Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 34

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Buscar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 34

Uit het opschrift van deze psalm blijkt dat hij bij een bijzondere gelegenheid geschreven werd, en toch is er weinig in, dat aan die gelegenheid bijzonder eigen is, maar wel veel hetgeen algemeen is, beide bij wijze van dankzegging aan God en onderricht aan ons.

I. Hij looft God voor de ervaring, die hij en anderen gehad hebben van Zijn goedheid, Psalms 34:2.

II. Hij moedigt alle Godvruchtigen aan om op God te vertrouwen en Hem te zoeken, Psalms 34:11.

III. Hij geeft goede raad aan ons allen, als aan kinderen, om ons te wachten voor zonde, en nauwgezet onze plicht te betrachten jegens God en de mensen, Psalms 34:12, Psalms 34:15

IV. Om aan die goede raad kracht bij te zetten, toont hij Gods gunst jegens de rechtvaardigen, en Zijn misnoegen op de goddelozen, waarin hij ons goed en kwaad voorstelt, de zegen en de vloek, Psalms 34:16 Zodat wij bij het zingen van deze psalm, eer moeten geven aan God en onszelf en elkaar moeten leren en vermanen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 34

Uit het opschrift van deze psalm blijkt dat hij bij een bijzondere gelegenheid geschreven werd, en toch is er weinig in, dat aan die gelegenheid bijzonder eigen is, maar wel veel hetgeen algemeen is, beide bij wijze van dankzegging aan God en onderricht aan ons.

I. Hij looft God voor de ervaring, die hij en anderen gehad hebben van Zijn goedheid, Psalms 34:2.

II. Hij moedigt alle Godvruchtigen aan om op God te vertrouwen en Hem te zoeken, Psalms 34:11.

III. Hij geeft goede raad aan ons allen, als aan kinderen, om ons te wachten voor zonde, en nauwgezet onze plicht te betrachten jegens God en de mensen, Psalms 34:12, Psalms 34:15

IV. Om aan die goede raad kracht bij te zetten, toont hij Gods gunst jegens de rechtvaardigen, en Zijn misnoegen op de goddelozen, waarin hij ons goed en kwaad voorstelt, de zegen en de vloek, Psalms 34:16 Zodat wij bij het zingen van deze psalm, eer moeten geven aan God en onszelf en elkaar moeten leren en vermanen.

Verzen 1-11

Psalm 34:1-11

Het opschrift van deze psalm zegt ons wie hem geschreven heeft, en bij welke gelegenheid hij geschreven werd. Door de woede van Saul was David genoodzaakt zijn land te verlaten zo nabij hij kon een schuilplaats te zoeken in het land van de Filistijnen. Daar kwam men spoedig tot de ontdekking wie hij was, en werd hij voor de koning gebracht, die in de geschiedenis hij zijn naam Achis wordt genoemd, en hier bij zijn titel Abimelech. Opdat hij niet als spion zou behandeld worden, of als iemand die met kwade bedoelingen was gekomen, hield David zich waanzinnig, (zodanige zijn er altijd geweest, opdat de mensen zelfs van idioten zouden leren God te danken voor het gebruik van hun verstand ten einde Achis hem zou wegzenden als een verachtelijk man, veeleer de kennis van hem zou nemen als een gevaarlijk men. En het had de gewenste uitwerking, door deze krijgslist ontkwam hij aan de handen, die anders ruw met hem te werk zouden gegaan zijn. Nu kunnen wij:

1. David niet rechtvaardigen in zijn veinzerij. Het voegde slecht aan een eerlijk man, om zich te veinzen wat hij niet was, en aan een man van eer om zich als een krankzinnige voor te doen. Als wij in scherts degenen nabootsen, die niet zo'n goed verstand hebben als wij denken te hebben, dan vergeten wij dat God hun toestand tot onze toestand had kunnen maken. Maar:

2. Wij kunnen niet anders dan zijn kalmte van gemoed bewonderen. Zelfs toen hij in die vrees was, of liever in dat gevaar slechts, was zijn hart zo vast, vertrouwende op God, dat hij toen hij deze uitnemenden psalm schreef, waarin evenzeer de kenmerken zijn te zien van een kalme, bedaarde geest, als in enig andere psalm van het gehele boek. En er is ook een zonderlinge kunst in de samenstelling van het gedicht, want het is wat een alfabetische psalm wordt genoemd, dat is een psalm, waarvan ieder vers begint met een letter, zoals zij neer volgorde voorkomt in het Hebreeuwse alfabet. Zalig zij, die aldus kalm kunnen blijven en hun genadegaven kunnen blijven beoefenen, zelfs als zij in verzoeking zijn hun gelaat of hun uitwendige houding te veranderen.

In dit eerste gedeelte van de psalm:

I. Wekt David zichzelf op om God te loven. Hoewel het verkeerd van hem was dat hij zijn gelaat veranderde, was het Gods genade dat hij ontkwam, en die genade was zoveel groter, omdat God niet met hem handelde naar hetgeen zijn veinzerij verdiende, en wij moeten God danken in alles. Hij besluit:

1. Dat hij God gedurig zal loven, ik zal de Heere loven te allen tijd, bij iedere gelegenheid. Hij besluit geen bepaalde, vastgestelde tijden te hebben voor die plicht, maar alle gelegenheden er toe aan te grijpen en zijn lof te vernieuwen bij ieder nieuw voorval, dat er hem de stof toe biedt. Als we hopen onze eeuwigheid door te brengen in het loven van God, dan betaamt het dat wij zoveel als slechts mogelijk is van onze tijd doorbrengen in dat werk.

2. Dat hij Hem in het openbaar zal loven; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn. Aldus wilde hij tonen hoe ijverig hij was om zijn verplichtingen aan de genade Gods te erkennen, en hoe hij verlangde dat ook anderen zich van hun verplichtingen eraan bewust zullen zijn. 3. Dat hij Hem hartelijk zal loven; "Mijn ziel zal zich beroemen in de Heere, in mijn betrekking tot Hem, mijn deel in Hem, en mijn verwachtingen van Hem." Het is geen verwaandheid om zich te beroemen in de Heere.

II. Hij roept anderen op om zich hierin met hem te verenigen Hij verwacht dat zij het zullen doen Psalms 34:3, De zachtmoedigen, of de nederigen, zullen het horen en verblijd zijn; zullen horen van mijn verlossing en mijn dankbaarheid, en zij zullen blij zijn dat aan een goed man zoveel gunst werd betoond, en dat aan een goede God zoveel eer werd gegeven." Diegenen smaken het meest de vertroosting en het lieflijke van Gods genade jegens anderen en jegens henzelf, die nederig zijn en het minste vertrouwen hebben in hun eigen verdienste en genoegzaamheid. Het deed David genoegen te denken dat Gods gunst jegens hem het hart van iedere Israëliet zou verblijden.

Hij wenst dat wij allen met hem zullen samenstemmen in drie dingen.

1. In grote en hoge gedachten van God waaraan wij uiting moeten geven door Hem groot te maken en Zijn naam te verhogen, Psalms 34:4 Wij kunnen God niet groter of hoger maken dan Hij is, maar als wij Hem aanbidden als oneindig groot en hoger dan de hoogste, dan behaagt het Hem om dit als een groot maken en verhogen van Hem te beschouwen. Dit moeten wij tezamen doen, Gods lof klinkt het best in concert, want aldus prijzen wij Hem zoals de engelen in de hemel Hem prijzen. Zij, die delen in Gods gunst en dat doen al de heiligen moeten samenstemmen in Zijn lof, en wij moeten evenzeer de hulp verlangen van onze vrienden om Hem dank te zeggen voor zegeningen, als om er om te bidden.

Wij hebben reden om ons te verenigen in dankzegging aan God:

A. Voor Zijn bereidwilligheid om het gebed te horen, waarvan al de heiligen de troost gehad hebben, want nooit heeft Hij tot iemand van hun gezegd: Zoek Mij tevergeefs.

a. David is geheel bereid om te verklaren, dat hij Hem bevonden heeft als een God, die het gebed verhoort, Psalms 34:5 "Ik heb de Heere gezocht, Hem gezocht in mijn benauwdheid, ik smeekte om Zijn gunst, bad Hem om hulp, en Hij heeft mij geantwoord, heeft mij onmiddellijk mijn gebed verhoord en mij verlost van mijn vrees, beide van de dood die ik vreesde, en van de onrust en ontroering, die mij door de vrees er voor veroorzaakt werd." Het eerste doet Hij door Zijn voorzienigheid, die voor ons werkt, het laatste door Zijn genade, die in ons werkt om onze vrees tot zwijgen te brengen en in ons ontroerd gemoed kalmte te doen ontstaan Dit laatste is de grootste zegen en weldaad, omdat het slechts ons verdriet, onze benauwdheid is die wij vrezen, maar ons ongelovig en wantrouwend vrezen er van is onze zonde, ja dikwijls pijnigt die ons meer dan de gevreesde zaak zelf ons pijnigen zou; welke misschien slechts ons gebeente en ons vlees zou treffen, terwijl de vrees knaagt aan de geest en het gemoed, zodat wij onze ziel niet kunnen bezitten. David's gebeden hielpen om zijn tot zwijgen te brengen, de Heere gezocht hebbende en Hem zijn zaak hebbende overgegeven, kon hij kalm en gerust de uitkomst afwachten.

"Maar David was een groot en zeer voornaam man; wij kunnen niet verwachten bevoorrecht te worden zoals hij het geweest is; hebben anderen ooit dezelfde zegen verkregen op het gebed?" Ja, b. Velen, behalve hij, hebben door geloof en gebed op God gezien en zijn erdoor verlicht geworden, Psalms 34:6 Het heeft hen verwonderlijk verkwikt en vertroost, getuige Hanna die, nadat zij had gebeden, "haars weegs ging, en at, en haar aangezicht was niet meer droevig" 1 Samuel 1:18 Als wij zien op de wereld zijn wij verward en verlegen in het duister, maar als wij zien op God, dan hebben wij van Hem licht, licht om ons te besturen en licht tot blijdschap en dan is onze weg beide effen en aangenaam gemaakt. Zij, van wie hier gesproken wordt, die op God hebben gezien, hadden hoge verwachtingen van Hem, en zij werden niet teleurgesteld; hun aangezicht werd niet beschaamd om hun vertrouwen. Maar misschien waren ook dezen, evenals David zelf, personen van groot aanzien en buitengewone vroomheid en zijn zij daarom zo hoog bevoorrecht. Of misschien maakte hun talrijkheid hen zo gewichtig." Neen.

c. Deze ellendige, of deze arme man, Psalms 34:7 riep, een enkel persoon, gering en onbeduidend, op wie niemand zag met eerbied, om wie niemand zich grotelijks bekommerde, toch was hij, evenals David of als een van zijn helden of rijksgroten, welkom voor de troon van de genade. De Heere hoorde hem, nam kennis van zijn zaak en van zijn gebeden en "Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden." God let op het gebed van de ellendige. Zie Psalms 102:18. Isaiah 57:15

B. Voor de dienst van de goede engelen om ons heen, Psalms 34:8 De engel des Heren, een engelenwacht (volgens sommigen), maar eenstemmig in hun dienst alsof zij slechts n waren, of een beschermengel legert zich rondom hen, die God vrezen, zoals de lijfwacht om een vorst, en rukt hen uit, dat is verlost hen. God maakt gebruik van de dienst van de goede geesten om Zijn volk te beschermen tegen de boosheid en de macht van boze geesten; en de heilige engelen doen ons dagelijks meer goede diensten dan wij wel weten. Hoewel zij in waardigheid en hoedanigheid van aard verreweg onze meerderen zijn, hoewel zij hun oorspronkelijke rechtheid behouden hebben, die wij verloren hebben, hoewel zij voortdurend bezig zijn in de bovenwereld, bezig zijn met God te loven en recht hebben op voortdurende rust en zaligheid aldaar, verwaardigen zij zich toch in gehoorzaamheid aan hun Maken, en in liefde tot hen, die Zijn beeld dragen, om de heiligen te dienen en voor hen op te treden tegen de machten van de duisternis; zij bezoeken hen niet slechts, maar legeren zich rondom hen, handelen voor hun welzijn, even werkelijk hoewel niet zo bespeurbaar, als voor dat van Jakob, Genesis 32:1, en dat van Elisa, 2 Kings 6:17 Al de eer zij aan de God van de engelen.

2. Hij wil dat wij ons met hem verenigen in vriendelijke en goede gedachten van God, Psalms 34:9 Smaakt en ziet dat de Heere goed is. In de goedheid van God zijn beide de schoonheid en de beminnelijkheid van Zijn wezen begrepen, alsmede de mildheid en de weldadigheid van Zijn voorzienigheid en genade, en vervolgens:

a. Moeten wij smaken dat Hij een milddadige weldoener is, de goedheid van God proeven in al Zijn gaven aan ons, en deze er de geur en de zoetheid van achten.

b. Wij moeten zien dat Hij een schoon wezen is, en ons verlustigen in de beschouwing van Zijn oneindige volmaaktheden. Beide door te smaken en te zien doen wij ontdekkingen en hebben wij welgevallen. Smaakt en ziet Gods goedheid, neemt er nota van, en neemt er de vertroosting van, 1 Peter 2:3 Hij is goed, want Hij maakt al degenen waarlijk gelukzalig, die op Hem vertrouwen, laat ons dan zo overtuigd zijn van Zijn goedheid, dat wij er door aangemoedigd worden om ook in de slechtste tijden op Hem te vertrouwen. 3. Hij wil dat wij ons met hem verenigen in het besluit om God te zoeken en Hem te dienen en te volharden in Zijn vreze, Psalms 34:10. Vreest de Heere, gij Zijn heiligen. Als wij smaken en zien dat Hij goed is, moeten wij niet vergeten dat Hij groot is en grotelijks te vrezen is, ja Zijn goedheid is een gepast voorwerp van kinderlijker eerbied en ontzag. Zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid, Hosea 3:5 Vreest de Heere, aanbidt Hem, betracht in alles nauwgezet uw plicht jegens Hem. Het is niet: vreest Hem en schuwt Hem, maar vreest Hem en zoekt Hem Psalms 34:11, zoals een volk zijn God zoekt; houdt u dicht aan. Hem, vindt in Hem uw deel en uw geluk. Ten einde ons aan te moedigen om God te vrezen en Hem te zoeken, wordt hier beloofd dat zij, die dit doen, zelfs in deze wereld van gebrek, geen gebrek zullen hebben aan enig goed; van alle goed zullen zij zoveel hebben, dat zij geen reden zullen hebben om te klagen over gebrek er aan. Wat betreft de dingen van de andere wereld, zij zullen genoegzame genade hebben om hun geestelijk leven te onderhouden 2 Corinthians 12:9; Psalms 84:12. En ten opzichte van dit leven, zij zullen uit de hand van God hebben wat nodig is om het te onderhouden als een Vader zal Hij hen voeden met het brood huns bescheiden deels; wat zij aan verdere gerieflijkheden zullen begeren, zullen zij hebben in zoverre het de oneindige Wijsheid goed voor hen acht; en wat hun in het een ontbreekt, zal hun in het andere vergoed worden. Voor hetgeen God hun onthoudt zal Hij hun genade geven om zonder dat tevreden te zijn en dan hebben zij het niet nodig, Deut 3:26 Paulus had alles en had overvloed omdat hij vergenoegd was, Filip. 4; 11, 18. Zij, die leven door het geloof in Gods algenoegzaamheid, hebben geen gebrek, want in Hem hebben zij genoeg. De jonge leeuwen lijden dikwijls armoede en hongeren; en zij die, zoals de jonge leeuwen, leven op de algemene voorzienigheid, zullen de voldoening missen van hen, die leven door het geloof in de belofte. Zij, die op zichzelf vertrouwen en denken dat hun handen hun genoegzaam zijn, zullen gebrek hebben, want de spijs is niet altijd van de wijzen; maar die op God vertrouwen zullen waarlijk gevoed worden. Zij, die verslindend zijn en alles om hen heen tot hun prooi willen maken, zullen gebrek lijden maar de zachtmoedigen zullen de aarde erfelijk bezitten zij zullen geen gebrek hebben, die rustig arbeiden en zich met hun eigen zaken bemoeien. De eenvoudige Jakob had een kooksel, dat hem genoeg was, toen Ezau, de bekwame jager, op het punt was om van honger om te komen.

Verzen 1-11

Psalm 34:1-11

Het opschrift van deze psalm zegt ons wie hem geschreven heeft, en bij welke gelegenheid hij geschreven werd. Door de woede van Saul was David genoodzaakt zijn land te verlaten zo nabij hij kon een schuilplaats te zoeken in het land van de Filistijnen. Daar kwam men spoedig tot de ontdekking wie hij was, en werd hij voor de koning gebracht, die in de geschiedenis hij zijn naam Achis wordt genoemd, en hier bij zijn titel Abimelech. Opdat hij niet als spion zou behandeld worden, of als iemand die met kwade bedoelingen was gekomen, hield David zich waanzinnig, (zodanige zijn er altijd geweest, opdat de mensen zelfs van idioten zouden leren God te danken voor het gebruik van hun verstand ten einde Achis hem zou wegzenden als een verachtelijk man, veeleer de kennis van hem zou nemen als een gevaarlijk men. En het had de gewenste uitwerking, door deze krijgslist ontkwam hij aan de handen, die anders ruw met hem te werk zouden gegaan zijn. Nu kunnen wij:

1. David niet rechtvaardigen in zijn veinzerij. Het voegde slecht aan een eerlijk man, om zich te veinzen wat hij niet was, en aan een man van eer om zich als een krankzinnige voor te doen. Als wij in scherts degenen nabootsen, die niet zo'n goed verstand hebben als wij denken te hebben, dan vergeten wij dat God hun toestand tot onze toestand had kunnen maken. Maar:

2. Wij kunnen niet anders dan zijn kalmte van gemoed bewonderen. Zelfs toen hij in die vrees was, of liever in dat gevaar slechts, was zijn hart zo vast, vertrouwende op God, dat hij toen hij deze uitnemenden psalm schreef, waarin evenzeer de kenmerken zijn te zien van een kalme, bedaarde geest, als in enig andere psalm van het gehele boek. En er is ook een zonderlinge kunst in de samenstelling van het gedicht, want het is wat een alfabetische psalm wordt genoemd, dat is een psalm, waarvan ieder vers begint met een letter, zoals zij neer volgorde voorkomt in het Hebreeuwse alfabet. Zalig zij, die aldus kalm kunnen blijven en hun genadegaven kunnen blijven beoefenen, zelfs als zij in verzoeking zijn hun gelaat of hun uitwendige houding te veranderen.

In dit eerste gedeelte van de psalm:

I. Wekt David zichzelf op om God te loven. Hoewel het verkeerd van hem was dat hij zijn gelaat veranderde, was het Gods genade dat hij ontkwam, en die genade was zoveel groter, omdat God niet met hem handelde naar hetgeen zijn veinzerij verdiende, en wij moeten God danken in alles. Hij besluit:

1. Dat hij God gedurig zal loven, ik zal de Heere loven te allen tijd, bij iedere gelegenheid. Hij besluit geen bepaalde, vastgestelde tijden te hebben voor die plicht, maar alle gelegenheden er toe aan te grijpen en zijn lof te vernieuwen bij ieder nieuw voorval, dat er hem de stof toe biedt. Als we hopen onze eeuwigheid door te brengen in het loven van God, dan betaamt het dat wij zoveel als slechts mogelijk is van onze tijd doorbrengen in dat werk.

2. Dat hij Hem in het openbaar zal loven; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn. Aldus wilde hij tonen hoe ijverig hij was om zijn verplichtingen aan de genade Gods te erkennen, en hoe hij verlangde dat ook anderen zich van hun verplichtingen eraan bewust zullen zijn. 3. Dat hij Hem hartelijk zal loven; "Mijn ziel zal zich beroemen in de Heere, in mijn betrekking tot Hem, mijn deel in Hem, en mijn verwachtingen van Hem." Het is geen verwaandheid om zich te beroemen in de Heere.

II. Hij roept anderen op om zich hierin met hem te verenigen Hij verwacht dat zij het zullen doen Psalms 34:3, De zachtmoedigen, of de nederigen, zullen het horen en verblijd zijn; zullen horen van mijn verlossing en mijn dankbaarheid, en zij zullen blij zijn dat aan een goed man zoveel gunst werd betoond, en dat aan een goede God zoveel eer werd gegeven." Diegenen smaken het meest de vertroosting en het lieflijke van Gods genade jegens anderen en jegens henzelf, die nederig zijn en het minste vertrouwen hebben in hun eigen verdienste en genoegzaamheid. Het deed David genoegen te denken dat Gods gunst jegens hem het hart van iedere Israëliet zou verblijden.

Hij wenst dat wij allen met hem zullen samenstemmen in drie dingen.

1. In grote en hoge gedachten van God waaraan wij uiting moeten geven door Hem groot te maken en Zijn naam te verhogen, Psalms 34:4 Wij kunnen God niet groter of hoger maken dan Hij is, maar als wij Hem aanbidden als oneindig groot en hoger dan de hoogste, dan behaagt het Hem om dit als een groot maken en verhogen van Hem te beschouwen. Dit moeten wij tezamen doen, Gods lof klinkt het best in concert, want aldus prijzen wij Hem zoals de engelen in de hemel Hem prijzen. Zij, die delen in Gods gunst en dat doen al de heiligen moeten samenstemmen in Zijn lof, en wij moeten evenzeer de hulp verlangen van onze vrienden om Hem dank te zeggen voor zegeningen, als om er om te bidden.

Wij hebben reden om ons te verenigen in dankzegging aan God:

A. Voor Zijn bereidwilligheid om het gebed te horen, waarvan al de heiligen de troost gehad hebben, want nooit heeft Hij tot iemand van hun gezegd: Zoek Mij tevergeefs.

a. David is geheel bereid om te verklaren, dat hij Hem bevonden heeft als een God, die het gebed verhoort, Psalms 34:5 "Ik heb de Heere gezocht, Hem gezocht in mijn benauwdheid, ik smeekte om Zijn gunst, bad Hem om hulp, en Hij heeft mij geantwoord, heeft mij onmiddellijk mijn gebed verhoord en mij verlost van mijn vrees, beide van de dood die ik vreesde, en van de onrust en ontroering, die mij door de vrees er voor veroorzaakt werd." Het eerste doet Hij door Zijn voorzienigheid, die voor ons werkt, het laatste door Zijn genade, die in ons werkt om onze vrees tot zwijgen te brengen en in ons ontroerd gemoed kalmte te doen ontstaan Dit laatste is de grootste zegen en weldaad, omdat het slechts ons verdriet, onze benauwdheid is die wij vrezen, maar ons ongelovig en wantrouwend vrezen er van is onze zonde, ja dikwijls pijnigt die ons meer dan de gevreesde zaak zelf ons pijnigen zou; welke misschien slechts ons gebeente en ons vlees zou treffen, terwijl de vrees knaagt aan de geest en het gemoed, zodat wij onze ziel niet kunnen bezitten. David's gebeden hielpen om zijn tot zwijgen te brengen, de Heere gezocht hebbende en Hem zijn zaak hebbende overgegeven, kon hij kalm en gerust de uitkomst afwachten.

"Maar David was een groot en zeer voornaam man; wij kunnen niet verwachten bevoorrecht te worden zoals hij het geweest is; hebben anderen ooit dezelfde zegen verkregen op het gebed?" Ja, b. Velen, behalve hij, hebben door geloof en gebed op God gezien en zijn erdoor verlicht geworden, Psalms 34:6 Het heeft hen verwonderlijk verkwikt en vertroost, getuige Hanna die, nadat zij had gebeden, "haars weegs ging, en at, en haar aangezicht was niet meer droevig" 1 Samuel 1:18 Als wij zien op de wereld zijn wij verward en verlegen in het duister, maar als wij zien op God, dan hebben wij van Hem licht, licht om ons te besturen en licht tot blijdschap en dan is onze weg beide effen en aangenaam gemaakt. Zij, van wie hier gesproken wordt, die op God hebben gezien, hadden hoge verwachtingen van Hem, en zij werden niet teleurgesteld; hun aangezicht werd niet beschaamd om hun vertrouwen. Maar misschien waren ook dezen, evenals David zelf, personen van groot aanzien en buitengewone vroomheid en zijn zij daarom zo hoog bevoorrecht. Of misschien maakte hun talrijkheid hen zo gewichtig." Neen.

c. Deze ellendige, of deze arme man, Psalms 34:7 riep, een enkel persoon, gering en onbeduidend, op wie niemand zag met eerbied, om wie niemand zich grotelijks bekommerde, toch was hij, evenals David of als een van zijn helden of rijksgroten, welkom voor de troon van de genade. De Heere hoorde hem, nam kennis van zijn zaak en van zijn gebeden en "Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden." God let op het gebed van de ellendige. Zie Psalms 102:18. Isaiah 57:15

B. Voor de dienst van de goede engelen om ons heen, Psalms 34:8 De engel des Heren, een engelenwacht (volgens sommigen), maar eenstemmig in hun dienst alsof zij slechts n waren, of een beschermengel legert zich rondom hen, die God vrezen, zoals de lijfwacht om een vorst, en rukt hen uit, dat is verlost hen. God maakt gebruik van de dienst van de goede geesten om Zijn volk te beschermen tegen de boosheid en de macht van boze geesten; en de heilige engelen doen ons dagelijks meer goede diensten dan wij wel weten. Hoewel zij in waardigheid en hoedanigheid van aard verreweg onze meerderen zijn, hoewel zij hun oorspronkelijke rechtheid behouden hebben, die wij verloren hebben, hoewel zij voortdurend bezig zijn in de bovenwereld, bezig zijn met God te loven en recht hebben op voortdurende rust en zaligheid aldaar, verwaardigen zij zich toch in gehoorzaamheid aan hun Maken, en in liefde tot hen, die Zijn beeld dragen, om de heiligen te dienen en voor hen op te treden tegen de machten van de duisternis; zij bezoeken hen niet slechts, maar legeren zich rondom hen, handelen voor hun welzijn, even werkelijk hoewel niet zo bespeurbaar, als voor dat van Jakob, Genesis 32:1, en dat van Elisa, 2 Kings 6:17 Al de eer zij aan de God van de engelen.

2. Hij wil dat wij ons met hem verenigen in vriendelijke en goede gedachten van God, Psalms 34:9 Smaakt en ziet dat de Heere goed is. In de goedheid van God zijn beide de schoonheid en de beminnelijkheid van Zijn wezen begrepen, alsmede de mildheid en de weldadigheid van Zijn voorzienigheid en genade, en vervolgens:

a. Moeten wij smaken dat Hij een milddadige weldoener is, de goedheid van God proeven in al Zijn gaven aan ons, en deze er de geur en de zoetheid van achten.

b. Wij moeten zien dat Hij een schoon wezen is, en ons verlustigen in de beschouwing van Zijn oneindige volmaaktheden. Beide door te smaken en te zien doen wij ontdekkingen en hebben wij welgevallen. Smaakt en ziet Gods goedheid, neemt er nota van, en neemt er de vertroosting van, 1 Peter 2:3 Hij is goed, want Hij maakt al degenen waarlijk gelukzalig, die op Hem vertrouwen, laat ons dan zo overtuigd zijn van Zijn goedheid, dat wij er door aangemoedigd worden om ook in de slechtste tijden op Hem te vertrouwen. 3. Hij wil dat wij ons met hem verenigen in het besluit om God te zoeken en Hem te dienen en te volharden in Zijn vreze, Psalms 34:10. Vreest de Heere, gij Zijn heiligen. Als wij smaken en zien dat Hij goed is, moeten wij niet vergeten dat Hij groot is en grotelijks te vrezen is, ja Zijn goedheid is een gepast voorwerp van kinderlijker eerbied en ontzag. Zij zullen vrezende komen tot de Heere en tot Zijn goedheid, Hosea 3:5 Vreest de Heere, aanbidt Hem, betracht in alles nauwgezet uw plicht jegens Hem. Het is niet: vreest Hem en schuwt Hem, maar vreest Hem en zoekt Hem Psalms 34:11, zoals een volk zijn God zoekt; houdt u dicht aan. Hem, vindt in Hem uw deel en uw geluk. Ten einde ons aan te moedigen om God te vrezen en Hem te zoeken, wordt hier beloofd dat zij, die dit doen, zelfs in deze wereld van gebrek, geen gebrek zullen hebben aan enig goed; van alle goed zullen zij zoveel hebben, dat zij geen reden zullen hebben om te klagen over gebrek er aan. Wat betreft de dingen van de andere wereld, zij zullen genoegzame genade hebben om hun geestelijk leven te onderhouden 2 Corinthians 12:9; Psalms 84:12. En ten opzichte van dit leven, zij zullen uit de hand van God hebben wat nodig is om het te onderhouden als een Vader zal Hij hen voeden met het brood huns bescheiden deels; wat zij aan verdere gerieflijkheden zullen begeren, zullen zij hebben in zoverre het de oneindige Wijsheid goed voor hen acht; en wat hun in het een ontbreekt, zal hun in het andere vergoed worden. Voor hetgeen God hun onthoudt zal Hij hun genade geven om zonder dat tevreden te zijn en dan hebben zij het niet nodig, Deut 3:26 Paulus had alles en had overvloed omdat hij vergenoegd was, Filip. 4; 11, 18. Zij, die leven door het geloof in Gods algenoegzaamheid, hebben geen gebrek, want in Hem hebben zij genoeg. De jonge leeuwen lijden dikwijls armoede en hongeren; en zij die, zoals de jonge leeuwen, leven op de algemene voorzienigheid, zullen de voldoening missen van hen, die leven door het geloof in de belofte. Zij, die op zichzelf vertrouwen en denken dat hun handen hun genoegzaam zijn, zullen gebrek hebben, want de spijs is niet altijd van de wijzen; maar die op God vertrouwen zullen waarlijk gevoed worden. Zij, die verslindend zijn en alles om hen heen tot hun prooi willen maken, zullen gebrek lijden maar de zachtmoedigen zullen de aarde erfelijk bezitten zij zullen geen gebrek hebben, die rustig arbeiden en zich met hun eigen zaken bemoeien. De eenvoudige Jakob had een kooksel, dat hem genoeg was, toen Ezau, de bekwame jager, op het punt was om van honger om te komen.

Verzen 12-23

Psalm 34:12-23

In dit tweede gedeelte van de psalm onderneemt David de taak om kinderen te leren. Hoewel hij een krijgsman was en tot koning was gezalfd, achtte hij dit niet beneden zich hoewel hij nu zoveel zorgen aan het hoofd had zijn handen vol had van allerlei zaken, had hij toch hart en kon hij tijd vinden om goeder, raad te geven aan jonge lieden, raad uit zijn eigen ervaring. Het blijkt niet dat hij toen zelf kinderen had, tenminste geen, die al oud genoeg waren om onderricht te ontvangen, maar door Goddelijke ingeving onderricht hij de kinderen van zijn volks. Zij, die al op jaren waren, wilden niet door hem onderwezen worden, hoewel hij hun zijn diensten daartoe aangeboden had, Psalms 32:8, maar hij hoopt dat de tere twijgen buigzamer zullen zijn en dat kinderen en jonge lieden handelbaarder zullen wezen en daarom roept hij een vergadering van hen bij elkaar Psalms 34:12 "Komt, Gij kinderen, die nu nog in uw leertijd zijt en thans een voorraad van kennis moet opdoen, waarvan gij al uw dagen zult moeten leven; gij kinderen, die dwaas en onwetend zijt en het nodig hebt om onderricht te worden." Misschien bedoelt hij inzonderheid die kinderen, welker ouders nalatig waren om hen te onderwijzen; en het is even grote barmhartigheid om die kinderen naar school te zenden wier ouders onbekwaam zijn om hen te onderwijzen, als die kinderen te spijzigen, welker ouders geen brood voor hen hebben.

Merk op:

1. Wat hij van hen verwacht: Hoort naar mij, verlaat uw spel, bergt uw speelgoed weg en hoort naar hetgeen ik u te zeggen heb; hoort niet slechts naar mij, maar geeft acht en gehoorzaamt mij."

2. Wat hij hen wil leren: des Heren vreze, waarin al de plichten van de godsdienst zijn opgesloten. David was een vermaard musicus, een staatsman, een krijgsman; maar hij zegt niet tot de kinderen: Ik zal u leren op de harp spelen; of ik zal u leren zwaard en spies te hanteren, of de boog te spannen; of ik zal u de grondbeginselen leren van de staatkunde", maar: ik zal u des Heren vreze leren hetgeen beter is dan alle kunsten en wetenschappen, beter dan alle brandoffers en slachtoffers. Dat is het, wat wij zelf moeten willen leren en waarin wij onze kinderen moeten onderwijzen.

I. Hij veronderstelt dat het ons aller doel en streven is gelukkig te zijn, Psalms 34:13 Wie is de man, die lust heeft ten leven? dat is (gelijk volgt), niet slechts vele dagen wenst te zien meer goede, aangename dagen wenst te zien non est vivere, sed valere, vita; -het is niet ons zijn, maar ons welzijn, dat recht heeft op de naam van leven. Er wordt gevraagd: "wie wenst een lang en aangenaam leven te leven?" En men zal geredelijk antwoorden: Wie wenst dit niet? Gewis, dit moet verder zien dan de tijd en deze tegenwoordige wereld, want het leven van mensen op aarde bestaat, op zijn best, slechts uit weinige daden en die zijn vol van moeite en verdriet. Wie is de man, die tot in eeuwigheid gelukkig wil wezen, die vele dagen wil zien, zoveel als de dagen des hemels, die het goede wil zien in die wereld, waar alle zaligheid volmaakt is, zonder het minste bijmengsel, die dat goede thans voor zich wil zien door geloof en hoop. om het weldra te genieten? Wie wil dit? Helaas slechts zeer weinigen hebben dit in hun gedachten. De meesten vragen: Wie zal ons het goede doen zien? Maar weinigen vragen: Wat zullen wij doen opdat wij het eeuwige leven beërven? Deze vraag duidt aan dat er nog van de zodanige zijn. II. Hij wijst de enige ware weg aan tot het geluk, beide in deze en in de toekomende wereld, Psalms 34:14, Psalms 34:15 Willen wij op aangename wijze door de wereld en uit de wereld gaan, dan moet het onze voortdurende zorg zijn een goed geweten te houden, en te dien einde:

1. Moeten wij leren onze tong te bedwingen en voorzichtig zijn in hetgeen wij zeggen, opdat wij nooit iets verkeerds zeggen, iets zeggen tot oneer van God of ten nadele van onze naaste. Bewaar uw tong van het kwade, van kwaadspreken, van liegen en lasteren. Zo ver gaat dit in de Godsdienst, dat indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man; en zo weinig ver gaat de godsdienst zonder dat, dat er gezegd is van hem, die zijn tong niet in toom hield, dat zijn godsdienst ijdel is.

2. Wij moeten in alles wat wij zeggen oprecht zijn, en niet dubbelhartig; onze woorden moeten de aanduidingen zijn van ons wezenlijk gevoelen; onze lippen moeten bewaard worden van bedrog te spreken, hetzij tot God of de mens.

3. Wij moeten al onze zonden nalaten, en besluiten om daarmee niet meer van doen te hebben. Wij moeten afwijken van het kwade, van boze werken en boze werkers; van de zonden, die anderen bedrijven, en van die waarin wij ons vroeger hebben toegegeven.

4. Het is niet genoeg geen kwaad te doen in de wereld, wij moeten ons beijveren om nuttig te zijn. Wij moeten niet slechts afwijken van het kwade, maar het goede doen, goed aan onszelf, inzonderheid aan onze ziel, haar goed gebruiken, haar voorzien van een goeden schat en haar geschikt maken voor een andere wereld; en naar wij kunnen en er gelegenheid toe hebben, moeten wij ook goeddoen aan anderen.

5. Omdat niets meer strijdig is met die liefde, welke nooit vergaat, minder het kort begrip is beide van wet en Evangelie, beide van genade en eer, dan strijd en twist, die verwarring teweegbrengen en alle boos werk, moeten wij de vrede zoeken en die najagen. Wij moeten een vreedzame gezindheid tonen, ons toeleggen op hetgeen tot vrede dient, niets doen om de vrede te verstoren en onheil te werken. Indien de vrede van ons weg schijnt te vlieden, dan moeten wij hem najagen, de vrede najagen met allen, geen moeite sparen en geen kosten om vrede te bewaren en vrede te herstellen, bereid zijn om onszelf te verloochenen, zowel in eer als belang, om des vredes wil. Deze voortreffelijke aanwijzingen op de weg tot het leven en het goede zijn overgeschreven in het Nieuwe Testament, en tot een deel van onze Evangelieplicht gemaakt, 1 Peter 3:10, 1 Peter 3:11. En misschien heeft David toen hij ons vermaande om geen bedrog te spreken, aan zijn eigen zonde gedacht in het veranderen van zijn gelaat. Zij, die waarlijk berouw hebben van het verkeerde dat zij gedaan hebben, zullen anderen waarschuwen, opdat die er zich voor wachten hetzelfde te doen.

III. Hij zet aan deze aanwijzingen kracht bij door ons het geluk voor te stellen van de godvruchtige in de liefde en gunst van God en de rampzaliger toestand van de goddelozen onder Zijn misnoegen. Hier zijn leven en dood, goed en kwaad, de zegen en de vloek, ons duidelijk voor ogen gesteld, opdat wij het leven mogen kiezen en leven. Zie Isaiah 3:10, Isaiah 3:11

1. Wee de goddelozen, het zal hun kwalijk gaan, hoe zij zich ook mogen zegenen op hun weg. A. God is tegen hen, en dus moeten zij wel rampzalig zijn; treurig is de toestand van die mens, die door zijn zonde zijn Maken tot zijn vijand heeft gemaakt, zich vijand en zijn verderven Het aangezicht des Heren is tegen degenen, die kwaad doen, Psalms 34:17 Soms wordt God gezegd "Zijn aangezicht van hen af te wenden," Jeremiah 18:17, omdat zij Hem hebben ver laten; hier wordt Hij gezegd Zijn aangezicht tegen hen te zetten, omdat zij tegen Hem gestreden hebben, en zeer zeker is God instaat om de hoogmoedigste en vermetelste zondaars te trotseren, en hen door Zijn misnoegde, toornige blik ter helle te drijven.

B. Het verderf is voor hen; dat zal natuurlijkerwijze volgen indien God tegen hen is, want Hij is machtig om te doden en in de hel te werpen.

a. Het land van de levenden zal voor hen noch de hunnen een plaats zijn. Als God Zijn aangezicht tegen hen stelt, zal Hij hen niet slechts uitroeien, maar ook hun gedachtenis; terwijl zij nog leven zullen zij in onbekendheid worden begraven; als zij gestorven zijn zullen zij in vergetelheid worden begraven. Hij zal hun nakomelingen uitroeien, door wie zij in gedachtenis zouden worden gehouden; Hij zal schande uitstorten over hun werken, waarin zij hebben geroemd, en voor welke zij dachten in de herinnering van de mensen te zullen voortleven. Zeker is het, dat er geen blijvende eer is, dan die van God komt.

b. Er zal een prikkel zijn in hun dood; de boosheid zal de goddeloze doden, Psalms 34:22. Hun dood zal ellendig zijn; dat zal hij gewis zijn, al zouden zij ook op een donzen bed of op een bed van eer sterven. Voor hen is er in de dood een vloek, en is hij de koning van de verschrikking, voor hen is hij kwaad, niets dan kwaad. Dr. Hammond heeft zeer juist opgemerkt dat de boosheid hier, die de goddeloze doodt, hetzelfde woord is in het enkelvoud, dat in Psalms 34:20 is gebruikt voor de tegenspoeden van de rechtvaardigen, om te kennen te geven dat godvruchtige mensen vele benauwdheden hebben, maar dat zij hun geen kwaad doen, doch meewerken hun ten goede, want God zal hen uit die allen redden, terwijl goddelozen minder benauwdheden hebben, minder tegenspoeden, misschien hebben zij er slechts n, maar die n kan blijken hun verderf te zijn. Een tegenspoed, waarin een vloek is, doodt en brengt verderf aan, maar vele tegenspoeden met een zegen erin, zijn onschadelijk, ja meer, zij brengen gewin.

c. Verwoesting zal hun eeuwig deel wezen; zij, die zelf goddeloos zijn, haten dikwijls de rechtvaardigen, koesteren een onverzoenlijke vijandschap tegen hen en hun gerechtigheid; maar zij zullen verwoest worden, zullen schuldig worden verklaard, voor altijd door God worden verlaten en door alle goede engelen en mensen; en die dit zijn, zijn wel in waarheid verlaten

2. Maar zegt de rechtvaardige dat het hem welgaan zal; alle godvruchtigen zijn onder Gods bijzondere gunst en bescherming. Dit wordt ons hier onder grote verscheidenheid van voorbeelden en uitdrukkingen verzekerd.

A. Zij zijn zeker van een antwoord van vrede op hun gebed. Gods volk is een biddend volk, zij roepen in het gebed, hetgeen grote aandrang te kennen geeft; maar doen zij het met goed gevolg ? Ja.

a. God neemt kennis van hetgeen wij zeggen, Psalms 34:18 Zij roepen, en de Heere hoort hen, hoort hen zo, dat het blijkt, dat Hij acht op hen slaat. Zijn oren Zijn open tot hun geroep, tot hun gebeden, om ze allen te ontvangen, ze geredelijk en met welbehagen te ontvangen. Hoewel Hij een God was, die het gebed hoort, van dat de mensen de naam des Heren begonnen aan te roepen, is Zijn oor toch niet zwaar geworden. Er is geen redekunst, niets bekoorlijks in een roepen, maar Gods oor is er open voor, zoals het oor van de zorgzame moeder voor het schreien van haar zuigeling, waarvan een ander geen nota zou nemen; de rechtvaardigere roepen, en de Heere hoort, Psalms 34:18 Dit duidt aan dat het de vaste gewoonte is van godvruchtige mensen, om tot God te roepen als zij in benauwdheid zijn, en het is hun voortdurende, blijvende vertroosting, dat God hen hoort.

B. Hij neemt niet alleen kennis van wat wij zeggen, maar is tot onze hulp gereed Psalms 34:19 De Heere is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Het is de hoedanigheid van de rechtvaardigen, wier gebeden God wil horen, dat zij gebroken van hart en verslagen van geest zijn; dat is: zij zijn verootmoedigd om de zonde, ontledigd van zichzelf, zij zijn gering in hun eigen ogen en hebben geen vertrouwen in hun eigen verdienste en genoegzaamheid maar alleen in God. Zij, die aldus zijn, hebben God nabij hen, om hen te vertroosten en te ondersteunen, opdat hun geest niet meer verbroken zal zijn dan goed is en hun anders zou falen. Zie Isaiah 57:15 Hoewel God hoog is en in de hoogte woont, is Hij toch hun nabij, die van een verslagen geest zijn, Zijn gunst weten te waarderen, en Hij zal er hen voor behoeden om te bezwijken onder hun last.

C. Zij zijn onder de bijzondere bescherming van de Goddelijke regering, Psalms 34:21 Hij behoedt al zijn beenderen, niet alleen zijn ziel, maar zijn lichaam, niet slechts zijn lichaam in het algemeen, meer ieder been ervan, niet een van die wordt gebroken. Hij, die een verbroken hart heeft, zal geen gebroken beenderen hebben, want David zelf had bevonden dat, toen hij een verslagen hart had, de beenderen, die God verbrijzeld had, zich konden verheugen, Psalms 51:10, Men zou niet verwachten hier iets betreffende Christus te vinden, en toch wordt deze Schrift gezegd vervuld te zijn in Hem, John 19:36, toen de krijgsknechten de benen braken van de twee moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, maar de Zijne niet braken, daar zij onder de bijzondere bescherming waren van deze belofte, zowel als die van het type, namelijk het paaslam, geen been van hem zal verbroken worden; de beloften vervuld zijnde aan Christus, zijn zij door Hem vast gezet. Hieruit volgt nu niet dat een Godvruchtige geen gebroken beenderen kan hebben, maar door de waakzame voorzienigheid Gods over hem, wordt dit dikwijls wonderbaarlijk voorkomen, en de bewaring van zijn beenderen is het gevolg van deze belofte, indien hij een gebroken been heeft, zal het vroeg of laat worden genezen, op zijn laatst in de opstanding, wanneer hetgeen gezaaid is in zwakheid, opgewekt zal worden in kracht.

D. Ze zijn verlost uit hun benauwdheid of zullen er uit verlost worden.

a. Er wordt verondersteld dat zij hun deel hebben van tegenspoed in deze wereld, misschien wel een groter deel dan anderen. In de wereld zullen ze verdrukking hebben, opdat zij leren zich schikken naar de wil van God en het voorbeeld van Christus, Psalms 34:20 Vele Zijn de tegenspoeden van de rechtvaardigen, getuige David en zijn lijden Psalms 132:1 Er zich er, die hen haten, Psalms 34:22 en deze zijn er voortdurend op uit om hun leed te doen, hun God heeft hen lief, en daarom kastijdt Hij hen, zodat tussen de barmhartigheid van de hemel en de boosheid van de hel, de beproevingen van de rechtvaardigen wel vele moeten zijn. b. God heeft hun verlossing op zich genomen, Hij redt hen uit al hun benauwdheden Psalms 34:18, Psalms 34:20 Hij behoudt hen, Psalms 34:19, zodat zij wel in tegenspoed of benauwdheid kunnen komen, maar het zal hun verderf niet wezen. Deze belofte van hun redding wordt verklaard Psalms 34:23 Welk leed hen ook moge treffen:

Ten eerste. Het zal hun beter deel niet schaden. "De Heere verlost de ziel van Zijn knechten uit de macht van het dodenrijk," Psalms 49:16, en van de prikkel van iedere beproeving. Hij bewaart hen er voor om te zondigen in hun beproeving, hetgeen het enige is, dat hun kwaad zou doen; en bewaart hen voor wanhoop en om hun ziel niet in hun lijdzaamheid te kunnen bezitten.

Ten tweede. Zij zullen hun eeuwige zaligheid niet in de weg staan. Geen van hen, die op Hem vertrouwen, zal verlaten worden, Psalms 34:23 Zij zullen niet zonder troost zijn, want zij zullen niet afgesneden worden van hun gemeenschap met God. Niemand is verlaten dan hij, wie God verlaten heeft, en ook is niemand verloren voor hij in de hel is. Zij, die Gods getrouwe dienstknechten zijn, die het tot hun zorg maken om Hem te behagen, en tot hun levenswerk om Hem te eren, en dit doende op Hem vertrouwen, om hen te beschermen en te betonen, en zich met goede gedachten van Hem aan Hem overgeven, hebben reden om gerust te zijn onder alles wat hun kan overkomen, want zij zijn veilig en zullen zalig wezen.

Laat ons bij het zingen van deze verzen, bevestigd zijn in onze keus van de wegen Gods; laat ons opgewekt wezen tot Zijn dienst en grotelijks bemoedigd zijn, door de verzekeringen, die Hij heeft gegeven van Zijn bijzondere zorg over allen, die Hem getrouwelijk aankleven.

Verzen 12-23

Psalm 34:12-23

In dit tweede gedeelte van de psalm onderneemt David de taak om kinderen te leren. Hoewel hij een krijgsman was en tot koning was gezalfd, achtte hij dit niet beneden zich hoewel hij nu zoveel zorgen aan het hoofd had zijn handen vol had van allerlei zaken, had hij toch hart en kon hij tijd vinden om goeder, raad te geven aan jonge lieden, raad uit zijn eigen ervaring. Het blijkt niet dat hij toen zelf kinderen had, tenminste geen, die al oud genoeg waren om onderricht te ontvangen, maar door Goddelijke ingeving onderricht hij de kinderen van zijn volks. Zij, die al op jaren waren, wilden niet door hem onderwezen worden, hoewel hij hun zijn diensten daartoe aangeboden had, Psalms 32:8, maar hij hoopt dat de tere twijgen buigzamer zullen zijn en dat kinderen en jonge lieden handelbaarder zullen wezen en daarom roept hij een vergadering van hen bij elkaar Psalms 34:12 "Komt, Gij kinderen, die nu nog in uw leertijd zijt en thans een voorraad van kennis moet opdoen, waarvan gij al uw dagen zult moeten leven; gij kinderen, die dwaas en onwetend zijt en het nodig hebt om onderricht te worden." Misschien bedoelt hij inzonderheid die kinderen, welker ouders nalatig waren om hen te onderwijzen; en het is even grote barmhartigheid om die kinderen naar school te zenden wier ouders onbekwaam zijn om hen te onderwijzen, als die kinderen te spijzigen, welker ouders geen brood voor hen hebben.

Merk op:

1. Wat hij van hen verwacht: Hoort naar mij, verlaat uw spel, bergt uw speelgoed weg en hoort naar hetgeen ik u te zeggen heb; hoort niet slechts naar mij, maar geeft acht en gehoorzaamt mij."

2. Wat hij hen wil leren: des Heren vreze, waarin al de plichten van de godsdienst zijn opgesloten. David was een vermaard musicus, een staatsman, een krijgsman; maar hij zegt niet tot de kinderen: Ik zal u leren op de harp spelen; of ik zal u leren zwaard en spies te hanteren, of de boog te spannen; of ik zal u de grondbeginselen leren van de staatkunde", maar: ik zal u des Heren vreze leren hetgeen beter is dan alle kunsten en wetenschappen, beter dan alle brandoffers en slachtoffers. Dat is het, wat wij zelf moeten willen leren en waarin wij onze kinderen moeten onderwijzen.

I. Hij veronderstelt dat het ons aller doel en streven is gelukkig te zijn, Psalms 34:13 Wie is de man, die lust heeft ten leven? dat is (gelijk volgt), niet slechts vele dagen wenst te zien meer goede, aangename dagen wenst te zien non est vivere, sed valere, vita; -het is niet ons zijn, maar ons welzijn, dat recht heeft op de naam van leven. Er wordt gevraagd: "wie wenst een lang en aangenaam leven te leven?" En men zal geredelijk antwoorden: Wie wenst dit niet? Gewis, dit moet verder zien dan de tijd en deze tegenwoordige wereld, want het leven van mensen op aarde bestaat, op zijn best, slechts uit weinige daden en die zijn vol van moeite en verdriet. Wie is de man, die tot in eeuwigheid gelukkig wil wezen, die vele dagen wil zien, zoveel als de dagen des hemels, die het goede wil zien in die wereld, waar alle zaligheid volmaakt is, zonder het minste bijmengsel, die dat goede thans voor zich wil zien door geloof en hoop. om het weldra te genieten? Wie wil dit? Helaas slechts zeer weinigen hebben dit in hun gedachten. De meesten vragen: Wie zal ons het goede doen zien? Maar weinigen vragen: Wat zullen wij doen opdat wij het eeuwige leven beërven? Deze vraag duidt aan dat er nog van de zodanige zijn. II. Hij wijst de enige ware weg aan tot het geluk, beide in deze en in de toekomende wereld, Psalms 34:14, Psalms 34:15 Willen wij op aangename wijze door de wereld en uit de wereld gaan, dan moet het onze voortdurende zorg zijn een goed geweten te houden, en te dien einde:

1. Moeten wij leren onze tong te bedwingen en voorzichtig zijn in hetgeen wij zeggen, opdat wij nooit iets verkeerds zeggen, iets zeggen tot oneer van God of ten nadele van onze naaste. Bewaar uw tong van het kwade, van kwaadspreken, van liegen en lasteren. Zo ver gaat dit in de Godsdienst, dat indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man; en zo weinig ver gaat de godsdienst zonder dat, dat er gezegd is van hem, die zijn tong niet in toom hield, dat zijn godsdienst ijdel is.

2. Wij moeten in alles wat wij zeggen oprecht zijn, en niet dubbelhartig; onze woorden moeten de aanduidingen zijn van ons wezenlijk gevoelen; onze lippen moeten bewaard worden van bedrog te spreken, hetzij tot God of de mens.

3. Wij moeten al onze zonden nalaten, en besluiten om daarmee niet meer van doen te hebben. Wij moeten afwijken van het kwade, van boze werken en boze werkers; van de zonden, die anderen bedrijven, en van die waarin wij ons vroeger hebben toegegeven.

4. Het is niet genoeg geen kwaad te doen in de wereld, wij moeten ons beijveren om nuttig te zijn. Wij moeten niet slechts afwijken van het kwade, maar het goede doen, goed aan onszelf, inzonderheid aan onze ziel, haar goed gebruiken, haar voorzien van een goeden schat en haar geschikt maken voor een andere wereld; en naar wij kunnen en er gelegenheid toe hebben, moeten wij ook goeddoen aan anderen.

5. Omdat niets meer strijdig is met die liefde, welke nooit vergaat, minder het kort begrip is beide van wet en Evangelie, beide van genade en eer, dan strijd en twist, die verwarring teweegbrengen en alle boos werk, moeten wij de vrede zoeken en die najagen. Wij moeten een vreedzame gezindheid tonen, ons toeleggen op hetgeen tot vrede dient, niets doen om de vrede te verstoren en onheil te werken. Indien de vrede van ons weg schijnt te vlieden, dan moeten wij hem najagen, de vrede najagen met allen, geen moeite sparen en geen kosten om vrede te bewaren en vrede te herstellen, bereid zijn om onszelf te verloochenen, zowel in eer als belang, om des vredes wil. Deze voortreffelijke aanwijzingen op de weg tot het leven en het goede zijn overgeschreven in het Nieuwe Testament, en tot een deel van onze Evangelieplicht gemaakt, 1 Peter 3:10, 1 Peter 3:11. En misschien heeft David toen hij ons vermaande om geen bedrog te spreken, aan zijn eigen zonde gedacht in het veranderen van zijn gelaat. Zij, die waarlijk berouw hebben van het verkeerde dat zij gedaan hebben, zullen anderen waarschuwen, opdat die er zich voor wachten hetzelfde te doen.

III. Hij zet aan deze aanwijzingen kracht bij door ons het geluk voor te stellen van de godvruchtige in de liefde en gunst van God en de rampzaliger toestand van de goddelozen onder Zijn misnoegen. Hier zijn leven en dood, goed en kwaad, de zegen en de vloek, ons duidelijk voor ogen gesteld, opdat wij het leven mogen kiezen en leven. Zie Isaiah 3:10, Isaiah 3:11

1. Wee de goddelozen, het zal hun kwalijk gaan, hoe zij zich ook mogen zegenen op hun weg. A. God is tegen hen, en dus moeten zij wel rampzalig zijn; treurig is de toestand van die mens, die door zijn zonde zijn Maken tot zijn vijand heeft gemaakt, zich vijand en zijn verderven Het aangezicht des Heren is tegen degenen, die kwaad doen, Psalms 34:17 Soms wordt God gezegd "Zijn aangezicht van hen af te wenden," Jeremiah 18:17, omdat zij Hem hebben ver laten; hier wordt Hij gezegd Zijn aangezicht tegen hen te zetten, omdat zij tegen Hem gestreden hebben, en zeer zeker is God instaat om de hoogmoedigste en vermetelste zondaars te trotseren, en hen door Zijn misnoegde, toornige blik ter helle te drijven.

B. Het verderf is voor hen; dat zal natuurlijkerwijze volgen indien God tegen hen is, want Hij is machtig om te doden en in de hel te werpen.

a. Het land van de levenden zal voor hen noch de hunnen een plaats zijn. Als God Zijn aangezicht tegen hen stelt, zal Hij hen niet slechts uitroeien, maar ook hun gedachtenis; terwijl zij nog leven zullen zij in onbekendheid worden begraven; als zij gestorven zijn zullen zij in vergetelheid worden begraven. Hij zal hun nakomelingen uitroeien, door wie zij in gedachtenis zouden worden gehouden; Hij zal schande uitstorten over hun werken, waarin zij hebben geroemd, en voor welke zij dachten in de herinnering van de mensen te zullen voortleven. Zeker is het, dat er geen blijvende eer is, dan die van God komt.

b. Er zal een prikkel zijn in hun dood; de boosheid zal de goddeloze doden, Psalms 34:22. Hun dood zal ellendig zijn; dat zal hij gewis zijn, al zouden zij ook op een donzen bed of op een bed van eer sterven. Voor hen is er in de dood een vloek, en is hij de koning van de verschrikking, voor hen is hij kwaad, niets dan kwaad. Dr. Hammond heeft zeer juist opgemerkt dat de boosheid hier, die de goddeloze doodt, hetzelfde woord is in het enkelvoud, dat in Psalms 34:20 is gebruikt voor de tegenspoeden van de rechtvaardigen, om te kennen te geven dat godvruchtige mensen vele benauwdheden hebben, maar dat zij hun geen kwaad doen, doch meewerken hun ten goede, want God zal hen uit die allen redden, terwijl goddelozen minder benauwdheden hebben, minder tegenspoeden, misschien hebben zij er slechts n, maar die n kan blijken hun verderf te zijn. Een tegenspoed, waarin een vloek is, doodt en brengt verderf aan, maar vele tegenspoeden met een zegen erin, zijn onschadelijk, ja meer, zij brengen gewin.

c. Verwoesting zal hun eeuwig deel wezen; zij, die zelf goddeloos zijn, haten dikwijls de rechtvaardigen, koesteren een onverzoenlijke vijandschap tegen hen en hun gerechtigheid; maar zij zullen verwoest worden, zullen schuldig worden verklaard, voor altijd door God worden verlaten en door alle goede engelen en mensen; en die dit zijn, zijn wel in waarheid verlaten

2. Maar zegt de rechtvaardige dat het hem welgaan zal; alle godvruchtigen zijn onder Gods bijzondere gunst en bescherming. Dit wordt ons hier onder grote verscheidenheid van voorbeelden en uitdrukkingen verzekerd.

A. Zij zijn zeker van een antwoord van vrede op hun gebed. Gods volk is een biddend volk, zij roepen in het gebed, hetgeen grote aandrang te kennen geeft; maar doen zij het met goed gevolg ? Ja.

a. God neemt kennis van hetgeen wij zeggen, Psalms 34:18 Zij roepen, en de Heere hoort hen, hoort hen zo, dat het blijkt, dat Hij acht op hen slaat. Zijn oren Zijn open tot hun geroep, tot hun gebeden, om ze allen te ontvangen, ze geredelijk en met welbehagen te ontvangen. Hoewel Hij een God was, die het gebed hoort, van dat de mensen de naam des Heren begonnen aan te roepen, is Zijn oor toch niet zwaar geworden. Er is geen redekunst, niets bekoorlijks in een roepen, maar Gods oor is er open voor, zoals het oor van de zorgzame moeder voor het schreien van haar zuigeling, waarvan een ander geen nota zou nemen; de rechtvaardigere roepen, en de Heere hoort, Psalms 34:18 Dit duidt aan dat het de vaste gewoonte is van godvruchtige mensen, om tot God te roepen als zij in benauwdheid zijn, en het is hun voortdurende, blijvende vertroosting, dat God hen hoort.

B. Hij neemt niet alleen kennis van wat wij zeggen, maar is tot onze hulp gereed Psalms 34:19 De Heere is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Het is de hoedanigheid van de rechtvaardigen, wier gebeden God wil horen, dat zij gebroken van hart en verslagen van geest zijn; dat is: zij zijn verootmoedigd om de zonde, ontledigd van zichzelf, zij zijn gering in hun eigen ogen en hebben geen vertrouwen in hun eigen verdienste en genoegzaamheid maar alleen in God. Zij, die aldus zijn, hebben God nabij hen, om hen te vertroosten en te ondersteunen, opdat hun geest niet meer verbroken zal zijn dan goed is en hun anders zou falen. Zie Isaiah 57:15 Hoewel God hoog is en in de hoogte woont, is Hij toch hun nabij, die van een verslagen geest zijn, Zijn gunst weten te waarderen, en Hij zal er hen voor behoeden om te bezwijken onder hun last.

C. Zij zijn onder de bijzondere bescherming van de Goddelijke regering, Psalms 34:21 Hij behoedt al zijn beenderen, niet alleen zijn ziel, maar zijn lichaam, niet slechts zijn lichaam in het algemeen, meer ieder been ervan, niet een van die wordt gebroken. Hij, die een verbroken hart heeft, zal geen gebroken beenderen hebben, want David zelf had bevonden dat, toen hij een verslagen hart had, de beenderen, die God verbrijzeld had, zich konden verheugen, Psalms 51:10, Men zou niet verwachten hier iets betreffende Christus te vinden, en toch wordt deze Schrift gezegd vervuld te zijn in Hem, John 19:36, toen de krijgsknechten de benen braken van de twee moordenaars, die met Hem gekruisigd waren, maar de Zijne niet braken, daar zij onder de bijzondere bescherming waren van deze belofte, zowel als die van het type, namelijk het paaslam, geen been van hem zal verbroken worden; de beloften vervuld zijnde aan Christus, zijn zij door Hem vast gezet. Hieruit volgt nu niet dat een Godvruchtige geen gebroken beenderen kan hebben, maar door de waakzame voorzienigheid Gods over hem, wordt dit dikwijls wonderbaarlijk voorkomen, en de bewaring van zijn beenderen is het gevolg van deze belofte, indien hij een gebroken been heeft, zal het vroeg of laat worden genezen, op zijn laatst in de opstanding, wanneer hetgeen gezaaid is in zwakheid, opgewekt zal worden in kracht.

D. Ze zijn verlost uit hun benauwdheid of zullen er uit verlost worden.

a. Er wordt verondersteld dat zij hun deel hebben van tegenspoed in deze wereld, misschien wel een groter deel dan anderen. In de wereld zullen ze verdrukking hebben, opdat zij leren zich schikken naar de wil van God en het voorbeeld van Christus, Psalms 34:20 Vele Zijn de tegenspoeden van de rechtvaardigen, getuige David en zijn lijden Psalms 132:1 Er zich er, die hen haten, Psalms 34:22 en deze zijn er voortdurend op uit om hun leed te doen, hun God heeft hen lief, en daarom kastijdt Hij hen, zodat tussen de barmhartigheid van de hemel en de boosheid van de hel, de beproevingen van de rechtvaardigen wel vele moeten zijn. b. God heeft hun verlossing op zich genomen, Hij redt hen uit al hun benauwdheden Psalms 34:18, Psalms 34:20 Hij behoudt hen, Psalms 34:19, zodat zij wel in tegenspoed of benauwdheid kunnen komen, maar het zal hun verderf niet wezen. Deze belofte van hun redding wordt verklaard Psalms 34:23 Welk leed hen ook moge treffen:

Ten eerste. Het zal hun beter deel niet schaden. "De Heere verlost de ziel van Zijn knechten uit de macht van het dodenrijk," Psalms 49:16, en van de prikkel van iedere beproeving. Hij bewaart hen er voor om te zondigen in hun beproeving, hetgeen het enige is, dat hun kwaad zou doen; en bewaart hen voor wanhoop en om hun ziel niet in hun lijdzaamheid te kunnen bezitten.

Ten tweede. Zij zullen hun eeuwige zaligheid niet in de weg staan. Geen van hen, die op Hem vertrouwen, zal verlaten worden, Psalms 34:23 Zij zullen niet zonder troost zijn, want zij zullen niet afgesneden worden van hun gemeenschap met God. Niemand is verlaten dan hij, wie God verlaten heeft, en ook is niemand verloren voor hij in de hel is. Zij, die Gods getrouwe dienstknechten zijn, die het tot hun zorg maken om Hem te behagen, en tot hun levenswerk om Hem te eren, en dit doende op Hem vertrouwen, om hen te beschermen en te betonen, en zich met goede gedachten van Hem aan Hem overgeven, hebben reden om gerust te zijn onder alles wat hun kan overkomen, want zij zijn veilig en zullen zalig wezen.

Laat ons bij het zingen van deze verzen, bevestigd zijn in onze keus van de wegen Gods; laat ons opgewekt wezen tot Zijn dienst en grotelijks bemoedigd zijn, door de verzekeringen, die Hij heeft gegeven van Zijn bijzondere zorg over allen, die Hem getrouwelijk aankleven.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 34". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-34.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile