Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 86

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 86

Deze psalm heeft tot opschrift: Een gebed van David. Hij werd waarschijnlijk bij geen bijzondere gelegenheid geschreven, maar was een gebed, dat hij Zelf dikwijls gebruikte en anderen ten gebruike heeft aanbevolen, inzonderheid in een dag van beproeving. Velen denken dat David deze psalm schreef als type van Christus die in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd heeft, Hebrews 5:7. In dit gebed geeft David, naar de aard van die plicht

I. Eer aan God, Psalms 86:8, Psalms 86:12, Psalms 86:13.

II. Zoekt hij genade en gunst bij God, dat God zijn gebeden zal verhoren, Psalms 86:1, Psalms 86:6, Psalms 86:7, hem zal bewaren en redden, en hem genadig zal zijn, Psalms 86:2, Psalms 86:3, Psalms 86:16, dat Hij hem blijdschap, genade en kracht zal geven, hem eer zal aandoen Psalms 86:4, Psalms 86:11, Psalms 86:17. Hij pleit op Gods goedheid Psalms 86:5. De boosaardigheid van zijn vijanden, Psalms 86:14. Bij het zingen hiervan moeten wij, evenals David, onze ziel tot God opheffen,

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 86

Deze psalm heeft tot opschrift: Een gebed van David. Hij werd waarschijnlijk bij geen bijzondere gelegenheid geschreven, maar was een gebed, dat hij Zelf dikwijls gebruikte en anderen ten gebruike heeft aanbevolen, inzonderheid in een dag van beproeving. Velen denken dat David deze psalm schreef als type van Christus die in de dagen Zijns vleses gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd heeft, Hebrews 5:7. In dit gebed geeft David, naar de aard van die plicht

I. Eer aan God, Psalms 86:8, Psalms 86:12, Psalms 86:13.

II. Zoekt hij genade en gunst bij God, dat God zijn gebeden zal verhoren, Psalms 86:1, Psalms 86:6, Psalms 86:7, hem zal bewaren en redden, en hem genadig zal zijn, Psalms 86:2, Psalms 86:3, Psalms 86:16, dat Hij hem blijdschap, genade en kracht zal geven, hem eer zal aandoen Psalms 86:4, Psalms 86:11, Psalms 86:17. Hij pleit op Gods goedheid Psalms 86:5. De boosaardigheid van zijn vijanden, Psalms 86:14. Bij het zingen hiervan moeten wij, evenals David, onze ziel tot God opheffen,

Verzen 1-7

Psalm 86:1-7

Deze psalm werd uitgegeven onder de titel van Een gebed van David, niet alsof David al zijn gebeden gezongen heeft, maar in sommige van zijn liederen heeft hij gebeden ingelast, want een psalm kan de uitdrukking wezen van elke vrome zielsaandoening. Maar het is opmerkelijk hoe zeer eenvoudig de taal is van deze psalm, en hoe weinig dichterlijke beelden er in voorkomen in vergelijking met sommige andere psalmen, want de bloemen van het vernuft zijn geen gepaste versieringen van het gebed.

Nu kunnen wij hier opmerken:

I. De beden, die hij tot God opzendt. Het is waar: het gebed kan ook wel eens een prediking zijn, maar het is zeer voegzaam dat, evenals in dit gebed, iedere zinsnede tot God gericht is, want zodanig is de aard van het gebed gelijk het hier beschreven wordt, Psalms 86:4. Tot U, Heere, verhef ik mijne ziel, zoals hij ook in Psalms 25:1 gezegd heeft. In alle delen van het gebed moet de ziel zich verheffen op de vleugelen des geloofs en van de heilige begeerte opgeheven zijn tot God, om de mededelingen van Zijn genade te ontvangen en in hoge verwachtingen van grote dingen van Hem zijn.

1. Hij bidt dat God aan Zijn gebeden een genadig gehoor zal verlenen, Psalms 86:1. Heere neig Uw oor, verhoor mij. Als God onze gebeden hoort dan wordt zeer gepast gezegd dat Hij Zijn oor neigt, tot hen nederbuigt, want het is een verwonderlijke nederbuigende goedheid in God, dat het Hem behaagt kennis te nemen van zulke geringe schepselen als wij zijn en van zulk gebrekkige gebeden als de onze zijn. Hij herhaalt dit in Psalms 86:6. Heere, neem mijn gebed ter gore, leen er een gunstig oor aan al wordt het ook slechts gefluisterd, gestameld merk op de stem mijner smekingen. Niet alsof God het nodig heeft dat Zijn aandoeningen opgewekt worden door iets, dat wij kunnen zeggen, maar aldus moeten wij uitdrukking geven aan onze begeerte naar Zijn gunst. De Zone Davids heeft met verzekerdheid en innig welbehagen gezegd: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt. Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort," John 11:41, John 11:42.

2. Hij bidt dat God hem onder zijn bijzondere bescherming zal nemen, en aldus de werker zal wezen van zijn heil, zijn verlossing, Psalms 86:2. Bewaar mijne ziel, verlos Uwen knecht. Het was Davids ziel, die Gods dienstknecht was, want diegenen alleen dienen God op welbehaaglijke wijze die Hem dienen in geest en waarheid. Davids zorg betreft zijn ziel. Indien wij het verstaan van zijn natuurlijk leven, dan leert het ons dat het beste zelfbehoud daarin bestaat, dat wij ons overgeven in Gods bewaring en onze Schepper door geloof en gebed tot onze bewaarder maken. Maar het kan verslaan worden van zijn geestelijk leven, het leven van de ziel als onderscheiden van het lichaam. "Bewaar mijne ziel voor die ene boze en gevaarlijke zaak voor zielen, namelijk voor zonde, bewaar mijne ziel en red mij aldus." Al degenen die God wil behouden, bewaart Hij voor Zijn hemels koninkrijk.

3. Hij bidt dat God hem zal aanzien met een oog van medelijden en ontferming, Psalms 86:3. Wees mij genadig, Heere! Het is goedertierenheid in God om onze zonden te vergeven en ons te redden uit onze benauwdheid, die beide zalven zijn opgesloten in dit gebed o God, wees mij genadig. De mensen betonen geen genade, wij verdienen geen genade. maar, Heere, om der barmhartigheid wil, wees mij genadig 4. Hij bidt dat God hem zal vervullen met innerlijke vertroosting, Psalms 86:4. Verheug de ziel Uws knechts. Het is God alleen, die blijdschap in het hart kan geven en de ziel zich doen verheugen, en dan, maar niet eerder, is de blijdschap volkomen. Gelijk het de plicht is van hen, die Gods dienstknechten zijn, om Hem te dienen met blijdschap, zo is het hun voorrecht om vervuld te zijn met blijdschap en vrede in het geloven, en in het geloof kunnen zij bidden, niet alleen dat God hun ziel zal bewaren, maar dat Hij hun ziel zal verheugen, en de blijdschap des Heeren zal hun sterkte zijn.

Merk op: als hij bidt: Verheug mijne ziel, dan voegt hij er bij: want tot U, Heere, verhef ik mijne ziel. Wij kunnen vertroosting van God verwachten, als wij zorg dragen om onze blijdschap met God te onderhouden. Het gebed kweekt blijdschap.

II. De pleitgronden, die hij aanvoert.

1. Hij pleit op zijn betrekking tot God en zijn deel aan Hem. "Gij zijt mijn God, aan wie ik me toegewijd heb en op wie ik vertrouw, en ik ben Uw knecht, Psalms 86:2, en daarom verwacht ik bescherming van U."

2. Hij pleit op zijn ellende, zijn benauwdheid: Verhoor mij, want ik ben ellendig en nooddruftig, daarom heb ik Uwe hulp van node daarom zal niemand anders mij horen of helpen." God is des armen mans Koning, het is Zijn heerlijkheid om de zielen van de nooddruftigen te verlossen. Zij, die arm van geest zijn, die zich ledig en nooddruftig zien, zijn zeer welkom aan de God van de genade.

3. Hij pleit op Gods goedertierenheid jegens allen, die Hem aanroepen, Psalms 86:5. Tot U verhef ik mijne ziel in begeerte en verwachting, want Gij, Heere, zijt goed, en waar zullen bedelaars anders gaan dan naar de deur van hem, die een goed huis houdt? De goedheid van Gods aard is een grote bemoediging voor ons in ons spreken tot Hem. Zijn goedheid blijkt in twee dingen: in geven en vergeven.

a. Hij is een zondevergevend God, Hij kan niet slechts vergeven, maar Hij is bereid te vergeven, meer bereid om te vergeven dan wij om berouw te hebben en ons te bekeren. "Ik zei: Ik zal belijdenis doen van mijne overtredingen voor de Heere, en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde," Psalms 32:5.

b. Hij is een God, die het gebed hoort, Hij is groot, groot van ontferming, rijk en milddadig voor allen, die Hem aanroepen. Hij heeft hetgeen waarmee Hij in al hun noden kan voorzien en is zeer ruim en vrij om die voorziening te schenken.

4. Hij pleit op het goede werk, dat God in hem gewrocht heeft, waardoor Hij hem bevoegd heeft gemaakt om de tekenen van Zijn genade te ontvangen. Er waren door de Goddelijke genade drie dingen in hem gewerkt, die hij beschouwde als onderpanden van alle goed.

A. Een gelijkvormigheid met God, Psalms 86:2. Ik ben heilig, en daarom: bewaar mijn ziel, want hen, die door de Geest geheiligd zijn, zal Hij bewaren. Hij zegt dit niet in hoogmoed of verwaandheid, maar in nederige dankbaarheid aan God. Ik ben een, die Gij begunstigt, zo heeft het de kanttekening, een, die Gij U afgezonderd hebt. Als God een goed werk van genade in ons begonnen heeft, dan moeten wij erkennen dat het de tijd van de minne is en dat wij genade in Zijn ogen hebben gevonden, en die God in Zijn genade en gunst heeft opgenomen, zal Hij ook onder Zijn bescherming nemen. "Al zijn heiligen zijn in uw hand" Deuteronomy 33:3.

Merk op: Ik ben ellendig en nooddruftig, Psalms 86:1, en toch, ik ben heilig, Psalms 86:2, heilig, en toch ellendig en nooddruftig, arm in de wereld, maar rijk in geloof. Zij, die in hun grootste armoede hun reinheid behouden, kunnen ervan verzekerd zijn dat God hun vertroostingen zal bewaren, hun ziel zal bewaren.

B. Een vertrouwen op God, verlos Uwen knecht, die op U betrouwt. Zij, die heilig zijn, moeten toch niet op zichzelf vertrouwen, of op hun eigen gerechtigheid, maar alleen op God en Zijn genade. Zij, die op God vertrouwen, kunnen verlossing van Hem verwachten.

C. Een gezindheid om gemeenschap te oefenen met God. Hij hoopt dat God zijn gebed zal verhoren, omdat Hij hem tot bidden had geneigd.

a. Om aan te houden in het gebed: ik roep tot U de gehele dag, Psalms 86:3, en alle dagen. Zo is het onze plicht om altijd te bidden, zonder ophouden te bidden, te volharden in het gebed, en dan kunnen wij hopen dat onze gebeden verhoord zullen worden, die we in de tijd van de benauwdheid hebben opgezonden indien wij op andere tijden, ja op alle tijden die plicht nauwgezet betracht hebben. Het is troostrijk als een beproeving de raderen des gebeds in beweging vindt, en dat zij dan niet pas in beweging gezet behoeven te worden.

b. Om innig met God te zijn in het gebed, om zijn ziel tot Hem te verheffen, Psalms 86:4. Wij kunnen hopen dat God ons zal ontmoeten met Zijn genade, als wij in onze gebeden onze ziel als het ware, uitzenden om Hem te ontmoeten.

c. Om in een bijzonderen zin vurig te zijn in het gebed tot God, als hij in beproeving was Psalms 86:7. In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, geef ik mijne zaak aan U over, want Gij zult mij verhoren, en ik zal niet tevergeefs roepen, zoals zij, die riepen: "o Baal, antwoord ons, maar daar was geen stem, en geen antwoord en geen opmerking," 1 Kings 18:29.

Verzen 1-7

Psalm 86:1-7

Deze psalm werd uitgegeven onder de titel van Een gebed van David, niet alsof David al zijn gebeden gezongen heeft, maar in sommige van zijn liederen heeft hij gebeden ingelast, want een psalm kan de uitdrukking wezen van elke vrome zielsaandoening. Maar het is opmerkelijk hoe zeer eenvoudig de taal is van deze psalm, en hoe weinig dichterlijke beelden er in voorkomen in vergelijking met sommige andere psalmen, want de bloemen van het vernuft zijn geen gepaste versieringen van het gebed.

Nu kunnen wij hier opmerken:

I. De beden, die hij tot God opzendt. Het is waar: het gebed kan ook wel eens een prediking zijn, maar het is zeer voegzaam dat, evenals in dit gebed, iedere zinsnede tot God gericht is, want zodanig is de aard van het gebed gelijk het hier beschreven wordt, Psalms 86:4. Tot U, Heere, verhef ik mijne ziel, zoals hij ook in Psalms 25:1 gezegd heeft. In alle delen van het gebed moet de ziel zich verheffen op de vleugelen des geloofs en van de heilige begeerte opgeheven zijn tot God, om de mededelingen van Zijn genade te ontvangen en in hoge verwachtingen van grote dingen van Hem zijn.

1. Hij bidt dat God aan Zijn gebeden een genadig gehoor zal verlenen, Psalms 86:1. Heere neig Uw oor, verhoor mij. Als God onze gebeden hoort dan wordt zeer gepast gezegd dat Hij Zijn oor neigt, tot hen nederbuigt, want het is een verwonderlijke nederbuigende goedheid in God, dat het Hem behaagt kennis te nemen van zulke geringe schepselen als wij zijn en van zulk gebrekkige gebeden als de onze zijn. Hij herhaalt dit in Psalms 86:6. Heere, neem mijn gebed ter gore, leen er een gunstig oor aan al wordt het ook slechts gefluisterd, gestameld merk op de stem mijner smekingen. Niet alsof God het nodig heeft dat Zijn aandoeningen opgewekt worden door iets, dat wij kunnen zeggen, maar aldus moeten wij uitdrukking geven aan onze begeerte naar Zijn gunst. De Zone Davids heeft met verzekerdheid en innig welbehagen gezegd: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt. Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort," John 11:41, John 11:42.

2. Hij bidt dat God hem onder zijn bijzondere bescherming zal nemen, en aldus de werker zal wezen van zijn heil, zijn verlossing, Psalms 86:2. Bewaar mijne ziel, verlos Uwen knecht. Het was Davids ziel, die Gods dienstknecht was, want diegenen alleen dienen God op welbehaaglijke wijze die Hem dienen in geest en waarheid. Davids zorg betreft zijn ziel. Indien wij het verstaan van zijn natuurlijk leven, dan leert het ons dat het beste zelfbehoud daarin bestaat, dat wij ons overgeven in Gods bewaring en onze Schepper door geloof en gebed tot onze bewaarder maken. Maar het kan verslaan worden van zijn geestelijk leven, het leven van de ziel als onderscheiden van het lichaam. "Bewaar mijne ziel voor die ene boze en gevaarlijke zaak voor zielen, namelijk voor zonde, bewaar mijne ziel en red mij aldus." Al degenen die God wil behouden, bewaart Hij voor Zijn hemels koninkrijk.

3. Hij bidt dat God hem zal aanzien met een oog van medelijden en ontferming, Psalms 86:3. Wees mij genadig, Heere! Het is goedertierenheid in God om onze zonden te vergeven en ons te redden uit onze benauwdheid, die beide zalven zijn opgesloten in dit gebed o God, wees mij genadig. De mensen betonen geen genade, wij verdienen geen genade. maar, Heere, om der barmhartigheid wil, wees mij genadig 4. Hij bidt dat God hem zal vervullen met innerlijke vertroosting, Psalms 86:4. Verheug de ziel Uws knechts. Het is God alleen, die blijdschap in het hart kan geven en de ziel zich doen verheugen, en dan, maar niet eerder, is de blijdschap volkomen. Gelijk het de plicht is van hen, die Gods dienstknechten zijn, om Hem te dienen met blijdschap, zo is het hun voorrecht om vervuld te zijn met blijdschap en vrede in het geloven, en in het geloof kunnen zij bidden, niet alleen dat God hun ziel zal bewaren, maar dat Hij hun ziel zal verheugen, en de blijdschap des Heeren zal hun sterkte zijn.

Merk op: als hij bidt: Verheug mijne ziel, dan voegt hij er bij: want tot U, Heere, verhef ik mijne ziel. Wij kunnen vertroosting van God verwachten, als wij zorg dragen om onze blijdschap met God te onderhouden. Het gebed kweekt blijdschap.

II. De pleitgronden, die hij aanvoert.

1. Hij pleit op zijn betrekking tot God en zijn deel aan Hem. "Gij zijt mijn God, aan wie ik me toegewijd heb en op wie ik vertrouw, en ik ben Uw knecht, Psalms 86:2, en daarom verwacht ik bescherming van U."

2. Hij pleit op zijn ellende, zijn benauwdheid: Verhoor mij, want ik ben ellendig en nooddruftig, daarom heb ik Uwe hulp van node daarom zal niemand anders mij horen of helpen." God is des armen mans Koning, het is Zijn heerlijkheid om de zielen van de nooddruftigen te verlossen. Zij, die arm van geest zijn, die zich ledig en nooddruftig zien, zijn zeer welkom aan de God van de genade.

3. Hij pleit op Gods goedertierenheid jegens allen, die Hem aanroepen, Psalms 86:5. Tot U verhef ik mijne ziel in begeerte en verwachting, want Gij, Heere, zijt goed, en waar zullen bedelaars anders gaan dan naar de deur van hem, die een goed huis houdt? De goedheid van Gods aard is een grote bemoediging voor ons in ons spreken tot Hem. Zijn goedheid blijkt in twee dingen: in geven en vergeven.

a. Hij is een zondevergevend God, Hij kan niet slechts vergeven, maar Hij is bereid te vergeven, meer bereid om te vergeven dan wij om berouw te hebben en ons te bekeren. "Ik zei: Ik zal belijdenis doen van mijne overtredingen voor de Heere, en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde," Psalms 32:5.

b. Hij is een God, die het gebed hoort, Hij is groot, groot van ontferming, rijk en milddadig voor allen, die Hem aanroepen. Hij heeft hetgeen waarmee Hij in al hun noden kan voorzien en is zeer ruim en vrij om die voorziening te schenken.

4. Hij pleit op het goede werk, dat God in hem gewrocht heeft, waardoor Hij hem bevoegd heeft gemaakt om de tekenen van Zijn genade te ontvangen. Er waren door de Goddelijke genade drie dingen in hem gewerkt, die hij beschouwde als onderpanden van alle goed.

A. Een gelijkvormigheid met God, Psalms 86:2. Ik ben heilig, en daarom: bewaar mijn ziel, want hen, die door de Geest geheiligd zijn, zal Hij bewaren. Hij zegt dit niet in hoogmoed of verwaandheid, maar in nederige dankbaarheid aan God. Ik ben een, die Gij begunstigt, zo heeft het de kanttekening, een, die Gij U afgezonderd hebt. Als God een goed werk van genade in ons begonnen heeft, dan moeten wij erkennen dat het de tijd van de minne is en dat wij genade in Zijn ogen hebben gevonden, en die God in Zijn genade en gunst heeft opgenomen, zal Hij ook onder Zijn bescherming nemen. "Al zijn heiligen zijn in uw hand" Deuteronomy 33:3.

Merk op: Ik ben ellendig en nooddruftig, Psalms 86:1, en toch, ik ben heilig, Psalms 86:2, heilig, en toch ellendig en nooddruftig, arm in de wereld, maar rijk in geloof. Zij, die in hun grootste armoede hun reinheid behouden, kunnen ervan verzekerd zijn dat God hun vertroostingen zal bewaren, hun ziel zal bewaren.

B. Een vertrouwen op God, verlos Uwen knecht, die op U betrouwt. Zij, die heilig zijn, moeten toch niet op zichzelf vertrouwen, of op hun eigen gerechtigheid, maar alleen op God en Zijn genade. Zij, die op God vertrouwen, kunnen verlossing van Hem verwachten.

C. Een gezindheid om gemeenschap te oefenen met God. Hij hoopt dat God zijn gebed zal verhoren, omdat Hij hem tot bidden had geneigd.

a. Om aan te houden in het gebed: ik roep tot U de gehele dag, Psalms 86:3, en alle dagen. Zo is het onze plicht om altijd te bidden, zonder ophouden te bidden, te volharden in het gebed, en dan kunnen wij hopen dat onze gebeden verhoord zullen worden, die we in de tijd van de benauwdheid hebben opgezonden indien wij op andere tijden, ja op alle tijden die plicht nauwgezet betracht hebben. Het is troostrijk als een beproeving de raderen des gebeds in beweging vindt, en dat zij dan niet pas in beweging gezet behoeven te worden.

b. Om innig met God te zijn in het gebed, om zijn ziel tot Hem te verheffen, Psalms 86:4. Wij kunnen hopen dat God ons zal ontmoeten met Zijn genade, als wij in onze gebeden onze ziel als het ware, uitzenden om Hem te ontmoeten.

c. Om in een bijzonderen zin vurig te zijn in het gebed tot God, als hij in beproeving was Psalms 86:7. In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan, geef ik mijne zaak aan U over, want Gij zult mij verhoren, en ik zal niet tevergeefs roepen, zoals zij, die riepen: "o Baal, antwoord ons, maar daar was geen stem, en geen antwoord en geen opmerking," 1 Kings 18:29.

Verzen 8-17

Psalm 86:8-17

David gaat hier voort met bidden.

I. Hij geeft eer aan God, want wij behoren Hem te loven in onze gebeden, Hem toeschrijvende het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid in ootmoedige en eerbiedige aanbidding.

1. Als een wezen van ongeëvenaarde volkomenheid, zodat niemand is gelijk Hij, niemand bij Hem vergeleken kan worden Psalms 86:8. Onder de goden, de valse goden, die de heidenen aanbaden, de engelen, de koningen van de aarde onder die allen is niemand U gelijk, Heere niemand is zo wijs, zo machtig, zo goed, en er zijn geen gelijk Uwe werken hetgeen een onwederlegbaar bewijs is dat niemand Hem gelijk is, Zijn eigen werken loven Hem, en onze beste manier van Hem te loven is te erkennen, dat niemand Hem gelijk is.

2. Als de bron van alle bestaan en het middelpunt van alle lof, Psalms 86:9. "Al de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, allen uit een bloede hebt gemaakt, hebben hun bestaan, hun aanzijn van U, en daarom zullen zij komen, en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen en Uwen naam eren." Dit werd ten dele vervuld in de menigte van proselieten tot de Joodse Godsdienst in de dagen van David en Salomo, maar zou zijn volkomen vervulling hebben in de dagen van de Messias, toen sommigen uit alle koninkrijk en volk krachtdadig toegebracht zouden worden om God te loven, Revelation 7:9. Het was door Christus dat God alle volken gemaakt heeft, want zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, en daarom zullen door Christus en door de kracht van Zijn Evangelie en genade alle volken toegebracht worden om voor Gods aangezicht te aanbidden. Isaiah 66:23.

3. Als een wezen, dat oneindig groot is, Psalms 86:10. "Alle volken zullen U aanbidden, omdat Gij als Koning van de volken groot zijt, Uwe soevereiniteit is volstrekt en onbetwistbaar, Uw majesteit ontzaglijk en ondraaglijk, Uw macht algemeen en onweerstaanbaar, Uw rijkdom groot en onuitputtelijk, Uw heerschappij grenzeloos en onbetwistbaar, en ten bewijze van dit alles doet Gij wonderwerken, welke alle volken bewonderen, en waarvan zij gemakkelijk kunnen afleiden dat Gij, alleen God zijt, dat niet slechts niemand is als Gij, maar dat er niemand is buiten U." Laat ons altijd grote gedachten koesteren van deze grote God en vervuld zijn van heilige bewondering voor die God, die wonderen doet, en laat Hem alleen ons hart hebben die alleen God is.

4. Als een wezen, dat oneindig goed is. De mens is slecht, zeer goddeloos en snood, Psalms 86:14, van hem is geen barmhartigheid te wachten, maar Gij, Heere, zijt een barmhartig en genadig God, Psalms 86:15, dit is de eigenschap, waardoor Hij Zijn naam bekend heeft gemaakt, Exodus 34:6, Exodus 34:7, en door welke ook wij Hem bekend moeten maken. Het is Zijn goedheid, die over al Zijn werken is en daarom moet zij door ons geprezen worden, en dit is onze troost met betrekking tot de boosheid van de wereld, waarin wij leven, dat hoe slecht deze ook zij, God toch goed is. De mensen zijn wreed, maar God is genadig, de mensen zijn vals, maar God is getrouw. God is niet alleen goedertieren, maar groot van goedertierenheid, en in Hem roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. Hij is lankmoedig jegens ons, hoewel wij Zijn gunst verbeuren en Hem tot toorn verwekken, en Hij is groot van goedertierenheid en waarheid, even getrouw in het volbrengen als Hij vrij was in het beloven. 5. Als een liefderijke vriend en milddadige weldoener. Wij moeten God loven als goed in zichzelf, maar wij doen dit met het meeste gevoel, als wij bemerken hoe goed Hij geweest is jegens ons. Daarbij verwijlt de psalmist met het meeste welbehagen, Psalms 86:12, Psalms 86:13.. In Psalms 86:9 had hij gezegd: Al de heidenen, Heere, zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen en Uwen naam eren. Het is voor een Godvruchtige een blijdschap om te denken dat anderen God zullen loven en verheerlijken, maar het is zijn grootste zorg en zijn lieflijkst genot om dit zelf te doen, Wat anderen ook mogen doen," zegt David "Heere, mijn God, ik zal U loven, niet alleen als de Heere, maar als mijn God, en ik zal het doen met mijn gehele hart, ik zal bereid zijn om het te doen, er hartelijk in zijn, ik zal het doen met blijmoedigheid en opgewektheid, in oprechtheid Uw eer er mee op het oog hebbende, want ik zal Uwen naam eren, niet maar voor een tijd, maar in eeuwigheid. Ik zal het doen zolang als ik leef, en hoop het te doen tot in eeuwigheid." Met goede redenen besluit hij om aldus ijverig te zijn in het loven van God, daar God hem zeer bijzondere gunsten had betoond. Want Uwe goedertierenheid is groot over mij.

De bron van de genade is onuitputtelijk, de stromen van de genade zijn onnoemelijk rijk, als wij van Gods goedertierenheid jegens ons spreken, dan voegt het ons haar aldus groot te maken. Uwe goedertierenheid is groot over mij. Van de grootheid van Gods goedertierenheid geeft hij dit voorbeeld: Gij hebt mijne ziel uit het onderste des grafs uitgerukt, verlost uit de dood, uit zo grote dood, zoals Paulus 2 Corinthiers 1:10, uit de eeuwige dood, zoals zelfs sommigen van de Joodse schrijvers het verstaan David wist verdiend te hebben om vanwege zijn zonde in de zaak van Uria voor eeuwig in de diepste hel te worden geworpen, maar Nathan verzekerde hem dat "de Heere zijn zonde heeft weggenomen," en door dat woord was hij uitgerukt uit de diepste hel, en hierin was Gods goedertierenheid groot over hem. Zelfs de beste heiligen hebben het te danken niet aan hun eigen verdienste maar aan de genade van God, dat zij uit de diepste hel verlost zijn, en de gedachte daaraan behoort hun hart grotelijks te verruimen in het loven van Gods goedertierenheid, die zij verplicht zijn voor altijd te verheerlijken. Zo heerlijk, zo genadig een verlossing van eeuwige rampzaligheid, eist met volle recht de vergelding van eeuwige lof.

II. Hij bidt vuriglijk om genade en barmhartigheid van God. Hij klaagt over de rusteloze, ingewortelde boosaardigheid van zijn vijanden tegen hem, Psalms 86:14. "Heere, wees Gij voor mij, want er zijn velen tegen mij." Dan neemt hij nota van hun aard en karakter, het waren hovaardigen, die met minachting op de arme David nederzagen. (Velen worden door hun hoogmoed tot vervolgers gemaakt.) Het waren mannen des gewelds, die terecht of te onrecht zich met geweld van alles meester maakten. Het waren schrikwekkende, geduchte mannen (aldus sommigen, die alles deden wat zij konden om allen rondom hen te verschrikken. Hij neemt nota van hun aantal, er zijn vergaderingen van hen, het waren mannen, die macht hadden, in hoven en raadsvergaderingen bijeenkwamen, of mannen van veel omgang, die in clubs vergaderden. Maar, vergaderd zijnde, waren zij het meest in staat om kwaad te doen. Hij neemt nota van hun vijandschap tegen David: zij staan tegen mij op in openbare rebellie, zij komplotteren niets slechts, maar, zoveel zij kunnen, brengen zij hun komplotten ten uitvoer, en het plan is niet slechts David te onttronen, maar hem te vernietigen, zij zoeken mijn leven, willen mij doden zij zoeken mijne ziel, om mij te verdoemen, indien dit in hun macht ware."

Eindelijk. Hij neemt nota van hun vervreemding, hun verre zijn van God, dat op de bodem was van hun vijandschap tegen David. Zij stellen U niet voor hun ogen, en welk goed kan men verwachten van hen, die geen vreze Gods voor hun ogen hebben? "Heere, verschijn tegen hen, want het zijn Uw vijanden, zowel als de mijne."

Zijn beden zijn:

1. Om de werkingen van Gods genade in hem, Psalms 86:11. Hij bidt dat God hem zal geven:

a. Een verstandig hart, dat Hij hem nopens zijn plicht zal inlichten en onderwijzen," leer mij, Heere, Uwen weg, de weg, waarin Gij wilt dat ik zal wandelen. Als ik er in twijfel over ben, maak mij dan duidelijk wat ik doen moet laat mij Uwe stem horen, zeggende: Dit is de weg." Isaiah 30:21. David was wel onderwezen in de dingen Gods, en toch was hij zich bewust meerder onderricht van node te hebben en menigmaal kon hij op zijn eigen oordeel niet vertrouwen. Leer mij, Heere, Uwen weg ik zal in Uwe waarheid. wandelen. Men zou denken dat het zou wezen: Leer mij Uwe waarheid, dan zal ik in Uwen weg wandelen, maar het komt op hetzelfde neer, het is de weg van de waarheid, die God onderwijst, en die weg moeten wij kiezen in die weg moeten wij wandelen. Christus is de weg en de waarheid, en wij moeten beide van Christus leren en in Hem wandelen. Wij kunnen in Gods weg en waarheid niet wandelen, tenzij Hij ons leert, en zo wij verwachten dat Hij ons zal leren, dan moeten wij besluiten om ons door Zijn onderricht te laten leiden, Isaiah 2:3.

b. Een oprecht hart, "Verenig mijn hart tot de vreze Uws naams, maak mij oprecht in de Godsdienst, een geveinsde heeft een dubbel hart, laat het mijne eenvoudig zijn, en geheel voor God, niet verdeeld tussen Hem en de wereld, niet van Hem afdwalende." Ons hart is geneigd tot afdwalen, zijn gaven en krachten gaan uit naar duizend vreemde dingen, daarom hebben wij Gods genade van node om het te verenigen, ten einde God te dienen met alles wat in ons is, en dat alles is nog weinig genoeg om in Zijn dienst te worden gebruikt. "Laat mijn hart vast zijn voor God, bestendig en trouw naar Hem, en ijverig om Hem te dienen, dat is een verenigd hart."

2. Om de tekenen van Gods gunst jegens hem, Psalms 86:16, Psalms 86:17. Hij bidt hier om drie dingen.

a. Dat God van vrede en vertroosting tot hem zal spreken. "Wend U tot mij, als tot een, die Gij liefhebt, en voor wie Gij tedere vriendelijke zorg hebt. Mijn vijanden keren zich tegen mij, mijn vrienden wenden zich van mij af. Heere, wend Gij U tot mij, en ontferm U over mij, wees mij genadig, het zal een troost voor mij zijn om te weten dat Gij medelijden met mij hebt."

b. Dat God verlossing voor hem zal werken en hem in veiligheid zal stellen: "geef Uwen knecht Uwe sterkte, leg kracht in mij, opdat ik mijzelf helpe, en wend Uw sterkte voor mij aan, opdat ik verlost worde uit de handen van hen, die mijn verderf zoeken." Hij pleit op de betrekking, waarin hij tot Hem staat. "Ik ben Uw knecht, ik ben dit door geboorte, als de zoon Uwer dienstmaagd, geboren in Uw huis, en daarom zijt Gij mijn rechtmatige eigenaar en bezitter, van wie ik bescherming kan verwachten. Ik ben de Uwe, verlos mij." De kinderen van Godvruchtige ouders, die reeds vroeg de Heere waren opgedragen en toegewijd, kunnen hier bij Hem op pleiten, als zij onder de tucht komen van Zijn gezin, dan hebben zij recht op de voorrechten ervan.

c. Dat God hem eer zal aandoen. "Doe aan mij een teken ten goede, doe het blijken voor anderen, zowel als voor mijzelf, dat Gij mij goed doet, en nog meer goed voor mij bestemd hebt. Schenk mij enige ontwijfelbare, heerlijke voorbeelden van Uwe gunst jegens mij, opdat het mijne haters zien en beschaamd worden over hun vijandschap jegens mij, waartoe zij wel reden zullen hebben als zij bemerken, dat Gij, Heere, mij geholpen en getroost zult hebben, en dat zij dus gestreden hebben tegen God in hun tegenstaan van een man, die Hij erkent en zegent, en dat zij tevergeefs gepoogd hebben hem te verderven en te kwellen, die door God zelf geholpen en getroost wordt." De blijdschap van de heiligen zal de schande wezen hunner vervolgers.

Verzen 8-17

Psalm 86:8-17

David gaat hier voort met bidden.

I. Hij geeft eer aan God, want wij behoren Hem te loven in onze gebeden, Hem toeschrijvende het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid in ootmoedige en eerbiedige aanbidding.

1. Als een wezen van ongeëvenaarde volkomenheid, zodat niemand is gelijk Hij, niemand bij Hem vergeleken kan worden Psalms 86:8. Onder de goden, de valse goden, die de heidenen aanbaden, de engelen, de koningen van de aarde onder die allen is niemand U gelijk, Heere niemand is zo wijs, zo machtig, zo goed, en er zijn geen gelijk Uwe werken hetgeen een onwederlegbaar bewijs is dat niemand Hem gelijk is, Zijn eigen werken loven Hem, en onze beste manier van Hem te loven is te erkennen, dat niemand Hem gelijk is.

2. Als de bron van alle bestaan en het middelpunt van alle lof, Psalms 86:9. "Al de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, allen uit een bloede hebt gemaakt, hebben hun bestaan, hun aanzijn van U, en daarom zullen zij komen, en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen en Uwen naam eren." Dit werd ten dele vervuld in de menigte van proselieten tot de Joodse Godsdienst in de dagen van David en Salomo, maar zou zijn volkomen vervulling hebben in de dagen van de Messias, toen sommigen uit alle koninkrijk en volk krachtdadig toegebracht zouden worden om God te loven, Revelation 7:9. Het was door Christus dat God alle volken gemaakt heeft, want zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, en daarom zullen door Christus en door de kracht van Zijn Evangelie en genade alle volken toegebracht worden om voor Gods aangezicht te aanbidden. Isaiah 66:23.

3. Als een wezen, dat oneindig groot is, Psalms 86:10. "Alle volken zullen U aanbidden, omdat Gij als Koning van de volken groot zijt, Uwe soevereiniteit is volstrekt en onbetwistbaar, Uw majesteit ontzaglijk en ondraaglijk, Uw macht algemeen en onweerstaanbaar, Uw rijkdom groot en onuitputtelijk, Uw heerschappij grenzeloos en onbetwistbaar, en ten bewijze van dit alles doet Gij wonderwerken, welke alle volken bewonderen, en waarvan zij gemakkelijk kunnen afleiden dat Gij, alleen God zijt, dat niet slechts niemand is als Gij, maar dat er niemand is buiten U." Laat ons altijd grote gedachten koesteren van deze grote God en vervuld zijn van heilige bewondering voor die God, die wonderen doet, en laat Hem alleen ons hart hebben die alleen God is.

4. Als een wezen, dat oneindig goed is. De mens is slecht, zeer goddeloos en snood, Psalms 86:14, van hem is geen barmhartigheid te wachten, maar Gij, Heere, zijt een barmhartig en genadig God, Psalms 86:15, dit is de eigenschap, waardoor Hij Zijn naam bekend heeft gemaakt, Exodus 34:6, Exodus 34:7, en door welke ook wij Hem bekend moeten maken. Het is Zijn goedheid, die over al Zijn werken is en daarom moet zij door ons geprezen worden, en dit is onze troost met betrekking tot de boosheid van de wereld, waarin wij leven, dat hoe slecht deze ook zij, God toch goed is. De mensen zijn wreed, maar God is genadig, de mensen zijn vals, maar God is getrouw. God is niet alleen goedertieren, maar groot van goedertierenheid, en in Hem roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. Hij is lankmoedig jegens ons, hoewel wij Zijn gunst verbeuren en Hem tot toorn verwekken, en Hij is groot van goedertierenheid en waarheid, even getrouw in het volbrengen als Hij vrij was in het beloven. 5. Als een liefderijke vriend en milddadige weldoener. Wij moeten God loven als goed in zichzelf, maar wij doen dit met het meeste gevoel, als wij bemerken hoe goed Hij geweest is jegens ons. Daarbij verwijlt de psalmist met het meeste welbehagen, Psalms 86:12, Psalms 86:13.. In Psalms 86:9 had hij gezegd: Al de heidenen, Heere, zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen en Uwen naam eren. Het is voor een Godvruchtige een blijdschap om te denken dat anderen God zullen loven en verheerlijken, maar het is zijn grootste zorg en zijn lieflijkst genot om dit zelf te doen, Wat anderen ook mogen doen," zegt David "Heere, mijn God, ik zal U loven, niet alleen als de Heere, maar als mijn God, en ik zal het doen met mijn gehele hart, ik zal bereid zijn om het te doen, er hartelijk in zijn, ik zal het doen met blijmoedigheid en opgewektheid, in oprechtheid Uw eer er mee op het oog hebbende, want ik zal Uwen naam eren, niet maar voor een tijd, maar in eeuwigheid. Ik zal het doen zolang als ik leef, en hoop het te doen tot in eeuwigheid." Met goede redenen besluit hij om aldus ijverig te zijn in het loven van God, daar God hem zeer bijzondere gunsten had betoond. Want Uwe goedertierenheid is groot over mij.

De bron van de genade is onuitputtelijk, de stromen van de genade zijn onnoemelijk rijk, als wij van Gods goedertierenheid jegens ons spreken, dan voegt het ons haar aldus groot te maken. Uwe goedertierenheid is groot over mij. Van de grootheid van Gods goedertierenheid geeft hij dit voorbeeld: Gij hebt mijne ziel uit het onderste des grafs uitgerukt, verlost uit de dood, uit zo grote dood, zoals Paulus 2 Corinthiers 1:10, uit de eeuwige dood, zoals zelfs sommigen van de Joodse schrijvers het verstaan David wist verdiend te hebben om vanwege zijn zonde in de zaak van Uria voor eeuwig in de diepste hel te worden geworpen, maar Nathan verzekerde hem dat "de Heere zijn zonde heeft weggenomen," en door dat woord was hij uitgerukt uit de diepste hel, en hierin was Gods goedertierenheid groot over hem. Zelfs de beste heiligen hebben het te danken niet aan hun eigen verdienste maar aan de genade van God, dat zij uit de diepste hel verlost zijn, en de gedachte daaraan behoort hun hart grotelijks te verruimen in het loven van Gods goedertierenheid, die zij verplicht zijn voor altijd te verheerlijken. Zo heerlijk, zo genadig een verlossing van eeuwige rampzaligheid, eist met volle recht de vergelding van eeuwige lof.

II. Hij bidt vuriglijk om genade en barmhartigheid van God. Hij klaagt over de rusteloze, ingewortelde boosaardigheid van zijn vijanden tegen hem, Psalms 86:14. "Heere, wees Gij voor mij, want er zijn velen tegen mij." Dan neemt hij nota van hun aard en karakter, het waren hovaardigen, die met minachting op de arme David nederzagen. (Velen worden door hun hoogmoed tot vervolgers gemaakt.) Het waren mannen des gewelds, die terecht of te onrecht zich met geweld van alles meester maakten. Het waren schrikwekkende, geduchte mannen (aldus sommigen, die alles deden wat zij konden om allen rondom hen te verschrikken. Hij neemt nota van hun aantal, er zijn vergaderingen van hen, het waren mannen, die macht hadden, in hoven en raadsvergaderingen bijeenkwamen, of mannen van veel omgang, die in clubs vergaderden. Maar, vergaderd zijnde, waren zij het meest in staat om kwaad te doen. Hij neemt nota van hun vijandschap tegen David: zij staan tegen mij op in openbare rebellie, zij komplotteren niets slechts, maar, zoveel zij kunnen, brengen zij hun komplotten ten uitvoer, en het plan is niet slechts David te onttronen, maar hem te vernietigen, zij zoeken mijn leven, willen mij doden zij zoeken mijne ziel, om mij te verdoemen, indien dit in hun macht ware."

Eindelijk. Hij neemt nota van hun vervreemding, hun verre zijn van God, dat op de bodem was van hun vijandschap tegen David. Zij stellen U niet voor hun ogen, en welk goed kan men verwachten van hen, die geen vreze Gods voor hun ogen hebben? "Heere, verschijn tegen hen, want het zijn Uw vijanden, zowel als de mijne."

Zijn beden zijn:

1. Om de werkingen van Gods genade in hem, Psalms 86:11. Hij bidt dat God hem zal geven:

a. Een verstandig hart, dat Hij hem nopens zijn plicht zal inlichten en onderwijzen," leer mij, Heere, Uwen weg, de weg, waarin Gij wilt dat ik zal wandelen. Als ik er in twijfel over ben, maak mij dan duidelijk wat ik doen moet laat mij Uwe stem horen, zeggende: Dit is de weg." Isaiah 30:21. David was wel onderwezen in de dingen Gods, en toch was hij zich bewust meerder onderricht van node te hebben en menigmaal kon hij op zijn eigen oordeel niet vertrouwen. Leer mij, Heere, Uwen weg ik zal in Uwe waarheid. wandelen. Men zou denken dat het zou wezen: Leer mij Uwe waarheid, dan zal ik in Uwen weg wandelen, maar het komt op hetzelfde neer, het is de weg van de waarheid, die God onderwijst, en die weg moeten wij kiezen in die weg moeten wij wandelen. Christus is de weg en de waarheid, en wij moeten beide van Christus leren en in Hem wandelen. Wij kunnen in Gods weg en waarheid niet wandelen, tenzij Hij ons leert, en zo wij verwachten dat Hij ons zal leren, dan moeten wij besluiten om ons door Zijn onderricht te laten leiden, Isaiah 2:3.

b. Een oprecht hart, "Verenig mijn hart tot de vreze Uws naams, maak mij oprecht in de Godsdienst, een geveinsde heeft een dubbel hart, laat het mijne eenvoudig zijn, en geheel voor God, niet verdeeld tussen Hem en de wereld, niet van Hem afdwalende." Ons hart is geneigd tot afdwalen, zijn gaven en krachten gaan uit naar duizend vreemde dingen, daarom hebben wij Gods genade van node om het te verenigen, ten einde God te dienen met alles wat in ons is, en dat alles is nog weinig genoeg om in Zijn dienst te worden gebruikt. "Laat mijn hart vast zijn voor God, bestendig en trouw naar Hem, en ijverig om Hem te dienen, dat is een verenigd hart."

2. Om de tekenen van Gods gunst jegens hem, Psalms 86:16, Psalms 86:17. Hij bidt hier om drie dingen.

a. Dat God van vrede en vertroosting tot hem zal spreken. "Wend U tot mij, als tot een, die Gij liefhebt, en voor wie Gij tedere vriendelijke zorg hebt. Mijn vijanden keren zich tegen mij, mijn vrienden wenden zich van mij af. Heere, wend Gij U tot mij, en ontferm U over mij, wees mij genadig, het zal een troost voor mij zijn om te weten dat Gij medelijden met mij hebt."

b. Dat God verlossing voor hem zal werken en hem in veiligheid zal stellen: "geef Uwen knecht Uwe sterkte, leg kracht in mij, opdat ik mijzelf helpe, en wend Uw sterkte voor mij aan, opdat ik verlost worde uit de handen van hen, die mijn verderf zoeken." Hij pleit op de betrekking, waarin hij tot Hem staat. "Ik ben Uw knecht, ik ben dit door geboorte, als de zoon Uwer dienstmaagd, geboren in Uw huis, en daarom zijt Gij mijn rechtmatige eigenaar en bezitter, van wie ik bescherming kan verwachten. Ik ben de Uwe, verlos mij." De kinderen van Godvruchtige ouders, die reeds vroeg de Heere waren opgedragen en toegewijd, kunnen hier bij Hem op pleiten, als zij onder de tucht komen van Zijn gezin, dan hebben zij recht op de voorrechten ervan.

c. Dat God hem eer zal aandoen. "Doe aan mij een teken ten goede, doe het blijken voor anderen, zowel als voor mijzelf, dat Gij mij goed doet, en nog meer goed voor mij bestemd hebt. Schenk mij enige ontwijfelbare, heerlijke voorbeelden van Uwe gunst jegens mij, opdat het mijne haters zien en beschaamd worden over hun vijandschap jegens mij, waartoe zij wel reden zullen hebben als zij bemerken, dat Gij, Heere, mij geholpen en getroost zult hebben, en dat zij dus gestreden hebben tegen God in hun tegenstaan van een man, die Hij erkent en zegent, en dat zij tevergeefs gepoogd hebben hem te verderven en te kwellen, die door God zelf geholpen en getroost wordt." De blijdschap van de heiligen zal de schande wezen hunner vervolgers.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 86". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-86.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile