aangebeden wordt in geest en in waarheid, als ook uit de volken er velen, van allerlei natie, zullen komen, die Hem erkennen als den enigen en waarachtigen God.
Vers 6
6. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, gaan Hem overal als boden voor, sterkte en sieraad zijn in Zijn heiligdom.In het tweede gedeelte van het Boek der profetie van Jesaja (Psalms 40:1-66) zien wij, dat de profeet Zijn standpunt niet in het tegenwoordige neemt, maar in enen ongeveer 176 jaren lateren tijd, als stond hij op de grenzen van den tijd, waarin Israël zijn straf zou ondergaan en van het nu naderend einde. Eveneens ziet ook de heilige zanger in den voor ons liggenden Psalm geheel af van de toestanden en omstandigheden van zijnen tijd, en hij leeft met zijne gedachten in die toekomst, die eerst na ongeveer 600 jaren werkelijk tegenwoordig zou zijn, als Paulus met de overige Apostelen van Jeruzalem af en tot aan Illyrië en nog verder naar het Westen en het Oosten alles met het Evangelie van Christus vervuld had (Romans 15:19). Tevens bevat de Psalm zoveel overeenkomst met het tweede deel van Jesaja, dat men wel kan zeggen, dat men hier in dit lied wedervindt, wat de koning der profeten door den Geest der profetie gezien heeft; de Psalm-poëzie is echter aan de profetie zo na verwant, dat de laatste soms werkelijk tot Psalm-poëzie wordt (Isaiah 12:4-Isaiah 12:6. Habakkuk 3:2), en deze daarentegen als ene lyrische beek voorkomt, welke uit de profetische bron ontspringt..
7.
II. Psalms 96:7-Psalms 96:13. In woorden, waarmee enen David de hemelse gemeente tot lof en tot aanbidding van God had aangedrongen, wordt hier de gemeente die uit alle volken der aarde op aarde verzameld is, tot gelijke werkzaamheid opgewekt; toch wordt haar tevens nog iets anders ten plicht gesteld, gelijk dit met haren aardsen toestand en hare bekering van oude, verkeerde wegen overeenkomt. Maar midden in den staat der Nieuw-Testamentische gemeente, waarmee hij zich in den geest verenigd heeft, verschijnt den heiligen zanger op eens het beeld der gemeente in hare volkomenheid, gelijk zij na het vervullen van alle raadsbesluiten Gods, ten tijde der wederoprichting aller dingen (Acts 3:21) zijn zal, en alsdan richt zich zijne oproeping, om verheugd te zijn en te jubelen, tot de gehele schepping, als die toch mede geroepen is, bij des Heeren komst tot volmaking van Zijn rijk, vrij te worden van den dienst van het vergankelijke tot de heerlijke vrijheid der kinderen Gods.
Vers 6
6. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, gaan Hem overal als boden voor, sterkte en sieraad zijn in Zijn heiligdom.In het tweede gedeelte van het Boek der profetie van Jesaja (Psalms 40:1-66) zien wij, dat de profeet Zijn standpunt niet in het tegenwoordige neemt, maar in enen ongeveer 176 jaren lateren tijd, als stond hij op de grenzen van den tijd, waarin Israël zijn straf zou ondergaan en van het nu naderend einde. Eveneens ziet ook de heilige zanger in den voor ons liggenden Psalm geheel af van de toestanden en omstandigheden van zijnen tijd, en hij leeft met zijne gedachten in die toekomst, die eerst na ongeveer 600 jaren werkelijk tegenwoordig zou zijn, als Paulus met de overige Apostelen van Jeruzalem af en tot aan Illyrië en nog verder naar het Westen en het Oosten alles met het Evangelie van Christus vervuld had (Romans 15:19). Tevens bevat de Psalm zoveel overeenkomst met het tweede deel van Jesaja, dat men wel kan zeggen, dat men hier in dit lied wedervindt, wat de koning der profeten door den Geest der profetie gezien heeft; de Psalm-poëzie is echter aan de profetie zo na verwant, dat de laatste soms werkelijk tot Psalm-poëzie wordt (Isaiah 12:4-Isaiah 12:6. Habakkuk 3:2), en deze daarentegen als ene lyrische beek voorkomt, welke uit de profetische bron ontspringt..
7.
II. Psalms 96:7-Psalms 96:13. In woorden, waarmee enen David de hemelse gemeente tot lof en tot aanbidding van God had aangedrongen, wordt hier de gemeente die uit alle volken der aarde op aarde verzameld is, tot gelijke werkzaamheid opgewekt; toch wordt haar tevens nog iets anders ten plicht gesteld, gelijk dit met haren aardsen toestand en hare bekering van oude, verkeerde wegen overeenkomt. Maar midden in den staat der Nieuw-Testamentische gemeente, waarmee hij zich in den geest verenigd heeft, verschijnt den heiligen zanger op eens het beeld der gemeente in hare volkomenheid, gelijk zij na het vervullen van alle raadsbesluiten Gods, ten tijde der wederoprichting aller dingen (Acts 3:21) zijn zal, en alsdan richt zich zijne oproeping, om verheugd te zijn en te jubelen, tot de gehele schepping, als die toch mede geroepen is, bij des Heeren komst tot volmaking van Zijn rijk, vrij te worden van den dienst van het vergankelijke tot de heerlijke vrijheid der kinderen Gods.
Vers 7
7. Geeft den HEERE, gij geslachten der volken! geeft den HEERE eer en sterkte, erkent en roemt Zijne heerlijkheid.Vers 7
7. Geeft den HEERE, gij geslachten der volken! geeft den HEERE eer en sterkte, erkent en roemt Zijne heerlijkheid.Vers 8
8. Geeft den HEERE de eer Zijns naams, de eer, die Zijnen naam toekomt, brengt offer, geschenken als gaven van hulde voor Hem, die uw koning is geworden (2 Samuel 8:2, 2 Samuel 8:6), en komt in Zijne voorhoven 1), de plaats der aanbidding voor Zijn volk, waar zich ook de stroom Zijner genade uit het heiligdom over hen uitstort (Psalms 65:5; Psalms 84:3).1) Hemel en aarde zullen eenmaal gelijkelijk vervuld worden met den lof des Heeren, de scheiding en het verschil tussen die beiden wordt opgeheven, want de Heere zal zonde en Satan te niet doen, en als Koning op aarde gelijk in den hemel heersen..
Vers 8
8. Geeft den HEERE de eer Zijns naams, de eer, die Zijnen naam toekomt, brengt offer, geschenken als gaven van hulde voor Hem, die uw koning is geworden (2 Samuel 8:2, 2 Samuel 8:6), en komt in Zijne voorhoven 1), de plaats der aanbidding voor Zijn volk, waar zich ook de stroom Zijner genade uit het heiligdom over hen uitstort (Psalms 65:5; Psalms 84:3).1) Hemel en aarde zullen eenmaal gelijkelijk vervuld worden met den lof des Heeren, de scheiding en het verschil tussen die beiden wordt opgeheven, want de Heere zal zonde en Satan te niet doen, en als Koning op aarde gelijk in den hemel heersen..
Vers 9
9. Aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms 1), schrikt voor Zijn aangezicht met ene heilige vrees, welke het gezicht Zijner heerlijkheid ook bij diegenen veroorzaakt, welke niet meer voor Zijnen toorn hebben te vrezen, gij ganse aarde 2)!1) In het Hebreeën vdq-trdhb hwhyl wwxtsh (His thachawoe la-Javeh behidrath-kadesch). Beter: Aanbidt den Heere in heilig gewaad, d.i. in het nieuwe kleed der gerechtigheid, in het sieraad, wat de Heere God den bedrukte van geest wil geven voor as, als het gewaad des lofs voor een bedrukten geest.
2) Deze verzen 7-9 zijn, met uitzondering der woorden: "brengt offers en komt in Zijne voorhoven," en: "schrikt voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" woordelijk ontleend aan Psalms 29:1-Psalms 29:2, met dit onderscheid, dat hier in plaats van "kinderen der machtigen," "geslachten der volken" staat. Deze overeenkomst is niet het gevolg van ene toevallige herinnering; zij geeft aan de verkondiging van de latere bekering aller heidenen een krachtigen grondslag. Hij, "dien de engelen daarboven met gezang loven," moet ook eens door het eenstemmig lofgezang van de bewoners der aarde geprezen worden. Wat God reeds nu in den hemel is, is volgens het: "gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde" ene voorzegging van datgene, wat eens op de aarde zal zijn. Het onderscheid van hemel en aarde kan slechts tijdelijk zijn; de openbaring van `s Heeren heiligen arm moet dat verschil op Zijnen tijd wegnemen..
Jesaja ziet de volken met de gaven, die zij vermaand worden in de voorhoven van Jehova mede te brengen (Psalms 60:1), ingaan. Het heilig tooisel, waarin zij den Heere moeten aanbidden, is gelijk aan het bruiloftskleed in de Nieuw-Testamentische gelijkenis, Matthew 22:11,.
Vers 9
9. Aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms 1), schrikt voor Zijn aangezicht met ene heilige vrees, welke het gezicht Zijner heerlijkheid ook bij diegenen veroorzaakt, welke niet meer voor Zijnen toorn hebben te vrezen, gij ganse aarde 2)!1) In het Hebreeën vdq-trdhb hwhyl wwxtsh (His thachawoe la-Javeh behidrath-kadesch). Beter: Aanbidt den Heere in heilig gewaad, d.i. in het nieuwe kleed der gerechtigheid, in het sieraad, wat de Heere God den bedrukte van geest wil geven voor as, als het gewaad des lofs voor een bedrukten geest.
2) Deze verzen 7-9 zijn, met uitzondering der woorden: "brengt offers en komt in Zijne voorhoven," en: "schrikt voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!" woordelijk ontleend aan Psalms 29:1-Psalms 29:2, met dit onderscheid, dat hier in plaats van "kinderen der machtigen," "geslachten der volken" staat. Deze overeenkomst is niet het gevolg van ene toevallige herinnering; zij geeft aan de verkondiging van de latere bekering aller heidenen een krachtigen grondslag. Hij, "dien de engelen daarboven met gezang loven," moet ook eens door het eenstemmig lofgezang van de bewoners der aarde geprezen worden. Wat God reeds nu in den hemel is, is volgens het: "gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde" ene voorzegging van datgene, wat eens op de aarde zal zijn. Het onderscheid van hemel en aarde kan slechts tijdelijk zijn; de openbaring van `s Heeren heiligen arm moet dat verschil op Zijnen tijd wegnemen..
Jesaja ziet de volken met de gaven, die zij vermaand worden in de voorhoven van Jehova mede te brengen (Psalms 60:1), ingaan. Het heilig tooisel, waarin zij den Heere moeten aanbidden, is gelijk aan het bruiloftskleed in de Nieuw-Testamentische gelijkenis, Matthew 22:11,.
Vers 10
10. Zegt onder de Heidenen: De HEERE regeert, dat Zijn rijk ook onder hen begonnen is, ook zal de aarde bevestigd worden, die door de menselijke zonden op hare fondamenten schudde, Zij zal niet bewogen worden; aan de genade en de regering van dezen Messias is het toe te schrijven, dat zij niet wordt verdelgd; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid (Psalms 93:1).Vers 10
10. Zegt onder de Heidenen: De HEERE regeert, dat Zijn rijk ook onder hen begonnen is, ook zal de aarde bevestigd worden, die door de menselijke zonden op hare fondamenten schudde, Zij zal niet bewogen worden; aan de genade en de regering van dezen Messias is het toe te schrijven, dat zij niet wordt verdelgd; Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid (Psalms 93:1).Vers 11
11. Dat de hemelen Zich verblijden, en de aarde zich verheuge, want ook zij ontvangt haar aandeel aan dezen tijd der heerlijkheid (Isaiah 44:23; Isaiah 49:13; Isaiah 55:12. Romeinen 8: '21), dat de zeein verheuging bruise met hare volheid, met alles wat daarin leeft en zich beweegt (Jeremiah 42:10).De beginletter van de eerste vier woorden van den grondtekst (Dat de hemelen zich verblijden en de aarde verheuge zich) geven den naam hwxy (Jehova) en evenzo de beginletters der volgende drie woorden (dat de zee bruise met hare volheid) den meer korten naam wxy (Jahoe)..
Vers 11
11. Dat de hemelen Zich verblijden, en de aarde zich verheuge, want ook zij ontvangt haar aandeel aan dezen tijd der heerlijkheid (Isaiah 44:23; Isaiah 49:13; Isaiah 55:12. Romeinen 8: '21), dat de zeein verheuging bruise met hare volheid, met alles wat daarin leeft en zich beweegt (Jeremiah 42:10).De beginletter van de eerste vier woorden van den grondtekst (Dat de hemelen zich verblijden en de aarde verheuge zich) geven den naam hwxy (Jehova) en evenzo de beginletters der volgende drie woorden (dat de zee bruise met hare volheid) den meer korten naam wxy (Jahoe)..
Vers 12
12. Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is; met al het vee, dat dan al de bomen des wouds juichen (Isaiah 35:1).De aarde, vruchtbaar gemaakt door hemelsen invloed, openbaart de werken der genade aan mensen hier beneden; het veld met zijne menigvuldige voortbrengsels ontwikkelt een zinnebeeld van de vruchten, die door het zaad des woords in de Kerk zijn voortgebracht; de bomen van het woud vertegenwoordigen de bomen der gerechtigheid, die door den Heere geplant zijn (Isaiah 61:3). Deze allen worden door den profeet opgewekt, om zich te verheugen, al dankende den Schepper en Verlosser der wereld..
Vers 12
12. Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is; met al het vee, dat dan al de bomen des wouds juichen (Isaiah 35:1).De aarde, vruchtbaar gemaakt door hemelsen invloed, openbaart de werken der genade aan mensen hier beneden; het veld met zijne menigvuldige voortbrengsels ontwikkelt een zinnebeeld van de vruchten, die door het zaad des woords in de Kerk zijn voortgebracht; de bomen van het woud vertegenwoordigen de bomen der gerechtigheid, die door den Heere geplant zijn (Isaiah 61:3). Deze allen worden door den profeet opgewekt, om zich te verheugen, al dankende den Schepper en Verlosser der wereld..
Vers 13
13. Dat zij allen zich verheugen voor het Aangezicht des HEEREN: want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten a), Hij zal, nadat Hij het vonnis over de goddelozen volvoerd heeft, de wereld richten met gerechtigheid (Psalms 9:9) der genade, en de volken met Zijne waarheid, Zijne trouw in `t vervullen Zijner beloften. a) Psalms 98:9; Psalms 96:10. Revelation 9:11.Er waait een frisse heldere geest van vreugde, een waar advents jubelen door dit slot van den Psalm, en dat schijnt bij den eersten oogopslag weinig overeen te stemmen met het komen van den Heere als Rechter; te minder daar de Heere des Nieuwen Testaments zelf, als Hij Zijne toekomst voorspelt geheel andere en wel ontzettende voorvallen in de natuur als voortekenen noemt (Matthew 24:29. Luke 21:25). Daar een middernacht van angsten, oorlogen en geboorte-weeën-hier een middaglicht van vreugde en genot! De eenvoudige gelijkenis des Heeren (John 16:21) van het dubbele gevoel ener barende vrouw lost het raadsel op en is voor elk doorbreken in hart, huis, en rijk ene door Gods vinger geschrevene profetie; v r en in de geboorte smartvolle weeën-na de geboorte ene z zoete moedervreugde, dat deze allen angst wegneemt! Nu is de natuur het klankbord van het geestelijk leven, dat mede- en naklinkt in alle tonen van angst en klacht, zowel als van vrede en vreugde, welke daarin levendig worden; evenals de natuur den om der zonde wil ingedrongen vloek deelt, die in den dienst der ijdelheid, in dood en ondergang is ingedrongen, zo zal zij ook haar aandeel hebben aan de openbaring der kinderen Gods, waarop zij wacht, en aan hun heerlijke vrijheid..
Welk een schone en rijke profetie van het Evangelie des Koninkrijks houdt dan deze Psalm in; welk een bron van troost en bemoediging voor de gemeente des, O.T. onder hare verdrukking, hoe kon zij zich er aan verkwikken en hare hope sterken. Wij zeggen hiermede niet, dat de gelovigen des O.V. deze dagen zo klaar hebben ingezien, als zij dit voor ons zijn, die onder het vervulde Evangelie leven; maar zeker hebben zij bij de verlichting des Geestes er zo veel troost en sterkte uit geput, als zij naar de wijsheid der bedeling Gods nodig hadden..
Vers 13
13. Dat zij allen zich verheugen voor het Aangezicht des HEEREN: want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten a), Hij zal, nadat Hij het vonnis over de goddelozen volvoerd heeft, de wereld richten met gerechtigheid (Psalms 9:9) der genade, en de volken met Zijne waarheid, Zijne trouw in `t vervullen Zijner beloften. a) Psalms 98:9; Psalms 96:10. Revelation 9:11.Er waait een frisse heldere geest van vreugde, een waar advents jubelen door dit slot van den Psalm, en dat schijnt bij den eersten oogopslag weinig overeen te stemmen met het komen van den Heere als Rechter; te minder daar de Heere des Nieuwen Testaments zelf, als Hij Zijne toekomst voorspelt geheel andere en wel ontzettende voorvallen in de natuur als voortekenen noemt (Matthew 24:29. Luke 21:25). Daar een middernacht van angsten, oorlogen en geboorte-weeën-hier een middaglicht van vreugde en genot! De eenvoudige gelijkenis des Heeren (John 16:21) van het dubbele gevoel ener barende vrouw lost het raadsel op en is voor elk doorbreken in hart, huis, en rijk ene door Gods vinger geschrevene profetie; v r en in de geboorte smartvolle weeën-na de geboorte ene z zoete moedervreugde, dat deze allen angst wegneemt! Nu is de natuur het klankbord van het geestelijk leven, dat mede- en naklinkt in alle tonen van angst en klacht, zowel als van vrede en vreugde, welke daarin levendig worden; evenals de natuur den om der zonde wil ingedrongen vloek deelt, die in den dienst der ijdelheid, in dood en ondergang is ingedrongen, zo zal zij ook haar aandeel hebben aan de openbaring der kinderen Gods, waarop zij wacht, en aan hun heerlijke vrijheid..
Welk een schone en rijke profetie van het Evangelie des Koninkrijks houdt dan deze Psalm in; welk een bron van troost en bemoediging voor de gemeente des, O.T. onder hare verdrukking, hoe kon zij zich er aan verkwikken en hare hope sterken. Wij zeggen hiermede niet, dat de gelovigen des O.V. deze dagen zo klaar hebben ingezien, als zij dit voor ons zijn, die onder het vervulde Evangelie leven; maar zeker hebben zij bij de verlichting des Geestes er zo veel troost en sterkte uit geput, als zij naar de wijsheid der bedeling Gods nodig hadden..