Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 28

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 28

Het eerste gedeelte van deze psalm is het gebed van een strijdende heilige, die in benauwdheid is, Psalms 28:1, waaraan het oordeel toegevoegd is over de onverzoenlijke vijanden van God, Psalms 28:4, Psalms 28:5 Het laatste gedeelte van de psalm is de dankzegging van een triomferenden heilige, die uit zijn benauwdheid gered is, Psalms 28:6, waaraan een profetisch gebed is toegevoegd voor al de getrouwe onderdanen Gods, Psalms 28:9, zodat het moeilijk is te zeggen in welke van die twee toestanden David zich bevond toen hij hem schreef. Sommigen denken dat hij nu in moeilijkheid was en God zocht in die benauwdheid, meer zich reeds bereidde om Hem te loven voor de uitredding, en in het geloof er Hem dank voor zei eer zij nog gewrocht was. Anderen denken dat hij nu in triomf was, maar gedacht aan de gebeden, die hij gedaan heeft toen hij in moeite en gevaar was, en ze tot nut en stichting van zichzelf en van anderen vermeldde opdat de zegen zoveel lieflijker zou zijn als hem verhoring van zijn gebed was gezonden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 28

Het eerste gedeelte van deze psalm is het gebed van een strijdende heilige, die in benauwdheid is, Psalms 28:1, waaraan het oordeel toegevoegd is over de onverzoenlijke vijanden van God, Psalms 28:4, Psalms 28:5 Het laatste gedeelte van de psalm is de dankzegging van een triomferenden heilige, die uit zijn benauwdheid gered is, Psalms 28:6, waaraan een profetisch gebed is toegevoegd voor al de getrouwe onderdanen Gods, Psalms 28:9, zodat het moeilijk is te zeggen in welke van die twee toestanden David zich bevond toen hij hem schreef. Sommigen denken dat hij nu in moeilijkheid was en God zocht in die benauwdheid, meer zich reeds bereidde om Hem te loven voor de uitredding, en in het geloof er Hem dank voor zei eer zij nog gewrocht was. Anderen denken dat hij nu in triomf was, maar gedacht aan de gebeden, die hij gedaan heeft toen hij in moeite en gevaar was, en ze tot nut en stichting van zichzelf en van anderen vermeldde opdat de zegen zoveel lieflijker zou zijn als hem verhoring van zijn gebed was gezonden.

Verzen 1-5

Psalm 28:1-5

In deze verzen is David zeer vurig in het gebed.

I. Hij bidt dat God hem genadiglijk zal hoven en verhoren, nu hij in zijn benauwdheid tot Hem roept, Psalms 28:1, Psalms 28:2 Let op zijn geloof in het gebed: Heere, mijn rotssteen, zijn geloof te kennen gevende in Gods macht, "Hij is een rotssteen", en zijn steunen op die macht; "Hij is men rotssteen, op wie ik mijne hoop bouw." Let op zijn vurigheid in het gebed: "Tot U roep ik, als een wie het ernst is, op het punt zijnde van weg te zinken tenzij Gij mij intijds te hulp komt." Merk ook op hoe verlangend hij is om een antwoord te verkrijgen: "Houd U niet als doof van mij af, alsof Gij toornig waart op mijn gebed," Psalms 80:5 Heere spreek tot mij, antwoord mij "goede woorden troostelijke woorden," Zacheria 1; 13, al wordt mij de zaak, waar ik om bid, niet gegeven, zo laat God toch vreugde en blijdschap tot mij spreken en het mij doen hoven. Heere, spreek voor mij, in antwoord op mijne gebeden, bepleit mijne zaak, gebied verlossing voor mij en wil aldus de stem van mijn smeking horen en verhoren." Hij pleit op twee dingen:

1. De treurige wanhoop, waarin hij zijn zou, indien God hem veronachtzaamde. "Indien Gij zwijgt, U als doof van mij af houdt, indien ik de tekenen niet heb van Uw gunst, dan ben ik als degenen, die in de kuil neerdalen een dode, een verloren man; indien God mijn vriend niet is, niet voor mij optreedt, dan zullen mijn hoop en mijn hulp vergaan." Niets kan zo smartelijk zijn voor een Godvruchtige ziel als het gemis van Gods gunst en het besef van Zijn misnoegen. Ik zal wezen als degenen, die ter helle neerdalen, aldus lezen sommigen de zin, immers, wat is de rampzaligheid van de verdoemden anders dan dit: dat God voor altijd voor hen zwijgt, doof is voor hun geroep. Diegenen zijn in zekere zin geschikt voor Gods gunst en kunnen haar verwachten, die aldus bevangen zijn van schrik en vrees voor Gods toorn, en voor wie Zijn misnoegen erger is dan de dood.

2. Zijn goede hoop dat God hem gunst zal bewijzen: ik hef mijn handen op naar de aanspraakplaats van Uw heiligheid, hetgeen niet slechts een ernstige begeerte, maar ook een ernstige verwachting aanduidt, om vandaar een antwoord van vrede te ontvangen. Het heilige van de heiligen binnen de voorhang wordt hier, evenals elders, de aanspraakplaats genoemd waar de ark met het verzoendeksel was, daar werd God gezegd te wonen tussen de cherubs, en vandaar sprak Hij tot Zijn volk, Numbers 7:89 Dat was een type van Christus, en het is naar Hem dat wij onze ogen en handen moeten opheffen, want door Hem komt alle goed van God tot ons. Het was ook een tegenbeeld van de hemel, Hebrews 9:24; en van God als onze Vader in de hemel wordt ons geleerd een antwoord te verwachten op onze gebeden. De Schriften worden de woorden Gods genoemd, en die moeten wij in onze gebeden en verwachtingen voor ogen hebben. Zij zijn het woord, waarop God heeft doen hopen.

II. Evenals tevoren, Psalms 26:9, bidt hij het oordeel voor zich af van de goddelozen. Raap mijn ziel niet weg met de zondaren Heere, ik kom tot Uw heiligdom, trek mij daarvan niet weg met de goddelozen en met de werkers van de ongerechtigheid, Psalms 28:3

1. Behoed er mij voor om verstrikt te worden in de strikken, die zij voor mij gelegd hebben; zij vleien en strelen mij, zij spreken van vrede tot mij, maar zij koesteren boze plannen tegen mij, want kwaad is in hun hart; zij bedoelen mij te beroeren, ja te verderven. Heere, laat mij niet weggetrokken worden en ten ondergang gebracht door hun gevloekte complotten, want zij hebben geen macht, kunnen geen macht, geen voorspoed tegen mij hebben, tenzij het hun van boven gegeven is."

2. Behoed mij van door hun zonden te worden besmet en te doen zoals zij doen. Laat mij niet door hun bedrieglijke argumenten of door hun vertakkingen afgetrokken worden van Uw heiligdom (waar ik begeer te wonen al de dagen van mijn leven) om het een of andere boze werk te werken," zie Psalms 141:4 Heere, laat mij nooit aan mijzelf over om de listen en het verraad aan te wenden voor mijn behoud, als zij aanwenden voor mijn verderf. Laat generlei voorval een onweerstaanbare verzoeking voor mij zijn om goddeloze lieden na te volgen." Godvruchtige mensen schrikken terug voor de weg van de zondaren; ook de besten van hen zijn zich bewust van het gevaar, waarin zij verkeren, om er toe heengetrokken te worden en daarom moeten we altijd ernstig bidden tot God om Zijn genade om vast te houden aan onze oprechtheid.

3. "Behoed er mij voor om in hun oordeel te zijn begrepen; laat mij niet voortgeleid worden met de werkers van de ongerechtigheid, want ik behoor niet tot hen, die van vrede spreken terwijl strijd in hun hart is." Zij, die zorgzaam zijn om geen gemeenschap te hebben met de zondaars in hun zonde, hebben reden om te hopen dat zij van hun plagen niet zullen ontvangen, Revelation 18:4

III. Hij roept de rechtvaardige oordelen Gods in over de werkers van de ongerechtigheid Psalms 28:4 Geef hun naar hun doen. Dit is niet de taal van hartstocht of wraakzucht, en dit is ook niet onbestaanbaar met de plicht om voor onze vijanden te bidden. Maar:

1. Aldus wilde hij tonen hoe verre het van hem was, om zich te voegen naar de werkers van de ongerechtigheid, en met hoe goede reden hij gebeden had om niet met hen weggetrokken te worden; hij was er van overtuigd dat zij niet rampzaliger gemaakt konden worden dan wanneer hun gegeven werd naar hun doen.

2. Aldus wilde hij zijn ijver te kennen geven voor de eer van Gods gerechtigheid in de regering van de wereld. "Heere, zij denken dat alles goed is wat zij doen en aldus rechtvaardigen zij zich in hun boze praktijken: Heere, geef hun naar de boosheid van hun handelingen en breng diegenen alzo uit de waan omtrent hen, die denken dat er geen kwaad is in hetgeen zij doen, omdat het ongestraft blijft", Psalms 94:1, Psalms 94:2

3. Dit gebed is een profetie dat God vroeg of laat aan alle onboetvaardige zondaars zal wedergaven naar hetgeen zij verdienen. Indien hetgeen verkeerd gedaan werd, niet ongedaan wordt gemaakt door berouw en bekering, dan zal er gewis een dag van afrekening komen, wanneer God aan een iegelijk, die volhardt in zijn boze daden, er hem vergelding voor zal doen. Het is inzonderheid een profetie van het verderf, dat over de verdervers zal komen; "Zij spreken van vrede met hun naaste, maar kwaad is in hun hart, laat de verwoesters verwoest worden en laat er trouwelooslijk gehandeld worden met hen, die trouwelooslijk gehandeld hebben"; zie Isaiah 33:1; Revelation 18:6; Revelation 13:10

Merk op: hij voorzegt dat God hun vergelden zal, niet alleen naar hun daden maar ook naar de boosheid van hun handelingen, want met de zondaars zal afgerekend worden niet alleen voor het kwaad dat zij gedaan hebben, maar voor het kwaad, dat zij zouden gedaan hebben, het kwaad, dat zij hadden willen doen, maar niet hebben kunnen doen. En als God naar die regel handelt met de goddelozen dan voorzeker zal Hij er ook naar handelen met de rechtvaardigen, en hen belonen niet alleen voor het goed dat zij gedaan hebben, maar voor het goed dat zij gepoogd hebben te doen, maar niet tot stand hebben kunnen brengen.

IV. Hij voorzegt hun verderf wegens hun minachten van God en van Zijn daden, Psalms 28:5 Omdat zij niet letten op de daden des Heren, noch op het werk Zijner handen, waardoor Hij zich openbaart en tot de kinderen van de mensen spreekt, zal Hij hen afbreken, in deze wereld en in de toekomende wereld, en zal hen niet bouwen." Een domme onverschilligheid voor de werken van God is de oorzaak van de zonde van de zondaren en wordt alzo de oorzaak van hun verderf. Waarom twijfelen de mensen aan het wezen of de eigenschappen van God? Waarom anders dan omdat zij niet letten op het werk van Zijn handen, dat Zijn heerlijkheid verkondigt en waaruit de onzienlijke dingen verstaan worden? Waarom vergeten de mensen God, leven zij zonder Hem, ja beledigen zij Hem en leven zij in opstand tegen Hem? Waarom anders dan omdat zij geen acht slaan op de voorbeelden van Zijn toorn, die geopenbaard wordt van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid Waarom haten de vijanden van Gods volk hen en vervolgen zij hen, bedenken zij kwaad tegen hen? Waarom anders dan omdat zij niet letten op de werken, die God gewrocht heeft voor Zijn kerk, waardoor Hij getoond heeft hoe dierbaar zij Hem is? Zie Isaiah 5:12

Bij het zingen hiervan moeten wij ons wapenen tegen alle verzoeking om ons te voegen bij de werkers van de ongerechtigheid en ons bemoedigen tegen al het leed, waarmee wij door de werkers van de ongerechtigheid bedreigd worden.

Verzen 1-5

Psalm 28:1-5

In deze verzen is David zeer vurig in het gebed.

I. Hij bidt dat God hem genadiglijk zal hoven en verhoren, nu hij in zijn benauwdheid tot Hem roept, Psalms 28:1, Psalms 28:2 Let op zijn geloof in het gebed: Heere, mijn rotssteen, zijn geloof te kennen gevende in Gods macht, "Hij is een rotssteen", en zijn steunen op die macht; "Hij is men rotssteen, op wie ik mijne hoop bouw." Let op zijn vurigheid in het gebed: "Tot U roep ik, als een wie het ernst is, op het punt zijnde van weg te zinken tenzij Gij mij intijds te hulp komt." Merk ook op hoe verlangend hij is om een antwoord te verkrijgen: "Houd U niet als doof van mij af, alsof Gij toornig waart op mijn gebed," Psalms 80:5 Heere spreek tot mij, antwoord mij "goede woorden troostelijke woorden," Zacheria 1; 13, al wordt mij de zaak, waar ik om bid, niet gegeven, zo laat God toch vreugde en blijdschap tot mij spreken en het mij doen hoven. Heere, spreek voor mij, in antwoord op mijne gebeden, bepleit mijne zaak, gebied verlossing voor mij en wil aldus de stem van mijn smeking horen en verhoren." Hij pleit op twee dingen:

1. De treurige wanhoop, waarin hij zijn zou, indien God hem veronachtzaamde. "Indien Gij zwijgt, U als doof van mij af houdt, indien ik de tekenen niet heb van Uw gunst, dan ben ik als degenen, die in de kuil neerdalen een dode, een verloren man; indien God mijn vriend niet is, niet voor mij optreedt, dan zullen mijn hoop en mijn hulp vergaan." Niets kan zo smartelijk zijn voor een Godvruchtige ziel als het gemis van Gods gunst en het besef van Zijn misnoegen. Ik zal wezen als degenen, die ter helle neerdalen, aldus lezen sommigen de zin, immers, wat is de rampzaligheid van de verdoemden anders dan dit: dat God voor altijd voor hen zwijgt, doof is voor hun geroep. Diegenen zijn in zekere zin geschikt voor Gods gunst en kunnen haar verwachten, die aldus bevangen zijn van schrik en vrees voor Gods toorn, en voor wie Zijn misnoegen erger is dan de dood.

2. Zijn goede hoop dat God hem gunst zal bewijzen: ik hef mijn handen op naar de aanspraakplaats van Uw heiligheid, hetgeen niet slechts een ernstige begeerte, maar ook een ernstige verwachting aanduidt, om vandaar een antwoord van vrede te ontvangen. Het heilige van de heiligen binnen de voorhang wordt hier, evenals elders, de aanspraakplaats genoemd waar de ark met het verzoendeksel was, daar werd God gezegd te wonen tussen de cherubs, en vandaar sprak Hij tot Zijn volk, Numbers 7:89 Dat was een type van Christus, en het is naar Hem dat wij onze ogen en handen moeten opheffen, want door Hem komt alle goed van God tot ons. Het was ook een tegenbeeld van de hemel, Hebrews 9:24; en van God als onze Vader in de hemel wordt ons geleerd een antwoord te verwachten op onze gebeden. De Schriften worden de woorden Gods genoemd, en die moeten wij in onze gebeden en verwachtingen voor ogen hebben. Zij zijn het woord, waarop God heeft doen hopen.

II. Evenals tevoren, Psalms 26:9, bidt hij het oordeel voor zich af van de goddelozen. Raap mijn ziel niet weg met de zondaren Heere, ik kom tot Uw heiligdom, trek mij daarvan niet weg met de goddelozen en met de werkers van de ongerechtigheid, Psalms 28:3

1. Behoed er mij voor om verstrikt te worden in de strikken, die zij voor mij gelegd hebben; zij vleien en strelen mij, zij spreken van vrede tot mij, maar zij koesteren boze plannen tegen mij, want kwaad is in hun hart; zij bedoelen mij te beroeren, ja te verderven. Heere, laat mij niet weggetrokken worden en ten ondergang gebracht door hun gevloekte complotten, want zij hebben geen macht, kunnen geen macht, geen voorspoed tegen mij hebben, tenzij het hun van boven gegeven is."

2. Behoed mij van door hun zonden te worden besmet en te doen zoals zij doen. Laat mij niet door hun bedrieglijke argumenten of door hun vertakkingen afgetrokken worden van Uw heiligdom (waar ik begeer te wonen al de dagen van mijn leven) om het een of andere boze werk te werken," zie Psalms 141:4 Heere, laat mij nooit aan mijzelf over om de listen en het verraad aan te wenden voor mijn behoud, als zij aanwenden voor mijn verderf. Laat generlei voorval een onweerstaanbare verzoeking voor mij zijn om goddeloze lieden na te volgen." Godvruchtige mensen schrikken terug voor de weg van de zondaren; ook de besten van hen zijn zich bewust van het gevaar, waarin zij verkeren, om er toe heengetrokken te worden en daarom moeten we altijd ernstig bidden tot God om Zijn genade om vast te houden aan onze oprechtheid.

3. "Behoed er mij voor om in hun oordeel te zijn begrepen; laat mij niet voortgeleid worden met de werkers van de ongerechtigheid, want ik behoor niet tot hen, die van vrede spreken terwijl strijd in hun hart is." Zij, die zorgzaam zijn om geen gemeenschap te hebben met de zondaars in hun zonde, hebben reden om te hopen dat zij van hun plagen niet zullen ontvangen, Revelation 18:4

III. Hij roept de rechtvaardige oordelen Gods in over de werkers van de ongerechtigheid Psalms 28:4 Geef hun naar hun doen. Dit is niet de taal van hartstocht of wraakzucht, en dit is ook niet onbestaanbaar met de plicht om voor onze vijanden te bidden. Maar:

1. Aldus wilde hij tonen hoe verre het van hem was, om zich te voegen naar de werkers van de ongerechtigheid, en met hoe goede reden hij gebeden had om niet met hen weggetrokken te worden; hij was er van overtuigd dat zij niet rampzaliger gemaakt konden worden dan wanneer hun gegeven werd naar hun doen.

2. Aldus wilde hij zijn ijver te kennen geven voor de eer van Gods gerechtigheid in de regering van de wereld. "Heere, zij denken dat alles goed is wat zij doen en aldus rechtvaardigen zij zich in hun boze praktijken: Heere, geef hun naar de boosheid van hun handelingen en breng diegenen alzo uit de waan omtrent hen, die denken dat er geen kwaad is in hetgeen zij doen, omdat het ongestraft blijft", Psalms 94:1, Psalms 94:2

3. Dit gebed is een profetie dat God vroeg of laat aan alle onboetvaardige zondaars zal wedergaven naar hetgeen zij verdienen. Indien hetgeen verkeerd gedaan werd, niet ongedaan wordt gemaakt door berouw en bekering, dan zal er gewis een dag van afrekening komen, wanneer God aan een iegelijk, die volhardt in zijn boze daden, er hem vergelding voor zal doen. Het is inzonderheid een profetie van het verderf, dat over de verdervers zal komen; "Zij spreken van vrede met hun naaste, maar kwaad is in hun hart, laat de verwoesters verwoest worden en laat er trouwelooslijk gehandeld worden met hen, die trouwelooslijk gehandeld hebben"; zie Isaiah 33:1; Revelation 18:6; Revelation 13:10

Merk op: hij voorzegt dat God hun vergelden zal, niet alleen naar hun daden maar ook naar de boosheid van hun handelingen, want met de zondaars zal afgerekend worden niet alleen voor het kwaad dat zij gedaan hebben, maar voor het kwaad, dat zij zouden gedaan hebben, het kwaad, dat zij hadden willen doen, maar niet hebben kunnen doen. En als God naar die regel handelt met de goddelozen dan voorzeker zal Hij er ook naar handelen met de rechtvaardigen, en hen belonen niet alleen voor het goed dat zij gedaan hebben, maar voor het goed dat zij gepoogd hebben te doen, maar niet tot stand hebben kunnen brengen.

IV. Hij voorzegt hun verderf wegens hun minachten van God en van Zijn daden, Psalms 28:5 Omdat zij niet letten op de daden des Heren, noch op het werk Zijner handen, waardoor Hij zich openbaart en tot de kinderen van de mensen spreekt, zal Hij hen afbreken, in deze wereld en in de toekomende wereld, en zal hen niet bouwen." Een domme onverschilligheid voor de werken van God is de oorzaak van de zonde van de zondaren en wordt alzo de oorzaak van hun verderf. Waarom twijfelen de mensen aan het wezen of de eigenschappen van God? Waarom anders dan omdat zij niet letten op het werk van Zijn handen, dat Zijn heerlijkheid verkondigt en waaruit de onzienlijke dingen verstaan worden? Waarom vergeten de mensen God, leven zij zonder Hem, ja beledigen zij Hem en leven zij in opstand tegen Hem? Waarom anders dan omdat zij geen acht slaan op de voorbeelden van Zijn toorn, die geopenbaard wordt van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid Waarom haten de vijanden van Gods volk hen en vervolgen zij hen, bedenken zij kwaad tegen hen? Waarom anders dan omdat zij niet letten op de werken, die God gewrocht heeft voor Zijn kerk, waardoor Hij getoond heeft hoe dierbaar zij Hem is? Zie Isaiah 5:12

Bij het zingen hiervan moeten wij ons wapenen tegen alle verzoeking om ons te voegen bij de werkers van de ongerechtigheid en ons bemoedigen tegen al het leed, waarmee wij door de werkers van de ongerechtigheid bedreigd worden.

Verzen 6-9

Psalm 28:6-9

In deze verzen:

I. Doet David dankzegging aan God voor de verhoring van zijn gebeden met evenveel vurigheid als waarmee hij er tevoren om gevraagd heeft, Psalms 28:6 Geloofd zij de Heere. Hoe spoedig wordt de smart van de heiligen veranderd in lofzangen en hun gebed in dankzegging! Het was in het geloof dat David heeft gebeden, Psalms 28:2 :Hoor de stem mijner smekingen, en door hetzelfde geloof doet hij dankzegging omdat de Heere de stem van zijn smekingen gehoord heeft, Psalms 28:6 Zij, die bidden in het geloof, kunnen zich verblijden in de hoop. "Hij heeft mij gehoord, (heeft mij genadiglijk aangenomen), en ik ben even zeker van de werkelijke verhoring, alsof zij reeds geschied was". Wat wij gewinnen door het gebed, moeten wij gebruiken met dankzegging Heeft God onze smekingen gehoord? Zo laat ons dan Zijn naam loven.

II. Hij moedigt zich aan om te hopen op God voor de voleinding van alles wat hem betreft; Gode de eer gegeven hebbende van Zijn genade, eigent hij er zich in nederige vrijmoedigheid de vertroosting van toe, Psalms 28:7 Dit is de methode om vrede te verkrijgen, men beginne met God te loven omdat de vrede te verkrijgen is.

Merk op:

1. Zijn steunen en betrouwen op God: De Heere is mijn sterkte om mij te ondersteunen en mij door te helpen in al mijn dienst en lijden. Hij is mijn schild om mij tegen alle boze plannen van mijn vijanden te beschermen. Ik heb Hem verkoren om dit voor mij te zijn en ik Hem altijd als zodanig bevonden en ik verwacht dat Hij dit nog verder voor mij zijn zal.

2. Zijn ervaring van het voordeel van dat vertrouwen. "Mijn hart heeft op Hem vertrouwd, op Hem, op Zijn macht en Zijn belofte, en het was niet tevergeefs, want ik ben geholpen, ik ben dikwijls geholpen. God heeft mij niet slechts ter bestemder tijd de hulp gegeven, waarvoor ik op Hem heb vertrouwd, maar mijn vertrouwen zelf in Hem heeft mij intussen geholpen en mij voor bezwijken behoed," Psalms 27:13. De werkingen des geloofs zelf zijn een dadelijke hulp om de neerzinkende moed op te heffen.

3. Het gebruik, dat hij maakt van die ervaring. Hij had er het genoegen van: dies springt mijn hart van vreugde. De blijdschap van een gelovige zetelt in het hart, terwijl in het lachen van een zot het hart smart heeft. Het is grote blijdschap, een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Het hart, dat waarlijk gelooft, zal zich te bestemder tijd grotelijks verblijden, het is blijdschap en vrede in het geloven die wij moeten verwachten. God zal er de lof voor hebben, als mijn hart springt van vreugde, dan zal ik Hem loven met mijn gezang Aldus moeten wij uitdrukking geven aan onze dankbaarheid; het is wel het minste wat wij kunnen doen en hierdoor zullen ook anderen uitgelokt en aangemoedigd worden om op Hem te betrouwen.

III. Hij verblijdt zich in het deel, dat alle Godvruchtigen door Christus aan God hebben Psalms 28:8 "De Heere is hunlieder sterkte, niet de mijne alleen, maar de sterkte van iedere gelovige." De heiligen verblijden zich in de vertroostingen en genietingen van hun vrienden, zowel als in hun eigene, want gelijk wij niet minder voordeel hebben van het licht van de zon, zo ook niet van het licht van Gods aangezicht, omdat anderen er in delen; want wij zijn er zeker van, dat er genoeg is voor allen en genoeg voor ieder. Dit is onze gemeenschap met alle heiligen, dat God hun sterkte is en ook onze sterkte is, "Christus hun Heer is en onze Heere is", 1 Corinthians 1:2 Hij is hun sterkte, de sterkte van geheel Israël, omdat Hij de sterkte van de verlossingen van Zijn gezalfden is, dat is:

1. Van David in type. In hem te versterken, die hun koning was en hun oorlogen voerde heeft God het gehele koninkrijk versterkt. Hij noemt zich de gezalfde Gods, omdat het de zalving was, die hij had ontvangen, welke hem blootstelde aan de nijd en de afgunst van zijn vijanden, en die hem daarom recht gaf op Gods bescherming.

2. Van Christus, Zijn Gezalfde, Zijn Messias in het antitype. God was de sterkheid van Zijn verlossingen, Hij Hem bekwaam gemaakt voor Zijn onderneming en Hem erin door geholpen; zie Psalms 89:22; Psalms 49:5; Psalms 50:7,Psalms 50:9. En zo wordt Hij hun sterkte, de sterkte van al de heiligen, Hij sterkte Hem, die het hoofd van de kerk is, en uit Hem gaat kracht uit naar al de leden; Hij heeft Zijn sterkte geboden en aldus gesterkt wat Hij voor ons heeft gewrocht, Psalms 68:29, Psalms 80:18, Psalms 80:19

IV. Hij besluit met een kort, doch veelomvattend gebed voor de kerk van God, Psalms 28:9 Hij bidt voor Israël, niet als mijn volk: verlos mijn volk, en zegen mijn erve", hoewel zij dit waren, maar "Uw volk, Uw erve". Gods deel in hen ging hem meer ter harte, dan zijn eigen deel in hen. Wij "zijn Uw volk, is" een goede pleitrede, Isaiah 64:9; Isaiah 63:19 Ik ben de Uwe verlos mij. Gods volk is Zijn erve, dierbaar en kostelijk in Zijn ogen; het weinigje eer en heerlijkheid, dat Hij heeft van deze wereld, heeft Hij van hen. Des Heren deel is Zijn volk. Wat hij van God voor hen bidt, is:

1. Dat Hij hen zal verlossen van hun vijanden en uit de gevaren, waaraan zij waren blootgesteld.

2. Dat Hij hen wilde zegenen met alle goed, voortvloeiende uit Zijn gunst ter vervulling van Zijn belofte.

3. Dat Hij hen zou weiden, voeden; zegen hen met overvloed, inzonderheid met de overvloed van Zijn inzettingen, die spijs zijn voor de ziel. Regeer hen, zo heeft het de kanttekening. Bestuur hun raad en hun daden. Leid en bestuur hun zaken ten goede. Weid en bestuur hen, stel leraren en bestuurders over hen aan, die hun ambt met wijsheid en verstand vervullen.'

4. Dat Hij hen zou verheffen tot in eeuwigheid; hef hen op uit hun benauwdheden, uit hun ellende, en doe dit, niet alleen voor degenen van die tijd, maar voor Uw volk in alle toekomende tijden, tot aan het einde. "Hef hen op tot Uw heerlijk koninkrijk, hef hen op zo hoog als de hemel." Daar, en daar alleen, zullen de heiligen opgeheven zijn tot in eeuwigheid, om nooit meer neer te zinken, of gedrukt, neerslachtig te zijn.

Merk op: diegenen, en diegenen alleen, die door God geweid en bestuurd worden, die zich door Hem willen laten onderwijzen en besturen, en regeren zullen verlost en gezegend worden, en verheven tot in eeuwigheid.

Verzen 6-9

Psalm 28:6-9

In deze verzen:

I. Doet David dankzegging aan God voor de verhoring van zijn gebeden met evenveel vurigheid als waarmee hij er tevoren om gevraagd heeft, Psalms 28:6 Geloofd zij de Heere. Hoe spoedig wordt de smart van de heiligen veranderd in lofzangen en hun gebed in dankzegging! Het was in het geloof dat David heeft gebeden, Psalms 28:2 :Hoor de stem mijner smekingen, en door hetzelfde geloof doet hij dankzegging omdat de Heere de stem van zijn smekingen gehoord heeft, Psalms 28:6 Zij, die bidden in het geloof, kunnen zich verblijden in de hoop. "Hij heeft mij gehoord, (heeft mij genadiglijk aangenomen), en ik ben even zeker van de werkelijke verhoring, alsof zij reeds geschied was". Wat wij gewinnen door het gebed, moeten wij gebruiken met dankzegging Heeft God onze smekingen gehoord? Zo laat ons dan Zijn naam loven.

II. Hij moedigt zich aan om te hopen op God voor de voleinding van alles wat hem betreft; Gode de eer gegeven hebbende van Zijn genade, eigent hij er zich in nederige vrijmoedigheid de vertroosting van toe, Psalms 28:7 Dit is de methode om vrede te verkrijgen, men beginne met God te loven omdat de vrede te verkrijgen is.

Merk op:

1. Zijn steunen en betrouwen op God: De Heere is mijn sterkte om mij te ondersteunen en mij door te helpen in al mijn dienst en lijden. Hij is mijn schild om mij tegen alle boze plannen van mijn vijanden te beschermen. Ik heb Hem verkoren om dit voor mij te zijn en ik Hem altijd als zodanig bevonden en ik verwacht dat Hij dit nog verder voor mij zijn zal.

2. Zijn ervaring van het voordeel van dat vertrouwen. "Mijn hart heeft op Hem vertrouwd, op Hem, op Zijn macht en Zijn belofte, en het was niet tevergeefs, want ik ben geholpen, ik ben dikwijls geholpen. God heeft mij niet slechts ter bestemder tijd de hulp gegeven, waarvoor ik op Hem heb vertrouwd, maar mijn vertrouwen zelf in Hem heeft mij intussen geholpen en mij voor bezwijken behoed," Psalms 27:13. De werkingen des geloofs zelf zijn een dadelijke hulp om de neerzinkende moed op te heffen.

3. Het gebruik, dat hij maakt van die ervaring. Hij had er het genoegen van: dies springt mijn hart van vreugde. De blijdschap van een gelovige zetelt in het hart, terwijl in het lachen van een zot het hart smart heeft. Het is grote blijdschap, een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Het hart, dat waarlijk gelooft, zal zich te bestemder tijd grotelijks verblijden, het is blijdschap en vrede in het geloven die wij moeten verwachten. God zal er de lof voor hebben, als mijn hart springt van vreugde, dan zal ik Hem loven met mijn gezang Aldus moeten wij uitdrukking geven aan onze dankbaarheid; het is wel het minste wat wij kunnen doen en hierdoor zullen ook anderen uitgelokt en aangemoedigd worden om op Hem te betrouwen.

III. Hij verblijdt zich in het deel, dat alle Godvruchtigen door Christus aan God hebben Psalms 28:8 "De Heere is hunlieder sterkte, niet de mijne alleen, maar de sterkte van iedere gelovige." De heiligen verblijden zich in de vertroostingen en genietingen van hun vrienden, zowel als in hun eigene, want gelijk wij niet minder voordeel hebben van het licht van de zon, zo ook niet van het licht van Gods aangezicht, omdat anderen er in delen; want wij zijn er zeker van, dat er genoeg is voor allen en genoeg voor ieder. Dit is onze gemeenschap met alle heiligen, dat God hun sterkte is en ook onze sterkte is, "Christus hun Heer is en onze Heere is", 1 Corinthians 1:2 Hij is hun sterkte, de sterkte van geheel Israël, omdat Hij de sterkte van de verlossingen van Zijn gezalfden is, dat is:

1. Van David in type. In hem te versterken, die hun koning was en hun oorlogen voerde heeft God het gehele koninkrijk versterkt. Hij noemt zich de gezalfde Gods, omdat het de zalving was, die hij had ontvangen, welke hem blootstelde aan de nijd en de afgunst van zijn vijanden, en die hem daarom recht gaf op Gods bescherming.

2. Van Christus, Zijn Gezalfde, Zijn Messias in het antitype. God was de sterkheid van Zijn verlossingen, Hij Hem bekwaam gemaakt voor Zijn onderneming en Hem erin door geholpen; zie Psalms 89:22; Psalms 49:5; Psalms 50:7,Psalms 50:9. En zo wordt Hij hun sterkte, de sterkte van al de heiligen, Hij sterkte Hem, die het hoofd van de kerk is, en uit Hem gaat kracht uit naar al de leden; Hij heeft Zijn sterkte geboden en aldus gesterkt wat Hij voor ons heeft gewrocht, Psalms 68:29, Psalms 80:18, Psalms 80:19

IV. Hij besluit met een kort, doch veelomvattend gebed voor de kerk van God, Psalms 28:9 Hij bidt voor Israël, niet als mijn volk: verlos mijn volk, en zegen mijn erve", hoewel zij dit waren, maar "Uw volk, Uw erve". Gods deel in hen ging hem meer ter harte, dan zijn eigen deel in hen. Wij "zijn Uw volk, is" een goede pleitrede, Isaiah 64:9; Isaiah 63:19 Ik ben de Uwe verlos mij. Gods volk is Zijn erve, dierbaar en kostelijk in Zijn ogen; het weinigje eer en heerlijkheid, dat Hij heeft van deze wereld, heeft Hij van hen. Des Heren deel is Zijn volk. Wat hij van God voor hen bidt, is:

1. Dat Hij hen zal verlossen van hun vijanden en uit de gevaren, waaraan zij waren blootgesteld.

2. Dat Hij hen wilde zegenen met alle goed, voortvloeiende uit Zijn gunst ter vervulling van Zijn belofte.

3. Dat Hij hen zou weiden, voeden; zegen hen met overvloed, inzonderheid met de overvloed van Zijn inzettingen, die spijs zijn voor de ziel. Regeer hen, zo heeft het de kanttekening. Bestuur hun raad en hun daden. Leid en bestuur hun zaken ten goede. Weid en bestuur hen, stel leraren en bestuurders over hen aan, die hun ambt met wijsheid en verstand vervullen.'

4. Dat Hij hen zou verheffen tot in eeuwigheid; hef hen op uit hun benauwdheden, uit hun ellende, en doe dit, niet alleen voor degenen van die tijd, maar voor Uw volk in alle toekomende tijden, tot aan het einde. "Hef hen op tot Uw heerlijk koninkrijk, hef hen op zo hoog als de hemel." Daar, en daar alleen, zullen de heiligen opgeheven zijn tot in eeuwigheid, om nooit meer neer te zinken, of gedrukt, neerslachtig te zijn.

Merk op: diegenen, en diegenen alleen, die door God geweid en bestuurd worden, die zich door Hem willen laten onderwijzen en besturen, en regeren zullen verlost en gezegend worden, en verheven tot in eeuwigheid.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-28.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile