Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 24

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 24

Deze psalm betreft het koninkrijk van Jezus Christus.

I. Het rijk van Zijn voorzienigheid, waardoor Hij de wereld regeert, Psalms 24:1, Psalms 24:2.

II. Het rijk van Zijn genade, waardoor Hij heerst in Zijn kerk.

III. Betreffende de onderdanen van dat koninkrijk, hun aard en karakter, Psalms 24:4, Psalms 24:6. Hun voorrecht, Psalms 24:5.. Betreffende de Koning van dat rijk, en een oproep tot allen om Hem toegang te geven, Psalms 24:7. Men veronderstelt dat deze psalm gedicht werd bijgelegenheid van Davids opbrenging van de ark naar de plaats, die voor haar bereid was, en dat de strekking ervan was om het volk op te voeren boven de pracht van uitwendige ceremoniën tot een heilig leven en geloof in Christus van wie de ark een type is geweest.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 24

Deze psalm betreft het koninkrijk van Jezus Christus.

I. Het rijk van Zijn voorzienigheid, waardoor Hij de wereld regeert, Psalms 24:1, Psalms 24:2.

II. Het rijk van Zijn genade, waardoor Hij heerst in Zijn kerk.

III. Betreffende de onderdanen van dat koninkrijk, hun aard en karakter, Psalms 24:4, Psalms 24:6. Hun voorrecht, Psalms 24:5.. Betreffende de Koning van dat rijk, en een oproep tot allen om Hem toegang te geven, Psalms 24:7. Men veronderstelt dat deze psalm gedicht werd bijgelegenheid van Davids opbrenging van de ark naar de plaats, die voor haar bereid was, en dat de strekking ervan was om het volk op te voeren boven de pracht van uitwendige ceremoniën tot een heilig leven en geloof in Christus van wie de ark een type is geweest.

Verzen 1-2

Psalm 24:1-2

1. Hier is Gods volstrekt recht van eigendom in dit deel van de schepping, waarin ons lot gelegen is, Psalms 24:1. Wij moeten niet denken dat de hemel, namelijk de hemel alleen, des Heeren is met de talloze, schitterende bewoners ervan en dat deze aarde, omdat zij zo klein en onbeduidend een deel is van de schepping, en op zo groten afstand is geplaatst van het koninklijk paleis hierboven, veronachtzaamd is, en dat Hij er geen belang in stelt. Neen, zelfs de aarde is van Hem, en hoewel Hij de troon van Zijn heerlijkheid in de hemelen heeft bevestigd, heerst toch Zijn koninkrijk over alles, en zelfs de wormen van deze aarde zijn niet beneden Zijn kennisneming, of buiten Zijn heerschappij.

A. Toen God deze aarde aan de kinderen van de mensen heeft gegeven, heeft Hij zich toch Zijn recht van eigendom erin voorbehouden, en aan hen het bezit ervan gegeven als vruchtgebruikers. De aarde is des Heeren, mitsgaders haar volheid, de mijnen, die in haar ingewanden verborgen zijn, zelfs de rijkste ervan, de vruchten, die Zij voortbrengt, al de dieren van het woud en het vee op duizend bergen, onze landerijen en huizen en al de verbeteringen, die door de vlijt en de kunst van de mens op aarde gemaakt zijn het is alles het Zijne. In het rijk van de genade worden die dingen wel als nietig beschouwd, want zij zijn ijdelheid van de ijdelheden, een niets voor de ziel, maar in het rijk van de voorzienigheid zijn zij een volheid. "Het aardrijk is vol van Gods schatten," Psalms 104:24, en dat is ook de grote ruime zee. Al de delen al de landstreken van de aarde zijn des Heeren allen zijn zij onder Zijn oog, allen zijn in Zijn hand zodat een kind van God, overal waar hij heengaat, zich hiermede kan vertroosten, dat hij niet van zijns Vaders grond afgaat. Hetgeen ons van de aarde en haar voortbrengselen ten deel valt, is ons slechts geleend, het is des Heeren, wat tegenover de gehele wereld ons eigendom is, is het niet tegenover Zijn aanspraken. Hetgeen het verst van ons verwijderd is, zoals hetgeen de paden van de zeeën doorwandelt, of op de bodem ervan verborgen ligt, is des Heeren, en Hij weet waar het te vinden.

B. Het bewoonbare deel van de aarde is in zeer bijzonderen zin des Heeren, Proverbs 8:31, "de wereld en die daarin wonen." Ook wij zijn niet van ons zelf, ons lichaam en onze ziel behoren ons niet toe. Alle zielen zijn van Mijn, zegt God, want Hij is de formeerder van ons lichaam, en de Vader van onze geest. Onze tong is niet onze, zij moet Hem ten diepste staan. Zelfs diegenen van de kinderen van de mensen zijn van Hem, die Hem niet kennen noch hun betrekking tot Hem erkennen. Nu wordt dit hier te pas gebracht om aan te tonen dat, hoewel het Gode genadiglijk behaagt om de toewijding en diensten aan te nemen van Zijn eigen verkoren volk, Psalms 24:3 het niet is omdat Hij ze nodig heeft, of er door bevoordeeld kan worden, want de aarde is van Hem en al wat er op of in is, Exodus 19:5, Psalms 50:12. Het moet ook toegepast worden op de heerschappij, die Christus als Middelaar heeft over de uiterste einden van de aarde, die Hem tot Zijn bezitting zijn gegeven. De Vader heeft de Zoon lief en heeft alle dingen in Zijn handen gegeven, macht over alle vlees. De apostel heeft deze Schriftuurplaats tweemaal aangehaald in zijn rede over hetgeen de afgoden geofferd is, 1 Corinthiers 10:26, 28. Indien het in het vleeshuis verkocht wordt, eet het, en vraag niet, onderzoek niet, want de aarde is des Heeren het is het goede schepsel Gods en gij hebt er recht op, maar zo iemand u zegt: het is een afgod geofferd, laat er van af, eet het niet, want de aarde is des Heeren, en er is behalve dat nog genoeg. Dit is een goede reden, waarom wij tevreden behoren te wezen met ons deel in de wereld en anderen het hun niet moeten benijden, de aarde is des Heeren, en mag Hij met het Zijne niet doen, wat Hij wil, aan sommigen meer er van geven, en aan anderen minder, naar het Hem behaagt? 2. Waar dit Zijn eigendomsrecht op gegrond is: de aarde is van Hem door een onbetwistbaar recht, want Hij heeft haar gegrond op de zeeën en gevestigd op de rivieren, Psalms 24:2. Zij is de Zijne, want,

a. Hij heeft haar gemaakt, haar geformeerd, haar gegrond en geschikt gemaakt voor de mens om er op te wonen. De stof is van Hem, want Hij heeft haar uit het niets gemaakt, de vorm is de Zijne, want Hij heeft haar gemaakt naar de eeuwigen raad en de denkbeelden van Zijn eigen Geest. Hijzelf heeft haar gemaakt, en Hij heeft haar voor zichzelf gemaakt, zodat Hij er de enige, algehele en volstrekte eigenaar van is, en niemand kan ons een recht op enig deel ervan verlenen, dan door, vanwege en onder Hem, zie Psalms 89:12, Psalms 89:13.

b. Hij maakte haar, zoals niemand anders haar kon maken, zij is het schepsel van de Almacht, want zij is gegrond op de zeeën, op de vloeden, een zwak, onvast fundament (zou men zo zeggen) om er de aarde op te bouwen, en toch, als het van de Almacht behaagt, zal het dienen om het gewicht van deze aarde te dragen. Aan de wateren, die haar in het eerst bedekten en haar ongeschikt maakten om door de mens bewoond te worden, werd geboden onder haar te gaan, zodat het droge gezien werd, en aldus zijn zij er als het fundament van, zie Psalms 104:8, Psalms 104:9.

c. Hij houdt haar in stand, Hij heeft haar gevestigd, vastgesteld, zodat, hoewel het ne geslacht gaat en het andere komt, de aarde staat in eeuwigheid Ecclesiastes 1:1-:4. En Zijn voorzienigheid is een voortgezette schepping, Psalms 119:90. De fundering van de aarde op de vloeden moet ons er aan herinneren hoe glibberig en onzeker alle aardse dingen zijn, hun grondslag is niet slechts zand, maar water, daarom is het onze dwaasheid om er op te bouwen.

Verzen 1-2

Psalm 24:1-2

1. Hier is Gods volstrekt recht van eigendom in dit deel van de schepping, waarin ons lot gelegen is, Psalms 24:1. Wij moeten niet denken dat de hemel, namelijk de hemel alleen, des Heeren is met de talloze, schitterende bewoners ervan en dat deze aarde, omdat zij zo klein en onbeduidend een deel is van de schepping, en op zo groten afstand is geplaatst van het koninklijk paleis hierboven, veronachtzaamd is, en dat Hij er geen belang in stelt. Neen, zelfs de aarde is van Hem, en hoewel Hij de troon van Zijn heerlijkheid in de hemelen heeft bevestigd, heerst toch Zijn koninkrijk over alles, en zelfs de wormen van deze aarde zijn niet beneden Zijn kennisneming, of buiten Zijn heerschappij.

A. Toen God deze aarde aan de kinderen van de mensen heeft gegeven, heeft Hij zich toch Zijn recht van eigendom erin voorbehouden, en aan hen het bezit ervan gegeven als vruchtgebruikers. De aarde is des Heeren, mitsgaders haar volheid, de mijnen, die in haar ingewanden verborgen zijn, zelfs de rijkste ervan, de vruchten, die Zij voortbrengt, al de dieren van het woud en het vee op duizend bergen, onze landerijen en huizen en al de verbeteringen, die door de vlijt en de kunst van de mens op aarde gemaakt zijn het is alles het Zijne. In het rijk van de genade worden die dingen wel als nietig beschouwd, want zij zijn ijdelheid van de ijdelheden, een niets voor de ziel, maar in het rijk van de voorzienigheid zijn zij een volheid. "Het aardrijk is vol van Gods schatten," Psalms 104:24, en dat is ook de grote ruime zee. Al de delen al de landstreken van de aarde zijn des Heeren allen zijn zij onder Zijn oog, allen zijn in Zijn hand zodat een kind van God, overal waar hij heengaat, zich hiermede kan vertroosten, dat hij niet van zijns Vaders grond afgaat. Hetgeen ons van de aarde en haar voortbrengselen ten deel valt, is ons slechts geleend, het is des Heeren, wat tegenover de gehele wereld ons eigendom is, is het niet tegenover Zijn aanspraken. Hetgeen het verst van ons verwijderd is, zoals hetgeen de paden van de zeeën doorwandelt, of op de bodem ervan verborgen ligt, is des Heeren, en Hij weet waar het te vinden.

B. Het bewoonbare deel van de aarde is in zeer bijzonderen zin des Heeren, Proverbs 8:31, "de wereld en die daarin wonen." Ook wij zijn niet van ons zelf, ons lichaam en onze ziel behoren ons niet toe. Alle zielen zijn van Mijn, zegt God, want Hij is de formeerder van ons lichaam, en de Vader van onze geest. Onze tong is niet onze, zij moet Hem ten diepste staan. Zelfs diegenen van de kinderen van de mensen zijn van Hem, die Hem niet kennen noch hun betrekking tot Hem erkennen. Nu wordt dit hier te pas gebracht om aan te tonen dat, hoewel het Gode genadiglijk behaagt om de toewijding en diensten aan te nemen van Zijn eigen verkoren volk, Psalms 24:3 het niet is omdat Hij ze nodig heeft, of er door bevoordeeld kan worden, want de aarde is van Hem en al wat er op of in is, Exodus 19:5, Psalms 50:12. Het moet ook toegepast worden op de heerschappij, die Christus als Middelaar heeft over de uiterste einden van de aarde, die Hem tot Zijn bezitting zijn gegeven. De Vader heeft de Zoon lief en heeft alle dingen in Zijn handen gegeven, macht over alle vlees. De apostel heeft deze Schriftuurplaats tweemaal aangehaald in zijn rede over hetgeen de afgoden geofferd is, 1 Corinthiers 10:26, 28. Indien het in het vleeshuis verkocht wordt, eet het, en vraag niet, onderzoek niet, want de aarde is des Heeren het is het goede schepsel Gods en gij hebt er recht op, maar zo iemand u zegt: het is een afgod geofferd, laat er van af, eet het niet, want de aarde is des Heeren, en er is behalve dat nog genoeg. Dit is een goede reden, waarom wij tevreden behoren te wezen met ons deel in de wereld en anderen het hun niet moeten benijden, de aarde is des Heeren, en mag Hij met het Zijne niet doen, wat Hij wil, aan sommigen meer er van geven, en aan anderen minder, naar het Hem behaagt? 2. Waar dit Zijn eigendomsrecht op gegrond is: de aarde is van Hem door een onbetwistbaar recht, want Hij heeft haar gegrond op de zeeën en gevestigd op de rivieren, Psalms 24:2. Zij is de Zijne, want,

a. Hij heeft haar gemaakt, haar geformeerd, haar gegrond en geschikt gemaakt voor de mens om er op te wonen. De stof is van Hem, want Hij heeft haar uit het niets gemaakt, de vorm is de Zijne, want Hij heeft haar gemaakt naar de eeuwigen raad en de denkbeelden van Zijn eigen Geest. Hijzelf heeft haar gemaakt, en Hij heeft haar voor zichzelf gemaakt, zodat Hij er de enige, algehele en volstrekte eigenaar van is, en niemand kan ons een recht op enig deel ervan verlenen, dan door, vanwege en onder Hem, zie Psalms 89:12, Psalms 89:13.

b. Hij maakte haar, zoals niemand anders haar kon maken, zij is het schepsel van de Almacht, want zij is gegrond op de zeeën, op de vloeden, een zwak, onvast fundament (zou men zo zeggen) om er de aarde op te bouwen, en toch, als het van de Almacht behaagt, zal het dienen om het gewicht van deze aarde te dragen. Aan de wateren, die haar in het eerst bedekten en haar ongeschikt maakten om door de mens bewoond te worden, werd geboden onder haar te gaan, zodat het droge gezien werd, en aldus zijn zij er als het fundament van, zie Psalms 104:8, Psalms 104:9.

c. Hij houdt haar in stand, Hij heeft haar gevestigd, vastgesteld, zodat, hoewel het ne geslacht gaat en het andere komt, de aarde staat in eeuwigheid Ecclesiastes 1:1-:4. En Zijn voorzienigheid is een voortgezette schepping, Psalms 119:90. De fundering van de aarde op de vloeden moet ons er aan herinneren hoe glibberig en onzeker alle aardse dingen zijn, hun grondslag is niet slechts zand, maar water, daarom is het onze dwaasheid om er op te bouwen.

Verzen 3-6

Psalm 24:3-6

Van deze wereld en haar volheid verheffen de overdenkingen van de psalmist zich plotseling tot de grote dingen van een andere wereld waarvan de grondslag niet is in de zeeën, of in de rivieren. De dingen van deze wereld heeft God aan de kinderen van de mensen gegeven en wij zijn er van Zijn voorzienigheid zeer voor verplicht, maar zij kunnen ons geen genoegzaam goed zijn. En daarom:

Is hier een vraag naar betere dingen, Psalms 24:3. Deze aarde is Gods voetbank, maar al zouden wij er nog zoveel van hebben, wij moeten toch maar voor een korte tijd hier zijn en weldra van hier gaan. En wie zal dan klimmen op de berg des Heeren? Wie zal later naar de hemel gaan, en als een voorsmaak en onderpand daarvan thans gemeenschap met God hebben in de heilige inzettingen? Een ziel, die haar eigen natuur kent, denkt aan haar oorsprong en haar onsterflijkheid, zal, als zij de aarde en haar volheid beschouwd heeft onvoldaan neerzitten, er wordt onder alle schepselen geen hulp gevonden voor de mens die als tegenover hem is, en daarom zal zij denken aan een opklimmen tot God, tot de hemel, zal zij vragen: "Wat zal ik doen om mij te verheffen tot die hoge plaats, die berg, waar de Heere woont en zich openbaart, opdat ik met Hem bekend zij, en in die zalige, heilige plaats te wonen, waar Hij tot Zijn volk komt en het heilig en gelukkig maakt? Wat zal ik doen om te behoren tot hen, die God erkent als Zijn bijzonder volk, en die de Zijnen zijn op een andere wijze, dan waarop de aarde en haar volheid de Zijne is?" Deze vraag komt grotendeels overeen met die in Psalms 15:1. De berg Zion, waarop de tempel gebouwd was, was een type van de kerk, van de zichtbare en de onzichtbare. Als het volk ter aanbidding opkwam bij de ark in haar heilige plaats, herinnerde David er hen aan, dat dit slechts afschaduwingen waren van hemelse zaken en dat zij er door geleid moesten worden om die hemelse dingen zelf te bedenken.

II. Een antwoord op deze vraag, waarin wij:

1. De eigenschappen genoemd vinden van Gods bijzonder volk, die gemeenschap met Hem zullen hebben in genade en heerlijkheid.

A. Het zijn mensen, die zich vrij houden van alle grove daden van zonde. Zij hebben reine handen, vrij van de bezoedeling van de wereld en van het vlees. Wie ceremoniëel onrein was, mocht niet op de tempelberg komen, hetgeen de reinheid van levenswandel aanduidde die vereist wordt in allen, die gemeenschap hebben met God. De handen, die opgeheven zijn in gebed, moeten reine handen zijn, geen smet van onrechtvaardig gewin moet er aan kleven, noch iets anders, dat de mens verontreinigt en aanstotelijk is voor de heilige God.

B. Het zijn mensen, die er een gewetenszaak van maken om wezenlijk, dat is innerlijk zo goed te zijn als zij uitwendig schijnen te wezen, zij zijn zuiver van hart. Wij maken niets van onze Godsdienst, als wij er geen hartewerk van maken. Het is niet genoeg dat onze handen rein zijn voor de mensen, wij moeten ook ons hart reinigen van boosheid geen verborgen onreinheid toelaten of dulden in ons hart, dat naakt en geopend is voor het oog van God. Maar tevergeefs wenden diegenen voor een rein en goed hart te hebben wier handen verontreinigd zijn door daden van zonde. Een rein hart is oprecht en zonder bedrog in het sluiten van een verbond met God en zeer zorgvuldig wordt het bewaard en bewaakt, zodat de Boze, de onreine geest er geen vat op heeft, het is gereinigd door geloof en gevormd naar het beeld en de wil van God, zie Matthew 5:8. C. Het zijn mensen, wier hart niet uitgaat naar de dingen van deze wereld, die hun ziel niet opheffen tot ijdelheid, die geen onstuimige begeerte hebben naar de schatten van de wereld, de lof van mensen of de genietingen van de zinnen deze dingen niet verkiezen tot hun deel, noch er naar jagen, omdat zij geloven dat zij ijdelheid zijn, onvast en onzeker, en geen voldoening schenken.

D. Het zijn de zodanigen, die eerlijk handelen met God en de mensen. In hun verbond met God en hun contracten met de mensen zullen ze niet bedrieglijk zweren, hun beloften niet verbreken, hun verbintenissen of overeenkomsten niet schenden, geen valse eed doen. Zij, die geen acht slaan op de verplichtingen van de waarheid of de eer van Gods naam, zijn ongeschikt voor een plaats op Gods heilige berg.

E. Het zijn biddende mensen, Psalms 24:6. Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen. In iedere eeuw is er een overblijfsel van de zodanigen, van mensen van zo'n karakter die de Heere aangeschreven worden tot in geslachten, Psalms 22:31.

a. Het zijn de zodanigen, die God zoeken, die Uw aangezicht zoeken, o Jakob. Zij voegen zich bij God om Hem te zoeken, niet alleen in vroom gebed, maar in ernstige pogingen om Zijn gunst te verkrijgen en zich te bewaren in Zijn liefde, die het tot het toppunt van hun geluk en het toppunt van hun eerzucht gemaakt hebben om door Hem aangenomen te worden, en daarom alle zorgen moeite aanwenden om Hem welgevallig te zijn. Het is tot de berg des Heeren, dat wij moeten opgaan, en daar de weg bergopwaarts loopt, is het ons nodig alle krachten in te spannen als degenen, die ernstig zoeken.

b. Zij voegen zich bij het volk van God, om met hen God te zoeken, in gemeenschap met God gebracht zijnde, komen zij ook in de 0 gemeenschap van de heiligen, zich gedragende naar het voorbeeld van de heiligen, die voorgegaan zijn, aldus wordt dit door sommigen verstaan, zij zoeken Gods aangezicht zoals Jakob (volgens de opvatting van sommigen) die Israël genoemd werd omdat hij met God had geworsteld en overwon, Hem had gezocht en gevonden, en zich voegende bij de heiligen van hun eigen tijd, zullen zij de gunst zoeken van Gods kerk, Revelation 3:9, blij zijn om met Gods volk bekend te wezen, Zacheria 8:23, zich met hen verenigen, en, als zij "met hun hand schrijven: ik ben des Heeren, zullen zij zich noemen met de naam Jakobs." Isaiah 44:5. Niet zodra was Paulus bekeerd, of hij "poogde zich bij de discipelen te voegen," Acts 9:26. Zij zullen Gods aangezicht zoeken in Jakob, (aldus verstaan het sommigen) in de vergaderingen van Zijn volk, Uw aangezicht, o God van Jakob, aldus vult de kanttekening het aan. Gelijk alle gelovigen het geestelijk zaad Abrahams zijn, zo zijn allen, die worstelen in het gebed, het geestelijk zaad Jakobs, tot hetwelk God nooit gezegd heeft: zoekt Mij tevergeefs.

2. De voorrechten van Gods bijzonder volk, Psalms 24:5. Zij zullen waarlijk en voor altijd gelukkig gemaakt worden.

a. Zij zullen gezegend zijn, zij zullen de zegen ontvangen van de Heere, al de vruchten en gaven van Gods gunst, overeenkomstig Zijn belofte, en zij, die door God worden gezegend, zijn in waarheid gezegend, want het is Zijn kroonrecht de zegen te gebieden.

b. Zij zullen gerechtvaardigd en geheiligd worden. Dat zijn de geestelijke zegeningen in hemelse zaken, die zij zullen ontvangen, namelijk de gerechtigheid waar naar zij hongeren en dorsten, Matthew 5:6. Gerechtigheid is zaligheid, en het is van God alleen, dat wij haar moeten verwachten, want van onszelf hebben wij geen gerechtigheid. Zij zullen het loon ontvangen van hun gerechtigheid (aldus verstaan het sommigen) "de kroon van de rechtvaardigheid, die de Heere, de rechtvaardige Rechter, hun zal geven," 2Tim.4:8.

c. Zij zullen verlost en behouden worden want God zelf is de God van hun heil. Waar God gerechtigheid geeft, daar bedoelt Hij gewis verlossing en zaligheid. Zij, die geschikt zijn gemaakt voor de hemel, zullen veilig heengebracht worden naar de hemel, en dan zullen zij tot hun eeuwige voldoening en blijdschap vinden wat zij hebben gezocht.

Verzen 3-6

Psalm 24:3-6

Van deze wereld en haar volheid verheffen de overdenkingen van de psalmist zich plotseling tot de grote dingen van een andere wereld waarvan de grondslag niet is in de zeeën, of in de rivieren. De dingen van deze wereld heeft God aan de kinderen van de mensen gegeven en wij zijn er van Zijn voorzienigheid zeer voor verplicht, maar zij kunnen ons geen genoegzaam goed zijn. En daarom:

Is hier een vraag naar betere dingen, Psalms 24:3. Deze aarde is Gods voetbank, maar al zouden wij er nog zoveel van hebben, wij moeten toch maar voor een korte tijd hier zijn en weldra van hier gaan. En wie zal dan klimmen op de berg des Heeren? Wie zal later naar de hemel gaan, en als een voorsmaak en onderpand daarvan thans gemeenschap met God hebben in de heilige inzettingen? Een ziel, die haar eigen natuur kent, denkt aan haar oorsprong en haar onsterflijkheid, zal, als zij de aarde en haar volheid beschouwd heeft onvoldaan neerzitten, er wordt onder alle schepselen geen hulp gevonden voor de mens die als tegenover hem is, en daarom zal zij denken aan een opklimmen tot God, tot de hemel, zal zij vragen: "Wat zal ik doen om mij te verheffen tot die hoge plaats, die berg, waar de Heere woont en zich openbaart, opdat ik met Hem bekend zij, en in die zalige, heilige plaats te wonen, waar Hij tot Zijn volk komt en het heilig en gelukkig maakt? Wat zal ik doen om te behoren tot hen, die God erkent als Zijn bijzonder volk, en die de Zijnen zijn op een andere wijze, dan waarop de aarde en haar volheid de Zijne is?" Deze vraag komt grotendeels overeen met die in Psalms 15:1. De berg Zion, waarop de tempel gebouwd was, was een type van de kerk, van de zichtbare en de onzichtbare. Als het volk ter aanbidding opkwam bij de ark in haar heilige plaats, herinnerde David er hen aan, dat dit slechts afschaduwingen waren van hemelse zaken en dat zij er door geleid moesten worden om die hemelse dingen zelf te bedenken.

II. Een antwoord op deze vraag, waarin wij:

1. De eigenschappen genoemd vinden van Gods bijzonder volk, die gemeenschap met Hem zullen hebben in genade en heerlijkheid.

A. Het zijn mensen, die zich vrij houden van alle grove daden van zonde. Zij hebben reine handen, vrij van de bezoedeling van de wereld en van het vlees. Wie ceremoniëel onrein was, mocht niet op de tempelberg komen, hetgeen de reinheid van levenswandel aanduidde die vereist wordt in allen, die gemeenschap hebben met God. De handen, die opgeheven zijn in gebed, moeten reine handen zijn, geen smet van onrechtvaardig gewin moet er aan kleven, noch iets anders, dat de mens verontreinigt en aanstotelijk is voor de heilige God.

B. Het zijn mensen, die er een gewetenszaak van maken om wezenlijk, dat is innerlijk zo goed te zijn als zij uitwendig schijnen te wezen, zij zijn zuiver van hart. Wij maken niets van onze Godsdienst, als wij er geen hartewerk van maken. Het is niet genoeg dat onze handen rein zijn voor de mensen, wij moeten ook ons hart reinigen van boosheid geen verborgen onreinheid toelaten of dulden in ons hart, dat naakt en geopend is voor het oog van God. Maar tevergeefs wenden diegenen voor een rein en goed hart te hebben wier handen verontreinigd zijn door daden van zonde. Een rein hart is oprecht en zonder bedrog in het sluiten van een verbond met God en zeer zorgvuldig wordt het bewaard en bewaakt, zodat de Boze, de onreine geest er geen vat op heeft, het is gereinigd door geloof en gevormd naar het beeld en de wil van God, zie Matthew 5:8. C. Het zijn mensen, wier hart niet uitgaat naar de dingen van deze wereld, die hun ziel niet opheffen tot ijdelheid, die geen onstuimige begeerte hebben naar de schatten van de wereld, de lof van mensen of de genietingen van de zinnen deze dingen niet verkiezen tot hun deel, noch er naar jagen, omdat zij geloven dat zij ijdelheid zijn, onvast en onzeker, en geen voldoening schenken.

D. Het zijn de zodanigen, die eerlijk handelen met God en de mensen. In hun verbond met God en hun contracten met de mensen zullen ze niet bedrieglijk zweren, hun beloften niet verbreken, hun verbintenissen of overeenkomsten niet schenden, geen valse eed doen. Zij, die geen acht slaan op de verplichtingen van de waarheid of de eer van Gods naam, zijn ongeschikt voor een plaats op Gods heilige berg.

E. Het zijn biddende mensen, Psalms 24:6. Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen. In iedere eeuw is er een overblijfsel van de zodanigen, van mensen van zo'n karakter die de Heere aangeschreven worden tot in geslachten, Psalms 22:31.

a. Het zijn de zodanigen, die God zoeken, die Uw aangezicht zoeken, o Jakob. Zij voegen zich bij God om Hem te zoeken, niet alleen in vroom gebed, maar in ernstige pogingen om Zijn gunst te verkrijgen en zich te bewaren in Zijn liefde, die het tot het toppunt van hun geluk en het toppunt van hun eerzucht gemaakt hebben om door Hem aangenomen te worden, en daarom alle zorgen moeite aanwenden om Hem welgevallig te zijn. Het is tot de berg des Heeren, dat wij moeten opgaan, en daar de weg bergopwaarts loopt, is het ons nodig alle krachten in te spannen als degenen, die ernstig zoeken.

b. Zij voegen zich bij het volk van God, om met hen God te zoeken, in gemeenschap met God gebracht zijnde, komen zij ook in de 0 gemeenschap van de heiligen, zich gedragende naar het voorbeeld van de heiligen, die voorgegaan zijn, aldus wordt dit door sommigen verstaan, zij zoeken Gods aangezicht zoals Jakob (volgens de opvatting van sommigen) die Israël genoemd werd omdat hij met God had geworsteld en overwon, Hem had gezocht en gevonden, en zich voegende bij de heiligen van hun eigen tijd, zullen zij de gunst zoeken van Gods kerk, Revelation 3:9, blij zijn om met Gods volk bekend te wezen, Zacheria 8:23, zich met hen verenigen, en, als zij "met hun hand schrijven: ik ben des Heeren, zullen zij zich noemen met de naam Jakobs." Isaiah 44:5. Niet zodra was Paulus bekeerd, of hij "poogde zich bij de discipelen te voegen," Acts 9:26. Zij zullen Gods aangezicht zoeken in Jakob, (aldus verstaan het sommigen) in de vergaderingen van Zijn volk, Uw aangezicht, o God van Jakob, aldus vult de kanttekening het aan. Gelijk alle gelovigen het geestelijk zaad Abrahams zijn, zo zijn allen, die worstelen in het gebed, het geestelijk zaad Jakobs, tot hetwelk God nooit gezegd heeft: zoekt Mij tevergeefs.

2. De voorrechten van Gods bijzonder volk, Psalms 24:5. Zij zullen waarlijk en voor altijd gelukkig gemaakt worden.

a. Zij zullen gezegend zijn, zij zullen de zegen ontvangen van de Heere, al de vruchten en gaven van Gods gunst, overeenkomstig Zijn belofte, en zij, die door God worden gezegend, zijn in waarheid gezegend, want het is Zijn kroonrecht de zegen te gebieden.

b. Zij zullen gerechtvaardigd en geheiligd worden. Dat zijn de geestelijke zegeningen in hemelse zaken, die zij zullen ontvangen, namelijk de gerechtigheid waar naar zij hongeren en dorsten, Matthew 5:6. Gerechtigheid is zaligheid, en het is van God alleen, dat wij haar moeten verwachten, want van onszelf hebben wij geen gerechtigheid. Zij zullen het loon ontvangen van hun gerechtigheid (aldus verstaan het sommigen) "de kroon van de rechtvaardigheid, die de Heere, de rechtvaardige Rechter, hun zal geven," 2Tim.4:8.

c. Zij zullen verlost en behouden worden want God zelf is de God van hun heil. Waar God gerechtigheid geeft, daar bedoelt Hij gewis verlossing en zaligheid. Zij, die geschikt zijn gemaakt voor de hemel, zullen veilig heengebracht worden naar de hemel, en dan zullen zij tot hun eeuwige voldoening en blijdschap vinden wat zij hebben gezocht.

Verzen 7-10

Psalm 24:7-10

Wat eens gesproken is, wordt in deze verzen voor de tweede maal gesproken, zulke herhalingen zijn gebruikelijk in zangen en er is veel schoonheid in. Hier is,

1. Toegang geëist, eenmaal en nogmaals, voor de Koning van de ere. De deuren en poorten moeten opengeworpen worden, wijd open, om Hem toegang te geven, want zie, Hij staat aan de deur en Hij klopt, bereid en gereed om binnen te komen.

2. Eenmaal en nogmaals gevraagd wie deze machtige Vorst is, in wiens naam toegang gevraagd wordt. Wie is deze Koning van de ere? Zoals, wanneer er aan iemands deur geklopt wordt, het gebruikelijk is te vragen: Wie is daar?

3. Eenmaal en nogmaals voldoening gegeven nopens de koninklijke persoon, die de eis doet om binnengelaten te worden. Het is de Heere, sterk en geweldig, de Heere, geweldig in de strijd, de Heere van de heerscharen, Psalms 24:8, Psalms 24:10.

A. Deze prachtige intocht nu, die hier beschreven wordt, verwijst waarschijnlijk naar de plechtige opbrenging van de ark naar de tent, die David voor haar heeft gespannen, of naar de tempel, die Salomo voor haar had gebouwd, het voegde hem om een psalm te dichten om bij die gelegenheid gezongen te worden. De portiers worden geroepen om de deuren te openen, die eeuwige deuren worden genoemd, omdat zij duurzamer zijn dan de deur van de tabernakel, die slechts uit een gordijn bestond. Hen wordt geleerd te vragen: Wie is deze Koning van de ere? En hen, die de ark dragen, wordt geleerd om te antwoorden in de taal, die voor ons ligt, en dat wel zeer gepast, omdat de ark een symbool was van Gods tegenwoordigheid, Joshua 3:11. Of het kan ook als dichterlijke beeldspraak beschouwd worden, bedoeld om het onderwerp treffender voor te stellen. Aldus moet God in Zijn Woord en Zijn inzettingen door ons welkom worden geheten:

a. Met grote bereidwilligheid, deuren en poorten moeten voor Hem opengeworpen worden. Laat het Woord des Heeren inkomen in onze ziel, en wij zullen ons buigen voor zijn gezag.

b. Met alle eerbied gedenkende hoe groot een God Hij is, met wie wij te doen hebben.

B. Ongetwijfeld wijst dit op Christus, van wie de ark met het verzoendeksel een type was.

a. Wij kunnen het toepassen op Christus opvaren naar de hemel en het welkom, dat Hem daar gegeven werd. Toen Hij Zijn werk op aarde volbracht had, is Hij opgevaren "met de wolken des hemels," Daniel 7:13, Daniel 7:14. De poorten des hemels moeten Hem toen geopend zijn, deze deuren, die met recht eeuwige deuren genoemd kunnen worden, en voor ons gesloten werden, om de weg te bewaren van de boom des levens, Genesis 3:24. Onze Verlosser vond ze gesloten, maar door Zijn bloed verzoening gedaan hebbende voor de zonde, en het recht verkregen hebbende om in "te gaan in het heiligdom," Hebrews 9:12, als gezaghebbende, eiste Hij toegang, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor ons, als de voorloper is Hij voor ons ingegaan, en heeft het koninkrijk van de hemelen geopend voor alle gelovigen. De sleutels, niet alleen van de hel en des doods, maar ook die des hemels en des levens, moeten Hem in handen worden gegeven. Zijn nadering zeer luisterrijk zijnde, vragen de engelen: Wie is deze Koning van de ere? Want het zijn engelen die de poorten van het Nieuwe Jeruzalem bewaken, Revelation 21:12. Toen de eerstgeborene in de bovenwereld gebracht was, moesten de engelen Hem aanbidden, Hebrews 1:6, en dienovereenkomstig vragen zij hier met verwondering: Wie is Hij? "Wie is het die van Edom komt, in helrode klederen van Bozra?" Isaiah 63:1. Er wordt geantwoord, dat Hij sterk en machtig is in de krijg, machtig om Zijn volk te behouden, en om Zijn en hun vijanden ten onder te brengen.

b. Wij kunnen het toepassen op Christus inkomen in de zielen van de mensen door Zijn Woord en Geest, om Zijn tempelen te zijn. Christus' tegenwoordigheid in hen is als die van de ark in de tempel, zij heiligt hen. "Zie, Hij staat aan de deur en Hij klopt" Revelation 3:20. Er wordt geëist dat Hem de poorten en deuren van het hart geopend zullen worden, niet alleen zoals toegang wordt gegeven aan een gast, maar zoals het bezit aan de rechtmatige eigenaar wordt overgegeven, nadat het recht er op betwist was. Dit is de Evangelische roeping en eis, dat wij Jezus Christus, de Koning van de ere, laten inkomen in onze ziel, Hem zullen verwelkomen met hosanna's: Gezegend is Hij die komt. Om dit nu recht en naar behoren te doen, moeten wij vragen: Wie is deze Koning van de ere? Om ons bekend te maken met Hem, in wie wij moeten geloven, en die wij boven alles en allen moeten liefhebben. En het antwoord is gereed: Hij is JHWH, en zal JHWH onze gerechtigheid wezen, een algenoegzame Zaligmaker voor ons, als wij Hem toegang tot ons geven. Hij is sterk en machtig, en de Heere van de heirscharen en daarom is het op ons gevaar zo wij Hem toegang weigeren, want Hij is machtig om de belediging te wreken. Hij kan zich de weg banen met geweld, en hen met Zijn ijzeren scepter vermorzelen, die zich aan Zijn gouden scepter niet willen onderwerpen.

Laat ons hart onder het zingen hiervan blijmoedig op deze roepstem antwoorden, en laat dit antwoord gegeven worden in de eerste woorden van de volgenden psalm: Tot U o Heere, hef ik mijne ziel op.

Verzen 7-10

Psalm 24:7-10

Wat eens gesproken is, wordt in deze verzen voor de tweede maal gesproken, zulke herhalingen zijn gebruikelijk in zangen en er is veel schoonheid in. Hier is,

1. Toegang geëist, eenmaal en nogmaals, voor de Koning van de ere. De deuren en poorten moeten opengeworpen worden, wijd open, om Hem toegang te geven, want zie, Hij staat aan de deur en Hij klopt, bereid en gereed om binnen te komen.

2. Eenmaal en nogmaals gevraagd wie deze machtige Vorst is, in wiens naam toegang gevraagd wordt. Wie is deze Koning van de ere? Zoals, wanneer er aan iemands deur geklopt wordt, het gebruikelijk is te vragen: Wie is daar?

3. Eenmaal en nogmaals voldoening gegeven nopens de koninklijke persoon, die de eis doet om binnengelaten te worden. Het is de Heere, sterk en geweldig, de Heere, geweldig in de strijd, de Heere van de heerscharen, Psalms 24:8, Psalms 24:10.

A. Deze prachtige intocht nu, die hier beschreven wordt, verwijst waarschijnlijk naar de plechtige opbrenging van de ark naar de tent, die David voor haar heeft gespannen, of naar de tempel, die Salomo voor haar had gebouwd, het voegde hem om een psalm te dichten om bij die gelegenheid gezongen te worden. De portiers worden geroepen om de deuren te openen, die eeuwige deuren worden genoemd, omdat zij duurzamer zijn dan de deur van de tabernakel, die slechts uit een gordijn bestond. Hen wordt geleerd te vragen: Wie is deze Koning van de ere? En hen, die de ark dragen, wordt geleerd om te antwoorden in de taal, die voor ons ligt, en dat wel zeer gepast, omdat de ark een symbool was van Gods tegenwoordigheid, Joshua 3:11. Of het kan ook als dichterlijke beeldspraak beschouwd worden, bedoeld om het onderwerp treffender voor te stellen. Aldus moet God in Zijn Woord en Zijn inzettingen door ons welkom worden geheten:

a. Met grote bereidwilligheid, deuren en poorten moeten voor Hem opengeworpen worden. Laat het Woord des Heeren inkomen in onze ziel, en wij zullen ons buigen voor zijn gezag.

b. Met alle eerbied gedenkende hoe groot een God Hij is, met wie wij te doen hebben.

B. Ongetwijfeld wijst dit op Christus, van wie de ark met het verzoendeksel een type was.

a. Wij kunnen het toepassen op Christus opvaren naar de hemel en het welkom, dat Hem daar gegeven werd. Toen Hij Zijn werk op aarde volbracht had, is Hij opgevaren "met de wolken des hemels," Daniel 7:13, Daniel 7:14. De poorten des hemels moeten Hem toen geopend zijn, deze deuren, die met recht eeuwige deuren genoemd kunnen worden, en voor ons gesloten werden, om de weg te bewaren van de boom des levens, Genesis 3:24. Onze Verlosser vond ze gesloten, maar door Zijn bloed verzoening gedaan hebbende voor de zonde, en het recht verkregen hebbende om in "te gaan in het heiligdom," Hebrews 9:12, als gezaghebbende, eiste Hij toegang, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor ons, als de voorloper is Hij voor ons ingegaan, en heeft het koninkrijk van de hemelen geopend voor alle gelovigen. De sleutels, niet alleen van de hel en des doods, maar ook die des hemels en des levens, moeten Hem in handen worden gegeven. Zijn nadering zeer luisterrijk zijnde, vragen de engelen: Wie is deze Koning van de ere? Want het zijn engelen die de poorten van het Nieuwe Jeruzalem bewaken, Revelation 21:12. Toen de eerstgeborene in de bovenwereld gebracht was, moesten de engelen Hem aanbidden, Hebrews 1:6, en dienovereenkomstig vragen zij hier met verwondering: Wie is Hij? "Wie is het die van Edom komt, in helrode klederen van Bozra?" Isaiah 63:1. Er wordt geantwoord, dat Hij sterk en machtig is in de krijg, machtig om Zijn volk te behouden, en om Zijn en hun vijanden ten onder te brengen.

b. Wij kunnen het toepassen op Christus inkomen in de zielen van de mensen door Zijn Woord en Geest, om Zijn tempelen te zijn. Christus' tegenwoordigheid in hen is als die van de ark in de tempel, zij heiligt hen. "Zie, Hij staat aan de deur en Hij klopt" Revelation 3:20. Er wordt geëist dat Hem de poorten en deuren van het hart geopend zullen worden, niet alleen zoals toegang wordt gegeven aan een gast, maar zoals het bezit aan de rechtmatige eigenaar wordt overgegeven, nadat het recht er op betwist was. Dit is de Evangelische roeping en eis, dat wij Jezus Christus, de Koning van de ere, laten inkomen in onze ziel, Hem zullen verwelkomen met hosanna's: Gezegend is Hij die komt. Om dit nu recht en naar behoren te doen, moeten wij vragen: Wie is deze Koning van de ere? Om ons bekend te maken met Hem, in wie wij moeten geloven, en die wij boven alles en allen moeten liefhebben. En het antwoord is gereed: Hij is JHWH, en zal JHWH onze gerechtigheid wezen, een algenoegzame Zaligmaker voor ons, als wij Hem toegang tot ons geven. Hij is sterk en machtig, en de Heere van de heirscharen en daarom is het op ons gevaar zo wij Hem toegang weigeren, want Hij is machtig om de belediging te wreken. Hij kan zich de weg banen met geweld, en hen met Zijn ijzeren scepter vermorzelen, die zich aan Zijn gouden scepter niet willen onderwerpen.

Laat ons hart onder het zingen hiervan blijmoedig op deze roepstem antwoorden, en laat dit antwoord gegeven worden in de eerste woorden van de volgenden psalm: Tot U o Heere, hef ik mijne ziel op.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 24". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-24.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile