Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 95". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-95.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 95". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 95PSALM 95.
OPWEKKING TOT VERHEERLIJKING VAN GOD.
Werd de Heere in den vorigen Psalm (Psalms 95:22) door de gemeente in geloofsvertrouwen als de steenrots harer toevlucht geprezen, zo kan zij thans, na de intussen opgedane ondervindingen vol dankbare vreugde voor den Rotssteen haars heils (Psalms 95:1) juichen. Sloot de vorige Psalm met het zeker uitzicht, dat de Heere de vijanden, die zijn volk toen plaagden, om hun boosheid zou verdelgen, nu is dit uitzicht heerlijk vervuld, en Israël staat weer aan het begin van een tijd even rijk in genade, als na de uitleiding uit Egypte (Psalms 95:3, vgl. Exodus 15:1). Nu komt het er op aan, dat met den in genade rijken tijd van `s Heren zijde niet weer, gelijk vroeger bij den tocht door de woestijn, van de zijde des volks een tijd van verstoktheid zou gepaard gaan, welke Gods genade vergeefs maakt en Israël's inleiding in de rust onmogelijk (Psalms 95:7, vgl. Deuteronomy 1:34). Wij zullen wel niet mistasten, wanneer wij als feestelijke gelegenheid, voor welke onze Psalm in de eerste plaats vervaardigd is, de inwijding houden van den, na de ballingschap weer opgebouwden, tempel in de maand Adar (Maart) van het jaar 515 v.Chr. (Ezra 6:18 ) Het "heden," dat toen voor Israël was aangebroken, wijst op het Nieuwe Testament, op de door Christus volbrachte verlossing en de oprichting van het rijk der genade in de Christelijke kerk, en in zoverre bezit de Psalm zonder twijfel een Messiaans karakter (Hebrews 3:1, 4).
I. Psalms 95:1-Psalms 95:5. De Psalm begint met een aansporen tot blijden lof voor God, die boven alle goden verheven is als de enige God en Koning, en boven alle dingen verheven als hun almachtig Schepper en Eigenaar.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 95PSALM 95.
OPWEKKING TOT VERHEERLIJKING VAN GOD.
Werd de Heere in den vorigen Psalm (Psalms 95:22) door de gemeente in geloofsvertrouwen als de steenrots harer toevlucht geprezen, zo kan zij thans, na de intussen opgedane ondervindingen vol dankbare vreugde voor den Rotssteen haars heils (Psalms 95:1) juichen. Sloot de vorige Psalm met het zeker uitzicht, dat de Heere de vijanden, die zijn volk toen plaagden, om hun boosheid zou verdelgen, nu is dit uitzicht heerlijk vervuld, en Israël staat weer aan het begin van een tijd even rijk in genade, als na de uitleiding uit Egypte (Psalms 95:3, vgl. Exodus 15:1). Nu komt het er op aan, dat met den in genade rijken tijd van `s Heren zijde niet weer, gelijk vroeger bij den tocht door de woestijn, van de zijde des volks een tijd van verstoktheid zou gepaard gaan, welke Gods genade vergeefs maakt en Israël's inleiding in de rust onmogelijk (Psalms 95:7, vgl. Deuteronomy 1:34). Wij zullen wel niet mistasten, wanneer wij als feestelijke gelegenheid, voor welke onze Psalm in de eerste plaats vervaardigd is, de inwijding houden van den, na de ballingschap weer opgebouwden, tempel in de maand Adar (Maart) van het jaar 515 v.Chr. (Ezra 6:18 ) Het "heden," dat toen voor Israël was aangebroken, wijst op het Nieuwe Testament, op de door Christus volbrachte verlossing en de oprichting van het rijk der genade in de Christelijke kerk, en in zoverre bezit de Psalm zonder twijfel een Messiaans karakter (Hebrews 3:1, 4).
I. Psalms 95:1-Psalms 95:5. De Psalm begint met een aansporen tot blijden lof voor God, die boven alle goden verheven is als de enige God en Koning, en boven alle dingen verheven als hun almachtig Schepper en Eigenaar.
Vers 1
1. Komt gij allen, die tot het volk van God (Psalms 95:7) behoort, tot Zijn heiligdom, laat ons den HEERE vrolijk zingen, laat ons juichen ter ere van den rotssteen onzes heils (Psalms 89:27).Vers 1
1. Komt gij allen, die tot het volk van God (Psalms 95:7) behoort, tot Zijn heiligdom, laat ons den HEERE vrolijk zingen, laat ons juichen ter ere van den rotssteen onzes heils (Psalms 89:27).Vers 2
2. Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan (liever ijlen 1), met lof; laat ons Hem juichen (Psalms 100:1)met psalmen, liederen tot Zijne eer (Exodus 15:2. 2 Samuel 23:1).1) De heilige zanger verlangt spoed, opdat de gelovigen daardoor betonen, dat zij gaarne en ijverig hunnen plicht vervullen. Deze opwekking onderstelt grote traagheid, die ons aangeboren is, wanneer God ons tot dankzegging roept..
Vers 2
2. Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan (liever ijlen 1), met lof; laat ons Hem juichen (Psalms 100:1)met psalmen, liederen tot Zijne eer (Exodus 15:2. 2 Samuel 23:1).1) De heilige zanger verlangt spoed, opdat de gelovigen daardoor betonen, dat zij gaarne en ijverig hunnen plicht vervullen. Deze opwekking onderstelt grote traagheid, die ons aangeboren is, wanneer God ons tot dankzegging roept..
Vers 3
3. Want de HEERE is een groot God, gelijk Hij door den val der Babylonische afgoden (Isaiah 46:1), en door het bewegen der harten van aardse koningen op nieuw gewezen heeft: Ja, Hij is een groot Koning boven alle goden. (Psalms 96:4, Psalms 96:10).De woorden worden verklaard uit de tegenstelling tegen den waan der wereld, die Jehova nog slechts de betekenis van enen kleinen God liet, en Hem ver beneden hare goden plaatste. Evenals in Psalms 95:4, Psalms 95:5 wordt niet slechts de hoogste rang, maar het aanzijn der laatsten ontkend. Is de Heere alles, zo hebben zij niets, en een god, die niets heeft, kan ook niet bestaan.. 4. De Heere alleen mag God worden genoemd, Hij, in wiens hand, onder wiens bestuur de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne (Job 26:6).
Vers 3
3. Want de HEERE is een groot God, gelijk Hij door den val der Babylonische afgoden (Isaiah 46:1), en door het bewegen der harten van aardse koningen op nieuw gewezen heeft: Ja, Hij is een groot Koning boven alle goden. (Psalms 96:4, Psalms 96:10).De woorden worden verklaard uit de tegenstelling tegen den waan der wereld, die Jehova nog slechts de betekenis van enen kleinen God liet, en Hem ver beneden hare goden plaatste. Evenals in Psalms 95:4, Psalms 95:5 wordt niet slechts de hoogste rang, maar het aanzijn der laatsten ontkend. Is de Heere alles, zo hebben zij niets, en een god, die niets heeft, kan ook niet bestaan.. 4. De Heere alleen mag God worden genoemd, Hij, in wiens hand, onder wiens bestuur de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne (Job 26:6).
Vers 5
5. En niet alleen zijn de diepste en de hoogste plaatsen Zijn eigendom, maar het heelal in al zijne lengte en breedte. Hij is die God, Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijne handen hebben het droge, het vasteland (Genesis 1:9) geformeerd.Het is een even zo duidelijk getuigenis van de diepte van den afgrond, waarin wij gevallen zijn, als van de, ondoorgrondelijke barmhartigheid onzes Gods, dat Hij Zich in Zijn Woord zo dikwijls in Zijne heerlijkheid tegenover de afgoden stelt; en wanneer dus deze plaatsen bij den eersten oogopslag dikwijls minder toegankelijk voorkomen, zo willen wij toch niet vergeten, dat nog heden met elke natuurlijken mens een afgodendienaar wordt geboren, en dat de schandelijke afgoderij met den Mammom enz. nog heden geheel dezelfde is..
De dichter ontvouwt hier het geloofsinzicht in de Majesteit en de heerlijkheid Gods. Hij vermeldt Hem als den Schepper, maar ook als den Regeerder van al wat bestaat. Hij belijdt het hier, dat alles aan die machtige God behoort en daarom roept hij in het volgende vers uit, om voor Hem neer te knielen en Hem te aanbidden-
6.
II. Psalms 95:6-Psalms 95:11. De aansporingen om God te loven en te aanbidden wordt herhaald. Deze als tot Israël, `s Heren eigen en door Hem hoog begenadigd volk, gericht, wordt nog aangedrongen met ene derde bijzondere beweegreden. Deze is gelegen in des zulks roeping en verkiezing, waarmee ene daaraan overeenkomstige verzorging en leiding gepaard gaan. Wat eens door de redding uit Egypte en de leiding door de woestijn naar het beloofde land tot stand werd gebracht, dat was onlangs herhaald door de bevrijding uit de ballingschap, door de terugvoering in het land der vaderen en de teruggave van een heiligdom. Een nieuwe heerlijke toekomst wordt voor Israël geopend, en alsdan mogen zich de harten niet tegen Gods stem verstokken, gelijk vroeger het volk in de woestijn gedaan heeft, opdat zij Gods genade niet gelijk dit verdartelen.
Vers 5
5. En niet alleen zijn de diepste en de hoogste plaatsen Zijn eigendom, maar het heelal in al zijne lengte en breedte. Hij is die God, Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijne handen hebben het droge, het vasteland (Genesis 1:9) geformeerd.Het is een even zo duidelijk getuigenis van de diepte van den afgrond, waarin wij gevallen zijn, als van de, ondoorgrondelijke barmhartigheid onzes Gods, dat Hij Zich in Zijn Woord zo dikwijls in Zijne heerlijkheid tegenover de afgoden stelt; en wanneer dus deze plaatsen bij den eersten oogopslag dikwijls minder toegankelijk voorkomen, zo willen wij toch niet vergeten, dat nog heden met elke natuurlijken mens een afgodendienaar wordt geboren, en dat de schandelijke afgoderij met den Mammom enz. nog heden geheel dezelfde is..
De dichter ontvouwt hier het geloofsinzicht in de Majesteit en de heerlijkheid Gods. Hij vermeldt Hem als den Schepper, maar ook als den Regeerder van al wat bestaat. Hij belijdt het hier, dat alles aan die machtige God behoort en daarom roept hij in het volgende vers uit, om voor Hem neer te knielen en Hem te aanbidden-
6.
II. Psalms 95:6-Psalms 95:11. De aansporingen om God te loven en te aanbidden wordt herhaald. Deze als tot Israël, `s Heren eigen en door Hem hoog begenadigd volk, gericht, wordt nog aangedrongen met ene derde bijzondere beweegreden. Deze is gelegen in des zulks roeping en verkiezing, waarmee ene daaraan overeenkomstige verzorging en leiding gepaard gaan. Wat eens door de redding uit Egypte en de leiding door de woestijn naar het beloofde land tot stand werd gebracht, dat was onlangs herhaald door de bevrijding uit de ballingschap, door de terugvoering in het land der vaderen en de teruggave van een heiligdom. Een nieuwe heerlijke toekomst wordt voor Israël geopend, en alsdan mogen zich de harten niet tegen Gods stem verstokken, gelijk vroeger het volk in de woestijn gedaan heeft, opdat zij Gods genade niet gelijk dit verdartelen.
Vers 6
6. Komt, laat ons aanbidden en neder bukken, laat ons knielen voor den HEERE, die ons gemaakt heeft, niet alleen tot mensen, maar tot Het volk Zijner verkiezende genade (Deuteronomy 32:6. Psalms 100:3).Wij hebben hier het toppunt van den Psalm, het plechtig ogenblik der aanbidding voor ons. Datgene, waar het hart vol van is, zoekt zich ook door den vorm uit te drukken..
Het is hier niet alleen te doen om de dankbaarheid van het hart, maar tevens wordt de uiterlijke betoning van vroomheid gevorderd; want dat ligt in de drie woorden: aanbidden, knielen, neervallen," dat de gelovigen dan alleen hun plicht volbrengen, wanneer zij openlijk, zowel door kniebuiging als door andere tekenen zich Gode ten offer geven.. 7. Want Hij is onze God, terwijl Hij de heidenen hun eigene wegen heeft laten gaan, (Hand. 14:16), en wij zijn het volk Zijner weide, het volk, waaraan Hij een zo heerlijk land ter bezitting heeft gegeven (Psalms 74:1; Psalms 79:13. Jeremiah 23:1; Jeremiah 25:36, Jeremiah 25:38), en de schapen Zijner hand 1), die Hij onder Zijne eigene leiding en bescherming genomen heeft (Psalms 23:3; Psalms 100:3). Heden, zo gij Zijne stem hoort 2), die u met zo sterken aandrang, met zo veel liefde dringt.
1) In dit vers gaat de dichter van het algemene tot het bijzondere over. Niet alleen deelde Israël in het algemeen regeren Gods, maar ook in het bijzonder. Hij was Israëls God in de geheel enige betekenis van het woord. Zij waren Zijn eigendom, de schapen Zijner weide.
2) De aanhaling en toepassing van dit woord door Paulus (Hebrews 4:1) bewijst, dat dit "heden" ziet op de aankondiging van de betere en volmaakte rust door den Messias te bereiden, en die er overblijft voor het volk van God. Want noch de rust van den Sabbat, noch die van het hand Kanan, waarin Jozua het volk gebracht had, was de ware rust; beide waren slechts voorbeelden van de ware en eeuwige rust, en van die rust had de Heere door David gesproken, het was de rust, hier in het geloof en namaals in dadelijk genot in het hemelse Kanan..
Vers 6
6. Komt, laat ons aanbidden en neder bukken, laat ons knielen voor den HEERE, die ons gemaakt heeft, niet alleen tot mensen, maar tot Het volk Zijner verkiezende genade (Deuteronomy 32:6. Psalms 100:3).Wij hebben hier het toppunt van den Psalm, het plechtig ogenblik der aanbidding voor ons. Datgene, waar het hart vol van is, zoekt zich ook door den vorm uit te drukken..
Het is hier niet alleen te doen om de dankbaarheid van het hart, maar tevens wordt de uiterlijke betoning van vroomheid gevorderd; want dat ligt in de drie woorden: aanbidden, knielen, neervallen," dat de gelovigen dan alleen hun plicht volbrengen, wanneer zij openlijk, zowel door kniebuiging als door andere tekenen zich Gode ten offer geven.. 7. Want Hij is onze God, terwijl Hij de heidenen hun eigene wegen heeft laten gaan, (Hand. 14:16), en wij zijn het volk Zijner weide, het volk, waaraan Hij een zo heerlijk land ter bezitting heeft gegeven (Psalms 74:1; Psalms 79:13. Jeremiah 23:1; Jeremiah 25:36, Jeremiah 25:38), en de schapen Zijner hand 1), die Hij onder Zijne eigene leiding en bescherming genomen heeft (Psalms 23:3; Psalms 100:3). Heden, zo gij Zijne stem hoort 2), die u met zo sterken aandrang, met zo veel liefde dringt.
1) In dit vers gaat de dichter van het algemene tot het bijzondere over. Niet alleen deelde Israël in het algemeen regeren Gods, maar ook in het bijzonder. Hij was Israëls God in de geheel enige betekenis van het woord. Zij waren Zijn eigendom, de schapen Zijner weide.
2) De aanhaling en toepassing van dit woord door Paulus (Hebrews 4:1) bewijst, dat dit "heden" ziet op de aankondiging van de betere en volmaakte rust door den Messias te bereiden, en die er overblijft voor het volk van God. Want noch de rust van den Sabbat, noch die van het hand Kanan, waarin Jozua het volk gebracht had, was de ware rust; beide waren slechts voorbeelden van de ware en eeuwige rust, en van die rust had de Heere door David gesproken, het was de rust, hier in het geloof en namaals in dadelijk genot in het hemelse Kanan..
Vers 8
8. Verhardt uw hart niet, gelijk in het veertigste jaar van de woestijnreis geschiedde, te Meriba (Numbers 20:2), gelijk als toen de uittocht uit Egypte eerst onlangs had plaats gehad, ten dage van Massa in de woestijn (Exodus 17:1).Het is de vraag of met Meriba en Massa ene en dezelfde geschiedenis bedoeld is, welke Exodus 17:1, verhaald wordt (want die plaats in Rafidim ontving den dubbelen naam Massa en Meriba, d.i. verzoeking en twist), of dat tevens (gelijk Deuteronomy 33:8) aan het twistwater te Kades Barnea (Meriba Psalms 106:32) gedacht wordt. De Septuaginta vertaalt naar de eerste opvatting, terwijl zij tevens de beide eigennamen niet als zodanig maar naar hun betekenis (vgl. Hebrews 3:7) opneemt; wij trekken de tweede opvatting voor, omdat dan het dubbele "gelijk" meer tot zijn recht komt, maar ook, omdat Meriba vooraan staat. Dit staat, gelijk uit het volgende blijkt, op den voorgrond van de rede des Heeren, en kan wegens de 40 jaren in Psalms 95:10 slechts op het twistwater in Kades doelen; terugziende wordt dan echter bij de latere verzoeking van God de vroegere herinnerd, om te doen opmerken, dat de weerspannigheid van het volk gedurende de gehele reis in de woestijn geduurd heeft..
Vers 8
8. Verhardt uw hart niet, gelijk in het veertigste jaar van de woestijnreis geschiedde, te Meriba (Numbers 20:2), gelijk als toen de uittocht uit Egypte eerst onlangs had plaats gehad, ten dage van Massa in de woestijn (Exodus 17:1).Het is de vraag of met Meriba en Massa ene en dezelfde geschiedenis bedoeld is, welke Exodus 17:1, verhaald wordt (want die plaats in Rafidim ontving den dubbelen naam Massa en Meriba, d.i. verzoeking en twist), of dat tevens (gelijk Deuteronomy 33:8) aan het twistwater te Kades Barnea (Meriba Psalms 106:32) gedacht wordt. De Septuaginta vertaalt naar de eerste opvatting, terwijl zij tevens de beide eigennamen niet als zodanig maar naar hun betekenis (vgl. Hebrews 3:7) opneemt; wij trekken de tweede opvatting voor, omdat dan het dubbele "gelijk" meer tot zijn recht komt, maar ook, omdat Meriba vooraan staat. Dit staat, gelijk uit het volgende blijkt, op den voorgrond van de rede des Heeren, en kan wegens de 40 jaren in Psalms 95:10 slechts op het twistwater in Kades doelen; terugziende wordt dan echter bij de latere verzoeking van God de vroegere herinnerd, om te doen opmerken, dat de weerspannigheid van het volk gedurende de gehele reis in de woestijn geduurd heeft..
Vers 9
9. Waar Mij uwe vaders verzochten a), Mij beproefden, onderzochten (Luke 24:39) hoe ver zich Mijn vermogen uitstrekte, ook Mijn werk zagen (hoewel zij zo duidelijk Mijn werk zagen) (Psalms 78:19, Numbers 14:22).a) Hebrews 3:9.
Vers 9
9. Waar Mij uwe vaders verzochten a), Mij beproefden, onderzochten (Luke 24:39) hoe ver zich Mijn vermogen uitstrekte, ook Mijn werk zagen (hoewel zij zo duidelijk Mijn werk zagen) (Psalms 78:19, Numbers 14:22).a) Hebrews 3:9.
Vers 10
10. a) Veertig jaren, want zo land hebben zij volhard, zodat het niet ogenblikkelijke zwakheden waren of overrompelingen, veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijne wegen niet (Deuteronomy 29:4). a) Hebrews 3:17.Vers 10
10. a) Veertig jaren, want zo land hebben zij volhard, zodat het niet ogenblikkelijke zwakheden waren of overrompelingen, veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijne wegen niet (Deuteronomy 29:4). a) Hebrews 3:17.Vers 11
11. Daarom heb Ik in Mijnen toorn (Numbers 24:23) gezworen: Zo zij in Mijne rust, in de door Mij hun toegedachte plaats der rust Deuteronomy 12:9) zullen ingaan!Het einde van den Psalm is ernstig en treurig; de heilige zanger voorziet dat het treurige schouwspel van het verledene in de toekomst nog eens zal herhaald worden, dat Israël weer den tijd der genade niet zal opmerken. Zijn voorgevoel is ten tijde van het Nieuwe Testament op ontzettende wijze vervuld. Even als Salomo bij de inwijding van den eersten tempel reeds de geschiedenis van zijne verwoesting en van Israëls wegvoering in de ballingschap voorziet door ingeving des Heiligen Geestes (1 Kings 8:46), zo kan het nauwelijks aan enigen twijfel onderhevig zijn, dat het juist de dag der inwijding van den tweeden tempel, dien van Zerubbabel is, op welken de Geest der profetie de ziel van den profeet met hetzelfde treurige uitzicht vervult, dat later onzen Heere Jezus Christus tot tranen beweegt (Luke 19:41, Luke 19:41) De tempel, dien Jezus voor ogen had (Mark 13:1), is wel is waar de Herodiaanse, doch deze tempel kan niet de derde genoemd worden, hoewel de ombouw van Herodes werkelijk een nieuw gebouw geworden was, maar hij zou volgens de uitspraak van Herodes zelven slechts ene vergroting en verfraaiing van dien van Zerubbabel zijn..
Vers 11
11. Daarom heb Ik in Mijnen toorn (Numbers 24:23) gezworen: Zo zij in Mijne rust, in de door Mij hun toegedachte plaats der rust Deuteronomy 12:9) zullen ingaan!Het einde van den Psalm is ernstig en treurig; de heilige zanger voorziet dat het treurige schouwspel van het verledene in de toekomst nog eens zal herhaald worden, dat Israël weer den tijd der genade niet zal opmerken. Zijn voorgevoel is ten tijde van het Nieuwe Testament op ontzettende wijze vervuld. Even als Salomo bij de inwijding van den eersten tempel reeds de geschiedenis van zijne verwoesting en van Israëls wegvoering in de ballingschap voorziet door ingeving des Heiligen Geestes (1 Kings 8:46), zo kan het nauwelijks aan enigen twijfel onderhevig zijn, dat het juist de dag der inwijding van den tweeden tempel, dien van Zerubbabel is, op welken de Geest der profetie de ziel van den profeet met hetzelfde treurige uitzicht vervult, dat later onzen Heere Jezus Christus tot tranen beweegt (Luke 19:41, Luke 19:41) De tempel, dien Jezus voor ogen had (Mark 13:1), is wel is waar de Herodiaanse, doch deze tempel kan niet de derde genoemd worden, hoewel de ombouw van Herodes werkelijk een nieuw gebouw geworden was, maar hij zou volgens de uitspraak van Herodes zelven slechts ene vergroting en verfraaiing van dien van Zerubbabel zijn..