Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 96". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-96.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 96". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 96Deze psalm is een gedeelte van die, welke gegeven werd in de hand van Asaf en Zijn broederen, 1 Chronicles 16:7, waaruit blijkt dat David er de schrijver van was, en dat hij betrekking heeft op het opbrengen van de ark naar de stad Davids. Of die lange psalm eerst gedicht werd, en er deze later aan werd ontleend, of dat deze het eerst geschreven werd en de andere later naar aanleiding ervan werd samengesteld is niet zeker, dit is echter zeker, dat hij, hoewel hij bij de overbrenging van de ark gezongen werd, toch verder ziet naar het koninkrijk van Christus, en bedoeld is om de heerlijkheid van dat koninkrijk te bezingen, inzonderheid de toetreding van de heidenen er toe. Hier is:
I. Een roeping, gericht tot alle volken om God te loven, Hem te aanbidden en Hem eer te geven als een groot en heerlijk God, Psalms 96:1.
II. Kennis gegeven aan alle volken van Gods algemene regering en oordeel, dat de stof moet wezen van algemene blijdschap, Psalms 96:10 Bij het zingen van deze psalm moet ons hart vervuld wezen van grote en hoge gedachten van de heerlijkheid Gods en de genade des Evangelies, en van algehele instemming met Christus' soevereine heerschappij, en van voldoening in de verwachting van het toekomend oordeel.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 96Deze psalm is een gedeelte van die, welke gegeven werd in de hand van Asaf en Zijn broederen, 1 Chronicles 16:7, waaruit blijkt dat David er de schrijver van was, en dat hij betrekking heeft op het opbrengen van de ark naar de stad Davids. Of die lange psalm eerst gedicht werd, en er deze later aan werd ontleend, of dat deze het eerst geschreven werd en de andere later naar aanleiding ervan werd samengesteld is niet zeker, dit is echter zeker, dat hij, hoewel hij bij de overbrenging van de ark gezongen werd, toch verder ziet naar het koninkrijk van Christus, en bedoeld is om de heerlijkheid van dat koninkrijk te bezingen, inzonderheid de toetreding van de heidenen er toe. Hier is:
I. Een roeping, gericht tot alle volken om God te loven, Hem te aanbidden en Hem eer te geven als een groot en heerlijk God, Psalms 96:1.
II. Kennis gegeven aan alle volken van Gods algemene regering en oordeel, dat de stof moet wezen van algemene blijdschap, Psalms 96:10 Bij het zingen van deze psalm moet ons hart vervuld wezen van grote en hoge gedachten van de heerlijkheid Gods en de genade des Evangelies, en van algehele instemming met Christus' soevereine heerschappij, en van voldoening in de verwachting van het toekomend oordeel.
Verzen 1-9
Psalm 96:1-9Deze verzen zullen het best verklaard worden door vrome genegenheden, die in onze ziel voor God werken, met diepe eerbied voor Zijn majesteit en alles-overtreffende uitnemendheid. De oproep, die hier tot ons komt om God te loven, is zeer levendig, de uitdrukkingen zijn verheven en worden herhaald, en behoren in een dankbaar hart weerklank te vinden. Er wordt hier van ons geëist God te eren:
I. Met liederen, Psalms 96:1, Psalms 96:2. Drie maal worden wij opgeroepen om de Heere te zingen, zingt de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest, zoals het in de beginne was, toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen, zo is het nu in de strijdende kerk, en zo zal het altijd zijn in de triomferende kerk. Wij hebben reden om het dikwijls te doen, en wij hebben het nodig om er dikwijls aan herinnerd te worden, en er toe te worden opgewekt. Zingt de Heere, dat is: Looft Zijn naam, spreekt goed van Hem, opdat gij er anderen toe brengt om goed van Hem te denken.
1. Zingt een nieuw lied, een voortreffelijk lied, het voortbrengsel van nieuwe genegenheden, in het kleed van nieuwe uitdrukkingen. Wij spreken met minachting van een oud in de zin van een afgezaagd lied, maar het nieuwe van een lied is er een aanbeveling voor, want dan verwachten wij iets verrassends, iets treffends. Een nieuw lied is een lied voor nieuwe gunstbewijzen, voor de goedertierenheden, die elke morgen nieuw zijn. Een nieuw lied is een Nieuwtestamentisch lied, een loflied voor het nieuwe verbond en de kostelijke voorrechten van dat verbond. Een nieuw lied is een lied, dat altijd nieuw zal blijven, nooit oud zal worden en verdwijnen, het is een eeuwig lied, dat nooit verouderd zal zijn.
2. Laat geheel de aarde dit lied zingen, niet alleen de Joden, aan wie tot nu toe de dienst van God was toegewezen, die geen lied des Heeren konden zingen in (het niet wilden zingen voor) een vreemd land, maar laat de gehele aarde allen die van de aarde gekocht zijn, dit lied leren en het zingen, Revelation 1:1-4:3. Dit is een profetie van de roeping van de heidenen, aan allen op aarde zal dit nieuwe lied in de mond worden gegeven, zij zullen beide reden en roeping hebben om het te zingen.
3. Laat het onderwerp van dit lied Zijn heil zijn, de grote verlossing, die door de Heere Jezus gewerkt moest worden, die moet verkondigd worden als de oorzaak van deze blijdschap en lof.
4. Laat deze liederen voortdurend worden gezongen, niet alleen op de tijden, bestemd voor de plechtige feesten, maar van dag tot dag, het is een onderwerp, dat nooit uitgeput kan raken. Laat de dag aan de dag deze spraak overvloedig uitstorten, opdat wij onder de invloed van Evangelische Godsverering het voorbeeld van een Evangelische wandel mogen geven.
II. Door prediking, Psalms 96:3. Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.
1. Van het heil, de verlossing door Christus wordt hier gesproken als van een wonderwerk, waarin de heerlijkheid Gods schittert met heldere glans- door die eer te vertellen verkondigen wij Gods heerlijkheid, zoals zij schittert in het aangezicht van Jezus Christus. 2. Dit heil was in Oud-Testamentische tijden zoals thans de gelukzaligheid van de hemel, een heerlijkheid, die geopenbaard moest worden, maar in de volheid des tijds werd datgene ten volle geopenbaard, zelfs aan kinderkens, hetwelk koningen en profeten begeerd hebben te zien, maar niet gezien hebben.
3. Wat toen geopenbaard was, werd alleen onder de Joden verteld, maar nu wordt het verteld onder de heidenen, onder alle volken, de volken, die lang in duisternis hebben gezeten zien nu dit grote licht. De opdracht aan de apostelen om het Evangelie te prediken aan alle creaturen is hier een afschrift van: Vertelt onder de heidenen Zijn eer
III. Met erediensten en aanbidding, Psalms 96:7. Hoewel in allen volke zij, die God vreesden en gerechtigheid werkten, Hem aangenaam waren, waren toch totnutoe de verordineerde inzettingen alleen aan de joden bekend gemaakt, maar in Evangelietijden zullen de geslachten van de volken uitgenodigd worden en toegelaten tot de dienst van God, en even welkom wezen als de Joden. Het voorhof van de heidenen zal niet langer een buitenste voorhof zijn, maar in gemeenschap wezen met het voorhof van Israël. De gehele aarde wordt hier opgeroepen om voor het aangezicht des Heeren te vrezen, Hem te aanbidden naar de door Hem verordineerde wijze. "Aan alle plaats zal Zijn naam reukwerk toegebracht worden," Malachi 1:11, Zacheria 14, 17, Isaiah 66:23. Dit sprak nu wel van vernedering voor de Joden, maar het opende het vooruitzicht op hetgeen zeer tot eer van God zou strekken en tot geluk van de mensheid.
Let er nu op hoe de handelingen van de Godsvrucht hier beschreven worden.
1. Wij moeten de Heere geven. Niet alsof Gods iets nodig had, of iets van ons of van enig schepsel zou of kon ontvangen, wat niet reeds het Zijne was, nog veel minder er door bevoordeeld kon worden, maar wij moeten in onze aanbidding en dienst Hem wedergeven wat wij van Hem hebben ontvangen, en het vrijwillig doen, als hetgeen wij geven, want God heeft de blijmoedige gever lief. Het is een schuld, een rente, een schatting, het is hetgeen betaald moet worden, en zo het niet betaald wordt, toch ingevorderd zal worden, maar als het uit heilige liefde voorkomt, behaagt het God om het als een gave van ons aan te nemen.
2. Wij moeten God erkennen als de soevereine Heere, en Hem dienovereenkomstig hulde brengen, Psalms 96:7. Geeft de Heere ere en sterkte, ere en heerschappij zoals sommigen het lezen. Als Koning is Hij bekleed met het gewaad van de heerlijkheid en omgord met de gordel van de macht, en die beide moeten wij Hem toekennen. Uw is het koninkrijk, en daarom is Uwe de kracht en de heerlijkheid. Geeft de eer aan God, neemt haar niet voor uzelf, en geeft haar ook aan geen schepsel.
3. Wij moeten de Heere de eer geven Zijns naams, dat is van de openbaring, die het Hem behaagd heeft van zichzelf te doen aan de kinderen van de mensen. In al de daden en handelingen van de Godsverering is dit het, dat wij op het oog moeten hebben: God te eren, Hem iets van de eerbied te betonen, die wij Hem verschuldigd zijn, als het beste van alle wezens en als de bron van ons bestaan.
4. Wij moeten offer brengen in Zijn voorhoven. In de eerste plaats moeten wij onszelf brengen, "de offerande van de heidenen," Romans 15:16. Wij moeten altijd een offerande des lofs opofferen, Hebrews 13:15, moeten dikwijls in de openbare Godsverering voor Gods aangezicht verschijnen, en nooit ledig tot Hem komen.
5. Wij moeten Hem aanbidden in de schoonheid van de heiligheid, Psalms 96:9, in de plechtige vergadering, waar de Goddelijke inzettingen worden waargenomen, waarvan de schoonheid haar heiligheid is, dat is: haar overeenstemming met de regel, wij moeten Hem aanbidden met een heilig hart, geheiligd door Gods genade, toegewijd aan de eer van God, gereinigd van de besmetting van de zonde.
6. Wij moeten vrezen voor Zijn aangezicht, al de handelingen van de aanbidding moeten verricht worden uit het beginsel van de vreze Gods, met heilig ontzag en eerbied.
Temidden van al die oproepen om God te loven en Hem de eer te geven van Zijn naam worden hier heerlijke dingen van Hem gezegd beide als beweegredenen om te loven en als stof biedende voor Zijn lof.
De Heere is groot, en daarom zeer te prijzen, Psalms 96:4, en te vrezen, groot en heerlijk voor Zijn dienaren, groot en vreeslijk voor Zijn tegenstanders. Zelfs het nieuwe lied maakt God bekend als groot zowel als goed want Zijn goedheid is Zijn heerlijkheid, en als het eeuwig Evangelie gepredikt wordt, dan is het dit: "Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid," Revelation 14:6, Revelation 14:7.
A. Hij is groot in Zijn heerschappij over allen, die voorwenden goden te zijn. Niemand durft met Hem wedijveren. Hij is vreeslijk boven alle goden, alle vorsten, die dikwijls na hun dood tot goden verheven werden, en zelfs bij hun leven als halfgoden vereerd werden, of liever, alle afgoden, de goden van de volken, Psalms 96:5. De gehele aarde opgeroepen zijnde, om het nieuwe lied te zingen, moeten zij er van overtuigd zijn, dat de Heere Jehovah, tot wiens eer zij het moeten zingen, de enig levende en ware God is, oneindig ver boven alle mededingers, Hij is groot, en zij zijn klein, Hij is alles, en zij zijn niets, dat is de betekenis van het woord, dat voor afgoden gebruikt is, want wij weten, dat "een afgod niets is in de wereld," 1 Corinthiers 8:4.
B. Hij is groot in Zijn recht, zelfs ten opzichte van het edelste deel van de schepping, want het is Zijn eigen werk en ontleent aan Hem zijn bestaan. De Heere heeft de hemelen gemaakt, en al hun heir, zij zijn het werk van Zijn vingeren, Psalms 8:4, zo keurig, zo kunstig zijn zij gemaakt. De goden van de volken waren allen gemaakte goden, de schepselen van der mensen verbeelding, maar onze God is de Schepper van de zijnen, de maan en de sterren, die lichten des hemels, die zij zich verbeeldden goden te zijn en die zij als zodanig aanbeden.
C. Hij is groot in de openbaring van Zijn heerlijkheid, beide in de boven- en in de benedenwereld, onder Zijn engelen in de hemel, en onder Zijn heiligen op aarde, Psalms 96:6. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, in Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid hierboven waar de engelen hun aangezicht bedekken, niet instaat zijnde om de verblindende glans van Zijn heerlijkheid te verduren. Sterkte en schoonheid zijn in Zijn heiligdom, beide in Zijn heiligdom hierboven en hierbeneden. In God is alles wat ontzaglijk is, en toch alles wat lieflijk is. Als wij tot Hem gaan in Zijn heiligdom, zullen wij Zijn schoonheid aanschouwen want God is liefde, en Zijn sterkte ervaren, want Hij is onze rotssteen. Laat ons dan uitgaan in Zijn kracht en ons verlustigen in Zijn schoonheid.
Verzen 1-9
Psalm 96:1-9Deze verzen zullen het best verklaard worden door vrome genegenheden, die in onze ziel voor God werken, met diepe eerbied voor Zijn majesteit en alles-overtreffende uitnemendheid. De oproep, die hier tot ons komt om God te loven, is zeer levendig, de uitdrukkingen zijn verheven en worden herhaald, en behoren in een dankbaar hart weerklank te vinden. Er wordt hier van ons geëist God te eren:
I. Met liederen, Psalms 96:1, Psalms 96:2. Drie maal worden wij opgeroepen om de Heere te zingen, zingt de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest, zoals het in de beginne was, toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen, zo is het nu in de strijdende kerk, en zo zal het altijd zijn in de triomferende kerk. Wij hebben reden om het dikwijls te doen, en wij hebben het nodig om er dikwijls aan herinnerd te worden, en er toe te worden opgewekt. Zingt de Heere, dat is: Looft Zijn naam, spreekt goed van Hem, opdat gij er anderen toe brengt om goed van Hem te denken.
1. Zingt een nieuw lied, een voortreffelijk lied, het voortbrengsel van nieuwe genegenheden, in het kleed van nieuwe uitdrukkingen. Wij spreken met minachting van een oud in de zin van een afgezaagd lied, maar het nieuwe van een lied is er een aanbeveling voor, want dan verwachten wij iets verrassends, iets treffends. Een nieuw lied is een lied voor nieuwe gunstbewijzen, voor de goedertierenheden, die elke morgen nieuw zijn. Een nieuw lied is een Nieuwtestamentisch lied, een loflied voor het nieuwe verbond en de kostelijke voorrechten van dat verbond. Een nieuw lied is een lied, dat altijd nieuw zal blijven, nooit oud zal worden en verdwijnen, het is een eeuwig lied, dat nooit verouderd zal zijn.
2. Laat geheel de aarde dit lied zingen, niet alleen de Joden, aan wie tot nu toe de dienst van God was toegewezen, die geen lied des Heeren konden zingen in (het niet wilden zingen voor) een vreemd land, maar laat de gehele aarde allen die van de aarde gekocht zijn, dit lied leren en het zingen, Revelation 1:1-4:3. Dit is een profetie van de roeping van de heidenen, aan allen op aarde zal dit nieuwe lied in de mond worden gegeven, zij zullen beide reden en roeping hebben om het te zingen.
3. Laat het onderwerp van dit lied Zijn heil zijn, de grote verlossing, die door de Heere Jezus gewerkt moest worden, die moet verkondigd worden als de oorzaak van deze blijdschap en lof.
4. Laat deze liederen voortdurend worden gezongen, niet alleen op de tijden, bestemd voor de plechtige feesten, maar van dag tot dag, het is een onderwerp, dat nooit uitgeput kan raken. Laat de dag aan de dag deze spraak overvloedig uitstorten, opdat wij onder de invloed van Evangelische Godsverering het voorbeeld van een Evangelische wandel mogen geven.
II. Door prediking, Psalms 96:3. Vertelt onder de heidenen Zijn eer, onder alle volken Zijn wonderen.
1. Van het heil, de verlossing door Christus wordt hier gesproken als van een wonderwerk, waarin de heerlijkheid Gods schittert met heldere glans- door die eer te vertellen verkondigen wij Gods heerlijkheid, zoals zij schittert in het aangezicht van Jezus Christus. 2. Dit heil was in Oud-Testamentische tijden zoals thans de gelukzaligheid van de hemel, een heerlijkheid, die geopenbaard moest worden, maar in de volheid des tijds werd datgene ten volle geopenbaard, zelfs aan kinderkens, hetwelk koningen en profeten begeerd hebben te zien, maar niet gezien hebben.
3. Wat toen geopenbaard was, werd alleen onder de Joden verteld, maar nu wordt het verteld onder de heidenen, onder alle volken, de volken, die lang in duisternis hebben gezeten zien nu dit grote licht. De opdracht aan de apostelen om het Evangelie te prediken aan alle creaturen is hier een afschrift van: Vertelt onder de heidenen Zijn eer
III. Met erediensten en aanbidding, Psalms 96:7. Hoewel in allen volke zij, die God vreesden en gerechtigheid werkten, Hem aangenaam waren, waren toch totnutoe de verordineerde inzettingen alleen aan de joden bekend gemaakt, maar in Evangelietijden zullen de geslachten van de volken uitgenodigd worden en toegelaten tot de dienst van God, en even welkom wezen als de Joden. Het voorhof van de heidenen zal niet langer een buitenste voorhof zijn, maar in gemeenschap wezen met het voorhof van Israël. De gehele aarde wordt hier opgeroepen om voor het aangezicht des Heeren te vrezen, Hem te aanbidden naar de door Hem verordineerde wijze. "Aan alle plaats zal Zijn naam reukwerk toegebracht worden," Malachi 1:11, Zacheria 14, 17, Isaiah 66:23. Dit sprak nu wel van vernedering voor de Joden, maar het opende het vooruitzicht op hetgeen zeer tot eer van God zou strekken en tot geluk van de mensheid.
Let er nu op hoe de handelingen van de Godsvrucht hier beschreven worden.
1. Wij moeten de Heere geven. Niet alsof Gods iets nodig had, of iets van ons of van enig schepsel zou of kon ontvangen, wat niet reeds het Zijne was, nog veel minder er door bevoordeeld kon worden, maar wij moeten in onze aanbidding en dienst Hem wedergeven wat wij van Hem hebben ontvangen, en het vrijwillig doen, als hetgeen wij geven, want God heeft de blijmoedige gever lief. Het is een schuld, een rente, een schatting, het is hetgeen betaald moet worden, en zo het niet betaald wordt, toch ingevorderd zal worden, maar als het uit heilige liefde voorkomt, behaagt het God om het als een gave van ons aan te nemen.
2. Wij moeten God erkennen als de soevereine Heere, en Hem dienovereenkomstig hulde brengen, Psalms 96:7. Geeft de Heere ere en sterkte, ere en heerschappij zoals sommigen het lezen. Als Koning is Hij bekleed met het gewaad van de heerlijkheid en omgord met de gordel van de macht, en die beide moeten wij Hem toekennen. Uw is het koninkrijk, en daarom is Uwe de kracht en de heerlijkheid. Geeft de eer aan God, neemt haar niet voor uzelf, en geeft haar ook aan geen schepsel.
3. Wij moeten de Heere de eer geven Zijns naams, dat is van de openbaring, die het Hem behaagd heeft van zichzelf te doen aan de kinderen van de mensen. In al de daden en handelingen van de Godsverering is dit het, dat wij op het oog moeten hebben: God te eren, Hem iets van de eerbied te betonen, die wij Hem verschuldigd zijn, als het beste van alle wezens en als de bron van ons bestaan.
4. Wij moeten offer brengen in Zijn voorhoven. In de eerste plaats moeten wij onszelf brengen, "de offerande van de heidenen," Romans 15:16. Wij moeten altijd een offerande des lofs opofferen, Hebrews 13:15, moeten dikwijls in de openbare Godsverering voor Gods aangezicht verschijnen, en nooit ledig tot Hem komen.
5. Wij moeten Hem aanbidden in de schoonheid van de heiligheid, Psalms 96:9, in de plechtige vergadering, waar de Goddelijke inzettingen worden waargenomen, waarvan de schoonheid haar heiligheid is, dat is: haar overeenstemming met de regel, wij moeten Hem aanbidden met een heilig hart, geheiligd door Gods genade, toegewijd aan de eer van God, gereinigd van de besmetting van de zonde.
6. Wij moeten vrezen voor Zijn aangezicht, al de handelingen van de aanbidding moeten verricht worden uit het beginsel van de vreze Gods, met heilig ontzag en eerbied.
Temidden van al die oproepen om God te loven en Hem de eer te geven van Zijn naam worden hier heerlijke dingen van Hem gezegd beide als beweegredenen om te loven en als stof biedende voor Zijn lof.
De Heere is groot, en daarom zeer te prijzen, Psalms 96:4, en te vrezen, groot en heerlijk voor Zijn dienaren, groot en vreeslijk voor Zijn tegenstanders. Zelfs het nieuwe lied maakt God bekend als groot zowel als goed want Zijn goedheid is Zijn heerlijkheid, en als het eeuwig Evangelie gepredikt wordt, dan is het dit: "Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid," Revelation 14:6, Revelation 14:7.
A. Hij is groot in Zijn heerschappij over allen, die voorwenden goden te zijn. Niemand durft met Hem wedijveren. Hij is vreeslijk boven alle goden, alle vorsten, die dikwijls na hun dood tot goden verheven werden, en zelfs bij hun leven als halfgoden vereerd werden, of liever, alle afgoden, de goden van de volken, Psalms 96:5. De gehele aarde opgeroepen zijnde, om het nieuwe lied te zingen, moeten zij er van overtuigd zijn, dat de Heere Jehovah, tot wiens eer zij het moeten zingen, de enig levende en ware God is, oneindig ver boven alle mededingers, Hij is groot, en zij zijn klein, Hij is alles, en zij zijn niets, dat is de betekenis van het woord, dat voor afgoden gebruikt is, want wij weten, dat "een afgod niets is in de wereld," 1 Corinthiers 8:4.
B. Hij is groot in Zijn recht, zelfs ten opzichte van het edelste deel van de schepping, want het is Zijn eigen werk en ontleent aan Hem zijn bestaan. De Heere heeft de hemelen gemaakt, en al hun heir, zij zijn het werk van Zijn vingeren, Psalms 8:4, zo keurig, zo kunstig zijn zij gemaakt. De goden van de volken waren allen gemaakte goden, de schepselen van der mensen verbeelding, maar onze God is de Schepper van de zijnen, de maan en de sterren, die lichten des hemels, die zij zich verbeeldden goden te zijn en die zij als zodanig aanbeden.
C. Hij is groot in de openbaring van Zijn heerlijkheid, beide in de boven- en in de benedenwereld, onder Zijn engelen in de hemel, en onder Zijn heiligen op aarde, Psalms 96:6. Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, in Zijn onmiddellijke tegenwoordigheid hierboven waar de engelen hun aangezicht bedekken, niet instaat zijnde om de verblindende glans van Zijn heerlijkheid te verduren. Sterkte en schoonheid zijn in Zijn heiligdom, beide in Zijn heiligdom hierboven en hierbeneden. In God is alles wat ontzaglijk is, en toch alles wat lieflijk is. Als wij tot Hem gaan in Zijn heiligdom, zullen wij Zijn schoonheid aanschouwen want God is liefde, en Zijn sterkte ervaren, want Hij is onze rotssteen. Laat ons dan uitgaan in Zijn kracht en ons verlustigen in Zijn schoonheid.
Verzen 10-13
Psalm 96:10-13Hier hebben wij instructies, gegeven aan hen, die het Evangelie moesten prediken aan de volken, ten opzichte van wat zij moeten prediken, of aan hen, die zelf het Evangelie hadden ontvangen, ten opzichte van hetgeen zij er aan hun naburen van moesten zeggen, wat ze moesten zeggen onder de heidenen, en het is een treffende profetie van de oprichting van Christus' koninkrijk op de puinhopen van het rijk des duivels, dat terstond na Zijn hemelvaart aanving, en waarmee voortgegaan zal worden totdat de verborgenheid Gods vervuld zal worden.
1. Laat gezegd worden dat de Heere regeert de Heere Christus regeert, die koning, die God over Zijn heilige berg Zion gesteld heeft. Zie, hoe dit eerst onder de heidenen gezegd werd door Petrus, Acts 10:42. Sommigen van de ouden hebben hier een verklaring aan toegevoegd, die langzamerhand in de tekst zelf ingeslopen is: "de Heere regeert van de boom" aldus wordt het aangehaald door Justinus Martyr, Augustinus en anderen, bedoelende het kruis, toen dit opschrift boven Zijn hoofd geschreven werd: "de koning van de joden." Het was omdat Hij gehoorzaam is geworden tot de dood, ja de dood des kruises, dat God Hem verhoogd heeft en Hem een naam heeft gegeven boven alle naam, een troon, hoger dan iedere andere troon. Sommigen van de heidenen zijn bijtijds gekomen om te vragen naar Hem, die de geboren koning van de Joden is, Matthew 2:2. Laat hen dan nu weten dat Hij gekomen is, en dat Zijn koninkrijk is opgericht.
2. Laat gezegd worden dat Christus regering de gelukkige bevestiging is van de wereld, ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden. De natuurlijke wereld zal bevestigd worden, het bestaan van de wereld en haar vastheid zijn te danken aan het middelaarschap van Christus. De zonde had er een schok aan gegeven, en nog bedreigt zij haar, maar Christus als Verlosser, ondersteunt alle dingen en houdt de loop van de natuur in stand. De wereld van het mensdom zal bevestigd worden, zal bewaard, in stand worden gehouden, totdat allen die van de verkiezing van de genade zijn, ingebracht zijn, hoewel het een schuldige, tergende wereld is. De Christelijke godsdienst, zover hij omhelsd en aangenomen is, zal staten en koninkrijken bevestigen en goede orde bewaren onder de mensen. De kerk in de wereld zal bevestigd worden aldus sommigen zodat zij niet bewogen kan worden, want zij is op een rots gebouwd, en de poorten van de hel zullen tegen haar niet overmogen, het is een koninkrijk, dat niet kan wankelen.
3. Laat hun gezegd worden dat Christus regering onbetwistbaar rechtvaardig en billijk zal zijn: Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid, Psalms 96:10, Hij zal de wereld richten met gerechtigheid en de volken met Zijn waarheid, Psalms 96:13. Richten is hier genomen voor regeren, en hoewel dit uitgestrekt kan worden tot het algemene oordeel van de wereld ten laatsten dage dat rechtvaardig zal zijn, Acts 17:31, heeft het toch meer onmiddellijk betrekking op Christus eerste komst, en de oprichting van Zijn koninkrijk in de wereld door het Evangelie. Hij zelf zegt: "Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen," John 9:39, John 12:31, en verklaart dat Hem "al het oordeel is gegeven," John 5:22, John 5:27. Zijn regeren en richten met gerechtigheid en waarheid betekenen:
a. Dat al de wetten en verordeningen van Zijn koninkrijk in overeenstemming zullen wezen met de regelen en beginselen van de eeuwige waarheid en billijkheid, dat is: met de rechtheid en reinheid van de Goddelijke aard en wil. b. Dat geheel het bestuur van Zijn regering rechtvaardig en getrouw zal wezen, overeenkomstig hetgeen Hij gezegd heeft.
c. Dat Hij in het hart en het geweten van de mensen zal heersen door de gebiedende kracht van de waarheid en de Geest van de gerechtigheid en heiligmaking. Toen Pilatus aan onze Heiland vroeg: Zijt Gij een koning? antwoordde Hij: "Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik van de waarheid getuigenis geven zou", John 18:37, want Hij regeert door waarheid, gebiedt over der mensen wil door hun oordeel naar waarheid voor te lichten.
4. Laat hun gezegd worden dat Zijn komst nadert, dat deze koning, deze rechter voor de deur staat, want Hij komt, want Hij komt. Henoch, de zevende van Adam, zei het: "Ziet de Heere komt," Judas: 14. Tussen dat tijdstip en Zijn eerste komst zijn vele eeuwen verlopen, en toch is Hij op de bestemde tijd gekomen, en even vast en zeker zal Zijn wederkomst zijn, hoewel het nu al lang geleden is sedert er gezegd is: "Ziet, Hij komt met de wolken," Revelation 1:1, 7, en Hij nog niet gekomen is. Zie 2 Petrus : 3:4, en verv.
5. Laat hen geroepen worden om zich te verblijden in de eer, die op de Messias gelegd is, en dit grote pand, dat aan Zijn hand is toevertrouwd, Psalms 96:11, Psalms 96:12. Dat de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen. De taal is hier dichterlijk. De bedoeling is:
a. Dat de dagen van de Messias blijde dagen zullen zijn, en zover er aan Zijn regering en genade onderworpenheid is blijdschap zullen medebrengen. Wij hebben reden om aan die plaats, die ziel, geluk te wensen, waarin Christus toegelaten is. Zie hiervan een voorbeeld in Acts 8:1. Toen Samaria het Evangelie ontving, was er grote blijdschap in die stad, en toen de kamerling gedoopt was, reisde hij zijn weg met blijdschap Psalms 96:39.. Dat het ieders plicht is om Christus en Zijn koninkrijk welkom te heten, want hoewel zij komen overwinnende en opdat zij overwonnen, komen zij toch vreedzaam. Hosanna, gezegend is Hij, die komt, en wederom: Hosanna, gezegend zij het koninkrijk van onze vader David, Mark 11:9. Laat niet alleen de dochter Zions zich verheugen, dat haar Koning komt, Zacheria 9:9, maar laat allen zich verheugen.
c. Dat geheel de schepping reden zal hebben om zich te verblijden over de oprichting van Christus koninkrijk, zelfs de zee en het veld, want gelijk door de zonde van de eerste Adam de gehele schepping aan de ijdelheid onderworpen werd, zo zal zij door de genade van de tweede Adam op de een of andere wijze, vroeg of laat, vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid van de verderfenis tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, Romans 8:20, Romans 8:21.
d. Dat er, in de eerste plaats, blijdschap zal zijn in de hemel, blijdschap voor de engelen Gods, want toen de Eerstgeborene in de wereld kwam, zongen zij hun koorzangen tot Zijn lof, Luke 2:14..
e. Dat God de heilige blijdschap en de lofliederen genadiglijk zal aannemen van allen die het koninkrijk van harte zijn toegedaan, ai is hun vermogen, hun bekwaamheid ook nog zo gering. De zee kan slechts bruisen, en hoe de bomen des wouds kunnen tonen dat zij zich verblijden, weet ik niet, maar Hij, die de harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes zij, en verstaat de taal, de stamelende taal van de zwaksten.
Verzen 10-13
Psalm 96:10-13Hier hebben wij instructies, gegeven aan hen, die het Evangelie moesten prediken aan de volken, ten opzichte van wat zij moeten prediken, of aan hen, die zelf het Evangelie hadden ontvangen, ten opzichte van hetgeen zij er aan hun naburen van moesten zeggen, wat ze moesten zeggen onder de heidenen, en het is een treffende profetie van de oprichting van Christus' koninkrijk op de puinhopen van het rijk des duivels, dat terstond na Zijn hemelvaart aanving, en waarmee voortgegaan zal worden totdat de verborgenheid Gods vervuld zal worden.
1. Laat gezegd worden dat de Heere regeert de Heere Christus regeert, die koning, die God over Zijn heilige berg Zion gesteld heeft. Zie, hoe dit eerst onder de heidenen gezegd werd door Petrus, Acts 10:42. Sommigen van de ouden hebben hier een verklaring aan toegevoegd, die langzamerhand in de tekst zelf ingeslopen is: "de Heere regeert van de boom" aldus wordt het aangehaald door Justinus Martyr, Augustinus en anderen, bedoelende het kruis, toen dit opschrift boven Zijn hoofd geschreven werd: "de koning van de joden." Het was omdat Hij gehoorzaam is geworden tot de dood, ja de dood des kruises, dat God Hem verhoogd heeft en Hem een naam heeft gegeven boven alle naam, een troon, hoger dan iedere andere troon. Sommigen van de heidenen zijn bijtijds gekomen om te vragen naar Hem, die de geboren koning van de Joden is, Matthew 2:2. Laat hen dan nu weten dat Hij gekomen is, en dat Zijn koninkrijk is opgericht.
2. Laat gezegd worden dat Christus regering de gelukkige bevestiging is van de wereld, ook zal de wereld bevestigd worden, zij zal niet bewogen worden. De natuurlijke wereld zal bevestigd worden, het bestaan van de wereld en haar vastheid zijn te danken aan het middelaarschap van Christus. De zonde had er een schok aan gegeven, en nog bedreigt zij haar, maar Christus als Verlosser, ondersteunt alle dingen en houdt de loop van de natuur in stand. De wereld van het mensdom zal bevestigd worden, zal bewaard, in stand worden gehouden, totdat allen die van de verkiezing van de genade zijn, ingebracht zijn, hoewel het een schuldige, tergende wereld is. De Christelijke godsdienst, zover hij omhelsd en aangenomen is, zal staten en koninkrijken bevestigen en goede orde bewaren onder de mensen. De kerk in de wereld zal bevestigd worden aldus sommigen zodat zij niet bewogen kan worden, want zij is op een rots gebouwd, en de poorten van de hel zullen tegen haar niet overmogen, het is een koninkrijk, dat niet kan wankelen.
3. Laat hun gezegd worden dat Christus regering onbetwistbaar rechtvaardig en billijk zal zijn: Hij zal de volken richten in alle rechtmatigheid, Psalms 96:10, Hij zal de wereld richten met gerechtigheid en de volken met Zijn waarheid, Psalms 96:13. Richten is hier genomen voor regeren, en hoewel dit uitgestrekt kan worden tot het algemene oordeel van de wereld ten laatsten dage dat rechtvaardig zal zijn, Acts 17:31, heeft het toch meer onmiddellijk betrekking op Christus eerste komst, en de oprichting van Zijn koninkrijk in de wereld door het Evangelie. Hij zelf zegt: "Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen," John 9:39, John 12:31, en verklaart dat Hem "al het oordeel is gegeven," John 5:22, John 5:27. Zijn regeren en richten met gerechtigheid en waarheid betekenen:
a. Dat al de wetten en verordeningen van Zijn koninkrijk in overeenstemming zullen wezen met de regelen en beginselen van de eeuwige waarheid en billijkheid, dat is: met de rechtheid en reinheid van de Goddelijke aard en wil. b. Dat geheel het bestuur van Zijn regering rechtvaardig en getrouw zal wezen, overeenkomstig hetgeen Hij gezegd heeft.
c. Dat Hij in het hart en het geweten van de mensen zal heersen door de gebiedende kracht van de waarheid en de Geest van de gerechtigheid en heiligmaking. Toen Pilatus aan onze Heiland vroeg: Zijt Gij een koning? antwoordde Hij: "Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik van de waarheid getuigenis geven zou", John 18:37, want Hij regeert door waarheid, gebiedt over der mensen wil door hun oordeel naar waarheid voor te lichten.
4. Laat hun gezegd worden dat Zijn komst nadert, dat deze koning, deze rechter voor de deur staat, want Hij komt, want Hij komt. Henoch, de zevende van Adam, zei het: "Ziet de Heere komt," Judas: 14. Tussen dat tijdstip en Zijn eerste komst zijn vele eeuwen verlopen, en toch is Hij op de bestemde tijd gekomen, en even vast en zeker zal Zijn wederkomst zijn, hoewel het nu al lang geleden is sedert er gezegd is: "Ziet, Hij komt met de wolken," Revelation 1:1, 7, en Hij nog niet gekomen is. Zie 2 Petrus : 3:4, en verv.
5. Laat hen geroepen worden om zich te verblijden in de eer, die op de Messias gelegd is, en dit grote pand, dat aan Zijn hand is toevertrouwd, Psalms 96:11, Psalms 96:12. Dat de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheuge, dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen. De taal is hier dichterlijk. De bedoeling is:
a. Dat de dagen van de Messias blijde dagen zullen zijn, en zover er aan Zijn regering en genade onderworpenheid is blijdschap zullen medebrengen. Wij hebben reden om aan die plaats, die ziel, geluk te wensen, waarin Christus toegelaten is. Zie hiervan een voorbeeld in Acts 8:1. Toen Samaria het Evangelie ontving, was er grote blijdschap in die stad, en toen de kamerling gedoopt was, reisde hij zijn weg met blijdschap Psalms 96:39.. Dat het ieders plicht is om Christus en Zijn koninkrijk welkom te heten, want hoewel zij komen overwinnende en opdat zij overwonnen, komen zij toch vreedzaam. Hosanna, gezegend is Hij, die komt, en wederom: Hosanna, gezegend zij het koninkrijk van onze vader David, Mark 11:9. Laat niet alleen de dochter Zions zich verheugen, dat haar Koning komt, Zacheria 9:9, maar laat allen zich verheugen.
c. Dat geheel de schepping reden zal hebben om zich te verblijden over de oprichting van Christus koninkrijk, zelfs de zee en het veld, want gelijk door de zonde van de eerste Adam de gehele schepping aan de ijdelheid onderworpen werd, zo zal zij door de genade van de tweede Adam op de een of andere wijze, vroeg of laat, vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid van de verderfenis tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, Romans 8:20, Romans 8:21.
d. Dat er, in de eerste plaats, blijdschap zal zijn in de hemel, blijdschap voor de engelen Gods, want toen de Eerstgeborene in de wereld kwam, zongen zij hun koorzangen tot Zijn lof, Luke 2:14..
e. Dat God de heilige blijdschap en de lofliederen genadiglijk zal aannemen van allen die het koninkrijk van harte zijn toegedaan, ai is hun vermogen, hun bekwaamheid ook nog zo gering. De zee kan slechts bruisen, en hoe de bomen des wouds kunnen tonen dat zij zich verblijden, weet ik niet, maar Hij, die de harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes zij, en verstaat de taal, de stamelende taal van de zwaksten.