Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-23.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 23Vele van Davids psalmen zijn vol van klachten, maar deze is vol van vertroosting en uitdrukkingen van verlustiging in Gods grote goedheid en van vertrouwen op Hem. Het is een psalm, die met grote blijdschap door goede Christenen gezongen is en bezongen zal worden zolang de wereld bestaat.
I. De psalmist spreekt van zijn betrekking tot God, als zijn herder, Psalms 23:1..
II. Hij verhaalt Zijn ervaringen van de goede dingen, die God voor hem gedaan heeft als zijn herder, Psalms 23:2, Psalms 23:3,Psalms 23:5..
III. Hieruit leidt hij af dat hem niets goeds zal ontbreken, dat hij geen kwaad behoeft te vrezen, Psalms 23:4. Dat God hem nimmer zal begeven of verlaten in Zijn goedertierenheid, weshalve hij besluit nooit God te zullen verlaten op de weg van zijn plicht, Psalms 23:6. Hierin heeft hij gewis het oog, niet alleen op de zegeningen van Gods voorzienigheid, die zijn uitwendige toestand voorspoedig maakte, maar ook op de mededeling van Gods genade, ontvangen door een levend geloof en dankbaar erkend door een innige Godsvrucht, die zijn ziel vervulde met onuitsprekelijke vreugde. En gelijk hij in de vorige psalm Christus voorgesteld heeft, stervende voor Zijn schapen, zo stelt hij hier de Christenen voor als de weldaad, het voordeel, ontvangende van al de zorg en tederheid van die grote en goede herder
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 23Vele van Davids psalmen zijn vol van klachten, maar deze is vol van vertroosting en uitdrukkingen van verlustiging in Gods grote goedheid en van vertrouwen op Hem. Het is een psalm, die met grote blijdschap door goede Christenen gezongen is en bezongen zal worden zolang de wereld bestaat.
I. De psalmist spreekt van zijn betrekking tot God, als zijn herder, Psalms 23:1..
II. Hij verhaalt Zijn ervaringen van de goede dingen, die God voor hem gedaan heeft als zijn herder, Psalms 23:2, Psalms 23:3,Psalms 23:5..
III. Hieruit leidt hij af dat hem niets goeds zal ontbreken, dat hij geen kwaad behoeft te vrezen, Psalms 23:4. Dat God hem nimmer zal begeven of verlaten in Zijn goedertierenheid, weshalve hij besluit nooit God te zullen verlaten op de weg van zijn plicht, Psalms 23:6. Hierin heeft hij gewis het oog, niet alleen op de zegeningen van Gods voorzienigheid, die zijn uitwendige toestand voorspoedig maakte, maar ook op de mededeling van Gods genade, ontvangen door een levend geloof en dankbaar erkend door een innige Godsvrucht, die zijn ziel vervulde met onuitsprekelijke vreugde. En gelijk hij in de vorige psalm Christus voorgesteld heeft, stervende voor Zijn schapen, zo stelt hij hier de Christenen voor als de weldaad, het voordeel, ontvangende van al de zorg en tederheid van die grote en goede herder
Verzen 1-6
Psalm 23:1-6Van drie zeer troostrijke stellingen leidt David in deze psalm drie zeer troostrijke gevolgtrekkingen af, en leert ons hetzelfde te doen. Wij zijn verlost door hoop, en die hoop beschaamt niet, omdat zij wel gegrond is. Het is de plicht van de Christenen om zich te bemoedigen in de Heere, hun God, en hier worden wij er toe geleid om die moed te ontlenen aan de betrekking, waarin Hij tot ons staat, en aan de ervaring, die wij hebben gehad van Zijn goedheid overeenkomstig deze betrekking.
I. God is zijn herder, en daarom zal hem niets ontbreken, dat goed voor hem is, Psalms 23:1. Zie hier:
1. De grote zorg, die God draagt voor de gelovigen, Hij is hun herder, en zij mogen Hem aldus noemen. Er was een tijd, dat David zelf herder is geweest, hij was genomen van achter de zorgende schapen, Psalms 78:70, Psalms 78:71, en zo wist hij bij ervaring welke zorg en tere liefde een goede herder heeft voor zijn schapen. Hij herinnerde zich hoe nodig zij een herder hebben, en hoe goed het voor hen was om er een te hebben, die bekwaam en getrouw was. Twee maal heeft hij zijn eigen leven gewaagd om een lam te verlossen, daarop wijst hij als een voorbeeld van Gods zorg over Zijn volk, en daarnaar schijnt onze Heiland te verwijzen, als Hij zegt: "Ik ben de herder van de schapen, de goede herder," John 10:11. Hij, die de herder Israëls is, de herder van de gehele kerk in het algemeen, Psalms 80:2, is de herder van iedere afzonderlijke gelov0ige, de geringste is niet beneden Zijn aandacht, Isaiah 40:11. Hij neemt hen in Zijn schaapskooi, en dan draagt Hij zorg voor hen, beschermt hen, voorziet in hun behoefte met meer zorg en standvastigheid dan een herder het kan, wiens werk het is voor de kudde te zorgen. Indien nu God een herder voor ons is, dan moeten wij zijn als schapen, onnozel, zachtmoedig, rustig, stil voor het aangezicht van de scheerders, ja, en ook voor de slachter, nuttig en gewillig, wij moeten de stem van de herders kennen en Hem volgen.
2. Het grote vertrouwen, dat de gelovigen hebben in God. "indien de Heere mijn herder is, die mij weidt, dan kan ik tot de gevolgtrekking komen dat mij niets zal ontbreken, niets dat mij nodig is, niets dat wezenlijk goed voor mij is. Indien David deze psalm schreef voordat hij op de troon kwam, hoewel hij er voor bestemd was, dan had hij evenveel reden om gebrek te vrezen als wie ook. Eens heeft hij zijn mannen gezonden om voor hem te bedelen bij Nabal, een ander maal is hij zelf gaan bedelen bij Abimelech, en toch, als hij bedenkt dat God zijn herder is, dan kan hij net gerustheid zeggen: mij zal niets ontbreken. zij, die God tot hun verzorger hebben, behoeven niet te vrezen van honger te zullen omkomen. Er is meer onder begrepen dan uitgedrukt is, niet alleen: mij zal niets ontbreken, maar: "ik zal voorzien worden van alles wat ik nodig heb, en zo ik niet alles heb wat ik begeer, dan kan ik tot de gevolgtrekking komen dat het of niet geschikt voor mij is, niet goed voor mij is, of dat ik het te bestemder tijd zal verkrijgen."
II. Uit het waarnemen van het ambt van zijn goede herder te wezen leidt Hij af, dat hij zelfs in de grootste gevaren en moeilijkheden, waarin hij zich kan bevinden, geen kwaad behoeft te vrezen, Psalms 23:2. Hij ervaart de weldaad, het voordeel, van Gods tegenwoordigheid en van Zijn zorg over hem en daarom verwacht hij daar het voordeel van, als hij het het meest nodig zal hebben. Zie hier:
1. De vertroosting van een levende heilige God is zijn herder en zijn God, algenoegzaam voor al Zijn behoeften en omstandigheden, David heeft Hem aldus bevonden en dat hebben ook wij. Zie het geluk van de heiligen als de schapen van Gods weide. A. Zij zijn weltevreden, aangenaam gelegen: Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Wij hebben het levensonderhoud en hetgeen het leven veraangenaamt uit Gods goede hand, ons dagelijks brood van Hem als onze Vader. De grootste overvloed is slechts als een dorre weide voor een goddeloze, die er slechts datgene in waardeert wat de zinnen streelt, maar voor een Godvruchtige, die in al zijn genietingen de goedheid Gods proeft en smaakt en door het geloof haar kan waarderen, is het, al heeft hij dan ook weinig van de wereld, een grazige weide, Psalms 37:16, Proverbs 15:16, Proverbs 15:17. Gods inzettingen zijn de grazige weiden, waarin spijs voorzien is voor alle gelovigen, het Woord des levens is voedsel voor de nieuwe mens. Het is melk voor kinderkens, weide voor de schapen, nooit dor, nooit kaal afgeweid, nooit verzengd, maar altijd een grazige weide om in te kunnen weiden. God doet Zijn heiligen nederliggen, Hij geeft hun gemoedsrust en tevredenheid, wat hun lot ook moge wezen, hun ziel heeft rust in Hem en dat maakt iedere weide tot een grazige weide. Zijn wij gezegend met de grazige weiden van de inzettingen? Laat ons het dan niet voldoende achten om er slechts doorheen te gaan, maar er in nederliggen, er in blijven, dit is mijn rust tot in eeuwigheid. Het is door het standvastig, voortdurend gebruik van de middelen van de genade, dat de ziel gevoed wordt.
B. Ze worden goed bestuurd en geleid. De Herder Israëls leidt hen als schapen, en ieder gelovige bevindt zich onder dezelfde leiding. Hij Brengt mij zachtjes aan zeer stille wateren. Zij, die gevoed worden door Gods goedheid, moeten Zijn leiding volgen, Hij leidt hen door Zijn voorzienigheid, door Zijn Woord, door Zijn Geest, schikt en regelt hun zaken ten beste naar Zijn raad, regelt en leidt hun genegenheden en hun daden naar Zijn gebod, bestuurt hun oog, hun weg, leidt hun hart in Zijn liefde. De stille wateren, waaraan Hij hen voert, verschaffen hun niet alleen een aangenaam uitzicht, maar menige verfrissende dronk, menige opwekkende hartversterking, als zij dorstig zijn en moe. God voorziet voor Zijn volk niet alleen voedsel en rust, maar ook verkwikking en genoegen. De vertroostingen Gods en de blijdschap van de Heiligen Geest zijn deze stille wateren, waaraan de heiligen geleid worden, stromen, die vloeien uit de fontein van levende wateren en de stad van onze God verblijden. God voert Zijn volk, niet aan de stilstaande wateren, die bederven en vergaderen vuil, noch aan de beroerde, onstuimige zee, noch aan de woest bruisende bergstromen, maar aan de stille, kabbelende wateren, want de stille, maar vloeiende wateren komen het best overeen met de zachtmoedige geest, die in alle stilte uitgaat naar God. In Psalms 23:3 wordt de Goddelijke leiding, waaronder zij zich bevinden, aldus voorgesteld: Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, op de weg van mijn plicht, daarin onderwijst Hij mij door Zijn Woord en leidt Hij mij door het geweten en door Zijn voorzienigheid. Dat zijn de paden, waarin al de heiligen begeren geleid en gehouden te worden en waarvan zij nooit wensen af te wijken. En diegenen alleen worden aan de stille wateren van de vertroosting gevoerd, die wandelen in het spoor van de gerechtigheid. De weg van de plicht is de ware aangename weg. Het is het werk van de gerechtigheid, dat vrede is. In dat spoor kunnen wij niet wandelen tenzij God er ons heenleidt en er ons in leidt.
C. Zij worden goed geholpen als hun iets deert: Hij verkwikt mijn ziel.
a. "Hij verkwikt of herstelt mij, als ik afdwaal." Geen schepsel zal zo licht dwalen als een schaap, is er zo toe geneigd, en is zo onbekwaam, zo machteloos, om de weg terug te vinden. De beste heiligen zijn zich bewust van hun neiging om als een verloren schaap te dwalen Psalms 119:176, zij raken van de weg af en wenden zich ter zijde op bijpaden, maar als God hun hun dwaling toont, hun geeft berouw te hebben en hen weer terugbrengt tot hun plicht, dan herstelt Hij de ziel, en indien Hij dit niet deed, zij zouden eindeloos ronddwalen en verloren gaan. Toen Davids hart hem sloeg, na een zonde bedreven te hebben, en nadat hij een andere bedreven had Nathan tot hem gezonden werd om hem te zeggen: Gij zijt die man, heeft God zijn ziel doen weerkeren, Psalms 23:3. God kan wel toelaten dat Zijn kinderen in zonde vallen, maar Hij laat niet toe dat zij er in bleven liggen.
b. "Hij herstelt mij als ik ziek ben en wekt mij op als ik zwak ben, op het punt van te bezwijken, en zo doet Hij de ziel herleven. Hij is de Heere, onze heelmeester, Exodus 15:26. Gewis zouden wij bezweken zijn, indien wij niet hadden geloofd en het was de goede Herder, die ons voor bezwijken heeft behoed."
Zie hier de moed vaneen stervende gelovige, Psalms 23:4. Gods goedheid jegens mij ervaren hebbende al mijn dagen, in zes benauwdheden, ja in zeven, zal ik Hem nooit mistrouwen, neen, zelfs niet in de uiterste nood, het grootste gevaar, en dat te meer terwijl al hetgeen Hij tot nu toe voor mij gedaan heeft, niet was om enigerlei verdienste van mijzelf maar zuiver en alleen om Zijns naams wil, ingevolge Zijn Woord, ter vervulling van Zijn belofte, tot eer en verheerlijking van Zijn eigenschappen en van Zijn verbondsbetrekking tot Zijn volk. Die naam zal mij dus nog een sterke toren zijn en mij verzekeren dat Hij, die mij mijn levenlang heeft geleid en gevoed, mij nu ten laatste niet zal begeven."
Hier wordt:
A. Dreigend, naderend gevaar ondersteld: "Al ging ik ook in een dal van de schaduw des doods, al ben ik ook in doodsgevaar, temidden van gevaren, diep als een dal, donker als een schaduw en verschrikkelijk als de dood zelf", of liever: Ofschoon ik in mijzelf reeds het vonnis des doods heb en alle reden heb om mij als een stervend man te beschouwen, ben ik toch geheel gerust." Zij, die ziek zijn, zij, die oud zijn, hebben reden om op zichzelf te zien als zijnde in het dal van de schaduw des doods. Er is een woord hier, dat inderdaad verschrikking in zich heeft, het is het woord dood, waarop wij allen hebben te rekenen, er is geen geweer, geen loslating in deze strijd, Ecclesiastes 8:8. Maar er zijn, zelfs in de onderstelling van die benauwdheid, vier woorden, die de verschrikking zeer doen afnemen. Het is wel de dood, die ons voor de ogen staat, maar,
a. Het is toch slechts de schaduw des doods, er is geen substantiëel, geen wezenlijk kwaad in, de schaduw van een slang zal niet bijten, de schaduw van een zwaard zal niet doden.
b. Het is het dal van de schaduwen des doods wel diep en donker en vuil, maar de dalen zijn vruchtbaar, en zo is de dood zelf ook vruchtbaar in vertroostingen voor Gods volk.
c. Het is slechts een gaan in dit dal, een zachte aangename wandeling. De bozen worden verjaagd uit de wereld en hun ziel wordt van hen geëist, maar de heiligen doen een wandeling naar de andere wereld, even blijmoedig als zij afscheid hebben genomen van deze wereld.
d. Het is een gaan door het dal), een wandeling er door heen, zij zullen in dit dal niet verdwalen, maar veilig naar de bergen van de specerijen heenkomen aan de andere zijde.
B. Op goede gronden wordt dit gevaar licht geacht en er over getriomfeerd. De dood is een koning van de verschrikking, maar niet voor de schapen van Christus, zij sidderen er niet meer voor dan schapen, die voor de slachtbank zijn bestemd. Zelfs in het dal van de schaduwen des doods zal ik geen kwaad vrezen, ik acht op geen van deze dingen." Een kind van God kan de boden des doods met heilige gerustheid en kalmte van gemoed tegentreden en de oproep ervan ontvangen. Een zoogkind kan zich vermaken in het hol van deze adder, en een gespeend kind, dat door genade gespeend is van deze wereld, kan zijn hand uitsteken in de kuil van deze wolf, in heilige trotsering van de dood, zoals Paulus: Dood, waar is uw prikkel? En er is genoegzame grond voor dit vertrouwen.
a. Omdat er voor een kind van God geen kwaad in is, de dood kan ons niet scheiden van de liefde Gods, en daarom kan hij ons geen wezenlijk kwaad doen, hij doodt het lichaam, maar kan de ziel niet aanraken. Waarom zou hij verschrikkelijk zijn als er toch niets schadelijke in is?
b. Omdat de heiligen in hun laatste ogenblikken de genadige nabijheid Gods hebben. Hij is dan aan hun rechterhand, waarom zouden zij dan wankelen? De goede Herder zal Zijn schapen niet alleen leiden in dit dal, maar er hen doorheen geleiden, waar zij in gevaar zijn om door roofdieren, de avondwolven, te worden aangevallen, zal Hij hen niet slechts geleiden, maar vertroosten als zij het meest vertroosting behoeven. Zijn nabijheid zal hen vertroosten. Gij zijt met mij. Zijn Woord en Geest zullen hen vertroosten, Zijn stok en staf, zinspelende op de herdersstaf of de roede, onder welke de schapen doorgingen als ze geteld werden, Leviticus 27:32, of de stok, waarmee de herders de honden verjoegen, die de schapen zoeken te verstrooien of te kwellen. Het is voor de heiligen, als zij komen te sterven, een troost dat God kennis van hen neemt Hij kent degenen die de Zijnen zijn dat Hij de vijand zal bestraffen dat Hij hen zal leiden met Zijn staf, en hen steunen met Zijn stok. Het Evangelie wordt "de scepter van Christus sterkte" genoemd, Psalms 110:2, en daarin is genoeg om de heiligen te vertroosten als zij komen te sterven, en onder hen zijn de eeuwige armen.
III. Uit de goede gaven van Gods milddadigheid aan hem thans, leidt hij de voortduring af van Zijn zegeningen, Psalms 23:5,Psalms 23:6, waar wij kunnen opmerken:
1. Hoe grotelijks hij Gods vriendelijkheid jegens hem waardeert en verheerlijkt, Psalms 23:5. "Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, Gij hebt alle dingen, behorende tot het leven en de Godzaligheid, voor mij voorzien, alles wat nodig is voor lichaam en ziel, voor de tijd en de eeuwigheid." Zulk een milde weldoener is God voor al Zijn volk, en het betaamt hun deze grote goedheid uit te spreker zoals David dit hier doet, die erkent:
a. Dat hij het brood zijn bescheiden deels heeft, een tafel toebereid, een beker overvloeiende, spijs voor zijn honger, drank voor zijn dorst.
b. Dat het zorgvuldig voor hem bereid en gereed is zijn tafel was niet toegericht met het eerste het beste, dat maar voor de hand kwam, zij was toebereid, toegericht voor zijn aangezicht.
c. Dat hij niet beknibbeld, niet beperkt was, maar overvloed had: Mijn beker is overvloeiende, er is genoeg voor mij en ook voor mijn vrienden." Dat hij niet slechts het noodzakelijke had, hetgeen tot nooddruft dient maar ook hetgeen dient tot versiering en verlustiging: Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Samuël heeft hem tot koning gezalfd, hetgeen een onderpand was voor nog verdere gunsten, maar dit is veeleer een voorbeeld van de overvloed, waarmee God hem gezegend had of een toespeling op het buitengewone onthaal van bijzondere vrienden, wier hoofd zij met olie zalfden, Luke 7:46. Sommigen denken dat hij zich nog beschouwt als een schaap, meer een zoals het ooilam van de arme man, dat at van zijn tafel en dronk van zijn beker en sliep in zijn schoot, niet slechts zo ruim en mild, maar zo tederlijk worden de kinderen Gods verzorgd. Er is overvloedig voorzien voor hun lichaam en voor hun ziel, voor het tegenwoordige en voor het toekomende leven. Indien Gods voorzienigheid niet aldus rijkelijk voorziet voor ons natuurlijk leven, dan is het onze eigen schuld zo ons dit niet ruimschoots vergoed wordt in geestelijke zegeningen.
2. Met hoeveel vertrouwen hij rekent op de voortduur van Gods gunst, Psalms 23:6. Mij zal niets ontbreken, had hij gezegd in Psalms 23:1, maar nu spreekt hij nog meer bepaald en in nog ruimere zin: Gewis zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen van mijn leven. Zijn hoop verheft zich, zijn geloof is versterkt doordat het geoefend werd.
Merk op:
a. Wat hij zich voorstelt: het goede en de weldadigheid, alle stromen ervan, voortvloeiende uit de bron, vergevende weldadigheid, beschermende weldadigheid, ondersteunende, in alles voorzienende weldadigheid.
b. De wijze, waarop zij tot hem kwamen: zij zullen mij volgen, zoals de wateren uit de rots het leger Israels volgden in de woestijn, zij zullen mij volgen in alle plaatsen en toestanden zullen altijd voor mij gereed zijn.
c. De voortduur ervan, zij zullen mij volgen mijn levenlang, ten einde toe, want wie God liefheeft, heeft Hij lief tot het einde.
d. Het standvastige ervan: "al de dagen van mijn leven," zo zeker als de dag komt, zo zeker zullen ze elken morgen nieuw zijn, Lamentations 3:22, Lamentations 3:23, evenals het manna, dat dagelijks aan de Israëlieten werd gegeven.
e. De zekerheid ervan. Gewis zullen zij mij volgen. Het is zo zeker als de belofte van de God van de waarheid het maken kan, en wij weten, in wie wij hebben geloofd. Hier is een vooruitzicht op de volmaking van de zaligheid in de toekomende staat. Aldus wordt de laatste zinsnede door sommigen opgevat: Het goede en de weldadigheid mij gevolgd zijnde al de dagen van mijn leven op deze aarde, zal ik, als dat leven ten einde is, heengaan naar een betere wereld, om te blijven in het huis des Heeren tot in lengte van dagen, in het huis van onze Vader hierboven, waar vele woningen zijn. Met hetgeen ik heb, ben ik zeer ingenomen, zeer gelukkig, maar nog veel meer ingenomen en gelukkig ben ik met hetgeen ik hoop en verwacht." Dit alles, en ook nog de hemel. Dan voorwaar, dienen wij een goeden Meester.
3. Hoe vast zijn besluit is om bij God en zijn plicht te blijven. Wij lezen de laatste zinsnede als Davids verbond met God: als in het huis van de Heere blijven tot in lengte van dagen zolang ik leef en ik zal Hem loven zolang ik nog ben." Wij moeten wonen in Zijn huis als dienstknechten, die verlangden dat hun het oor doorboord zou worden aan de deurpost van hun meester, om hem voor altijd te dienen. Indien Gods goedheid voor ons is als het morgenlicht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe, zo laat de onze voor Hem niet zijn als de morgenwolk en de vroege dauw, die voorbijgaan. Zij, die verzadigd willen zijn met het vette van Gods huis, moeten zich streng aan de plichten ervan houden.
Verzen 1-6
Psalm 23:1-6Van drie zeer troostrijke stellingen leidt David in deze psalm drie zeer troostrijke gevolgtrekkingen af, en leert ons hetzelfde te doen. Wij zijn verlost door hoop, en die hoop beschaamt niet, omdat zij wel gegrond is. Het is de plicht van de Christenen om zich te bemoedigen in de Heere, hun God, en hier worden wij er toe geleid om die moed te ontlenen aan de betrekking, waarin Hij tot ons staat, en aan de ervaring, die wij hebben gehad van Zijn goedheid overeenkomstig deze betrekking.
I. God is zijn herder, en daarom zal hem niets ontbreken, dat goed voor hem is, Psalms 23:1. Zie hier:
1. De grote zorg, die God draagt voor de gelovigen, Hij is hun herder, en zij mogen Hem aldus noemen. Er was een tijd, dat David zelf herder is geweest, hij was genomen van achter de zorgende schapen, Psalms 78:70, Psalms 78:71, en zo wist hij bij ervaring welke zorg en tere liefde een goede herder heeft voor zijn schapen. Hij herinnerde zich hoe nodig zij een herder hebben, en hoe goed het voor hen was om er een te hebben, die bekwaam en getrouw was. Twee maal heeft hij zijn eigen leven gewaagd om een lam te verlossen, daarop wijst hij als een voorbeeld van Gods zorg over Zijn volk, en daarnaar schijnt onze Heiland te verwijzen, als Hij zegt: "Ik ben de herder van de schapen, de goede herder," John 10:11. Hij, die de herder Israëls is, de herder van de gehele kerk in het algemeen, Psalms 80:2, is de herder van iedere afzonderlijke gelov0ige, de geringste is niet beneden Zijn aandacht, Isaiah 40:11. Hij neemt hen in Zijn schaapskooi, en dan draagt Hij zorg voor hen, beschermt hen, voorziet in hun behoefte met meer zorg en standvastigheid dan een herder het kan, wiens werk het is voor de kudde te zorgen. Indien nu God een herder voor ons is, dan moeten wij zijn als schapen, onnozel, zachtmoedig, rustig, stil voor het aangezicht van de scheerders, ja, en ook voor de slachter, nuttig en gewillig, wij moeten de stem van de herders kennen en Hem volgen.
2. Het grote vertrouwen, dat de gelovigen hebben in God. "indien de Heere mijn herder is, die mij weidt, dan kan ik tot de gevolgtrekking komen dat mij niets zal ontbreken, niets dat mij nodig is, niets dat wezenlijk goed voor mij is. Indien David deze psalm schreef voordat hij op de troon kwam, hoewel hij er voor bestemd was, dan had hij evenveel reden om gebrek te vrezen als wie ook. Eens heeft hij zijn mannen gezonden om voor hem te bedelen bij Nabal, een ander maal is hij zelf gaan bedelen bij Abimelech, en toch, als hij bedenkt dat God zijn herder is, dan kan hij net gerustheid zeggen: mij zal niets ontbreken. zij, die God tot hun verzorger hebben, behoeven niet te vrezen van honger te zullen omkomen. Er is meer onder begrepen dan uitgedrukt is, niet alleen: mij zal niets ontbreken, maar: "ik zal voorzien worden van alles wat ik nodig heb, en zo ik niet alles heb wat ik begeer, dan kan ik tot de gevolgtrekking komen dat het of niet geschikt voor mij is, niet goed voor mij is, of dat ik het te bestemder tijd zal verkrijgen."
II. Uit het waarnemen van het ambt van zijn goede herder te wezen leidt Hij af, dat hij zelfs in de grootste gevaren en moeilijkheden, waarin hij zich kan bevinden, geen kwaad behoeft te vrezen, Psalms 23:2. Hij ervaart de weldaad, het voordeel, van Gods tegenwoordigheid en van Zijn zorg over hem en daarom verwacht hij daar het voordeel van, als hij het het meest nodig zal hebben. Zie hier:
1. De vertroosting van een levende heilige God is zijn herder en zijn God, algenoegzaam voor al Zijn behoeften en omstandigheden, David heeft Hem aldus bevonden en dat hebben ook wij. Zie het geluk van de heiligen als de schapen van Gods weide. A. Zij zijn weltevreden, aangenaam gelegen: Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Wij hebben het levensonderhoud en hetgeen het leven veraangenaamt uit Gods goede hand, ons dagelijks brood van Hem als onze Vader. De grootste overvloed is slechts als een dorre weide voor een goddeloze, die er slechts datgene in waardeert wat de zinnen streelt, maar voor een Godvruchtige, die in al zijn genietingen de goedheid Gods proeft en smaakt en door het geloof haar kan waarderen, is het, al heeft hij dan ook weinig van de wereld, een grazige weide, Psalms 37:16, Proverbs 15:16, Proverbs 15:17. Gods inzettingen zijn de grazige weiden, waarin spijs voorzien is voor alle gelovigen, het Woord des levens is voedsel voor de nieuwe mens. Het is melk voor kinderkens, weide voor de schapen, nooit dor, nooit kaal afgeweid, nooit verzengd, maar altijd een grazige weide om in te kunnen weiden. God doet Zijn heiligen nederliggen, Hij geeft hun gemoedsrust en tevredenheid, wat hun lot ook moge wezen, hun ziel heeft rust in Hem en dat maakt iedere weide tot een grazige weide. Zijn wij gezegend met de grazige weiden van de inzettingen? Laat ons het dan niet voldoende achten om er slechts doorheen te gaan, maar er in nederliggen, er in blijven, dit is mijn rust tot in eeuwigheid. Het is door het standvastig, voortdurend gebruik van de middelen van de genade, dat de ziel gevoed wordt.
B. Ze worden goed bestuurd en geleid. De Herder Israëls leidt hen als schapen, en ieder gelovige bevindt zich onder dezelfde leiding. Hij Brengt mij zachtjes aan zeer stille wateren. Zij, die gevoed worden door Gods goedheid, moeten Zijn leiding volgen, Hij leidt hen door Zijn voorzienigheid, door Zijn Woord, door Zijn Geest, schikt en regelt hun zaken ten beste naar Zijn raad, regelt en leidt hun genegenheden en hun daden naar Zijn gebod, bestuurt hun oog, hun weg, leidt hun hart in Zijn liefde. De stille wateren, waaraan Hij hen voert, verschaffen hun niet alleen een aangenaam uitzicht, maar menige verfrissende dronk, menige opwekkende hartversterking, als zij dorstig zijn en moe. God voorziet voor Zijn volk niet alleen voedsel en rust, maar ook verkwikking en genoegen. De vertroostingen Gods en de blijdschap van de Heiligen Geest zijn deze stille wateren, waaraan de heiligen geleid worden, stromen, die vloeien uit de fontein van levende wateren en de stad van onze God verblijden. God voert Zijn volk, niet aan de stilstaande wateren, die bederven en vergaderen vuil, noch aan de beroerde, onstuimige zee, noch aan de woest bruisende bergstromen, maar aan de stille, kabbelende wateren, want de stille, maar vloeiende wateren komen het best overeen met de zachtmoedige geest, die in alle stilte uitgaat naar God. In Psalms 23:3 wordt de Goddelijke leiding, waaronder zij zich bevinden, aldus voorgesteld: Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, op de weg van mijn plicht, daarin onderwijst Hij mij door Zijn Woord en leidt Hij mij door het geweten en door Zijn voorzienigheid. Dat zijn de paden, waarin al de heiligen begeren geleid en gehouden te worden en waarvan zij nooit wensen af te wijken. En diegenen alleen worden aan de stille wateren van de vertroosting gevoerd, die wandelen in het spoor van de gerechtigheid. De weg van de plicht is de ware aangename weg. Het is het werk van de gerechtigheid, dat vrede is. In dat spoor kunnen wij niet wandelen tenzij God er ons heenleidt en er ons in leidt.
C. Zij worden goed geholpen als hun iets deert: Hij verkwikt mijn ziel.
a. "Hij verkwikt of herstelt mij, als ik afdwaal." Geen schepsel zal zo licht dwalen als een schaap, is er zo toe geneigd, en is zo onbekwaam, zo machteloos, om de weg terug te vinden. De beste heiligen zijn zich bewust van hun neiging om als een verloren schaap te dwalen Psalms 119:176, zij raken van de weg af en wenden zich ter zijde op bijpaden, maar als God hun hun dwaling toont, hun geeft berouw te hebben en hen weer terugbrengt tot hun plicht, dan herstelt Hij de ziel, en indien Hij dit niet deed, zij zouden eindeloos ronddwalen en verloren gaan. Toen Davids hart hem sloeg, na een zonde bedreven te hebben, en nadat hij een andere bedreven had Nathan tot hem gezonden werd om hem te zeggen: Gij zijt die man, heeft God zijn ziel doen weerkeren, Psalms 23:3. God kan wel toelaten dat Zijn kinderen in zonde vallen, maar Hij laat niet toe dat zij er in bleven liggen.
b. "Hij herstelt mij als ik ziek ben en wekt mij op als ik zwak ben, op het punt van te bezwijken, en zo doet Hij de ziel herleven. Hij is de Heere, onze heelmeester, Exodus 15:26. Gewis zouden wij bezweken zijn, indien wij niet hadden geloofd en het was de goede Herder, die ons voor bezwijken heeft behoed."
Zie hier de moed vaneen stervende gelovige, Psalms 23:4. Gods goedheid jegens mij ervaren hebbende al mijn dagen, in zes benauwdheden, ja in zeven, zal ik Hem nooit mistrouwen, neen, zelfs niet in de uiterste nood, het grootste gevaar, en dat te meer terwijl al hetgeen Hij tot nu toe voor mij gedaan heeft, niet was om enigerlei verdienste van mijzelf maar zuiver en alleen om Zijns naams wil, ingevolge Zijn Woord, ter vervulling van Zijn belofte, tot eer en verheerlijking van Zijn eigenschappen en van Zijn verbondsbetrekking tot Zijn volk. Die naam zal mij dus nog een sterke toren zijn en mij verzekeren dat Hij, die mij mijn levenlang heeft geleid en gevoed, mij nu ten laatste niet zal begeven."
Hier wordt:
A. Dreigend, naderend gevaar ondersteld: "Al ging ik ook in een dal van de schaduw des doods, al ben ik ook in doodsgevaar, temidden van gevaren, diep als een dal, donker als een schaduw en verschrikkelijk als de dood zelf", of liever: Ofschoon ik in mijzelf reeds het vonnis des doods heb en alle reden heb om mij als een stervend man te beschouwen, ben ik toch geheel gerust." Zij, die ziek zijn, zij, die oud zijn, hebben reden om op zichzelf te zien als zijnde in het dal van de schaduw des doods. Er is een woord hier, dat inderdaad verschrikking in zich heeft, het is het woord dood, waarop wij allen hebben te rekenen, er is geen geweer, geen loslating in deze strijd, Ecclesiastes 8:8. Maar er zijn, zelfs in de onderstelling van die benauwdheid, vier woorden, die de verschrikking zeer doen afnemen. Het is wel de dood, die ons voor de ogen staat, maar,
a. Het is toch slechts de schaduw des doods, er is geen substantiëel, geen wezenlijk kwaad in, de schaduw van een slang zal niet bijten, de schaduw van een zwaard zal niet doden.
b. Het is het dal van de schaduwen des doods wel diep en donker en vuil, maar de dalen zijn vruchtbaar, en zo is de dood zelf ook vruchtbaar in vertroostingen voor Gods volk.
c. Het is slechts een gaan in dit dal, een zachte aangename wandeling. De bozen worden verjaagd uit de wereld en hun ziel wordt van hen geëist, maar de heiligen doen een wandeling naar de andere wereld, even blijmoedig als zij afscheid hebben genomen van deze wereld.
d. Het is een gaan door het dal), een wandeling er door heen, zij zullen in dit dal niet verdwalen, maar veilig naar de bergen van de specerijen heenkomen aan de andere zijde.
B. Op goede gronden wordt dit gevaar licht geacht en er over getriomfeerd. De dood is een koning van de verschrikking, maar niet voor de schapen van Christus, zij sidderen er niet meer voor dan schapen, die voor de slachtbank zijn bestemd. Zelfs in het dal van de schaduwen des doods zal ik geen kwaad vrezen, ik acht op geen van deze dingen." Een kind van God kan de boden des doods met heilige gerustheid en kalmte van gemoed tegentreden en de oproep ervan ontvangen. Een zoogkind kan zich vermaken in het hol van deze adder, en een gespeend kind, dat door genade gespeend is van deze wereld, kan zijn hand uitsteken in de kuil van deze wolf, in heilige trotsering van de dood, zoals Paulus: Dood, waar is uw prikkel? En er is genoegzame grond voor dit vertrouwen.
a. Omdat er voor een kind van God geen kwaad in is, de dood kan ons niet scheiden van de liefde Gods, en daarom kan hij ons geen wezenlijk kwaad doen, hij doodt het lichaam, maar kan de ziel niet aanraken. Waarom zou hij verschrikkelijk zijn als er toch niets schadelijke in is?
b. Omdat de heiligen in hun laatste ogenblikken de genadige nabijheid Gods hebben. Hij is dan aan hun rechterhand, waarom zouden zij dan wankelen? De goede Herder zal Zijn schapen niet alleen leiden in dit dal, maar er hen doorheen geleiden, waar zij in gevaar zijn om door roofdieren, de avondwolven, te worden aangevallen, zal Hij hen niet slechts geleiden, maar vertroosten als zij het meest vertroosting behoeven. Zijn nabijheid zal hen vertroosten. Gij zijt met mij. Zijn Woord en Geest zullen hen vertroosten, Zijn stok en staf, zinspelende op de herdersstaf of de roede, onder welke de schapen doorgingen als ze geteld werden, Leviticus 27:32, of de stok, waarmee de herders de honden verjoegen, die de schapen zoeken te verstrooien of te kwellen. Het is voor de heiligen, als zij komen te sterven, een troost dat God kennis van hen neemt Hij kent degenen die de Zijnen zijn dat Hij de vijand zal bestraffen dat Hij hen zal leiden met Zijn staf, en hen steunen met Zijn stok. Het Evangelie wordt "de scepter van Christus sterkte" genoemd, Psalms 110:2, en daarin is genoeg om de heiligen te vertroosten als zij komen te sterven, en onder hen zijn de eeuwige armen.
III. Uit de goede gaven van Gods milddadigheid aan hem thans, leidt hij de voortduring af van Zijn zegeningen, Psalms 23:5,Psalms 23:6, waar wij kunnen opmerken:
1. Hoe grotelijks hij Gods vriendelijkheid jegens hem waardeert en verheerlijkt, Psalms 23:5. "Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, Gij hebt alle dingen, behorende tot het leven en de Godzaligheid, voor mij voorzien, alles wat nodig is voor lichaam en ziel, voor de tijd en de eeuwigheid." Zulk een milde weldoener is God voor al Zijn volk, en het betaamt hun deze grote goedheid uit te spreker zoals David dit hier doet, die erkent:
a. Dat hij het brood zijn bescheiden deels heeft, een tafel toebereid, een beker overvloeiende, spijs voor zijn honger, drank voor zijn dorst.
b. Dat het zorgvuldig voor hem bereid en gereed is zijn tafel was niet toegericht met het eerste het beste, dat maar voor de hand kwam, zij was toebereid, toegericht voor zijn aangezicht.
c. Dat hij niet beknibbeld, niet beperkt was, maar overvloed had: Mijn beker is overvloeiende, er is genoeg voor mij en ook voor mijn vrienden." Dat hij niet slechts het noodzakelijke had, hetgeen tot nooddruft dient maar ook hetgeen dient tot versiering en verlustiging: Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Samuël heeft hem tot koning gezalfd, hetgeen een onderpand was voor nog verdere gunsten, maar dit is veeleer een voorbeeld van de overvloed, waarmee God hem gezegend had of een toespeling op het buitengewone onthaal van bijzondere vrienden, wier hoofd zij met olie zalfden, Luke 7:46. Sommigen denken dat hij zich nog beschouwt als een schaap, meer een zoals het ooilam van de arme man, dat at van zijn tafel en dronk van zijn beker en sliep in zijn schoot, niet slechts zo ruim en mild, maar zo tederlijk worden de kinderen Gods verzorgd. Er is overvloedig voorzien voor hun lichaam en voor hun ziel, voor het tegenwoordige en voor het toekomende leven. Indien Gods voorzienigheid niet aldus rijkelijk voorziet voor ons natuurlijk leven, dan is het onze eigen schuld zo ons dit niet ruimschoots vergoed wordt in geestelijke zegeningen.
2. Met hoeveel vertrouwen hij rekent op de voortduur van Gods gunst, Psalms 23:6. Mij zal niets ontbreken, had hij gezegd in Psalms 23:1, maar nu spreekt hij nog meer bepaald en in nog ruimere zin: Gewis zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen van mijn leven. Zijn hoop verheft zich, zijn geloof is versterkt doordat het geoefend werd.
Merk op:
a. Wat hij zich voorstelt: het goede en de weldadigheid, alle stromen ervan, voortvloeiende uit de bron, vergevende weldadigheid, beschermende weldadigheid, ondersteunende, in alles voorzienende weldadigheid.
b. De wijze, waarop zij tot hem kwamen: zij zullen mij volgen, zoals de wateren uit de rots het leger Israels volgden in de woestijn, zij zullen mij volgen in alle plaatsen en toestanden zullen altijd voor mij gereed zijn.
c. De voortduur ervan, zij zullen mij volgen mijn levenlang, ten einde toe, want wie God liefheeft, heeft Hij lief tot het einde.
d. Het standvastige ervan: "al de dagen van mijn leven," zo zeker als de dag komt, zo zeker zullen ze elken morgen nieuw zijn, Lamentations 3:22, Lamentations 3:23, evenals het manna, dat dagelijks aan de Israëlieten werd gegeven.
e. De zekerheid ervan. Gewis zullen zij mij volgen. Het is zo zeker als de belofte van de God van de waarheid het maken kan, en wij weten, in wie wij hebben geloofd. Hier is een vooruitzicht op de volmaking van de zaligheid in de toekomende staat. Aldus wordt de laatste zinsnede door sommigen opgevat: Het goede en de weldadigheid mij gevolgd zijnde al de dagen van mijn leven op deze aarde, zal ik, als dat leven ten einde is, heengaan naar een betere wereld, om te blijven in het huis des Heeren tot in lengte van dagen, in het huis van onze Vader hierboven, waar vele woningen zijn. Met hetgeen ik heb, ben ik zeer ingenomen, zeer gelukkig, maar nog veel meer ingenomen en gelukkig ben ik met hetgeen ik hoop en verwacht." Dit alles, en ook nog de hemel. Dan voorwaar, dienen wij een goeden Meester.
3. Hoe vast zijn besluit is om bij God en zijn plicht te blijven. Wij lezen de laatste zinsnede als Davids verbond met God: als in het huis van de Heere blijven tot in lengte van dagen zolang ik leef en ik zal Hem loven zolang ik nog ben." Wij moeten wonen in Zijn huis als dienstknechten, die verlangden dat hun het oor doorboord zou worden aan de deurpost van hun meester, om hem voor altijd te dienen. Indien Gods goedheid voor ons is als het morgenlicht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe, zo laat de onze voor Hem niet zijn als de morgenwolk en de vroege dauw, die voorbijgaan. Zij, die verzadigd willen zijn met het vette van Gods huis, moeten zich streng aan de plichten ervan houden.