Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 85

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 85

De uitleggers zijn over het algemeen van gevoelen dat deze psalm geschreven werd na de terugkeer van de Joden uit hun gevangenschap in Babel, toen zij nog onder sommige van de tekenen van Gods misnoegen waren, om welker wegneming zij hier bidden. En uit niets blijkt, dat hij toen niet, evenals Psalms 137:1, geschreven kon zijn. Het zijn de openbare belangen, die de psalmist hier na aan het hart liggen, en de psalm is geschreven voor de grote vergadering. De kerk was hier als in een zondvloed, boven waren wolken, beneden waren golven en baren, alles was donker en droevig. De kerk is als Noach in de ark tussen leven en dood, tussen hoop en vrees. Dit zo zijnde:

I. Wordt hier in het gebed een duif uitgezonden. De beden zijn tegen zonde en toorn, Psalms 85:5, en om goedertierenheid en heil, Psalms 85:8. De pleitgronden zijn ontleend aan vroegere gunstbewijzen, Psalms 85:2, en tegenwoordige benauwdheid, Psalms 85:6, Psalms 85:7.

II. Hier is de duif teruggekomen met een olijftak en goede tijding, de psalmist verwacht haar terugkomst, Psalms 85:9, en dan spreekt hij opnieuw van de gunsten aan Gods Israël bewezen, waarvan hij door de geest van de profetie de verzekering gaf aan anderen, en door de geest des geloofs de verzekering nam voor zichzelf, Psalms 85:10. Door het zingen van deze psalm kunnen wij geholpen worden in ons bidden tot God, beide voor Zijn kerk in het algemeen en voor het land van onze geboorte in het bijzonder. Het eerste gedeelte kan ons van nut zijn om ons te leiden in onze begeerten, het laatste om ons aan te moedigen in ons geloof en onze hoop.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 85

De uitleggers zijn over het algemeen van gevoelen dat deze psalm geschreven werd na de terugkeer van de Joden uit hun gevangenschap in Babel, toen zij nog onder sommige van de tekenen van Gods misnoegen waren, om welker wegneming zij hier bidden. En uit niets blijkt, dat hij toen niet, evenals Psalms 137:1, geschreven kon zijn. Het zijn de openbare belangen, die de psalmist hier na aan het hart liggen, en de psalm is geschreven voor de grote vergadering. De kerk was hier als in een zondvloed, boven waren wolken, beneden waren golven en baren, alles was donker en droevig. De kerk is als Noach in de ark tussen leven en dood, tussen hoop en vrees. Dit zo zijnde:

I. Wordt hier in het gebed een duif uitgezonden. De beden zijn tegen zonde en toorn, Psalms 85:5, en om goedertierenheid en heil, Psalms 85:8. De pleitgronden zijn ontleend aan vroegere gunstbewijzen, Psalms 85:2, en tegenwoordige benauwdheid, Psalms 85:6, Psalms 85:7.

II. Hier is de duif teruggekomen met een olijftak en goede tijding, de psalmist verwacht haar terugkomst, Psalms 85:9, en dan spreekt hij opnieuw van de gunsten aan Gods Israël bewezen, waarvan hij door de geest van de profetie de verzekering gaf aan anderen, en door de geest des geloofs de verzekering nam voor zichzelf, Psalms 85:10. Door het zingen van deze psalm kunnen wij geholpen worden in ons bidden tot God, beide voor Zijn kerk in het algemeen en voor het land van onze geboorte in het bijzonder. Het eerste gedeelte kan ons van nut zijn om ons te leiden in onze begeerten, het laatste om ons aan te moedigen in ons geloof en onze hoop.

Verzen 1-8

Psalm 85:1-8

De kerk, in beproeving en benauwdheid, wendt zich hier tot God, door Hem daarin geleid zijnde. Zo bereid is God om de gebeden Zijns volks te horen en te verhoren, dat Hij door Zijn Geest in het woord en in het hart hun de gebeden ingeeft en de woorden er voor in hun mond legt. Het volk van God in zeer terneergeslagen, zwakke toestand wordt hier geleerd hoe tot God te spreken.

I. Zij moeten met dankbaarheid de grote dingen erkennen, die God voor hen gedaan heeft, Psalms 85:2. "Gij hebt voor ons en onze vaderen zo en zo gedaan." De bewustheid van tegenwoordige beproeving moet de herinnering aan vroegere zegeningen niet uitwissen, neen, zelfs als wij zeer naar de diepte zijn gebracht moeten wij gedenken aan onze vroegere ervaringen van Gods goedheid, die wij met dankbaarheid en tot Zijn lof hebben op te merken. Zij spreken er hier met welbehagen van:

1. Dat God zich hun ellende gunstig had betoond, het met liefde had aangezien als het Zijne-"Gij zijt Uwen lande gunstig geweest, als het Uwe, Gij hebt het onderscheidene gunsten betoond." De gunst van God is de bron en oorsprong van alle goed, en de bron van geluk voor volken zowel als voor particuliere personen. Het was door de gunst van God, dat Israël bezit verkreeg en behield van Kanan, Psalms 44:4, en indien Hij hun niet zeer gunstig gebleven was, zij zouden reeds voorlang ten verderve zijn gebracht.

2. Dat Hij hen gered had uit de hand hunner vijanden, en hun de vrijheid had hergeven. "Gij hebt de gevangenis van Jakob gewend, en diegenen weer in hun eigen land gevestigd, die er uit verdreven waren, en die toen vreemdelingen geweest zijn in een vreemd land, gevangenen in het land hunner verdrukkers. De gevangenis van Jakob kan wel lang duren, maar ter bestemder tijd zal zij gewend worden.

3. Dat Hij niet met hen gehandeld heeft naar dat hun tergingen het verdiend hadden, Psalms 85:3. "De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen, en hen niet gestraft, zoals Gij het naar recht hadt kunnen doen. Gij hebt al hun zonden bedekt." Als God de zonde vergeeft dan bedekt Hij haar, en als Hij de zonde Zijns volks bedekt, dan bedekt Hij haar geheel. Het wenden hunner gevangenschap was een voorbeeld en blijk van Gods gunst jegens hen, toen zij gepaard ging met de vergeving van hun ongerechtigheid.

4. Dat Hij Zijn toorn tegen hen niet zover had uitgestrekt en zolang had behouden, als zij reden hadden te vrezen, Psalms 85:4. "Al hun zonde bedekt hebbende, hebt Gij al Uwe verbolgenheid weggenomen, " want als de zonde weggedaan is, houdt Gods toorn op, als wij gereinigd zijn, is God bevredigd. Zie wat de vergeving van zonde is: Gij hebt de misdaad Uws volks weggenomen, dat is: "Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns, zodat wij in zijn vlam niet verteerd werden. In ontferming over ons hebt Gij al Uw toorn niet opgewekt, maar toen een voorspraak in de bres stond, hebt Gij Uw toorn afgewend."

II. Hen wordt geleerd om tot God te bidden om genade en goedertierenheid met betrekking tot hun tegenwoordige ellende. Dit wordt afgeleid uit het vorige: "Gij hebt wel gedaan aan onze vaderen, doe wel aan ons, want wij zijn de kinderen van hetzelfde verbond." 1. Zij bidden om bekerende genade, "Bekeer ons, o God onzes heils, Psalms 85:5, ten einde onze gevangenschap te wenden, wend ons af van ongerechtigheid, wend ons tot U en tot onze plicht, bekeer ons, en wij zullen bekeerd zijn. Allen, die God wil behouden, zal Hij vroeg of laat bekeren. Zonder bekering geen zaligheid.

2. Zij bidden om de wegneming van de tekenen van Gods misnoegen, waaronder zij zich bevonden. "Doe teniet Uwe toornigheid over ons, zoals Gij hem menigmaal teniet gedaan hebt in de dagen van onze vaderen, toen Gij Uw toorn van hen hebt afgewend." Let op de methode. Eerst: wend ons tot U en doe dan Uw toorn over ons teniet." Als wij met God verzoend zijn, dan en niet eerder kunnen wij de vertroosting verwachten van Zijn verzoend zijn met ons.

3. Zij bidden om de openbaring van Gods welwillendheid jegens hen, Psalms 85:8. "Toon ons Uwe goedertierenheid, o Heere, betoon U genadig jegens ons, wees ons niet slechts genadig, maar laat ons de troostrijke bewijzen hebben van Uwe genade, laat ons weten dat Gij ons genadig zijt en genade voor ons hebt weggelegd."

4. Zij bidden dat God genadiglijk voor hen, en tot heerlijkheid voor Hemzelf, voor hen verschijnen zal. Geef ons Uw heil, geef het ons door Uwe belofte, en dan zult Gij het ongetwijfeld werken door Uwe voorzienigheid." De vaten van Gods goedertierenheid zijn de erfgenamen van Zijn heil, Hij betoont genade aan hen, aan wie Hij Zijn heil geeft, want het heil, de zaligheid, is uit genade.

III. Er wordt hen geleerd om in ootmoed met vrijmoedigheid bij God te klagen over hun tegenwoordige ellende, Psalms 85:6, Psalms 85:7, waar wij moeten letten:

1. Op hetgeen zij vrezen en afbidden. "Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Wij zijn verloren zo Gij dit doet, maar wij hopen dat Gij het niet doen zult. Zult Gij Uwen toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht. Neen Gij zijt genadig, traag tot toorn, en zeer snel bereid om genade te betonen, en zult niet eeuwiglijk twisten Gij hebt niet eeuwiglijk getoornd tegen onze vaderen, maar hebt U spoedig gewend van de hittigheid Uws toorns, waarom zult Gij dan in eeuwigheid toornen tegen ons? Zijn Uwe goedertierenheden niet nog even menigvuldig en krachtig als ooit tevoren? Tegen onboetvaardige zondaren zal God in eeuwigheid toornen want wat is de hel anders dan de toorn van God uitgestrekt van geslacht tot geslacht? Maar zal een hel op aarde het lot van Uw volk wezen?"

2. Wat zij begeren en hopen. "Zult Gij ons niet weer levend maken? Psalms 85:7, ons niet levend maken door vertroosting tot ons te spreken, ons levend maken door verlossingen, die voor ons worden gewerkt? Gij zijt voorheen Uwen lande gunstig geweest, en dat heeft het levend gemaakt, zult Gij niet wederom gunstig zijn, en het alzo wederom levend maken?" God had aan de kinderen van de gevangenschap "een weinig levens gegeven in hun Dienstbaarheid," Ezra 9:8. Hun terugkeer uit Babel was als een leven uit de doden, Ezechiël 37:11, 12. Welaan, Heere, zeggen zij, "zult Gij ons niet weer levend maken, en ten anderen male Uwe hand aanleggen om ons te vergaderen", Isaiah 11:11, Psalms 126:1, Psalms 126:4. "Uw werk Heere! behoud dat in het leven in het midden van de jaren," Habakkuk 3:2. "Maak ons weer levend,"

a. "Opdat Uw volk zich verblijde, en zo zullen wij er de vertroosting van hebben," Psalms 14:7. Geef hun leven, opdat zij blijdschap mogen hebben. b. Opdat zij zich verblijden in U, en zo zult Gij er de eer voor ontvangen." Indien God de bron is van al onze zegeningen, dan moet Hij het middelpunt wezen van al onze blijdschap.

Verzen 1-8

Psalm 85:1-8

De kerk, in beproeving en benauwdheid, wendt zich hier tot God, door Hem daarin geleid zijnde. Zo bereid is God om de gebeden Zijns volks te horen en te verhoren, dat Hij door Zijn Geest in het woord en in het hart hun de gebeden ingeeft en de woorden er voor in hun mond legt. Het volk van God in zeer terneergeslagen, zwakke toestand wordt hier geleerd hoe tot God te spreken.

I. Zij moeten met dankbaarheid de grote dingen erkennen, die God voor hen gedaan heeft, Psalms 85:2. "Gij hebt voor ons en onze vaderen zo en zo gedaan." De bewustheid van tegenwoordige beproeving moet de herinnering aan vroegere zegeningen niet uitwissen, neen, zelfs als wij zeer naar de diepte zijn gebracht moeten wij gedenken aan onze vroegere ervaringen van Gods goedheid, die wij met dankbaarheid en tot Zijn lof hebben op te merken. Zij spreken er hier met welbehagen van:

1. Dat God zich hun ellende gunstig had betoond, het met liefde had aangezien als het Zijne-"Gij zijt Uwen lande gunstig geweest, als het Uwe, Gij hebt het onderscheidene gunsten betoond." De gunst van God is de bron en oorsprong van alle goed, en de bron van geluk voor volken zowel als voor particuliere personen. Het was door de gunst van God, dat Israël bezit verkreeg en behield van Kanan, Psalms 44:4, en indien Hij hun niet zeer gunstig gebleven was, zij zouden reeds voorlang ten verderve zijn gebracht.

2. Dat Hij hen gered had uit de hand hunner vijanden, en hun de vrijheid had hergeven. "Gij hebt de gevangenis van Jakob gewend, en diegenen weer in hun eigen land gevestigd, die er uit verdreven waren, en die toen vreemdelingen geweest zijn in een vreemd land, gevangenen in het land hunner verdrukkers. De gevangenis van Jakob kan wel lang duren, maar ter bestemder tijd zal zij gewend worden.

3. Dat Hij niet met hen gehandeld heeft naar dat hun tergingen het verdiend hadden, Psalms 85:3. "De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen, en hen niet gestraft, zoals Gij het naar recht hadt kunnen doen. Gij hebt al hun zonden bedekt." Als God de zonde vergeeft dan bedekt Hij haar, en als Hij de zonde Zijns volks bedekt, dan bedekt Hij haar geheel. Het wenden hunner gevangenschap was een voorbeeld en blijk van Gods gunst jegens hen, toen zij gepaard ging met de vergeving van hun ongerechtigheid.

4. Dat Hij Zijn toorn tegen hen niet zover had uitgestrekt en zolang had behouden, als zij reden hadden te vrezen, Psalms 85:4. "Al hun zonde bedekt hebbende, hebt Gij al Uwe verbolgenheid weggenomen, " want als de zonde weggedaan is, houdt Gods toorn op, als wij gereinigd zijn, is God bevredigd. Zie wat de vergeving van zonde is: Gij hebt de misdaad Uws volks weggenomen, dat is: "Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns, zodat wij in zijn vlam niet verteerd werden. In ontferming over ons hebt Gij al Uw toorn niet opgewekt, maar toen een voorspraak in de bres stond, hebt Gij Uw toorn afgewend."

II. Hen wordt geleerd om tot God te bidden om genade en goedertierenheid met betrekking tot hun tegenwoordige ellende. Dit wordt afgeleid uit het vorige: "Gij hebt wel gedaan aan onze vaderen, doe wel aan ons, want wij zijn de kinderen van hetzelfde verbond." 1. Zij bidden om bekerende genade, "Bekeer ons, o God onzes heils, Psalms 85:5, ten einde onze gevangenschap te wenden, wend ons af van ongerechtigheid, wend ons tot U en tot onze plicht, bekeer ons, en wij zullen bekeerd zijn. Allen, die God wil behouden, zal Hij vroeg of laat bekeren. Zonder bekering geen zaligheid.

2. Zij bidden om de wegneming van de tekenen van Gods misnoegen, waaronder zij zich bevonden. "Doe teniet Uwe toornigheid over ons, zoals Gij hem menigmaal teniet gedaan hebt in de dagen van onze vaderen, toen Gij Uw toorn van hen hebt afgewend." Let op de methode. Eerst: wend ons tot U en doe dan Uw toorn over ons teniet." Als wij met God verzoend zijn, dan en niet eerder kunnen wij de vertroosting verwachten van Zijn verzoend zijn met ons.

3. Zij bidden om de openbaring van Gods welwillendheid jegens hen, Psalms 85:8. "Toon ons Uwe goedertierenheid, o Heere, betoon U genadig jegens ons, wees ons niet slechts genadig, maar laat ons de troostrijke bewijzen hebben van Uwe genade, laat ons weten dat Gij ons genadig zijt en genade voor ons hebt weggelegd."

4. Zij bidden dat God genadiglijk voor hen, en tot heerlijkheid voor Hemzelf, voor hen verschijnen zal. Geef ons Uw heil, geef het ons door Uwe belofte, en dan zult Gij het ongetwijfeld werken door Uwe voorzienigheid." De vaten van Gods goedertierenheid zijn de erfgenamen van Zijn heil, Hij betoont genade aan hen, aan wie Hij Zijn heil geeft, want het heil, de zaligheid, is uit genade.

III. Er wordt hen geleerd om in ootmoed met vrijmoedigheid bij God te klagen over hun tegenwoordige ellende, Psalms 85:6, Psalms 85:7, waar wij moeten letten:

1. Op hetgeen zij vrezen en afbidden. "Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Wij zijn verloren zo Gij dit doet, maar wij hopen dat Gij het niet doen zult. Zult Gij Uwen toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht. Neen Gij zijt genadig, traag tot toorn, en zeer snel bereid om genade te betonen, en zult niet eeuwiglijk twisten Gij hebt niet eeuwiglijk getoornd tegen onze vaderen, maar hebt U spoedig gewend van de hittigheid Uws toorns, waarom zult Gij dan in eeuwigheid toornen tegen ons? Zijn Uwe goedertierenheden niet nog even menigvuldig en krachtig als ooit tevoren? Tegen onboetvaardige zondaren zal God in eeuwigheid toornen want wat is de hel anders dan de toorn van God uitgestrekt van geslacht tot geslacht? Maar zal een hel op aarde het lot van Uw volk wezen?"

2. Wat zij begeren en hopen. "Zult Gij ons niet weer levend maken? Psalms 85:7, ons niet levend maken door vertroosting tot ons te spreken, ons levend maken door verlossingen, die voor ons worden gewerkt? Gij zijt voorheen Uwen lande gunstig geweest, en dat heeft het levend gemaakt, zult Gij niet wederom gunstig zijn, en het alzo wederom levend maken?" God had aan de kinderen van de gevangenschap "een weinig levens gegeven in hun Dienstbaarheid," Ezra 9:8. Hun terugkeer uit Babel was als een leven uit de doden, Ezechiël 37:11, 12. Welaan, Heere, zeggen zij, "zult Gij ons niet weer levend maken, en ten anderen male Uwe hand aanleggen om ons te vergaderen", Isaiah 11:11, Psalms 126:1, Psalms 126:4. "Uw werk Heere! behoud dat in het leven in het midden van de jaren," Habakkuk 3:2. "Maak ons weer levend,"

a. "Opdat Uw volk zich verblijde, en zo zullen wij er de vertroosting van hebben," Psalms 14:7. Geef hun leven, opdat zij blijdschap mogen hebben. b. Opdat zij zich verblijden in U, en zo zult Gij er de eer voor ontvangen." Indien God de bron is van al onze zegeningen, dan moet Hij het middelpunt wezen van al onze blijdschap.

Verzen 9-14

Psalm 85:9-14

Wij hebben hier een antwoord op de gebeden en betogen, die in de vorige verzen vervat zijn.

I. In het algemeen is het een antwoord des vredes. De psalmist bemerkt dit spoedig, Psalms 85:9, want hij staat op zijn wachttoren om te horen wat God tot hem zal spreken, zoals de profeet, Habakkuk 2:1, Habakkuk 2:2. Ik zal horen wat God, de Heere, spreken zal. Dit geeft te kennen:

1. Het tot bedaren brengen van zijn hartstochten, zijn smart, zijn vrees en de beroering in zijn binnenste. "Stel u gerust, o mijn ziel, ten einde in ootmoedig zwijgen op God te wachten. Ik heb genoeg gesproken, of reeds te veel, nu zal ik horen wat God zal spreken en Zijn heilige wil welkom heten, Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?" Als wij willen dat God zal horen wat wij in het gebed tot Hem zeggen, dan moeten wij bereid zijn om te horen wat Hij tot ons zegt in Zijn Woord.

2. Het opwekken van zijn verwachting. Nu hij in het gebed is geweest ziet hij uit naar iets zeer groots en zeer goeds van de God, die het gebed hoort. Als wij gebeden hebben, moeten wij onze gebeden nazien en op een antwoord wachten,

Merk hier op:

A. Wat het is, dat hij zich van God belooft in antwoord op zijn gebeden. Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken. Er is een volk in de wereld, dat Gods volk is, Hem is afgezonderd, aan Hem onderworpen is en door Hem behouden zal worden. Al Zijn volk zijn Zijn gunstgenoten, geheiligd door Zijn genade, toegewijd aan Zijn eer. Soms kan het gebeuren dat deze geen vrede hebben, als er van buiten strijd en van binnen vrees is, maar vroeg of laat zal God tot hen van vrede spreken. Indien Hij geen uitwendige vrede gebiedt, zal Hij toch inwendig van de vrede spreken tot hun hart door Zijn Geest, die Hij tot hun oren had gesproken door Zijn woord en Zijn dienstknechten, en hun vreugde en blijdschap doen horen.

B. Welk gebruik hij maakt van deze verwachting.

a. Hij neemt er de vertroosting van, en dat moeten ook wij: "Ik zal horen wat God de Heere zal spreken, de verzekeringen van vrede horen, die Hij geeft in antwoord op het gebed." Als God van vrede spreekt, dan moeten wij er niet doof voor zijn, maar hem met alle dankbaarheid en in ootmoed ontvangen.

b. Hij waarschuwt de heiligen om de plicht te doen, waartoe zij geroepen zijn, maar dat zij niet weer tot dwaasheid keren, want het is op die voorwaarden, en geen andere, dat vrede verwacht moet worden. Tot hen, en alleen tot hen, wordt van vrede gesproken, die zich afkeren van de zonde, maar indien zij er toe wederkeren, dan is het op hun gevaar. Alle zonde is dwaasheid, maar inzonderheid afval, het is grote erge dwaasheid om zich tot de zonde te keren nadat men er zich van scheen afgewend te hebben, er toe weer te keren nadat God van vrede heeft gesproken. God is voor de vrede, maar als Hij spreekt zijn de zodanigen voor krijg.

II. Hier zijn de bijzonderheden van dit antwoord des vredes. Hij twijfelt niet, of binnen weinig tijds zal alles wel wezen, en daarom geeft hij ons het lieflijk vooruitzicht van de bloeiende toestand van de kerk in de laatste vijf verzen van de psalm, die de vrede en de voorspoed beschrijven, waarmee God de kinderen van de gevangenschap ten laatste zegenen zal, als zij na veel moeite en veel beroering eindelijk weer in hun land gevestigd zullen zijn. Maar het kan ook genomen worden:

1. Als een belofte aan allen, die God vrezen en gerechtigheid werken, dat zij gerust en gelukkig zullen zijn.

2. Als een profetie van het koninkrijk van de Messias, en de zegeningen, waarmee dat koninkrijk verrijkt zal worden. Hier is:

A. Hulp nabij, Psalms 85:10. "Zeker, Zijn heil is nabij, ons nabij, meer nabij dan wij denken, het zal spoedig gewerkt zijn, hoe groot onze moeilijkheden en benauwdheden ook zijn, als Gods tijd gekomen is, en die tijd is niet meer ver." Als het getal van de tichelstenen verdubbeld wordt, dan komt Mozes. Het is nabij allen, die Hem vrezen, als benauwdheid nabij is, dan is het heil, de verlossing nabij, want God is krachtelijk bevonden een hulp in benauwdheden voor allen, die de Zijnen zijn, terwijl "het heil verre is van de goddelozen," Psalms 119:155. Dit kan gevoegelijk toegepast worden op Christus, de werker van het eeuwig heil. Het was de vertroosting van de Oud- Testamentische heiligen dat zij, hoewel zij het niet beleefden om de verlossing te zien in Jeruzalem, waarop zij wachtten, er toch zeker van waren dat zij nabij was en welkom zou wezen aan allen, die God vreesden.

B. Ere verzekerd. Opdat in ons land eer wone, opdat de aanbidding Gods onder ons gevestigd zij, want dat is de eer van een land. Als die weg is "Ichabod, de eer is weggevoerd", als zij blijft, dan blijft de eer. Dit kan zien op de Messias, die de eer, de heerlijkheid zou zijn van Zijn volk Israël, en gekomen is om onder hen te wonen, John 1:14, om welke reden hun land Immanuelsland genoemd wordt Isaiah 8:8..

C. Zegeningen, genadegaven, elkaar ontmoetende en omhelzende, Psalms 85:11, Psalms 85:12 Goedertierenheid en waarheid, gerechtigheid en vrede kussen elkaar. Dit kan verstaan worden:

a. Van de verbetering des volks en van hun regering, waarin al deze genadegaven uitblinken. De regeerders en de geregeerden zullen allen goedertieren en waar zijn, rechtvaardig en vreedzaam-als er geen waarheid, geen goedertierenheid is, gaat alles ten verderve, Hosea 4:1, Isaiah 59:14, Isaiah 59:15. Maar als deze elkaar ontmoeten in het bestuur van alle zaken, als deze bedoeld worden, als deze de wet geven, als er zo'n overvloed is van waarheid, dat zij uit de aarde spruit als gras, dat zij neerkomt als regen van de hemel, dan gaat alles goed. Als in iedere samenkomst goedertierenheid en waarheid elkaar ontmoeten, in iedere omhelzing gerechtigheid en vrede elkaar kussen, en de gewone eerlijkheid inderdaad gewoon en algemeen is, dan woont eer in een land, gelijk de zonde van heersende oneerlijkheid een schande is voor ieder volk.

b. Van het wederkeren van Gods gunst en de voortduur ervan. Als een volk tot God wederkeert en Hem aankleeft in een weg des plichts, dan zal Hij tot hen wederkeren en bij hen blijven in een weg van genade. Sommigen verstaan dit aldus: des mensen waarheid en Gods goedertierenheid, des mensen gerechtigheid en Gods vrede ontmoeten elkaar. indien God ons waar jegens Hem bevindt, waar jegens elkaar, waar jegens onszelf, dan zullen wij Hem goedertieren bevinden. Als wij van de gerechtigheid een gewetenszaak maken dan zullen wij de vertroosting hebben van vrede. Als de waarheid uit de aarde spruit, dat is zoals Dr. Hammond het verklaart uit het hart van de mensen, de geschikte grond voor haar om in te groeien, dan zal gerechtigheid, Gods goedertierenheid nederzien van de hemel zoals de zon op de wereld, als zij haar invloeden uitstort over de voortbrengselen van de aarde en ze koestert

c. Van de harmonie van de Goddelijke eigenschappen in de onderneming van de Messias. In Hem, die beide ons heil en onze eer is, ontmoeten goedertierenheid en waarheid elkaar. Gods goedertierenheid en waarheid, en Zijn gerechtigheid en vrede hebben elkaar gekust, dat is: de grote zaak van onze verlossing is zo goed beraamd, dat God arme zondaars genadig kan wezen en vrede met hen kan hebben, zonder onrecht te doen aan Zijn waarheid en gerechtigheid. Hij is waar in Zijn bedreigingen en rechtvaardig in Zijn regering, en toch is Hij zondaren genadig, en neemt Hij hen op in Zijn verbond. Christus brengt als Middelaar hemel en aarde weer tot elkaar, die de zonde onenig had gemaakt, door Hem spruit waarheid uit de aarde die waarheid, welke God eist in het binnenste, en dan ziet gerechtigheid neer van de hemel want God is rechtvaardig, en rechtvaardigt degenen, die uit het geloof van Jezus zijn, of wel het geeft te kennen dat in het koninkrijk van de Messias deze genadegaven zullen bloeien en overal zullen heersen.

D. Grote overvloed van alles wat begerenswaardig is, Psalms 85:13. Ook zal de Heere het goede geven, alles wat Hij goed acht voor ons, alle goed komt van Gods goedheid, en als goedertierenheid, waarheid en gerechtigheid een soevereinen invloed uitoefenen op het hart en het leven van de mensen, dan kan alle goed worden verwacht. Indien wij aldus "de gerechtigheid van Gods koninkrijk zoeken, dan zullen alle andere dingen ons toegeworpen worden" Matthew 6:33. Als de eer van het Evangelie in ons land woont dan zal het zijn vrucht geven want de voorspoed van de ziel zal of uitwendige voorspoed medebrengen, of er het gebrek aan verzoeten, Psalms 67:7.

E. Een onfeilbare leiding op de rechte weg, Psalms 85:14. De gerechtigheid van Zijn belofte die Hij ons gedaan heeft, ons verzekerende van gelukzaligheid, de gerechtigheid van de heiligmaking, het goede werk, dat Hij in ons gewrocht heeft, zullen voor Zijn aangezicht henengaan om zijn weg te bereiden, beide om onze verwachtingen van Zijn gunst op te wekken en ons ervoor bevoegd en geschikt te maken, en zij zal ook voor ons aangezicht henengaan en onze gids wezen om ons op de weg van Zijn voetstappen te zetten, dat is, om onze hoop aan te moedigen en onze praktijk te leiden, opdat wij zullen uitgaan om Hem te ontmoeten, als Hij in de weg van de genade tot ons komt. Christus, de zon van de gerechtigheid, zal ons tot God brengen en ons op de weg stellen, die tot Hem henenleidt. Johannes de Doper, een prediker van de gerechtigheid, zal voor Christus henengaan om Zijn weg te bereiden. Gerechtigheid is een veilige gids beide om God te ontmoeten en om Hem te volgen.

Verzen 9-14

Psalm 85:9-14

Wij hebben hier een antwoord op de gebeden en betogen, die in de vorige verzen vervat zijn.

I. In het algemeen is het een antwoord des vredes. De psalmist bemerkt dit spoedig, Psalms 85:9, want hij staat op zijn wachttoren om te horen wat God tot hem zal spreken, zoals de profeet, Habakkuk 2:1, Habakkuk 2:2. Ik zal horen wat God, de Heere, spreken zal. Dit geeft te kennen:

1. Het tot bedaren brengen van zijn hartstochten, zijn smart, zijn vrees en de beroering in zijn binnenste. "Stel u gerust, o mijn ziel, ten einde in ootmoedig zwijgen op God te wachten. Ik heb genoeg gesproken, of reeds te veel, nu zal ik horen wat God zal spreken en Zijn heilige wil welkom heten, Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?" Als wij willen dat God zal horen wat wij in het gebed tot Hem zeggen, dan moeten wij bereid zijn om te horen wat Hij tot ons zegt in Zijn Woord.

2. Het opwekken van zijn verwachting. Nu hij in het gebed is geweest ziet hij uit naar iets zeer groots en zeer goeds van de God, die het gebed hoort. Als wij gebeden hebben, moeten wij onze gebeden nazien en op een antwoord wachten,

Merk hier op:

A. Wat het is, dat hij zich van God belooft in antwoord op zijn gebeden. Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken. Er is een volk in de wereld, dat Gods volk is, Hem is afgezonderd, aan Hem onderworpen is en door Hem behouden zal worden. Al Zijn volk zijn Zijn gunstgenoten, geheiligd door Zijn genade, toegewijd aan Zijn eer. Soms kan het gebeuren dat deze geen vrede hebben, als er van buiten strijd en van binnen vrees is, maar vroeg of laat zal God tot hen van vrede spreken. Indien Hij geen uitwendige vrede gebiedt, zal Hij toch inwendig van de vrede spreken tot hun hart door Zijn Geest, die Hij tot hun oren had gesproken door Zijn woord en Zijn dienstknechten, en hun vreugde en blijdschap doen horen.

B. Welk gebruik hij maakt van deze verwachting.

a. Hij neemt er de vertroosting van, en dat moeten ook wij: "Ik zal horen wat God de Heere zal spreken, de verzekeringen van vrede horen, die Hij geeft in antwoord op het gebed." Als God van vrede spreekt, dan moeten wij er niet doof voor zijn, maar hem met alle dankbaarheid en in ootmoed ontvangen.

b. Hij waarschuwt de heiligen om de plicht te doen, waartoe zij geroepen zijn, maar dat zij niet weer tot dwaasheid keren, want het is op die voorwaarden, en geen andere, dat vrede verwacht moet worden. Tot hen, en alleen tot hen, wordt van vrede gesproken, die zich afkeren van de zonde, maar indien zij er toe wederkeren, dan is het op hun gevaar. Alle zonde is dwaasheid, maar inzonderheid afval, het is grote erge dwaasheid om zich tot de zonde te keren nadat men er zich van scheen afgewend te hebben, er toe weer te keren nadat God van vrede heeft gesproken. God is voor de vrede, maar als Hij spreekt zijn de zodanigen voor krijg.

II. Hier zijn de bijzonderheden van dit antwoord des vredes. Hij twijfelt niet, of binnen weinig tijds zal alles wel wezen, en daarom geeft hij ons het lieflijk vooruitzicht van de bloeiende toestand van de kerk in de laatste vijf verzen van de psalm, die de vrede en de voorspoed beschrijven, waarmee God de kinderen van de gevangenschap ten laatste zegenen zal, als zij na veel moeite en veel beroering eindelijk weer in hun land gevestigd zullen zijn. Maar het kan ook genomen worden:

1. Als een belofte aan allen, die God vrezen en gerechtigheid werken, dat zij gerust en gelukkig zullen zijn.

2. Als een profetie van het koninkrijk van de Messias, en de zegeningen, waarmee dat koninkrijk verrijkt zal worden. Hier is:

A. Hulp nabij, Psalms 85:10. "Zeker, Zijn heil is nabij, ons nabij, meer nabij dan wij denken, het zal spoedig gewerkt zijn, hoe groot onze moeilijkheden en benauwdheden ook zijn, als Gods tijd gekomen is, en die tijd is niet meer ver." Als het getal van de tichelstenen verdubbeld wordt, dan komt Mozes. Het is nabij allen, die Hem vrezen, als benauwdheid nabij is, dan is het heil, de verlossing nabij, want God is krachtelijk bevonden een hulp in benauwdheden voor allen, die de Zijnen zijn, terwijl "het heil verre is van de goddelozen," Psalms 119:155. Dit kan gevoegelijk toegepast worden op Christus, de werker van het eeuwig heil. Het was de vertroosting van de Oud- Testamentische heiligen dat zij, hoewel zij het niet beleefden om de verlossing te zien in Jeruzalem, waarop zij wachtten, er toch zeker van waren dat zij nabij was en welkom zou wezen aan allen, die God vreesden.

B. Ere verzekerd. Opdat in ons land eer wone, opdat de aanbidding Gods onder ons gevestigd zij, want dat is de eer van een land. Als die weg is "Ichabod, de eer is weggevoerd", als zij blijft, dan blijft de eer. Dit kan zien op de Messias, die de eer, de heerlijkheid zou zijn van Zijn volk Israël, en gekomen is om onder hen te wonen, John 1:14, om welke reden hun land Immanuelsland genoemd wordt Isaiah 8:8..

C. Zegeningen, genadegaven, elkaar ontmoetende en omhelzende, Psalms 85:11, Psalms 85:12 Goedertierenheid en waarheid, gerechtigheid en vrede kussen elkaar. Dit kan verstaan worden:

a. Van de verbetering des volks en van hun regering, waarin al deze genadegaven uitblinken. De regeerders en de geregeerden zullen allen goedertieren en waar zijn, rechtvaardig en vreedzaam-als er geen waarheid, geen goedertierenheid is, gaat alles ten verderve, Hosea 4:1, Isaiah 59:14, Isaiah 59:15. Maar als deze elkaar ontmoeten in het bestuur van alle zaken, als deze bedoeld worden, als deze de wet geven, als er zo'n overvloed is van waarheid, dat zij uit de aarde spruit als gras, dat zij neerkomt als regen van de hemel, dan gaat alles goed. Als in iedere samenkomst goedertierenheid en waarheid elkaar ontmoeten, in iedere omhelzing gerechtigheid en vrede elkaar kussen, en de gewone eerlijkheid inderdaad gewoon en algemeen is, dan woont eer in een land, gelijk de zonde van heersende oneerlijkheid een schande is voor ieder volk.

b. Van het wederkeren van Gods gunst en de voortduur ervan. Als een volk tot God wederkeert en Hem aankleeft in een weg des plichts, dan zal Hij tot hen wederkeren en bij hen blijven in een weg van genade. Sommigen verstaan dit aldus: des mensen waarheid en Gods goedertierenheid, des mensen gerechtigheid en Gods vrede ontmoeten elkaar. indien God ons waar jegens Hem bevindt, waar jegens elkaar, waar jegens onszelf, dan zullen wij Hem goedertieren bevinden. Als wij van de gerechtigheid een gewetenszaak maken dan zullen wij de vertroosting hebben van vrede. Als de waarheid uit de aarde spruit, dat is zoals Dr. Hammond het verklaart uit het hart van de mensen, de geschikte grond voor haar om in te groeien, dan zal gerechtigheid, Gods goedertierenheid nederzien van de hemel zoals de zon op de wereld, als zij haar invloeden uitstort over de voortbrengselen van de aarde en ze koestert

c. Van de harmonie van de Goddelijke eigenschappen in de onderneming van de Messias. In Hem, die beide ons heil en onze eer is, ontmoeten goedertierenheid en waarheid elkaar. Gods goedertierenheid en waarheid, en Zijn gerechtigheid en vrede hebben elkaar gekust, dat is: de grote zaak van onze verlossing is zo goed beraamd, dat God arme zondaars genadig kan wezen en vrede met hen kan hebben, zonder onrecht te doen aan Zijn waarheid en gerechtigheid. Hij is waar in Zijn bedreigingen en rechtvaardig in Zijn regering, en toch is Hij zondaren genadig, en neemt Hij hen op in Zijn verbond. Christus brengt als Middelaar hemel en aarde weer tot elkaar, die de zonde onenig had gemaakt, door Hem spruit waarheid uit de aarde die waarheid, welke God eist in het binnenste, en dan ziet gerechtigheid neer van de hemel want God is rechtvaardig, en rechtvaardigt degenen, die uit het geloof van Jezus zijn, of wel het geeft te kennen dat in het koninkrijk van de Messias deze genadegaven zullen bloeien en overal zullen heersen.

D. Grote overvloed van alles wat begerenswaardig is, Psalms 85:13. Ook zal de Heere het goede geven, alles wat Hij goed acht voor ons, alle goed komt van Gods goedheid, en als goedertierenheid, waarheid en gerechtigheid een soevereinen invloed uitoefenen op het hart en het leven van de mensen, dan kan alle goed worden verwacht. Indien wij aldus "de gerechtigheid van Gods koninkrijk zoeken, dan zullen alle andere dingen ons toegeworpen worden" Matthew 6:33. Als de eer van het Evangelie in ons land woont dan zal het zijn vrucht geven want de voorspoed van de ziel zal of uitwendige voorspoed medebrengen, of er het gebrek aan verzoeten, Psalms 67:7.

E. Een onfeilbare leiding op de rechte weg, Psalms 85:14. De gerechtigheid van Zijn belofte die Hij ons gedaan heeft, ons verzekerende van gelukzaligheid, de gerechtigheid van de heiligmaking, het goede werk, dat Hij in ons gewrocht heeft, zullen voor Zijn aangezicht henengaan om zijn weg te bereiden, beide om onze verwachtingen van Zijn gunst op te wekken en ons ervoor bevoegd en geschikt te maken, en zij zal ook voor ons aangezicht henengaan en onze gids wezen om ons op de weg van Zijn voetstappen te zetten, dat is, om onze hoop aan te moedigen en onze praktijk te leiden, opdat wij zullen uitgaan om Hem te ontmoeten, als Hij in de weg van de genade tot ons komt. Christus, de zon van de gerechtigheid, zal ons tot God brengen en ons op de weg stellen, die tot Hem henenleidt. Johannes de Doper, een prediker van de gerechtigheid, zal voor Christus henengaan om Zijn weg te bereiden. Gerechtigheid is een veilige gids beide om God te ontmoeten en om Hem te volgen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 85". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-85.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile