Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 33". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-33.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 33". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 33Dit is een lofpsalm, waarschijnlijk is David de schrijver ervan geweest, maar dat wordt ons niet gezegd omdat God wil dat wij hoger zullen zien dan de schrijvers van de Heilige Schrift, naar de gezegende Geest die hen gedreven en bestuurd heeft. In deze psalm:
I. Roept de psalmist de rechtvaardigen op om God te loven, Psalms 33:1..
II. Voorziet hij ons van stof tot loven. Wij moeten God loven:
1. Voor Zijn gerechtigheid, Zijn goedheid en waarheid, uitblinkende in Zijn Woord en in al Zijn werken Psalms 33:4,Psalms 33:5.
2. Voor Zijn macht, gezien in het werk van de schepping, Psalms 33:6.
3. Voor de vrijmacht van Zijn voorzienigheid in de regering van de wereld, Psalms 33:10, Psalms 33:11, en wederom in Psalms 33:13. 4 Voor de bijzondere gunst, die Hij Zijn eigen verkoren volk betoont die hen aanmoedigt om op Hem te vertrouwen, Psalms 33:12, en wederom in Psalms 33:18 Wij behoeven niet verlegen te zijn om gepaste gedachten bij het zingen van deze psalm, die zo natuurlijk de Godvruchtige gedachten aantoont van een hart, dat Gode gewijd is.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 33Dit is een lofpsalm, waarschijnlijk is David de schrijver ervan geweest, maar dat wordt ons niet gezegd omdat God wil dat wij hoger zullen zien dan de schrijvers van de Heilige Schrift, naar de gezegende Geest die hen gedreven en bestuurd heeft. In deze psalm:
I. Roept de psalmist de rechtvaardigen op om God te loven, Psalms 33:1..
II. Voorziet hij ons van stof tot loven. Wij moeten God loven:
1. Voor Zijn gerechtigheid, Zijn goedheid en waarheid, uitblinkende in Zijn Woord en in al Zijn werken Psalms 33:4,Psalms 33:5.
2. Voor Zijn macht, gezien in het werk van de schepping, Psalms 33:6.
3. Voor de vrijmacht van Zijn voorzienigheid in de regering van de wereld, Psalms 33:10, Psalms 33:11, en wederom in Psalms 33:13. 4 Voor de bijzondere gunst, die Hij Zijn eigen verkoren volk betoont die hen aanmoedigt om op Hem te vertrouwen, Psalms 33:12, en wederom in Psalms 33:18 Wij behoeven niet verlegen te zijn om gepaste gedachten bij het zingen van deze psalm, die zo natuurlijk de Godvruchtige gedachten aantoont van een hart, dat Gode gewijd is.
Verzen 1-11
Psalm 33:1-11In deze verzen geeft de psalmist vier dingen te kennen.
I. Zijn grote begeerte dat God geloofd zal worden. Hij heeft niet gedacht dat hij zelf dit werk zo goed deed, dat hij er geen anderen bij nodig had om het te doen. Neen, hoe meer, hoe beter, in dit concert, dan gelijkt het meer naar de hemel.
1. Heilige blijdschap is het hart en de ziel van de lof, en daarop wordt hier bij al de Godvruchtigen aangedrongen, Psalms 33:1 Gij rechtvaardigen, zingt vrolijk in de Heere, zo eindigde de vorige psalm, en zo begint deze; want al onze oefeningen van de Godsvrucht moeten beginnen en eindigen met een heilig welbehagen in God, een heilig roemen van Hem als het beste van alle wezens en de besten vriend.
2. Dankbare lof is de ademtocht en de taal van de heilige blijdschap, en ook die wordt hier van ons geëist, Psalms 33:2 Looft de Heere; spreekt goed van Hem en geeft Hem de eer Zijns naams."
3. Godsdienstige gezangen zijn de gepaste uitdrukkingen van dankbare lof, die worden hier geëist, Psalms 33:3 "Zingt Hem een nieuw lied; het beste, dat gij hebt niet dat, hetwelk door herhaald gebruik versleten is, maar dat hetwelk nieuw zijnde, zoveel eerder het hart zal treffen; een nieuw lied voor nieuwe zegeningen en bij iedere nieuwe gelegenheid, voor de goedertierenheden, die elke morgen nieuw zich." Naar de verordening van David werden de tempelzangen toen door muziekinstrumenten begeleid, ten einde beter gezongen te worden, en ook deze worden hier geëist, Psalms 33:2 Psalmzingt Hem met de luit en het tiensnarig instrument. Hier is:
a. Een goede regel voor die plicht; Speel wel, met vrolijk geschal; het moet het beste wezen van hoofd en hart; het moet gedaan worden met verstand en bekwaamheid, met een helder hoofd, met de liefde van een warm hart."
b. Een goede reden voor deze plicht, want lof betaamt de oprechten. Hij is welbehaaglijk aan God; het gewaad des lofs draagt veel bij tot de schoonheid, die God aan Zijn volk schenkt, en het is een uitnemend sieraad voor onze belijdenis; het betaamt de oprechten, op wie God zoveel eer gelegd heeft om Hem eer te geven. De oprechten loven God op sierlijke wijze, want zij loven Hem met hun hart, dat is: zij loven Hem met hun eer, terwijl de lof van de geveinsde onvoegzaam is, "als een spreuk in de mond van de zotten," Proverbs 26:7
II. De hoge gedachten, die hij had van God en van Zijn oneindige volmaaktheden, Psalms 33:4,Psalms 33:5 God maakt zich aan ons bekend:
1. In Zijn Woord, hier genomen voor alle Goddelijke openbaring, alles wat God voorheen vele malen en op velerlei wijze tot de kinderen van de mensen gesproken heeft, en dat alles is recht, er is niets verkeerds in, Zijn geboden komen nauwkeurig overeen met de regels van de billijkheid en de eeuwige redenen van goed en kwaad. Zijn beloften zijn alle wijs en goed, en ontwijfelbaar zeker, en in Zijn bedreigingen is geen ongerechtigheid, maar die zelfs zijn bedoeld tot ons welzijn, door ons terug te houden van kwaad. Gods Woord is recht, en daarom zijn al onze afwijkingen ervan verkeerd, en zijn wij recht als wij er mee overeenkomen. 2. In Zijn werken, en die zich alle gedane in waarheid, allen overeenkomstig Zijn raad, en die wordt genoemd "het boek van de waarheid," Daniel 10:21. In Zijn werken toont God:
a. Dat Hij een God is van onbuigzame gerechtigheid; Hij heeft gerechtigheid en gericht lief. Er is niets dan gerechtigheid in het vonnis, dat Hij velt, en gericht in de volvoering ervan. Hij heeft aan Zijn schepselen nooit onrecht gedane, maar is altijd bereid om recht te doen aan hen, aan wie onrecht gedaan is, en dat doet Hij met genot en verlustiging. Hij heeft een welbehagen in de rechtvaardigen. Hij zelf is de rechtvaardige Heere, en daarom heeft Hij gerechtigheid lief.
b. Dat Hij een God is van oneindige goedheid; de aarde is vol van Zijn goedertierenheid, dat is: van de bewijzen en voorbeelden ervan. De weldadige invloeden, die de aarde ontvangt van boven, en de vruchten, die zij daardoor kan voortbrengen, de voorziening, die gemaakt is voor mens en dier, en de algemene zegeningen, waarmee alle volken van de aarde gezegend zijn, verkondigen duidelijk dat de aarde vol is van Zijn goedertierenheid. Het somberste, het koudste, het heetste, het dorste en meest woeste gedeelte ervan is daar niet van uitgezonderd; hoe jammer is het dat deze aarde, die zo vol is van Gods goedheid, zo ledig is van Zijn lof, en dat er onder de menigten, die leven van Zijn milddadigheid, zo weinigen zijn, die leven tot Zijn eer.
III. Zijn overtuiging van de almachtige kracht van God, klaarblijkelijk bewezen in de schepping van de wereld. Wij geloven in God en daarom prijzen wij Hem als de almachtigen Vader, Schepper van hemel en aarde aldus wordt ons hier geleerd Hem te loven.
Merk op:
1. Hoe God de wereld gemaakt heeft en alle dingen in het aanzijn heeft geroepen.
a. Hoe gemakkelijk. Door het woord des Heren en door de Geest van Zijn mond zijn alle dingen gemaakt. Christus is het Woord, de Geest is de adem, zodat God de Vader de wereld gemaakt heeft en haar verlost door Zijn Zoon en Zijn Geest. Hij sprak en Hij gebood, Psalms 33:9, en dat was genoeg, meer was niet nodig. Voor de mensen zijn zeggen en doen twee, maar zo is het niet voor God; gelijk door het woord en de Geest van God de wereld was gemaakt zo werd ook de mens, deze kleine wereld gemaakt. God zei: "Laat ons mensen maken," en Hij blies hem de adem des levens in. Door het Woord en de Geest is de kerk gebouwd, deze nieuwe wereld, en wordt genade gewrocht in de ziel, de nieuwe mens, deze nieuwe schepping. Wat kan die macht niet doen, die door een woord een wereld gemaakt heeft?
b. Hoe krachtdadig het gedaan was: het staat er, Psalms 33:9 Wat God doet doet Hij met goed gevolg. "Wat God doet zal in eeuwigheid zijn," Ecclesiastes 3:14. Het is krachtens dat gebod om te staan, dat zij "naar Gods verordeningen nog heden blijven staan," Psalms 119:91
2. Wat Hij gemaakt heeft. Hij heeft alle dingen gemaakt, maar hier wordt nota genomen:
a. Van de hemelen en al hun heir, Psalms 33:6. De zichtbare hemel, en de zon, de maan en de sterren, hun heir, de hoogste hemelen en de engelen, hun heir.
b. Van de wateren en de schatten ervan, 7. In het eerst was de aarde bedekt door het water, en daar zij zwaarder is, moest zij natuurlijk zakken of eronder wegzinken, maar om reeds van de beginne te tonen dat de God van de natuur niet gebonden is aan de gewone methode van de natuur, heeft Hij door het spreken van de woord de wateren vergaderd als op een hoop opdat het droge gezien zou worden; maar Hij heeft ze niet op een hoop laten blijven, maar de afgronden schatkamers gesteld, niet alleen in de diepten, waar Hij de bedding heeft gemaakt voor de zeeën, en waarin zij opgesloten zijn door het zand aan de oever maar ook in verborgen onderaardse holen waar zij verscholen waren voor de ogen van alle levenden, maar bewaard werden als in een schatkamer tegen de dag, toen deze fonteinen van de grote afgrond opengebroken moesten worden; en nog worden zij daar bewaard, tot welk gebruik de grote Heer des huizes het beste weet.
3. Welk gebruik daarvan gemaakt moet worden, Psalms 33:8 Laat de gehele aarde voor de Heere vrezen, laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken, dat is: laat al de kinderen van de mensen Hem aanbidden en Hem eer geven, Psalms 95:5, Psalms 95:6 Het eeuwig Evangelie geeft dit als de reden, waarom wij God moeten aanbidden, dat Hij de hemel, de aarde en de zee gemaakt heeft, Revelation 14:6,Revelation 14:7.
Laat ons allen Hem vrezen, dat is Zijn toorn vrezen en Zijn misnoegen, vrezen Hem tot onze vijand te hebben. Laat ons Hem niet durven beledigen, die, deze macht hebbende, ongetwijfeld alle macht in Zijn hand heeft. Het is gevaarlijk om in oorlog met Hem te zijn, die het heir des hemels tot Zijn leger heeft en de diepten van de zeeën tot Zijn magazijnen, en daarom is het verstandig om vredesvoorwaarden te begeren. Zie Jeremiah 5:22
IV. De voldoening, die hij had in Gods vrijmacht en heerschappij, Psalms 33:10, Psalms 33:11 Hij beheerst de beraadslagingen van de mensen, en maakt die, tegen hun bedoeling, dienstbaar aan Zijn raadsbesluiten. Kom en zie met het oog des geloofs God op de troon:
1. De raad vernietigende van Zijn vijanden. Hij vernietigt de raad de heidenen, zodat wat zij tegen Hem en Zijn koninkrijk bedenken, ijdelheid blijkt te zijn, Psalms 2:1; de raad van Achitofel is tot dwaasheid gemaakt. Elk complot loopt op niets uit; al wordt het plan met nog zoveel schranderheid beraamd, en al zijn de verwachtingen ervan nog zo hoog als God zegt: het zal niet bestaan, dan zal het niet tot stand komen, het is alles tevergeefs.
2. Zijn eigen raadsbesluiten tot stand brengende, de raad des Heren bestaat in eeuwigheid. Hij is onbeweeglijk in zichzelf. Hij is "een van gevoelen, wie zal Hem dan afkeren?" Job 23:13 De volvoering ervan kan tegengestaan worden, maar kan door geen geschapen macht worden verhinderd. Gedurende al de wentelingen des tijds heeft God Zijn maatregelen nooit veranderd, maar in tedere gebeurtenis, zelfs die voor ons het meest verrassend zijn, wordt de eeuwige raad Gods vervuld, en niets kan verhinderen dat hij op zijn eigen bestemde tijd vervuld wordt. Met welk een genot voor onszelf kunnen wij bij het zingen hiervan Gode lof en eer geven! Hoe geruststellend kan ten allen tijde deze gedachten voor ons wezen, dat God de wereld regeert, dat Hij haar in oneindige wijsheid heeft geregeerd voordat wij geboren waren en haar evenzo zal regeren als wij zwijgen in het stof.
Verzen 1-11
Psalm 33:1-11In deze verzen geeft de psalmist vier dingen te kennen.
I. Zijn grote begeerte dat God geloofd zal worden. Hij heeft niet gedacht dat hij zelf dit werk zo goed deed, dat hij er geen anderen bij nodig had om het te doen. Neen, hoe meer, hoe beter, in dit concert, dan gelijkt het meer naar de hemel.
1. Heilige blijdschap is het hart en de ziel van de lof, en daarop wordt hier bij al de Godvruchtigen aangedrongen, Psalms 33:1 Gij rechtvaardigen, zingt vrolijk in de Heere, zo eindigde de vorige psalm, en zo begint deze; want al onze oefeningen van de Godsvrucht moeten beginnen en eindigen met een heilig welbehagen in God, een heilig roemen van Hem als het beste van alle wezens en de besten vriend.
2. Dankbare lof is de ademtocht en de taal van de heilige blijdschap, en ook die wordt hier van ons geëist, Psalms 33:2 Looft de Heere; spreekt goed van Hem en geeft Hem de eer Zijns naams."
3. Godsdienstige gezangen zijn de gepaste uitdrukkingen van dankbare lof, die worden hier geëist, Psalms 33:3 "Zingt Hem een nieuw lied; het beste, dat gij hebt niet dat, hetwelk door herhaald gebruik versleten is, maar dat hetwelk nieuw zijnde, zoveel eerder het hart zal treffen; een nieuw lied voor nieuwe zegeningen en bij iedere nieuwe gelegenheid, voor de goedertierenheden, die elke morgen nieuw zich." Naar de verordening van David werden de tempelzangen toen door muziekinstrumenten begeleid, ten einde beter gezongen te worden, en ook deze worden hier geëist, Psalms 33:2 Psalmzingt Hem met de luit en het tiensnarig instrument. Hier is:
a. Een goede regel voor die plicht; Speel wel, met vrolijk geschal; het moet het beste wezen van hoofd en hart; het moet gedaan worden met verstand en bekwaamheid, met een helder hoofd, met de liefde van een warm hart."
b. Een goede reden voor deze plicht, want lof betaamt de oprechten. Hij is welbehaaglijk aan God; het gewaad des lofs draagt veel bij tot de schoonheid, die God aan Zijn volk schenkt, en het is een uitnemend sieraad voor onze belijdenis; het betaamt de oprechten, op wie God zoveel eer gelegd heeft om Hem eer te geven. De oprechten loven God op sierlijke wijze, want zij loven Hem met hun hart, dat is: zij loven Hem met hun eer, terwijl de lof van de geveinsde onvoegzaam is, "als een spreuk in de mond van de zotten," Proverbs 26:7
II. De hoge gedachten, die hij had van God en van Zijn oneindige volmaaktheden, Psalms 33:4,Psalms 33:5 God maakt zich aan ons bekend:
1. In Zijn Woord, hier genomen voor alle Goddelijke openbaring, alles wat God voorheen vele malen en op velerlei wijze tot de kinderen van de mensen gesproken heeft, en dat alles is recht, er is niets verkeerds in, Zijn geboden komen nauwkeurig overeen met de regels van de billijkheid en de eeuwige redenen van goed en kwaad. Zijn beloften zijn alle wijs en goed, en ontwijfelbaar zeker, en in Zijn bedreigingen is geen ongerechtigheid, maar die zelfs zijn bedoeld tot ons welzijn, door ons terug te houden van kwaad. Gods Woord is recht, en daarom zijn al onze afwijkingen ervan verkeerd, en zijn wij recht als wij er mee overeenkomen. 2. In Zijn werken, en die zich alle gedane in waarheid, allen overeenkomstig Zijn raad, en die wordt genoemd "het boek van de waarheid," Daniel 10:21. In Zijn werken toont God:
a. Dat Hij een God is van onbuigzame gerechtigheid; Hij heeft gerechtigheid en gericht lief. Er is niets dan gerechtigheid in het vonnis, dat Hij velt, en gericht in de volvoering ervan. Hij heeft aan Zijn schepselen nooit onrecht gedane, maar is altijd bereid om recht te doen aan hen, aan wie onrecht gedaan is, en dat doet Hij met genot en verlustiging. Hij heeft een welbehagen in de rechtvaardigen. Hij zelf is de rechtvaardige Heere, en daarom heeft Hij gerechtigheid lief.
b. Dat Hij een God is van oneindige goedheid; de aarde is vol van Zijn goedertierenheid, dat is: van de bewijzen en voorbeelden ervan. De weldadige invloeden, die de aarde ontvangt van boven, en de vruchten, die zij daardoor kan voortbrengen, de voorziening, die gemaakt is voor mens en dier, en de algemene zegeningen, waarmee alle volken van de aarde gezegend zijn, verkondigen duidelijk dat de aarde vol is van Zijn goedertierenheid. Het somberste, het koudste, het heetste, het dorste en meest woeste gedeelte ervan is daar niet van uitgezonderd; hoe jammer is het dat deze aarde, die zo vol is van Gods goedheid, zo ledig is van Zijn lof, en dat er onder de menigten, die leven van Zijn milddadigheid, zo weinigen zijn, die leven tot Zijn eer.
III. Zijn overtuiging van de almachtige kracht van God, klaarblijkelijk bewezen in de schepping van de wereld. Wij geloven in God en daarom prijzen wij Hem als de almachtigen Vader, Schepper van hemel en aarde aldus wordt ons hier geleerd Hem te loven.
Merk op:
1. Hoe God de wereld gemaakt heeft en alle dingen in het aanzijn heeft geroepen.
a. Hoe gemakkelijk. Door het woord des Heren en door de Geest van Zijn mond zijn alle dingen gemaakt. Christus is het Woord, de Geest is de adem, zodat God de Vader de wereld gemaakt heeft en haar verlost door Zijn Zoon en Zijn Geest. Hij sprak en Hij gebood, Psalms 33:9, en dat was genoeg, meer was niet nodig. Voor de mensen zijn zeggen en doen twee, maar zo is het niet voor God; gelijk door het woord en de Geest van God de wereld was gemaakt zo werd ook de mens, deze kleine wereld gemaakt. God zei: "Laat ons mensen maken," en Hij blies hem de adem des levens in. Door het Woord en de Geest is de kerk gebouwd, deze nieuwe wereld, en wordt genade gewrocht in de ziel, de nieuwe mens, deze nieuwe schepping. Wat kan die macht niet doen, die door een woord een wereld gemaakt heeft?
b. Hoe krachtdadig het gedaan was: het staat er, Psalms 33:9 Wat God doet doet Hij met goed gevolg. "Wat God doet zal in eeuwigheid zijn," Ecclesiastes 3:14. Het is krachtens dat gebod om te staan, dat zij "naar Gods verordeningen nog heden blijven staan," Psalms 119:91
2. Wat Hij gemaakt heeft. Hij heeft alle dingen gemaakt, maar hier wordt nota genomen:
a. Van de hemelen en al hun heir, Psalms 33:6. De zichtbare hemel, en de zon, de maan en de sterren, hun heir, de hoogste hemelen en de engelen, hun heir.
b. Van de wateren en de schatten ervan, 7. In het eerst was de aarde bedekt door het water, en daar zij zwaarder is, moest zij natuurlijk zakken of eronder wegzinken, maar om reeds van de beginne te tonen dat de God van de natuur niet gebonden is aan de gewone methode van de natuur, heeft Hij door het spreken van de woord de wateren vergaderd als op een hoop opdat het droge gezien zou worden; maar Hij heeft ze niet op een hoop laten blijven, maar de afgronden schatkamers gesteld, niet alleen in de diepten, waar Hij de bedding heeft gemaakt voor de zeeën, en waarin zij opgesloten zijn door het zand aan de oever maar ook in verborgen onderaardse holen waar zij verscholen waren voor de ogen van alle levenden, maar bewaard werden als in een schatkamer tegen de dag, toen deze fonteinen van de grote afgrond opengebroken moesten worden; en nog worden zij daar bewaard, tot welk gebruik de grote Heer des huizes het beste weet.
3. Welk gebruik daarvan gemaakt moet worden, Psalms 33:8 Laat de gehele aarde voor de Heere vrezen, laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken, dat is: laat al de kinderen van de mensen Hem aanbidden en Hem eer geven, Psalms 95:5, Psalms 95:6 Het eeuwig Evangelie geeft dit als de reden, waarom wij God moeten aanbidden, dat Hij de hemel, de aarde en de zee gemaakt heeft, Revelation 14:6,Revelation 14:7.
Laat ons allen Hem vrezen, dat is Zijn toorn vrezen en Zijn misnoegen, vrezen Hem tot onze vijand te hebben. Laat ons Hem niet durven beledigen, die, deze macht hebbende, ongetwijfeld alle macht in Zijn hand heeft. Het is gevaarlijk om in oorlog met Hem te zijn, die het heir des hemels tot Zijn leger heeft en de diepten van de zeeën tot Zijn magazijnen, en daarom is het verstandig om vredesvoorwaarden te begeren. Zie Jeremiah 5:22
IV. De voldoening, die hij had in Gods vrijmacht en heerschappij, Psalms 33:10, Psalms 33:11 Hij beheerst de beraadslagingen van de mensen, en maakt die, tegen hun bedoeling, dienstbaar aan Zijn raadsbesluiten. Kom en zie met het oog des geloofs God op de troon:
1. De raad vernietigende van Zijn vijanden. Hij vernietigt de raad de heidenen, zodat wat zij tegen Hem en Zijn koninkrijk bedenken, ijdelheid blijkt te zijn, Psalms 2:1; de raad van Achitofel is tot dwaasheid gemaakt. Elk complot loopt op niets uit; al wordt het plan met nog zoveel schranderheid beraamd, en al zijn de verwachtingen ervan nog zo hoog als God zegt: het zal niet bestaan, dan zal het niet tot stand komen, het is alles tevergeefs.
2. Zijn eigen raadsbesluiten tot stand brengende, de raad des Heren bestaat in eeuwigheid. Hij is onbeweeglijk in zichzelf. Hij is "een van gevoelen, wie zal Hem dan afkeren?" Job 23:13 De volvoering ervan kan tegengestaan worden, maar kan door geen geschapen macht worden verhinderd. Gedurende al de wentelingen des tijds heeft God Zijn maatregelen nooit veranderd, maar in tedere gebeurtenis, zelfs die voor ons het meest verrassend zijn, wordt de eeuwige raad Gods vervuld, en niets kan verhinderen dat hij op zijn eigen bestemde tijd vervuld wordt. Met welk een genot voor onszelf kunnen wij bij het zingen hiervan Gode lof en eer geven! Hoe geruststellend kan ten allen tijde deze gedachten voor ons wezen, dat God de wereld regeert, dat Hij haar in oneindige wijsheid heeft geregeerd voordat wij geboren waren en haar evenzo zal regeren als wij zwijgen in het stof.
Verzen 12-22
Psalm 33:12-22Hier wordt ons geleerd aan God de eer te geven:
I. Van Zijn gewone voorzienigheid over alle de kinderen van de mensen. Hoewel Hij de mens begiftigd heeft met verstand en vrijheid van wil, heeft Hij zichzelf toch het bestuur over hem voorbehouden en zelfs over de vermogens en hoedanigheden, waardoor hij instaat is gesteld zichzelf te regeren.
1. De kinderen van de mensen zijn allen onder Zijn oog, zelfs hun hart is dit; en al de bewegingen en werkingen van hun ziel, die niemand kent dan zij zelf, kent Hij beter dan zij zelf ze kennen, Psalms 33:13, Psalms 33:14. Hoewel de woning van Gods heerlijkheid in de hoogste hemelen is heeft Hij toch vandaar niet slechts een uitzicht op de gehele aarde, maar ook een nauwkeurig gezicht op al de inwoners er van. Hij beschouwt hen niet slechts, maar Hij ziet op hen, ziet nauwkeurig op hen (zo wordt het woord, dat hier gebruikt is, soms overgezet) zodat ook de minste van hun gedachten niet aan Zijn waarneming kunnen ontsnappen. Ongelovigen denken dat Hij, omdat Hij boven in de hemel woont geen kennis kan of wil nemen van hetgeen in deze lagere wereld gedaan wordt, maar vandaar, hoe hoog die woning ook zij, ziet Hij ons allen, alle dingen en personen zijn naakt en geopend voor Hem.
2. Hun harten, zowel als hun tijden zijn in Zijn hand. Hij formeert hun aller hart. Hij heeft ze het eerst gemaakt, de geest van ieder mens in zijn binnenste geformeerd, toen Hij hem in het aanzijn riep. Vandaar dat Hij de Vader van de geesten genoemd wordt en dit is een goed argument om te bewijzen dat Hij hen volkomen kent; de werkmeester, die de klok maakte, kan de beweging van ieder radertje verklaren. David gebruikt dit argument met toepassing op zichzelf, Psalms 139:1, Psalms 139:14. Nog formeert Hij het hart van de mensen, neigt het als waterbeken waarheen Hij wil om Zijn eigen doeleinden te dienen, verduistert of verlicht het verstand van de mensen; stijft of buigt hun wil, naar het Hem behaagt gebruik van hen te maken. Hij formeert hun hart gelijk, het is met het hart van de mensen zoals het is met hun gelaat hun aangezicht, hoewel er een groot verschil in is, zodanige verscheidenheid, dat geen twee aangezichten precies dezelfde trekken hebben, en geen twee harten precies dezelfde neiging hebben, is er toch ook zo'n gelijkheid, dat voor sommige dingen alle aangezichten en alle harten met elkaar overeenkomen, "zoals het water het gelaat weerspiegelt, zo weerspiegelt het hart van de mens, de mens" Proverbs 27:19 Hij formeert ze tezamen, (zo lezen het sommigen) gelijk de raderen van een horloge, die, hoewel zij verschillend zijn van vorm en grootte en beweging, toch allen saamgevoegd worden om eenzelfde oogmerk te dienen, zo worden de harten van de mensen en hun neigingen, hoe verschillend ook van elkaar en schijnbaar elkaar tegensprekende, toch allen bestuurd en beheerst om het Goddelijke doeleinde te dienen, dat n is.
3. Zij en alles wat zij doen zijn onderworpen aan Zijn oordeel, want Hij let op al hun werken. Hij kent ze niet slechts, maar weegt ze, teneinde een ieder te vergelden naar zijn werken op de grote dag, in de wereld van de vergelding, in het oordeel en tot in eeuwigheid.
4. Alle kracht en macht van het schepsel zijn van Hem afhankelijk en zijn zonder Hem zonder betekenis of waarde, Psalms 33:16, Psalms 33:17. Het is zeer tot eer van God dat niet alleen geen kracht iets vermag in tegenstand met Hem, maar dat ook geen kracht of macht kan werken dan in afhankelijkheid van Hem, en door een macht ontleend aan Hem. A. De macht van een koning is niets zonder God; geen koning is een geheiligd persoon door zijn kroonrecht, of door het gezag, waarmee hij bekleed is, want de gestelde machten van die soort zijn van God verordend, en zijn wat Hij ze doet zijn en niets meer. David was een koning en een krijgsman van zijn jeugd af aan, en erkende toch God alleen als zijn beschermer en redder.
B. De kracht of sterkte van een leger is niets zonder God. De menigte van een leger kan hen, onder wier bevel zij handelen, niet beveiligen, tenzij God ze hun tot een veiligheid maakt. Een groot leger kan niet zeker zijn van de overwinning, want als het God behaagt zal het uiteen jagen.
C. De kracht van een held is niets zonder God; een machtige, zoals Goliath er een was wordt niet gered door grote kracht als zijn dag komt om te vallen; noch de kracht en bedrijvigheid van zijn lichaam, noch de stoutmoedigheid en vastberadenheid van zijn geest zal hem te stade komen, dan in zoverre het God behaagt hem voorspoed te geven. Zo beroeme de sterke zich dan niet in zijn sterkheid, maar laat ons allen ons sterken in de Heere onze God, uitgaan en voortgaan in Zijn kracht.
D. De kracht van een paard is niets zonder God, Psalms 33:17 Het paard is een ijdel ding voor behoudenis. In de strijd werden paarden toenmaals van zo groot gewicht geacht en werd er zozeer op gesteund en vertrouwd, dat God de koningen van Israël verbood: "Maar hij zal niet veel paarden houden," Deuteronomy 17:16, opdat zij niet in verzoeking zouden zijn er op te vertrouwen in plaats van op God te vertrouwen. David ontzenuwde de paarden van de Syriërs; 2 Samuel 8:4, hier ontzenuwt hij al de paarden in de wereld, door een paard een ijdel ding te noemen ter behoudenis op de dag van de strijd. Als het krijgspaard onhandelbaar is, dan kan het zijn berijder in gevaar storten, in plaats van hem uit gevaar weg te voeren. Indien het onder hem gedood wordt, dan kan het hem de dood berokkenen, in plaats van hem het leven te redden. Daarom is het ons belang ons te verzekeren van Gods gunst, dan kunnen wij er zeker van zijn dat Hij Zijn macht voor ons zal aanwenden, en behoeven wij niets te vrezen dat tegen ons is.
II. Wij moeten Gode de eer geven van Zijn bijzondere genade. In het midden van zijn erkenning van Gods voorzienigheid, spreekt hij diegenen zalig, die JHWH tot hun God hebben, die de wereld regeert en de macht heeft om hen te helpen in iedere tijd van nood; terwijl diegenen rampzalig waren, die deze of gene Bal tot hun god hadden, die zo weinig instaat was hen te behouden en te helpen, dat hij zelf hulpeloos was, Psalms 33:12. Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is, namelijk Israël, die de kennis hadden van de ware God en in verbond met Hem waren opgenomen en alle anderen, die God als hun God erkennen, en door Hem erkend wordend want ook zij, tot welke natie zij ook behoren, zijn van het geestelijk zaad van Abraham.
1. Het is hun wijsheid dat zij de Heere aannemen tot hun God, dat zij Hem hun hulde en aanbidding brengen, waar zij verschuldigd zijn en waar zij dan ook niet tevergeefs gebracht worden.
2. Het is hun gelukzaligheid, dat zij het volk zijn, dat God zich ten erve verkoren heeft in wie Hij een welbehagen heeft, in wie Hij geëerd wordt, die Hij beschermt en verzorgt, zoals een man zijn erfdeel verzorgt, Deuteronomy 32:9 Laat ons nu ter ere van Gods genade opmerken:
A. Hoe God acht slaat op Zijn volk, Psalms 33:18, Psalms 33:19 God beschouwt met een opmerkzaam oog alle mensenkinderen, maar Zijn oog van gunst en welgevallen is op degenen, die Hem vrezen; op hen ziet Hij met verlustiging als de vader op zijn kinderen, als de bruidegom op zijn bruid, Isaiah 62:5 Terwijl zij, die steunen op wapenen en legerscharen, op wagens en paarden, omkomen in de teleurstelling van hun verwachting, is Gods volk veilig onder Zijn bescherming, want Hij zal hun ziel redden van de dood als er slechts een stap schijnt te zijn tussen hen en de dood. Indien Hij het lichaam niet redt van de tijdelijke dood, zal Hij toch de ziel redden van de geestelijke en eeuwige dood. Wat er ook gebeuren mag, hun zielen zullen leven en Hem loven hetzij in deze wereld of in een betere. Door Zijn milddadigheid zullen zij voorzien worden van alles wat hun nodig is; Hij zal hen bij het leven houden in de honger als anderen sterven van gebrek, zullen zij leven, waardoor het een onderscheidende zegen wordt. Als de zichtbare middelen falen, zal God wel een weg vinden om in hun behoeften te voorzien. Hij zegt niet dat Hij hun overvloed zal geven zij hebben geen reden om die te verwachten, noch om hem te begeren maar Hij zal hen bij het leven houden, zij zullen niet verhongeren; en als verwoestende oordelen uitgaan, dan moet dat als een bijzondere gunst aangemerkt worden, daar zij zeer treffend is en ons onder bijzondere verplichtingen legt, als ons leven ons tot een buit wordt gegeven. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zullen bevinden dat Hij hun hulp en hun schild is, Psalms 33:20. In hun moeilijkheden zal Hij hen bijstaan, zij zullen er over heen geholpen worden; al hun gevaren zal Hij hen beveiligen, zodat hun geen werkelijke schade al toegebracht worden.
B. Hoe Gods volk het oog heeft op Hem, en dat moeten wij allen.
a. Wij moeten op God wachten, acht geven op de bewegingen van Zijn voorzienigheid, en er ons naar schikken en regelen, er geduldig de uitkomst van verbeiden. Onze ziel moet Hem verbeiden, Psalms 33:20, wij moeten niet slechts met de tong gelovig acht slaan en Hem belijden, het moet innerlijk en oprecht zijn, een stil en verborgen gadeslaan van Hem.
b. Wij moeten steunen en betrouwen op God, hopen op Zijn genade, op de goedheid van Zijn wezen, al hebben wij ook geen uitdrukkelijke belofte om op te steunen. Zij, die God vrezen en Zijn toorn vrezen, moeten hopen op God en Zijn genade, want er is geen ontvlieden aan God, maar wel een toevlucht nemen tot God. Deze vrome gezindheden zijn niet alleen bestaanbaar met elkaar, zij steunen en helpen elkaar ook, een heilig vrezen van God en toch tegelijk ook een hopen op Zijn genade. Dit is op de naam van Zijn heiligheid vertrouwen, Psalms 33:21, in alles waardoor Hij zich aan ons bekend heeft gemaakt tot onze aanmoediging om Hem te dienen.
c. Wij moeten ons in God verblijden, Psalms 33:21 Diegenen rusten niet waarlijk in God en kennen het onuitsprekelijke voorrecht niet dat zij ervan zouden hebben die zich niet te allen tijde in Hem verblijden, want zij, die op God hopen, hopen op een eeuwige volheid van vreugde voor Zijn aangezicht.
d. Wij moeten Hem zoeken voor die genade, waarop we hopen, Psalms 33:22 Onze verwachting van God moet ons gaan tot Hem niet vervagen, maar opwekke en aanmoedigen. Hij wil gezocht worden voor hetgeen Hij heeft beloofd, en daarom besluit de psalm met een kort, doch veelomvattend gebed: "Uw goedertierenheid, Heere, zij over ons. Laat ons er altijd de troost en het voordeel van hebben, niet naar hetgeen wij van U verdienen maar naar wij op U hopen, naar de belofte, die Gij in Uw woord ons hebt gegeven, en naar het geloof dat Gij door Uw Geest en Uw genade in ons hebt gewerkt." Indien wij onder het zingen van deze verzen ons steunen en vertrouwen op God betuigen en onze begeerten naar Hem laten uitgaan, dan verkrijgen wij de Heere in ons hart.
Verzen 12-22
Psalm 33:12-22Hier wordt ons geleerd aan God de eer te geven:
I. Van Zijn gewone voorzienigheid over alle de kinderen van de mensen. Hoewel Hij de mens begiftigd heeft met verstand en vrijheid van wil, heeft Hij zichzelf toch het bestuur over hem voorbehouden en zelfs over de vermogens en hoedanigheden, waardoor hij instaat is gesteld zichzelf te regeren.
1. De kinderen van de mensen zijn allen onder Zijn oog, zelfs hun hart is dit; en al de bewegingen en werkingen van hun ziel, die niemand kent dan zij zelf, kent Hij beter dan zij zelf ze kennen, Psalms 33:13, Psalms 33:14. Hoewel de woning van Gods heerlijkheid in de hoogste hemelen is heeft Hij toch vandaar niet slechts een uitzicht op de gehele aarde, maar ook een nauwkeurig gezicht op al de inwoners er van. Hij beschouwt hen niet slechts, maar Hij ziet op hen, ziet nauwkeurig op hen (zo wordt het woord, dat hier gebruikt is, soms overgezet) zodat ook de minste van hun gedachten niet aan Zijn waarneming kunnen ontsnappen. Ongelovigen denken dat Hij, omdat Hij boven in de hemel woont geen kennis kan of wil nemen van hetgeen in deze lagere wereld gedaan wordt, maar vandaar, hoe hoog die woning ook zij, ziet Hij ons allen, alle dingen en personen zijn naakt en geopend voor Hem.
2. Hun harten, zowel als hun tijden zijn in Zijn hand. Hij formeert hun aller hart. Hij heeft ze het eerst gemaakt, de geest van ieder mens in zijn binnenste geformeerd, toen Hij hem in het aanzijn riep. Vandaar dat Hij de Vader van de geesten genoemd wordt en dit is een goed argument om te bewijzen dat Hij hen volkomen kent; de werkmeester, die de klok maakte, kan de beweging van ieder radertje verklaren. David gebruikt dit argument met toepassing op zichzelf, Psalms 139:1, Psalms 139:14. Nog formeert Hij het hart van de mensen, neigt het als waterbeken waarheen Hij wil om Zijn eigen doeleinden te dienen, verduistert of verlicht het verstand van de mensen; stijft of buigt hun wil, naar het Hem behaagt gebruik van hen te maken. Hij formeert hun hart gelijk, het is met het hart van de mensen zoals het is met hun gelaat hun aangezicht, hoewel er een groot verschil in is, zodanige verscheidenheid, dat geen twee aangezichten precies dezelfde trekken hebben, en geen twee harten precies dezelfde neiging hebben, is er toch ook zo'n gelijkheid, dat voor sommige dingen alle aangezichten en alle harten met elkaar overeenkomen, "zoals het water het gelaat weerspiegelt, zo weerspiegelt het hart van de mens, de mens" Proverbs 27:19 Hij formeert ze tezamen, (zo lezen het sommigen) gelijk de raderen van een horloge, die, hoewel zij verschillend zijn van vorm en grootte en beweging, toch allen saamgevoegd worden om eenzelfde oogmerk te dienen, zo worden de harten van de mensen en hun neigingen, hoe verschillend ook van elkaar en schijnbaar elkaar tegensprekende, toch allen bestuurd en beheerst om het Goddelijke doeleinde te dienen, dat n is.
3. Zij en alles wat zij doen zijn onderworpen aan Zijn oordeel, want Hij let op al hun werken. Hij kent ze niet slechts, maar weegt ze, teneinde een ieder te vergelden naar zijn werken op de grote dag, in de wereld van de vergelding, in het oordeel en tot in eeuwigheid.
4. Alle kracht en macht van het schepsel zijn van Hem afhankelijk en zijn zonder Hem zonder betekenis of waarde, Psalms 33:16, Psalms 33:17. Het is zeer tot eer van God dat niet alleen geen kracht iets vermag in tegenstand met Hem, maar dat ook geen kracht of macht kan werken dan in afhankelijkheid van Hem, en door een macht ontleend aan Hem. A. De macht van een koning is niets zonder God; geen koning is een geheiligd persoon door zijn kroonrecht, of door het gezag, waarmee hij bekleed is, want de gestelde machten van die soort zijn van God verordend, en zijn wat Hij ze doet zijn en niets meer. David was een koning en een krijgsman van zijn jeugd af aan, en erkende toch God alleen als zijn beschermer en redder.
B. De kracht of sterkte van een leger is niets zonder God. De menigte van een leger kan hen, onder wier bevel zij handelen, niet beveiligen, tenzij God ze hun tot een veiligheid maakt. Een groot leger kan niet zeker zijn van de overwinning, want als het God behaagt zal het uiteen jagen.
C. De kracht van een held is niets zonder God; een machtige, zoals Goliath er een was wordt niet gered door grote kracht als zijn dag komt om te vallen; noch de kracht en bedrijvigheid van zijn lichaam, noch de stoutmoedigheid en vastberadenheid van zijn geest zal hem te stade komen, dan in zoverre het God behaagt hem voorspoed te geven. Zo beroeme de sterke zich dan niet in zijn sterkheid, maar laat ons allen ons sterken in de Heere onze God, uitgaan en voortgaan in Zijn kracht.
D. De kracht van een paard is niets zonder God, Psalms 33:17 Het paard is een ijdel ding voor behoudenis. In de strijd werden paarden toenmaals van zo groot gewicht geacht en werd er zozeer op gesteund en vertrouwd, dat God de koningen van Israël verbood: "Maar hij zal niet veel paarden houden," Deuteronomy 17:16, opdat zij niet in verzoeking zouden zijn er op te vertrouwen in plaats van op God te vertrouwen. David ontzenuwde de paarden van de Syriërs; 2 Samuel 8:4, hier ontzenuwt hij al de paarden in de wereld, door een paard een ijdel ding te noemen ter behoudenis op de dag van de strijd. Als het krijgspaard onhandelbaar is, dan kan het zijn berijder in gevaar storten, in plaats van hem uit gevaar weg te voeren. Indien het onder hem gedood wordt, dan kan het hem de dood berokkenen, in plaats van hem het leven te redden. Daarom is het ons belang ons te verzekeren van Gods gunst, dan kunnen wij er zeker van zijn dat Hij Zijn macht voor ons zal aanwenden, en behoeven wij niets te vrezen dat tegen ons is.
II. Wij moeten Gode de eer geven van Zijn bijzondere genade. In het midden van zijn erkenning van Gods voorzienigheid, spreekt hij diegenen zalig, die JHWH tot hun God hebben, die de wereld regeert en de macht heeft om hen te helpen in iedere tijd van nood; terwijl diegenen rampzalig waren, die deze of gene Bal tot hun god hadden, die zo weinig instaat was hen te behouden en te helpen, dat hij zelf hulpeloos was, Psalms 33:12. Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is, namelijk Israël, die de kennis hadden van de ware God en in verbond met Hem waren opgenomen en alle anderen, die God als hun God erkennen, en door Hem erkend wordend want ook zij, tot welke natie zij ook behoren, zijn van het geestelijk zaad van Abraham.
1. Het is hun wijsheid dat zij de Heere aannemen tot hun God, dat zij Hem hun hulde en aanbidding brengen, waar zij verschuldigd zijn en waar zij dan ook niet tevergeefs gebracht worden.
2. Het is hun gelukzaligheid, dat zij het volk zijn, dat God zich ten erve verkoren heeft in wie Hij een welbehagen heeft, in wie Hij geëerd wordt, die Hij beschermt en verzorgt, zoals een man zijn erfdeel verzorgt, Deuteronomy 32:9 Laat ons nu ter ere van Gods genade opmerken:
A. Hoe God acht slaat op Zijn volk, Psalms 33:18, Psalms 33:19 God beschouwt met een opmerkzaam oog alle mensenkinderen, maar Zijn oog van gunst en welgevallen is op degenen, die Hem vrezen; op hen ziet Hij met verlustiging als de vader op zijn kinderen, als de bruidegom op zijn bruid, Isaiah 62:5 Terwijl zij, die steunen op wapenen en legerscharen, op wagens en paarden, omkomen in de teleurstelling van hun verwachting, is Gods volk veilig onder Zijn bescherming, want Hij zal hun ziel redden van de dood als er slechts een stap schijnt te zijn tussen hen en de dood. Indien Hij het lichaam niet redt van de tijdelijke dood, zal Hij toch de ziel redden van de geestelijke en eeuwige dood. Wat er ook gebeuren mag, hun zielen zullen leven en Hem loven hetzij in deze wereld of in een betere. Door Zijn milddadigheid zullen zij voorzien worden van alles wat hun nodig is; Hij zal hen bij het leven houden in de honger als anderen sterven van gebrek, zullen zij leven, waardoor het een onderscheidende zegen wordt. Als de zichtbare middelen falen, zal God wel een weg vinden om in hun behoeften te voorzien. Hij zegt niet dat Hij hun overvloed zal geven zij hebben geen reden om die te verwachten, noch om hem te begeren maar Hij zal hen bij het leven houden, zij zullen niet verhongeren; en als verwoestende oordelen uitgaan, dan moet dat als een bijzondere gunst aangemerkt worden, daar zij zeer treffend is en ons onder bijzondere verplichtingen legt, als ons leven ons tot een buit wordt gegeven. Zij, die de Heere tot hun God hebben, zullen bevinden dat Hij hun hulp en hun schild is, Psalms 33:20. In hun moeilijkheden zal Hij hen bijstaan, zij zullen er over heen geholpen worden; al hun gevaren zal Hij hen beveiligen, zodat hun geen werkelijke schade al toegebracht worden.
B. Hoe Gods volk het oog heeft op Hem, en dat moeten wij allen.
a. Wij moeten op God wachten, acht geven op de bewegingen van Zijn voorzienigheid, en er ons naar schikken en regelen, er geduldig de uitkomst van verbeiden. Onze ziel moet Hem verbeiden, Psalms 33:20, wij moeten niet slechts met de tong gelovig acht slaan en Hem belijden, het moet innerlijk en oprecht zijn, een stil en verborgen gadeslaan van Hem.
b. Wij moeten steunen en betrouwen op God, hopen op Zijn genade, op de goedheid van Zijn wezen, al hebben wij ook geen uitdrukkelijke belofte om op te steunen. Zij, die God vrezen en Zijn toorn vrezen, moeten hopen op God en Zijn genade, want er is geen ontvlieden aan God, maar wel een toevlucht nemen tot God. Deze vrome gezindheden zijn niet alleen bestaanbaar met elkaar, zij steunen en helpen elkaar ook, een heilig vrezen van God en toch tegelijk ook een hopen op Zijn genade. Dit is op de naam van Zijn heiligheid vertrouwen, Psalms 33:21, in alles waardoor Hij zich aan ons bekend heeft gemaakt tot onze aanmoediging om Hem te dienen.
c. Wij moeten ons in God verblijden, Psalms 33:21 Diegenen rusten niet waarlijk in God en kennen het onuitsprekelijke voorrecht niet dat zij ervan zouden hebben die zich niet te allen tijde in Hem verblijden, want zij, die op God hopen, hopen op een eeuwige volheid van vreugde voor Zijn aangezicht.
d. Wij moeten Hem zoeken voor die genade, waarop we hopen, Psalms 33:22 Onze verwachting van God moet ons gaan tot Hem niet vervagen, maar opwekke en aanmoedigen. Hij wil gezocht worden voor hetgeen Hij heeft beloofd, en daarom besluit de psalm met een kort, doch veelomvattend gebed: "Uw goedertierenheid, Heere, zij over ons. Laat ons er altijd de troost en het voordeel van hebben, niet naar hetgeen wij van U verdienen maar naar wij op U hopen, naar de belofte, die Gij in Uw woord ons hebt gegeven, en naar het geloof dat Gij door Uw Geest en Uw genade in ons hebt gewerkt." Indien wij onder het zingen van deze verzen ons steunen en vertrouwen op God betuigen en onze begeerten naar Hem laten uitgaan, dan verkrijgen wij de Heere in ons hart.