Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 94

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 94

PSALM 94.

GEBED TEGEN DE VIJANDEN DER KERK.

Verplaatste ons de vorige Psalm in den tijd, toen de Chaldeeuwse catastrofe reeds haar begin had genomen, met den voor ons liggenden Psalm staan wij zonder twijfel dicht aan den drempel der verwoesting van Jeruzalem en van den tempel (2 Kings 25:8) De Joodse traditie verhaalt (Ezra 6:18 ), dat de Psalm des Levitischen tempelzangers door den toestand der heilige stad op den 10den dag van de maand Ab, of in Augustus van het jaar 588 v.Chr. (Jeremiah 52:12) onmiddellijk in den mond gegeven is, en door hen niet ten einde kon gezongen worden, daar midden onder Psalms 94:23 de vijand in den tempel drong. Hoewel dit ene legende is, zo ligt daarin toch een diepe zin en ene vingerwijzing, die wij dankbaar hebben aan te nemen. "De Psalm behoort tot de gewichtige, geestelijke teerkost, welke Gods Geest nog aan Zijne gemeente voor het begin der moeilijke reis naar de ballingschap aanbood." In den tempel-godsdienst na de ballingschap, werd deze als Woensdag-Psalm (Numbers 28:8 ) gebruikt, waarop ook het opschrift in de Septuaginta doelt. Het is echter, gelijk Luther schrijft, een gebed van alle vrome kinderen Gods, en van al het geestelijk volk tegen al hun vervolgers, zodat hij kan gebeden worden van het begin der wereld tot aan het einde door alle vrome, godzalige mensen,

I. Psalms 94:1-Psalms 94:7. Terwijl de heilige zanger al zijne kracht verzamelt, om Gods wraak in te roepen over de hoogmoedige en goddeloze vijanden, onder wier gewelddadigheden Gods volk nu te lijden heeft, beschrijft hij aanstonds het doen en drijven van hen in enige karakteristieke trekken, welke het goed recht van zijne bede en de noodzakelijkheid van zijn hulpgeschreeuw aanwijzen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 94

PSALM 94.

GEBED TEGEN DE VIJANDEN DER KERK.

Verplaatste ons de vorige Psalm in den tijd, toen de Chaldeeuwse catastrofe reeds haar begin had genomen, met den voor ons liggenden Psalm staan wij zonder twijfel dicht aan den drempel der verwoesting van Jeruzalem en van den tempel (2 Kings 25:8) De Joodse traditie verhaalt (Ezra 6:18 ), dat de Psalm des Levitischen tempelzangers door den toestand der heilige stad op den 10den dag van de maand Ab, of in Augustus van het jaar 588 v.Chr. (Jeremiah 52:12) onmiddellijk in den mond gegeven is, en door hen niet ten einde kon gezongen worden, daar midden onder Psalms 94:23 de vijand in den tempel drong. Hoewel dit ene legende is, zo ligt daarin toch een diepe zin en ene vingerwijzing, die wij dankbaar hebben aan te nemen. "De Psalm behoort tot de gewichtige, geestelijke teerkost, welke Gods Geest nog aan Zijne gemeente voor het begin der moeilijke reis naar de ballingschap aanbood." In den tempel-godsdienst na de ballingschap, werd deze als Woensdag-Psalm (Numbers 28:8 ) gebruikt, waarop ook het opschrift in de Septuaginta doelt. Het is echter, gelijk Luther schrijft, een gebed van alle vrome kinderen Gods, en van al het geestelijk volk tegen al hun vervolgers, zodat hij kan gebeden worden van het begin der wereld tot aan het einde door alle vrome, godzalige mensen,

I. Psalms 94:1-Psalms 94:7. Terwijl de heilige zanger al zijne kracht verzamelt, om Gods wraak in te roepen over de hoogmoedige en goddeloze vijanden, onder wier gewelddadigheden Gods volk nu te lijden heeft, beschrijft hij aanstonds het doen en drijven van hen in enige karakteristieke trekken, welke het goed recht van zijne bede en de noodzakelijkheid van zijn hulpgeschreeuw aanwijzen.

Vers 1

1. O God der wraken! 1) wie alleen de wrake toekomt (Deuteronomy 32:35. Jeremiah 51:56), o HEERE, God der wraken a)! verschijn blinkende 2) in Uwe heerlijkheid als Rechter.

a) Deuteronomy 33:2. Psalms 7:7; Psalms 50:2; Psalms 80:2.

1) Hij zegt tweemalen: "God der wraken," gelijk zij plegen te doen, die hevig en met groten ernst spreken; zij zeggen hetzelfde tweemalen, om God te bewegen..

Het meervoud wijst op het veel omvattende, op den schat der wrake, die bij God ligt opgetast, die Hij gereed heeft voor Zijne vijanden, om dien op hun schuldige hoofden uit te gieten.

1) Het blinkend verschijnen betekent hier als Psalms 80:2 ene majestueuze openbaring en betoning van de heerlijkheid der heiligheid en almacht van Jehova tot verderving der vijanden en tot redding van Zijn volk. De Heere verheft Zich daar als Rechter op Zijn troon, om over de hovaardigen vergelding te brengen (Psalms 94:2). Nog was de Heere niet zo verschenen, nog hield Hij Zijn toorn en wrake in, zodat de dichter tot tweemaal toe uitroept: hoelang de goddelozen van vreugde zullen opspringen en zich in trotsen en wreden overmoed over het arme verdrukte volk Gods verheffen zullen..

Vers 1

1. O God der wraken! 1) wie alleen de wrake toekomt (Deuteronomy 32:35. Jeremiah 51:56), o HEERE, God der wraken a)! verschijn blinkende 2) in Uwe heerlijkheid als Rechter.

a) Deuteronomy 33:2. Psalms 7:7; Psalms 50:2; Psalms 80:2.

1) Hij zegt tweemalen: "God der wraken," gelijk zij plegen te doen, die hevig en met groten ernst spreken; zij zeggen hetzelfde tweemalen, om God te bewegen..

Het meervoud wijst op het veel omvattende, op den schat der wrake, die bij God ligt opgetast, die Hij gereed heeft voor Zijne vijanden, om dien op hun schuldige hoofden uit te gieten.

1) Het blinkend verschijnen betekent hier als Psalms 80:2 ene majestueuze openbaring en betoning van de heerlijkheid der heiligheid en almacht van Jehova tot verderving der vijanden en tot redding van Zijn volk. De Heere verheft Zich daar als Rechter op Zijn troon, om over de hovaardigen vergelding te brengen (Psalms 94:2). Nog was de Heere niet zo verschenen, nog hield Hij Zijn toorn en wrake in, zodat de dichter tot tweemaal toe uitroept: hoelang de goddelozen van vreugde zullen opspringen en zich in trotsen en wreden overmoed over het arme verdrukte volk Gods verheffen zullen..

Vers 2

2. Gij, Rechter der aarde (Genesis 18:25. Psalms 9:5; Psalms 50:6) verhef U (Isaiah 33:10); breng vergelding weer over de hovaardigen.

Hij spreekt hier van de hovaardigen, niet alleen die in hun hart hoogmoedig zijn, maar die de overhand met vervolgen hebben genomen en zich verheffen alsof zij het reeds gewonnen hadden en de vromen hadden vernield..

Gods zwaar verdrukt volk is verre van zich zelven te willen redden en wreken; het kent en acht het verheven woord van zijnen God (Deuteronomy 32:35. Romans 12:19): "Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden," maar het weet ook, dat het kostbaar privilege bezit, om aan zijnen God alles te mogen zeggen en klagen, wat het op het harte ligt; het kent ook het woord van zijnen God (Psalms 50:15) "Roep mij aan in den dag der benauwdheid." Dit werpt het ware licht op dat aanroepen..

Vers 2

2. Gij, Rechter der aarde (Genesis 18:25. Psalms 9:5; Psalms 50:6) verhef U (Isaiah 33:10); breng vergelding weer over de hovaardigen.

Hij spreekt hier van de hovaardigen, niet alleen die in hun hart hoogmoedig zijn, maar die de overhand met vervolgen hebben genomen en zich verheffen alsof zij het reeds gewonnen hadden en de vromen hadden vernield..

Gods zwaar verdrukt volk is verre van zich zelven te willen redden en wreken; het kent en acht het verheven woord van zijnen God (Deuteronomy 32:35. Romans 12:19): "Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden," maar het weet ook, dat het kostbaar privilege bezit, om aan zijnen God alles te mogen zeggen en klagen, wat het op het harte ligt; het kent ook het woord van zijnen God (Psalms 50:15) "Roep mij aan in den dag der benauwdheid." Dit werpt het ware licht op dat aanroepen..

Vers 3

3. Hoe lang zullen de goddelozen, o HEERE! hoe lang 1) zullen de goddelozen van vreugde opspringen? 1) Zodanige herhaalde aansporing en opwekking is dikwijls de uitdrukking van ene buitengewoon heftige gemoedsbeweging, zowel van vreugde als van smart (Psalms 92:10. Judges 5:3)..

Men zou kunnen betwijfelen, of zulk ene vraag: "Heere hoe lang?" betamelijk is, daar er toch een zo groot onderscheid is tussen Gods tijd en onzen tijd, en het iets zeer korts bij God is, wat naar onze mening zeer lang duurt, want duizend jaren zijn bij den Heere als de dag, die gisteren is voorbijgegaan en als ene nachtwake (Psalms 90:4). Maar dat is juist bij den God van Jakob, bij den God der Openbaring, die zo diep in het menselijke is ingegaan, het God-menselijke, dat Hij Zich niet slechts naar de goddelijke tijdrekening en hare kortheid bij de verzoekingen Zijner kinderen richt, maar ook naar onze menselijke dagen; want Hij weet, dat wij het op menselijke wijze moeten verdragen, en Hij laat ons niet verzocht worden boven hetgeen wij vermogen te dragen..

Vers 3

3. Hoe lang zullen de goddelozen, o HEERE! hoe lang 1) zullen de goddelozen van vreugde opspringen? 1) Zodanige herhaalde aansporing en opwekking is dikwijls de uitdrukking van ene buitengewoon heftige gemoedsbeweging, zowel van vreugde als van smart (Psalms 92:10. Judges 5:3)..

Men zou kunnen betwijfelen, of zulk ene vraag: "Heere hoe lang?" betamelijk is, daar er toch een zo groot onderscheid is tussen Gods tijd en onzen tijd, en het iets zeer korts bij God is, wat naar onze mening zeer lang duurt, want duizend jaren zijn bij den Heere als de dag, die gisteren is voorbijgegaan en als ene nachtwake (Psalms 90:4). Maar dat is juist bij den God van Jakob, bij den God der Openbaring, die zo diep in het menselijke is ingegaan, het God-menselijke, dat Hij Zich niet slechts naar de goddelijke tijdrekening en hare kortheid bij de verzoekingen Zijner kinderen richt, maar ook naar onze menselijke dagen; want Hij weet, dat wij het op menselijke wijze moeten verdragen, en Hij laat ons niet verzocht worden boven hetgeen wij vermogen te dragen..

Vers 4

4. Hoelang zullen zij gehele stromen van God tergende redenen uitgieten? hard, stoutmoedig spreken? alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen, alsof zij Uw land reeds in bezit hadden genomen, om er voor altijd meesters in te zijn?

Vers 4

4. Hoelang zullen zij gehele stromen van God tergende redenen uitgieten? hard, stoutmoedig spreken? alle werkers der ongerechtigheid zich beroemen, alsof zij Uw land reeds in bezit hadden genomen, om er voor altijd meesters in te zijn?

Vers 5

5. O HEERE! zij, de goddelozen, verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel, Uw Israël, dat Gij U verkoren hebt, gelijk eens Farao in Egypte (2 Kings 14:2).

Vers 5

5. O HEERE! zij, de goddelozen, verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw erfdeel, Uw Israël, dat Gij U verkoren hebt, gelijk eens Farao in Egypte (2 Kings 14:2).

Vers 6

6. De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.

Vers 6

6. De weduwe en den vreemdeling doden zij, en zij vermoorden de wezen.

Vers 7

7. En zij, de Moabieten, Ammonieten en Syriërs, die nu onder de bescherming der Chaldeeën aan hunnen ouden haat tegen Judea den vrijen loop laten, zeggen: De HEERE ziet het niet en de God van Jakob merkt het niet, wat kwaad wij aan Zijn volk doen (Psalms 10:11,Psalms 10:13; Psalms 59:8).

Dat deze woorden niet letterlijk moeten verstaan worden, maar hier ene verkorte vergelijking plaats vindt voor: "de Uwen, die even hulpeloos zijn als weduwen," toont de vermelding der vreemdelingen. De bijbelse uitdrukking in die plaatsen der wet, waar de weduwen, wezen en vreemdelingen als voorwerpen van tedere zorg van God worden genoemd, en alzo aan Israël tot ene liefderijke behandeling uitdrukkelijk worden aanbevolen (Exodus 22:20, Deuteronomy 10:18), wordt hier aangehaald. Er ligt een grote nadruk in deze plaatsen, zij bevatten voor het ellendige volk een rijken troost. Zijn de wezen in den eigenlijken zin voorwerpen van Gods beminnende voorzorg, zo moet Hij Zich ook over Zijn verweesd volk ontfermen; wreekt Hij de weduwen aan hare verdrukkers, dan moet Hij ook de gemeente, die in weduwenstaat is, in hare ellende bezoeken. Straft Hij de bozen onder Israël, die de ellendigen verdrukken, dan moet Hij ook de boze heidenen bestraffen, die Zijne ellendigen doden..

In deze verzen wordt ons getekend de gruwel der verwoesting, dien de Heidenen brengen over het volk Gods. En dit uit pure vijandschap tegen den Heere God, dien zij den God van Jakob noemen, maar wie zij ontzeggen, de liefde voor zijn volk en de macht om hen te bevrijden. Het is daarom dat de dichter tot God om wrake roept, dewijl Gods ere er mede gemoeid is. God zou ophouden God te zijn, indien Hij dien vijand, die Zijn macht en liefde onteert, geworden liet. Ja, God zou ophouden God te zijn, indien Hij geen God der wrake was. Ook de Apostel des geloofs kent hem als zodanig, en niet oneigenaardig is Zijn toorn genoemd, de verzengende spits van den vlam Zijner eeuwige liefde.

Daarom geldt deze Psalm niet alleen voor dien tijd, maar voor alle tijden en mag zij aangeheven worden en is zij ook aangeheven, als de Kerk van Christus door de wereld vervolgd is geworden.

8.

II. Psalms 94:8-Psalms 94:15. Hierop wendt zich de zanger tot diegenen onder het volk van Israël, bij wie de aan het slot der vorige afdeling vermelde rede der vijanden ingang heeft gevonden, en die inderdaad aan het twijfelen zijn gekomen over Gods alwetendheid en gerechtigheid. Hij bestraft hun dwaasheid en weerlegt hun argwaan; daarentegen prijst hij gelukkig, die met een vast geloof op des Heren hulp wachten, en betuigt, dat deze niet zal uitblijven, maar de Heere te Zijner tijd Zich over Zijn getuchtigd en gelouterd volk zal ontfermen.

Vers 7

7. En zij, de Moabieten, Ammonieten en Syriërs, die nu onder de bescherming der Chaldeeën aan hunnen ouden haat tegen Judea den vrijen loop laten, zeggen: De HEERE ziet het niet en de God van Jakob merkt het niet, wat kwaad wij aan Zijn volk doen (Psalms 10:11,Psalms 10:13; Psalms 59:8).

Dat deze woorden niet letterlijk moeten verstaan worden, maar hier ene verkorte vergelijking plaats vindt voor: "de Uwen, die even hulpeloos zijn als weduwen," toont de vermelding der vreemdelingen. De bijbelse uitdrukking in die plaatsen der wet, waar de weduwen, wezen en vreemdelingen als voorwerpen van tedere zorg van God worden genoemd, en alzo aan Israël tot ene liefderijke behandeling uitdrukkelijk worden aanbevolen (Exodus 22:20, Deuteronomy 10:18), wordt hier aangehaald. Er ligt een grote nadruk in deze plaatsen, zij bevatten voor het ellendige volk een rijken troost. Zijn de wezen in den eigenlijken zin voorwerpen van Gods beminnende voorzorg, zo moet Hij Zich ook over Zijn verweesd volk ontfermen; wreekt Hij de weduwen aan hare verdrukkers, dan moet Hij ook de gemeente, die in weduwenstaat is, in hare ellende bezoeken. Straft Hij de bozen onder Israël, die de ellendigen verdrukken, dan moet Hij ook de boze heidenen bestraffen, die Zijne ellendigen doden..

In deze verzen wordt ons getekend de gruwel der verwoesting, dien de Heidenen brengen over het volk Gods. En dit uit pure vijandschap tegen den Heere God, dien zij den God van Jakob noemen, maar wie zij ontzeggen, de liefde voor zijn volk en de macht om hen te bevrijden. Het is daarom dat de dichter tot God om wrake roept, dewijl Gods ere er mede gemoeid is. God zou ophouden God te zijn, indien Hij dien vijand, die Zijn macht en liefde onteert, geworden liet. Ja, God zou ophouden God te zijn, indien Hij geen God der wrake was. Ook de Apostel des geloofs kent hem als zodanig, en niet oneigenaardig is Zijn toorn genoemd, de verzengende spits van den vlam Zijner eeuwige liefde.

Daarom geldt deze Psalm niet alleen voor dien tijd, maar voor alle tijden en mag zij aangeheven worden en is zij ook aangeheven, als de Kerk van Christus door de wereld vervolgd is geworden.

8.

II. Psalms 94:8-Psalms 94:15. Hierop wendt zich de zanger tot diegenen onder het volk van Israël, bij wie de aan het slot der vorige afdeling vermelde rede der vijanden ingang heeft gevonden, en die inderdaad aan het twijfelen zijn gekomen over Gods alwetendheid en gerechtigheid. Hij bestraft hun dwaasheid en weerlegt hun argwaan; daarentegen prijst hij gelukkig, die met een vast geloof op des Heren hulp wachten, en betuigt, dat deze niet zal uitblijven, maar de Heere te Zijner tijd Zich over Zijn getuchtigd en gelouterd volk zal ontfermen.

Vers 8

8. a) Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! (Psalms 14:1 Aanm) wanneer zult gij verstandig worden.

a) Psalms 92:7.

De zanger werpt gebrek aan inzicht hun voor, aan wie het onverstand God ontnemen wil (vs 7), maar hij wendt zich daarbij niet tot eerste bewerkers van dit verwijt, de blinde heidenen, die slechts door schade kunnen wijs worden, maar tot de dwazen onder het volk, onder Israël (Judges 5:9), bij wie de heidense bewering ingang heeft gevonden..

Gij dwazen, houdt u voor wonder verstandig, wanneer gij God loochent, hetwelk toch boven alles uw onverstand verraadt. Gij hebt nog niet het vonkje van wijsheid, dat gij aan een alziend God gelooft; bedenkt toch uwe dwaasheid en blindheid; leert het toch opmerken, hoe de satan u misleidt en bedriegt.

Vers 8

8. a) Aanmerkt, gij onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! (Psalms 14:1 Aanm) wanneer zult gij verstandig worden.

a) Psalms 92:7.

De zanger werpt gebrek aan inzicht hun voor, aan wie het onverstand God ontnemen wil (vs 7), maar hij wendt zich daarbij niet tot eerste bewerkers van dit verwijt, de blinde heidenen, die slechts door schade kunnen wijs worden, maar tot de dwazen onder het volk, onder Israël (Judges 5:9), bij wie de heidense bewering ingang heeft gevonden..

Gij dwazen, houdt u voor wonder verstandig, wanneer gij God loochent, hetwelk toch boven alles uw onverstand verraadt. Gij hebt nog niet het vonkje van wijsheid, dat gij aan een alziend God gelooft; bedenkt toch uwe dwaasheid en blindheid; leert het toch opmerken, hoe de satan u misleidt en bedriegt.

Vers 9

9. Zou Hij, die het oor plant, niet horen? zou Hij, die het oog formeert, niet aanschouwen? (Proverbs 20:12. Exodus 4:11).

God schept wezens, die kunnen zien en horen en zelfbewustzijn hebben, en zou dus aan anderen geven wat Hij zelf niet bezit? Wat wij, al is het ook gebrekkig, bezitten en van onzen Schepper hebben ontvangen, zou Hij zelf niet in de volkomenste mate bezitten? Ene diepzinnige toepassing van de leer van Gods evenbeeld in den mens..

Leert toch God uit uwe eigene lichaams- en zielskrachten kennen. Hij, die een verstandig hart geschapen heeft, zou die niet zelf rechtvaardig zijn? Die een barmhartig hart gemaakt heeft, zou die niet een vaderhart hebben?. Kan er iets treffenders ook in onzen tijd gezegd worden tegen die soort van Filosofen, die loochenen, dat er een doel in de natuur is? Alles, wat zij van het dode abstractum "natuur" zeggen, schreven de heidenen aan hun afgoden toe, en wat de profeten tegen deze zeiden, geldt ook hun..

Vers 9

9. Zou Hij, die het oor plant, niet horen? zou Hij, die het oog formeert, niet aanschouwen? (Proverbs 20:12. Exodus 4:11).

God schept wezens, die kunnen zien en horen en zelfbewustzijn hebben, en zou dus aan anderen geven wat Hij zelf niet bezit? Wat wij, al is het ook gebrekkig, bezitten en van onzen Schepper hebben ontvangen, zou Hij zelf niet in de volkomenste mate bezitten? Ene diepzinnige toepassing van de leer van Gods evenbeeld in den mens..

Leert toch God uit uwe eigene lichaams- en zielskrachten kennen. Hij, die een verstandig hart geschapen heeft, zou die niet zelf rechtvaardig zijn? Die een barmhartig hart gemaakt heeft, zou die niet een vaderhart hebben?. Kan er iets treffenders ook in onzen tijd gezegd worden tegen die soort van Filosofen, die loochenen, dat er een doel in de natuur is? Alles, wat zij van het dode abstractum "natuur" zeggen, schreven de heidenen aan hun afgoden toe, en wat de profeten tegen deze zeiden, geldt ook hun..

Vers 10

10. Zou Hij, die de heidenen inwendig in hun hart tuchtigt door de stem van het geweten (Romans 2:14), niet ook uiterlijk door vergelding van het kwaad, dat zij doen, met allerlei kwaad in hun leven straffen; Hij die den mens wetenschap leert, aan wie dus ook de heiden al zijne kennis te danken heeft; zou die niet zelf al hun plannen en werken weten?

Vers 10

10. Zou Hij, die de heidenen inwendig in hun hart tuchtigt door de stem van het geweten (Romans 2:14), niet ook uiterlijk door vergelding van het kwaad, dat zij doen, met allerlei kwaad in hun leven straffen; Hij die den mens wetenschap leert, aan wie dus ook de heiden al zijne kennis te danken heeft; zou die niet zelf al hun plannen en werken weten?

Vers 11

11. En niet alleen dit a), de HEERE weet oneindig meer, Hij weet zelfs de gedachten des mensen; Hij kent al onze overleggingen en weet, dat zij ijdelheid zijn 1), alle, die tegen Hem en Zijn rijk gericht zijn, want zij zijn alle reeds door Hem gevonnist en verijdeld, nog voordat zij in hun hart opkomen.

a) 1 Corinthians 3:20.

1) Overtuigend is de vraag in Psalms 94:10: "God tuchtigt de heidenen" de volken buiten Israël, in hun geweten of door Zijne gerichten: "Hij toch is de Rechter der ganse aarde, en zou Hij niet straffen," ook de Heidenen, die thans Zijn volk wreed tiranniseren? Hij, die den mens wetenschap leert, en daarom zelf de bron van alle kennis, de Alwetende moet zijn, voor Wie alle harten en raadslagen der mensen openleggen. En komt Zijn oordeel niet altijd aanstonds over de boze daad, is Hij lankmoedig omdat Hij de Eeuwige is, behoudt Hij Zich het recht voor, om op Zijn eigen tijd tot straffe Zijner vijanden en tot redding van Zijn volk tussen te treden, niemand, vriend of vijand, zij zo onvernuftig en dwaas om te zeggen: "De Heere ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet," want de Heere weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. Hij kent niet alleen alle overleggingen der mensen maar Hij verijdelt, Hij vonnist en bespot ook alle hun raadslagen..

Vers 11

11. En niet alleen dit a), de HEERE weet oneindig meer, Hij weet zelfs de gedachten des mensen; Hij kent al onze overleggingen en weet, dat zij ijdelheid zijn 1), alle, die tegen Hem en Zijn rijk gericht zijn, want zij zijn alle reeds door Hem gevonnist en verijdeld, nog voordat zij in hun hart opkomen.

a) 1 Corinthians 3:20.

1) Overtuigend is de vraag in Psalms 94:10: "God tuchtigt de heidenen" de volken buiten Israël, in hun geweten of door Zijne gerichten: "Hij toch is de Rechter der ganse aarde, en zou Hij niet straffen," ook de Heidenen, die thans Zijn volk wreed tiranniseren? Hij, die den mens wetenschap leert, en daarom zelf de bron van alle kennis, de Alwetende moet zijn, voor Wie alle harten en raadslagen der mensen openleggen. En komt Zijn oordeel niet altijd aanstonds over de boze daad, is Hij lankmoedig omdat Hij de Eeuwige is, behoudt Hij Zich het recht voor, om op Zijn eigen tijd tot straffe Zijner vijanden en tot redding van Zijn volk tussen te treden, niemand, vriend of vijand, zij zo onvernuftig en dwaas om te zeggen: "De Heere ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet," want de Heere weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. Hij kent niet alleen alle overleggingen der mensen maar Hij verijdelt, Hij vonnist en bespot ook alle hun raadslagen..

Vers 12

12. Welgelukzalig is de man, o Heere! dien Gij tuchtigt door Uwen Geest, gelijk een vader doet, en dien Gij leert uit Uwe wet1), wat het lijden der vromen en rechtvaardigen betekent (Deuteronomy 8:5).

1) De Profeet gaat nu over van de bestraffing tot de vertroosting zowel voor zich zelven als voor alle gelovigen, omdat God voor zijn Kerk zorgt, terwijl Hij tijdelijk toelaat, dat zij aangevallen wordt. De kennis hier is zeer nuttig voor geheel onzen levensloop, zelfs moeten wij voortdurend verkeren als in krijgsdienst zijnde. Want om onze zwakheid tegemoet te komen, wil God wel ons enige verademing toestaan, maar toch weet Hij, dat wij altijd aan vele onheilen zijn blootgesteld. En wij zien, hoe groot de overvloed eer goddelozen is en zeer diep ellendig zou onze toestand zijn, zonder dezen troost dat welgelukzalig zijn, die God door het kruis oefent, dat wanneer God ons voor Zich tot Zijn volk verzamelt en van de gehele wereld schijnt af te zonderen, opdat wij, door onder elkaar de gerechtigheid en billijkheid te beoefenen, wij allen een gelukkigen vrede zouden genieten. Maar dikwijls gebeurt het, dat onder bescherming van het eervol ambt de tirannen misdadig de Kerk onderdrukken, en zodanig een beproeving is het, waarover de Profeet hier klaagt.. 13. Om hem rust te geven van de kwade dagen, om de ellende te doen ophouden, totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt, en zij omkomen (Psalms 49:6; Psalms 112:7).

God is recht, rechtvaardig in al Zijne wegen, maar Hij houdt niet overal gericht, en dat geeft in ons hart aanleiding, dat wij tot klein geloof en tot ongeduld komen, wanneer die God, wiens recht eeuwig en onveranderlijk is, wiens gerechtigheid vast staat als Gods bergen, met Zijne gerichten treft. Maar tot de rechten Gods behoort ook Gods tijd en uur, en de gehoorzaamheid van den mens, die hem tegenover alle rechten Gods betaamt, bestaat ten opzichte hiervan in stil zijn, in het wachten op Zijnen raad; hoe stiller en geduldiger de mens is, des te werkzamer en sneller is God, die intussen reeds bezig is het graf te graven, dat den goddelozen vernietiging, den Zijnen redding aanbrengt..

Toen in het jaar 363 n.C. keizer Julianus, met den bijnaam Apostata (de afvallige) beproefde in zijn rijk weer het heidendom in de plaats van het Christendom in te voeren, vroeg de beruchte Sofist Liberius, bij wie ook Chrysostomus ter schole gegaan had om wetenschappen te leren, en die meende, dat het nu met den Christelijken godsdienst spoedig zou gedaan zijn, aan een Christen: "Wat doet nu een timmermanszoon?" Deze antwoordde: "Hij maakt voor Julianus, den tiran, ene doodkist." Spoedig daarop vond de keizer den dood in den oorlog tegen de Perzen, en hij stierf met den uitroep: "Galileër! Gij hebt overwonnen!" Hij werd in ene lijkkist naar huis gebracht..

Vers 12

12. Welgelukzalig is de man, o Heere! dien Gij tuchtigt door Uwen Geest, gelijk een vader doet, en dien Gij leert uit Uwe wet1), wat het lijden der vromen en rechtvaardigen betekent (Deuteronomy 8:5).

1) De Profeet gaat nu over van de bestraffing tot de vertroosting zowel voor zich zelven als voor alle gelovigen, omdat God voor zijn Kerk zorgt, terwijl Hij tijdelijk toelaat, dat zij aangevallen wordt. De kennis hier is zeer nuttig voor geheel onzen levensloop, zelfs moeten wij voortdurend verkeren als in krijgsdienst zijnde. Want om onze zwakheid tegemoet te komen, wil God wel ons enige verademing toestaan, maar toch weet Hij, dat wij altijd aan vele onheilen zijn blootgesteld. En wij zien, hoe groot de overvloed eer goddelozen is en zeer diep ellendig zou onze toestand zijn, zonder dezen troost dat welgelukzalig zijn, die God door het kruis oefent, dat wanneer God ons voor Zich tot Zijn volk verzamelt en van de gehele wereld schijnt af te zonderen, opdat wij, door onder elkaar de gerechtigheid en billijkheid te beoefenen, wij allen een gelukkigen vrede zouden genieten. Maar dikwijls gebeurt het, dat onder bescherming van het eervol ambt de tirannen misdadig de Kerk onderdrukken, en zodanig een beproeving is het, waarover de Profeet hier klaagt.. 13. Om hem rust te geven van de kwade dagen, om de ellende te doen ophouden, totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt, en zij omkomen (Psalms 49:6; Psalms 112:7).

God is recht, rechtvaardig in al Zijne wegen, maar Hij houdt niet overal gericht, en dat geeft in ons hart aanleiding, dat wij tot klein geloof en tot ongeduld komen, wanneer die God, wiens recht eeuwig en onveranderlijk is, wiens gerechtigheid vast staat als Gods bergen, met Zijne gerichten treft. Maar tot de rechten Gods behoort ook Gods tijd en uur, en de gehoorzaamheid van den mens, die hem tegenover alle rechten Gods betaamt, bestaat ten opzichte hiervan in stil zijn, in het wachten op Zijnen raad; hoe stiller en geduldiger de mens is, des te werkzamer en sneller is God, die intussen reeds bezig is het graf te graven, dat den goddelozen vernietiging, den Zijnen redding aanbrengt..

Toen in het jaar 363 n.C. keizer Julianus, met den bijnaam Apostata (de afvallige) beproefde in zijn rijk weer het heidendom in de plaats van het Christendom in te voeren, vroeg de beruchte Sofist Liberius, bij wie ook Chrysostomus ter schole gegaan had om wetenschappen te leren, en die meende, dat het nu met den Christelijken godsdienst spoedig zou gedaan zijn, aan een Christen: "Wat doet nu een timmermanszoon?" Deze antwoordde: "Hij maakt voor Julianus, den tiran, ene doodkist." Spoedig daarop vond de keizer den dood in den oorlog tegen de Perzen, en hij stierf met den uitroep: "Galileër! Gij hebt overwonnen!" Hij werd in ene lijkkist naar huis gebracht..

Vers 14

14. Dit einde der treurigheid kan in onzen tegenwoordigen toestand niet uitblijven; want a) de HEERE zal Zijn volk niet voor altijd begeven, en Hij zal Zijne erve niet voor eeuwig verlaten.

a) 1 Samuel 12:22. Romans 11:1-Romans 11:2.

Het is des dichters bedoeling in de eerste plaats de gelovigen te vermanen tot geduld, opdat zij niet moedeloos worden onder het kruis, maar rustig en stil God als hunnen Verlosser verbeiden; ten anderen hen daarop te wijzen, van waar zij zich deze wijsheid zullen verschaffen. Als iemand in het lijden wel zijne tranen en verzuchtingen bedwingt, maar steeds aan zijne ketenen schudt en zich aan niets weet vast te hechten, dan dat wij allen stervelingen zijn, en vergeefs ons verzetten tegen de noodzakelijkheid, zo is zulks veel meer weerspannigheid dan geduld. Immers in spijt van dat alles zou zodanig een zich nog liever tegen God aankanten, al schijnt hij ook met ene nagebootste kracht zijn ongeluk te vernachten. Tot waarachtige zachtmoedigheid zal alleen die leer onze harten buigen, die ons verzekert, dat God, zodra Hij den Zijnen lijden toezendt, tevens op hun redding bedacht is..

Vers 14

14. Dit einde der treurigheid kan in onzen tegenwoordigen toestand niet uitblijven; want a) de HEERE zal Zijn volk niet voor altijd begeven, en Hij zal Zijne erve niet voor eeuwig verlaten.

a) 1 Samuel 12:22. Romans 11:1-Romans 11:2.

Het is des dichters bedoeling in de eerste plaats de gelovigen te vermanen tot geduld, opdat zij niet moedeloos worden onder het kruis, maar rustig en stil God als hunnen Verlosser verbeiden; ten anderen hen daarop te wijzen, van waar zij zich deze wijsheid zullen verschaffen. Als iemand in het lijden wel zijne tranen en verzuchtingen bedwingt, maar steeds aan zijne ketenen schudt en zich aan niets weet vast te hechten, dan dat wij allen stervelingen zijn, en vergeefs ons verzetten tegen de noodzakelijkheid, zo is zulks veel meer weerspannigheid dan geduld. Immers in spijt van dat alles zou zodanig een zich nog liever tegen God aankanten, al schijnt hij ook met ene nagebootste kracht zijn ongeluk te vernachten. Tot waarachtige zachtmoedigheid zal alleen die leer onze harten buigen, die ons verzekert, dat God, zodra Hij den Zijnen lijden toezendt, tevens op hun redding bedacht is..

Vers 15

15. Want het oordeel, het nu zo diep geknakte recht, zal wederkeren tot de gerechtigheid 1), daar het op `t strengst gehandhaafd wordt door vernietiging der bozen en redding der vromen; en alle oprechten van hart zullen het zo lang gemiste en zo vurig verlangde recht met vreugde begroeten en navolgen, bijval geven.

1) Beter: Het recht moet (of zal) zich wenden tot gerechtigheid. Met andere woorden, het recht dat op dit ogenblik vertrapt wordt, moet ten slotte weer in ere hersteld worden, en alle waren vromen zullen het met gejuich begroeten. Dit was de hope en het stellig vertrouwen van den dichter, een vertrouwen, hetwelk niet is beschaamd gemaakt.

16.

III. Psalms 94:16-Psalms 94:23. Ten slotte bepaalt zich de zanger weer bij zijn eigen geloofsleven en versterkt hij zich in geduld en vertrouwen. Hij belijdt, dat de Heere zijne enige hulp, zijn enige troost is; zonder Hem ware hij verloren en buiten Hem moest hij geheel wanhopen: maar hij weet ook, dat de Heere gene gemeenschappelijke zaak maakt met degenen, die zijn volk verdrukken en kwellen, maar ze slechts voor een tijd gebruikt in den dienst Zijner genadige bedoelingen, totdat hij ze vervolgens verwerpt en verdelgt.

Vers 15

15. Want het oordeel, het nu zo diep geknakte recht, zal wederkeren tot de gerechtigheid 1), daar het op `t strengst gehandhaafd wordt door vernietiging der bozen en redding der vromen; en alle oprechten van hart zullen het zo lang gemiste en zo vurig verlangde recht met vreugde begroeten en navolgen, bijval geven.

1) Beter: Het recht moet (of zal) zich wenden tot gerechtigheid. Met andere woorden, het recht dat op dit ogenblik vertrapt wordt, moet ten slotte weer in ere hersteld worden, en alle waren vromen zullen het met gejuich begroeten. Dit was de hope en het stellig vertrouwen van den dichter, een vertrouwen, hetwelk niet is beschaamd gemaakt.

16.

III. Psalms 94:16-Psalms 94:23. Ten slotte bepaalt zich de zanger weer bij zijn eigen geloofsleven en versterkt hij zich in geduld en vertrouwen. Hij belijdt, dat de Heere zijne enige hulp, zijn enige troost is; zonder Hem ware hij verloren en buiten Hem moest hij geheel wanhopen: maar hij weet ook, dat de Heere gene gemeenschappelijke zaak maakt met degenen, die zijn volk verdrukken en kwellen, maar ze slechts voor een tijd gebruikt in den dienst Zijner genadige bedoelingen, totdat hij ze vervolgens verwerpt en verdelgt.

Vers 16

16. Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? Onder de mensen is niemand, die zich over mij zou kunnen en willen ontfermen (Psalms 27:10).

Vers 16

16. Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? Onder de mensen is niemand, die zich over mij zou kunnen en willen ontfermen (Psalms 27:10).

Vers 17

17. Ten ware dat de HEERE mij ene hulp geweest ware, mijne ziel had bijna (Isaiah 13:22) in de stilte gewoond, in het stille rijk der doden (Psalms 31:18; Psalms 115:17).

De zanger spreekt hier niet van zijn eigen persoonlijk lijden, maar van dat der gemeente; in den geloofsstrijd, die thans deze beschikt is, treedt hij als een voorvechter op, spreekt hij in den zin van alle gelovigen. Ja uit het hart der verdrukte gemeente, welke hij als het ware vertegenwoordigt..

Vers 17

17. Ten ware dat de HEERE mij ene hulp geweest ware, mijne ziel had bijna (Isaiah 13:22) in de stilte gewoond, in het stille rijk der doden (Psalms 31:18; Psalms 115:17).

De zanger spreekt hier niet van zijn eigen persoonlijk lijden, maar van dat der gemeente; in den geloofsstrijd, die thans deze beschikt is, treedt hij als een voorvechter op, spreekt hij in den zin van alle gelovigen. Ja uit het hart der verdrukte gemeente, welke hij als het ware vertegenwoordigt..

Vers 18

18. Als ik in zulk een benauwden toestand was, dat ik zei: Mijn voet wankelt; nu is het zo ver met mij gekomen, dat mijn val niet kan uitblijven, zo zijt Gij; mij ter hulp gesneld; Uwe goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij, hield mij staande, zodat ik steeds voor vallen bewaard werd.

Vers 18

18. Als ik in zulk een benauwden toestand was, dat ik zei: Mijn voet wankelt; nu is het zo ver met mij gekomen, dat mijn val niet kan uitblijven, zo zijt Gij; mij ter hulp gesneld; Uwe goedertierenheid, o HEERE! ondersteunde mij, hield mij staande, zodat ik steeds voor vallen bewaard werd.

Vers 19

19. Als mijne angstige en benauwende gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, en ik nergens enig steunsel vond; zodat ik geheel zonder hope bleef, hebben Uwe vertroostingen steeds weer mijne ziele verkwikt, en deze zijn het dan ook nu, die mij doen staande blijven.

Hij spreekt van de velerlei gedachten, die iemand in zulk ene wanhoop heeft, hoe hij zou kunnen verlost worden. Dan denkt hij dit en dan dat; hij zoekt in alle hoeken, maar vindt gene hulp, daarom zegt hij: toen ik in zulk ene worsteling was en mij met mijne eigene gedachten sloeg, zocht ik hier en daar troost, maar vond die niet, toen kwaamt Gij met Uwen troost en hielpt mij..

Gelovigen hebben soms twijfelachtige en bedroevende gedachten ten opzichte van God; zij twijfelen ieder ogenblik aan Zijne goede gezindheid ten opzichte van hen van wege hun zonden; zij vrezen dat zij zullen omkomen door hun verkeerdheid, of dat zij de wegen Gods zullen ontsieren. Zij zijn bezorgd ten opzichte van Christus, dat Hij de Zaligmaker van anderen, maar niet van hen is, dat Hij zulke als zij zijn niet wil redden. Zij zijn bekommerd ten opzichte van het werk des Heiligen Geestes op hun harten het in twijfel stellende en vrezende of het wel ooit begonnen is. Zij hebben zorgen ten opzichte van hun tegenwoordigen en toekomenden toestand, hoe zij de moeilijkheden en gevaren van deze wereld zullen doorkomen, en de vallei der schaduwen des doods zullen doorworstelen. Laat hen dan zien op de buitengewoon grote en kostelijke beloften van het Evangelie, en de zegeningen van Christus door den Geest verleend..

Wie onder de zwaarbeproefden van Gods kinderen kennen niet dat vermenigvuldigen der gedachten, als het zo donker in de ziele kan worden, als op vele vragen, die uit het binnenste oprijzen, niet n antwoord wordt vernomen? Welgelukzalig degenen, die in waarheid dan met den dichter kunnen zeggen, dat de vertroostingen Gods hun zielen verkwikt hebben.

Vers 19

19. Als mijne angstige en benauwende gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, en ik nergens enig steunsel vond; zodat ik geheel zonder hope bleef, hebben Uwe vertroostingen steeds weer mijne ziele verkwikt, en deze zijn het dan ook nu, die mij doen staande blijven.

Hij spreekt van de velerlei gedachten, die iemand in zulk ene wanhoop heeft, hoe hij zou kunnen verlost worden. Dan denkt hij dit en dan dat; hij zoekt in alle hoeken, maar vindt gene hulp, daarom zegt hij: toen ik in zulk ene worsteling was en mij met mijne eigene gedachten sloeg, zocht ik hier en daar troost, maar vond die niet, toen kwaamt Gij met Uwen troost en hielpt mij..

Gelovigen hebben soms twijfelachtige en bedroevende gedachten ten opzichte van God; zij twijfelen ieder ogenblik aan Zijne goede gezindheid ten opzichte van hen van wege hun zonden; zij vrezen dat zij zullen omkomen door hun verkeerdheid, of dat zij de wegen Gods zullen ontsieren. Zij zijn bezorgd ten opzichte van Christus, dat Hij de Zaligmaker van anderen, maar niet van hen is, dat Hij zulke als zij zijn niet wil redden. Zij zijn bekommerd ten opzichte van het werk des Heiligen Geestes op hun harten het in twijfel stellende en vrezende of het wel ooit begonnen is. Zij hebben zorgen ten opzichte van hun tegenwoordigen en toekomenden toestand, hoe zij de moeilijkheden en gevaren van deze wereld zullen doorkomen, en de vallei der schaduwen des doods zullen doorworstelen. Laat hen dan zien op de buitengewoon grote en kostelijke beloften van het Evangelie, en de zegeningen van Christus door den Geest verleend..

Wie onder de zwaarbeproefden van Gods kinderen kennen niet dat vermenigvuldigen der gedachten, als het zo donker in de ziele kan worden, als op vele vragen, die uit het binnenste oprijzen, niet n antwoord wordt vernomen? Welgelukzalig degenen, die in waarheid dan met den dichter kunnen zeggen, dat de vertroostingen Gods hun zielen verkwikt hebben.

Vers 20

20. Zou zich de stoel der schadelijkheden 1), met U vergezelschappen, zoudt Gij dien tot bondgenoot hebben, die moeite verdicht bij inzetting, als ene wet, alle onrechtvaardig handelen tegen de Uwen tot wettige instelling verheft? (Isaiah 10:1).

1) Onder den "stoel der schadelijkheden" moet men den troon der vijandige heidense wereldmacht verstaan, onder welke Gods volk te lijden heeft (Psalms 125:3). Deze kan, hoewel hij een voorbijgaand werktuig tot straffen is, toch onmogelijk een bondgenoot des Heren zijn, alsof de Heere voortaan Zijn volk door middel van dezen wilde regeren, want hij verheft de ongerechtigheid tot wet en maakt den druk en de ellende van Israël tot een regel, in plaats dat hij slechts ene tuchtroede voor Gods volk zou zijn. Maar deze macht, die Israël beangstigde, is wederom slechts een beeld, dat de vijandige macht des kwaads voorstelt tegenover het rijk van God.".

Vers 20

20. Zou zich de stoel der schadelijkheden 1), met U vergezelschappen, zoudt Gij dien tot bondgenoot hebben, die moeite verdicht bij inzetting, als ene wet, alle onrechtvaardig handelen tegen de Uwen tot wettige instelling verheft? (Isaiah 10:1).

1) Onder den "stoel der schadelijkheden" moet men den troon der vijandige heidense wereldmacht verstaan, onder welke Gods volk te lijden heeft (Psalms 125:3). Deze kan, hoewel hij een voorbijgaand werktuig tot straffen is, toch onmogelijk een bondgenoot des Heren zijn, alsof de Heere voortaan Zijn volk door middel van dezen wilde regeren, want hij verheft de ongerechtigheid tot wet en maakt den druk en de ellende van Israël tot een regel, in plaats dat hij slechts ene tuchtroede voor Gods volk zou zijn. Maar deze macht, die Israël beangstigde, is wederom slechts een beeld, dat de vijandige macht des kwaads voorstelt tegenover het rijk van God.".

Vers 21

21. Zij, de bondgenoten of, trawanten van dien stoel der schadelijkheden, rotten zich zamen tegen de ziel des rechtvaardigen, om hem om te brengen, en zij verdoemen onschuldig bloed, zij veroordelen hen ter dood, en maken zich van hun goederen meester.

Vers 21

21. Zij, de bondgenoten of, trawanten van dien stoel der schadelijkheden, rotten zich zamen tegen de ziel des rechtvaardigen, om hem om te brengen, en zij verdoemen onschuldig bloed, zij veroordelen hen ter dood, en maken zich van hun goederen meester.

Vers 22

22. Doch de HEERE is zo weinig met hen verbonden dat Hij integendeel mij geweest is tot een hoog Vertrek, ene bescherming tegen de bozen; en mijn God was mij tot ene Steenrots mijner toevlucht, zodat mij niet overkomen zal, wat zij tegen mij besloten hebben.

Vers 22

22. Doch de HEERE is zo weinig met hen verbonden dat Hij integendeel mij geweest is tot een hoog Vertrek, ene bescherming tegen de bozen; en mijn God was mij tot ene Steenrots mijner toevlucht, zodat mij niet overkomen zal, wat zij tegen mij besloten hebben.

Vers 23

23. En Hij, de Heere zal, als Zijn tijd en Zijn uur daar is, hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, hun boosheden vergelden, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, God, zal henzeker verdelgen, daarvan houd ik mij verzekerd.

Wie dit gelooft en zo door God geleerd is, die geduldig zijn (Psalms 94:12), en de goddelozen laten woeden, die kan op het einde zien en Zijn tijd afwachten..

Waren de ondernemingen der vijanden slechts ijdel, God zou hun toen reeds iets van Zijne gerechtigheid hebben doen ondervinden, maar nu vallen zij zeker in den kuil, dien zij voor anderen hebben gegraven; listig den rechtvaardige nazettend, gaan zij in hun listigheid te gronde, en al hun krachten inspannende, doden zij zich ten laatste met hun eigene wapenen. Zo blijkt daaruit nog meer Gods wonderbaar gericht. En dewijl dit zo moeilijk is te geloven, daarom zegt hij nog eens; "Hij zal ze verdelgen.". P

Vers 23

23. En Hij, de Heere zal, als Zijn tijd en Zijn uur daar is, hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, hun boosheden vergelden, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, God, zal henzeker verdelgen, daarvan houd ik mij verzekerd.

Wie dit gelooft en zo door God geleerd is, die geduldig zijn (Psalms 94:12), en de goddelozen laten woeden, die kan op het einde zien en Zijn tijd afwachten..

Waren de ondernemingen der vijanden slechts ijdel, God zou hun toen reeds iets van Zijne gerechtigheid hebben doen ondervinden, maar nu vallen zij zeker in den kuil, dien zij voor anderen hebben gegraven; listig den rechtvaardige nazettend, gaan zij in hun listigheid te gronde, en al hun krachten inspannende, doden zij zich ten laatste met hun eigene wapenen. Zo blijkt daaruit nog meer Gods wonderbaar gericht. En dewijl dit zo moeilijk is te geloven, daarom zegt hij nog eens; "Hij zal ze verdelgen.". P

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 94". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-94.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile