Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-15.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 15PSALM 15
1 Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? 2 Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; 3 Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; 4 In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; 5 Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.
Het doel van deze korte, maar voortreffelijke psalm is ons de weg naar de hemel te wijzen en ons ervan te overtuigen dat wij, zo wij gelukkig willen wezen heilig moeten zijn. Christus, die zelf de weg is, en in wie wij moeten wandelen als onze weg, heeft ons dezelfde weg getoond, die hier voorgeschreven wordt. In deze psalm:
I. Worden wij door de vraag in Psalms 15:1 opgewekt en er toe geleid om naar de weg te vragen.
II. Worden wij door het antwoord op die vraag in het overige van de psalm geleid waar wij moeten wandelen, Psalms 15:2.
III. Worden we door de verzekering, die ons aan het einde van de psalm wordt gegeven van de veiligheid en het geluk van hen, die aan dit karakter beantwoorden, aangemoedigd om op die weg te wandelen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 15PSALM 15
1 Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? 2 Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; 3 Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; 4 In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; 5 Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.
Het doel van deze korte, maar voortreffelijke psalm is ons de weg naar de hemel te wijzen en ons ervan te overtuigen dat wij, zo wij gelukkig willen wezen heilig moeten zijn. Christus, die zelf de weg is, en in wie wij moeten wandelen als onze weg, heeft ons dezelfde weg getoond, die hier voorgeschreven wordt. In deze psalm:
I. Worden wij door de vraag in Psalms 15:1 opgewekt en er toe geleid om naar de weg te vragen.
II. Worden wij door het antwoord op die vraag in het overige van de psalm geleid waar wij moeten wandelen, Psalms 15:2.
III. Worden we door de verzekering, die ons aan het einde van de psalm wordt gegeven van de veiligheid en het geluk van hen, die aan dit karakter beantwoorden, aangemoedigd om op die weg te wandelen.
Verzen 1-5
Psalm 15:1-5I. Hier is een zeer ernstige en gewichtige vraag betreffende het karakter van een burger van Zion, Psalms 15:1. Heere, wie zal verkeren in uw tent? Laat mij weten wie naar de hemel zal gaan. de Heere kent alleen degenen, die de Zijnen zijn. Wat soort van mensen zijn het, die Gij zult erkennen en kronen met onderscheidende eeuwige gunsten? Dit veronderstelt dat het een groot voorrecht is om een burger van Zion te wezen, een onuitputtelijke eer en een zeer uitnemend voordeel, dat niet allen aldus bevoorrecht zijn, maar slechts een overblijfsel, en dat de mensen niet door hun geboorte en hun afkomst recht er op hebben. Niet allen, die Abraham tot hun vader hebben, zullen verkeren in Gods tent, maar al naar van de mensen hart en leven is zal hun lot wezen. Het is voor ons allen van groot belang om onszelf die vraag te stellen: "Heere, wat moet ik wezen en doen, om in uw tent te mogen verkeren?" Luke 18:18, Acts 16:30.
1.Merk op tot wie die vraag gericht is: tot God zelf. Zij, die de weg naar de hemel wensen te vinden, moeten opzien tot God, moeten leiding en bestuur ontvangen uit Zijn Woord en bidden om de leiding van Zijn Geest. Het betaamt dat Hij zelf wetten geeft aan Zijn dienstknechten en de voorwaarden vaststelt van Zijn gunst en zegt wie de Zijnen zijn en wie niet.
2. Hoe zij in Oud-Testamentische taal is uitgedrukt.
a. Onder de tent kunnen wij de kerk verstaan, de strijdende kerk, waarvan Mozes' tabernakel of tent, geschikt voor de woestijnstaat, gering en beweeglijk, een type was. Daarin heeft God zich geopenbaard, en daarin komt Hij tot Zijn volk, zoals vanouds in de tabernakel van de getuigenis, de tent van de samenkomst. Wie zal in die tent verkeren? Wie zal geacht worden een waar, levend lid te zijn van de kerk Gods, toegelaten om onder de geestelijke priesters in de voorhoven van deze tabernakel te vernachten? Het is ons belang om daarnaar te vragen, omdat velen aanspraak maken op een plaats in de tabernakel, die in werkelijkheid part noch deel hebben aan de zaak.
b. Onder de berg van Zijn heiligheid kunnen wij de triomferende kerk verstaan in toespeling op de berg Zion, waarop de tempel door Salomo gebouwd zou worden. Het is de zaligheid van de verheerlijkte heiligen, dat zij op die heilige berg wonen. daar zijn zij thuis, daar zullen zij tot in eeuwigheid wezen. Het is voor ons van belang om te weten wie daar wonen zal, opdat wij voor onszelf de zekerheid hebben dat wij een plaats onder hen zullen verkrijgen, om er dan de genieting van te smaken en ons nu in het vooruitzicht er van te verblijden.
II. Een zeer duidelijk en uitvoerig antwoord op deze vraag. Zij, die hun plicht wensen te kennen en het vaste voornemen hebben om hem te doen, zullen bevinden dat de Schrift een zeer getrouwe gids en het geweten een getrouw vermaner is. Laat ons dan zien wat het bijzonder karakter van een burger van Zion is.
1. Hij is iemand, die oprecht en zuiver is in zijn Godsdienst. Hij wandelt in oprechtheid overeenkomstig de voorwaarde van het verbond, Genesis 17:1."wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht, het is hetzelfde woord, dat hier gebruikt is en dan zult gij Mij een algenoegzame God bevinden". Hij is werkelijk wat hij voorgeeft te zijn, is waar en oprecht in zijn hart, en kan zich in zijn oprechtheid Gode aangenaam maken in alles wat hij doet, in zijn wandel blijft hij zich gelijk, en hij streeft er naar om in alles Gods wil te volbrengen. Zijn oog is misschien zwak, maar het is eenvoudig, hij heeft zijn vlekken, maar hij blanket zich niet, hij is "waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is". John 1:48, John 1:2 Corinthiers 1:12.
2. Hij is iemand, die nauwgezet, eerlijk en rechtvaardig is in al zijn handelingen, trouw en billijk jegens allen met wie hij omgaat. Hij werkt gerechtigheid, hij wandelt in al de inzettingen en geboden des Heeren, en draagt zorg om aan iedereen het zijne te geven, hij is rechtvaardig beide jegens God en de mensen, en in zijn spreken tot beide, spreekt hij wat waarheid is in zijn hart. Zijn gebeden, zijn betuigingen, zijn beloften aan God komen niet van geveinsde lippen, hij durft geen leugen spreken, niet eens dubbelzinnig zijn in zijn gesprekken en zijn omgang met de mensen. Hij wandelt naar de regels van de gerechtigheid en waarheid, versmaadt en verafschuwt het gewin van ongerechtigheid en bedrog, hij acht dat het geen goede koop kan zijn die met een leugen wordt gesloten, en dat hij, die onrecht doet aan zijn naaste, al is het onder nog zo'n schone schijn, in het einde zal bevinden dat hij zichzelf het grootste kwaad gedaan heeft.
3. Hij is iemand, die bedenkt om zijn naaste al het goed te doen, dat hij kan, maar zeer zorgzaam is om aan niemand kwaad te doen en zeer bijzonder gaat hem de eer en de goede naam van zijn naaste ter harte, Psalms 15:3. Willens of met opzet doet hij zijn naaste geen kwaad hij doet niets om hem te beledigen, niets dat zijn geest kan ergeren, niets dat schadelijk kan zijn voor de gezondheid van zijn lichaam, niets om hem te schaden in zijn bezitting of zijn wereldlijke belangen, in zijn gezin en zijn betrekkingen, maar wandelt naar die gulden regel: te doen aan anderen wat hij wenst dat hem gedaan zal worden. Hij is vooral zeer zorgzaam om zijn naaste niet te schaden in zijn goede naam, of schoon velen, die op een andere wijze hun naasten geen onrecht zouden willen doen, daar geen bezwaar in zien, zo iemand in deze zaak zijn tong niet in toom houdt, dan is zijn godsdienst ijdel. Hij kent de waarde van een goede naam, daarom zal hij niet achterklappen, niemand belasteren, van niemand kwaadspreken, gebreken van anderen niet tot het onderwerp maken van algemene gesprekken, en nog veel minder van zijn spot, het is hem ook geen genoegen om ervan te spreken, hij doet zijn best om van ieder het beste te zien en van niemand het slechtste. Hij neemt geen smaadrede op, lokt haar niet uit, luistert er niet naar, steunt geen laster, maar ziet de kwaadspreker met gramstorige, afkeurende blikken aan, waardoor hij hem tot zwijgen brengt, Proverbs 25:1. 23. Als men zijn naaste in een kwaad daglicht bij hem wil stellen, of als hem een boosaardig verhaal gedaan wordt, dan zal hij het zo hij kan, weerleggen, en zo hij het niet kan, zal het verhaal met hem sterven, meer niet verder verteld worden. Zijn liefde zal menigte van zonde bedekken.
4. Hij is iemand, die de mensen schat naar hun deugd en Godsvrucht, en niet naar hun aanzien in de wereld, Psalms 15:4.
a. Hij zal van iemands goddeloosheid niet te beter denken om zijn pracht en grootheid. In zijn ogen is de verworpene veracht. Goddeloze mensen zijn lage, snode mensen, zij zijn waardeloos en nergens toe nut, dat is de betekenis van het woord. Zij zijn als schuim, als kaf, en als zout, dat zouteloos is geworden, ze zijn laag in hun keus, Jeremiah 2:13, in hun praktijken Isaiah 32:6. Hierom verachten goede en Godvruchtige mensen hen, weigeren hun als mensen, als mensen die macht en gezag hebben, geen burgerlijke beleefdheid, 1 Peter 2:17, Romans 13:7, maar in hun oordeel over hen stemmen zij in met het Woord van God. Het is er zo ver vandaan dat zij hen benijden, dat zij hen veeleer beklagen, minachting hebben voor hun gewin, Psalms 33:15, als geen waar voordeel opleverende, voor hun lekkernijen, Psalms 141:4, voor hun genoegens, Hebrews 11:24, Hebrews 11:25, als zijnde zonder geur of smaak. Zij verachten hun gezelschap, Psalms 119:115, 2 Kings 3:14. Zij verachten hun smaadredenen en dreigementen, worden er niet door bewogen of ontroerd, zij verachten de zwakke pogingen van hun machteloze boosaardigheid, Psalms 2:1, Psalms 2:4, en zullen weldra triomferen in hun val, Psalms 52:7, Psalms 52:8. God veracht hen, en zij zijn van Zijn gevoelen.
b. Om iemands armoede en geringheid acht hij zijn vroomheid niet minder, maar hij eert degenen, die de Heere vrezen. Hij acht dat ernstige Godsvrucht, waar zij ook gevonden wordt, de mens eert, zijn aangezicht doet blinken, veel meer dan rijkdom of vernuft of een grote naam onder de mensen dit doet, of kan doen. Hij eert de zodanigen acht hen hoog in liefde, begeert hun vriendschap en omgang, en deel te mogen hebben in hun gebeden, is blij met een gelegenheid om hun achting te betonen, of hun een goede dienst te bewijzen, bepleit hun zaak, en spreekt van hen met eerbied, verheugt zich als zij voorspoedig zijn, treurt als zij weggenomen worden en als zij heen zijn gegaan is hun gedachtenis hem dierbaar. Hieraan kunnen wij enigermate onszelf beoordelen: naar welke regelen oordelen wij over anderen?
5. Hij is iemand, die aan een goede consciëntie altijd de voorkeur zal geven boven ieder wereldlijk belang of voordeel, hoe ook genaamd. Want als hij onder ede belooft heeft iets te doen, dat later blijkt op schade en nadeel voor zijn wereldlijke bezitting te zullen uitlopen, blijft hij er toch bij en verandert niet Psalms 15:4. Zie hoe kortzichtig zelfs wijze en Godvruchtige mensen zijn kunnen, zij kunnen zweren tot hun schade dat zij niet gemerkten toen zij de eed deden, maar zie hoe sterk de verplichting is van een eed, daar iemand veeleer verlies moet lijden voor zich en zijn gezin dan zijn naaste te benadelen door zijn eed te breken. Een eed is iets heiligs, waarmee niet valt te beuzelen.
6. Hij is iemand, die zijn bezitting niet zal vermeerderen door onrechtmatige praktijken Psalms 15:5..
a.Niet door afpersing: hij geeft zijn geld niet op woeker, opdat hij in weelde en gemak zou kunnen leven op de arbeid van anderen, terwijl hij instaat is om door zijn eigen vlijt zijn bezitting te vermeerderen. Niet alsof het strijdig is met de wet van de gerechtigheid en liefde dat hij, die aan een ander leent in de winst deelt, welke hij, die van hem geleend heeft, met zijn geld treeft verkregen, evenmin als het onrecht is voor een landheer om rente of pacht te eisen van de pachter, daar geld door vlijt en overleg even goed winst kan opleveren als land. Maar een burger van Zion zal naar zijn vermogen de arme om niet lenen en niet streng en hard zijn bij het weeropeisen van het geleende van hen, die door de Voorzienigheid in verarmde omstandigheden zijn gekomen. Niet door omkoping. Hij zal geen geschenk aannemen tegen de onschuldige, als hij op enigerlei wijze gebruikt wordt in de dienst van de rechtsbedeling dan zal hij om geen gewin voor zichzelf of hoop erop iets doen ten nadele van een rechtvaardige zaak.
III. De psalm besluit met de bekrachtiging van dit karakter van de burger van Zion: hij is als de berg Zion zelf, die "niet wankelt," maar "blijft in eeuwigheid," Psalms 125:1. Ieder waar, levend lid van de gemeente is, evenals de gemeente zelf, gebouwd op de Rots, die nooit zal wankelen en door de poorten van de hel niet overweldigd zal worden. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. De genade Gods zal hem altijd genoeg zijn, om hem veilig en onberispelijk te bewaren voor het hemels koninkrijk, verzoekingen zullen hem niet overstelpen, niets zal hem zijn tegenwoordige vrede of zijn toekomstige zaligheid ontroven.
Bij het zingen van deze psalm moeten wij onszelf en elkaar vermanen en opwekken om te beantwoorden aan het karakter, dat hier van de burger van Zion gegeven is, opdat wij nooit van Gods tent op aarde uitgeworpen worden en ten slotte komen zullen op de berg van Gods heiligheid, waar wij voor eeuwig buiten het bereik zijn van verzoeking en gevaar.
Verzen 1-5
Psalm 15:1-5I. Hier is een zeer ernstige en gewichtige vraag betreffende het karakter van een burger van Zion, Psalms 15:1. Heere, wie zal verkeren in uw tent? Laat mij weten wie naar de hemel zal gaan. de Heere kent alleen degenen, die de Zijnen zijn. Wat soort van mensen zijn het, die Gij zult erkennen en kronen met onderscheidende eeuwige gunsten? Dit veronderstelt dat het een groot voorrecht is om een burger van Zion te wezen, een onuitputtelijke eer en een zeer uitnemend voordeel, dat niet allen aldus bevoorrecht zijn, maar slechts een overblijfsel, en dat de mensen niet door hun geboorte en hun afkomst recht er op hebben. Niet allen, die Abraham tot hun vader hebben, zullen verkeren in Gods tent, maar al naar van de mensen hart en leven is zal hun lot wezen. Het is voor ons allen van groot belang om onszelf die vraag te stellen: "Heere, wat moet ik wezen en doen, om in uw tent te mogen verkeren?" Luke 18:18, Acts 16:30.
1.Merk op tot wie die vraag gericht is: tot God zelf. Zij, die de weg naar de hemel wensen te vinden, moeten opzien tot God, moeten leiding en bestuur ontvangen uit Zijn Woord en bidden om de leiding van Zijn Geest. Het betaamt dat Hij zelf wetten geeft aan Zijn dienstknechten en de voorwaarden vaststelt van Zijn gunst en zegt wie de Zijnen zijn en wie niet.
2. Hoe zij in Oud-Testamentische taal is uitgedrukt.
a. Onder de tent kunnen wij de kerk verstaan, de strijdende kerk, waarvan Mozes' tabernakel of tent, geschikt voor de woestijnstaat, gering en beweeglijk, een type was. Daarin heeft God zich geopenbaard, en daarin komt Hij tot Zijn volk, zoals vanouds in de tabernakel van de getuigenis, de tent van de samenkomst. Wie zal in die tent verkeren? Wie zal geacht worden een waar, levend lid te zijn van de kerk Gods, toegelaten om onder de geestelijke priesters in de voorhoven van deze tabernakel te vernachten? Het is ons belang om daarnaar te vragen, omdat velen aanspraak maken op een plaats in de tabernakel, die in werkelijkheid part noch deel hebben aan de zaak.
b. Onder de berg van Zijn heiligheid kunnen wij de triomferende kerk verstaan in toespeling op de berg Zion, waarop de tempel door Salomo gebouwd zou worden. Het is de zaligheid van de verheerlijkte heiligen, dat zij op die heilige berg wonen. daar zijn zij thuis, daar zullen zij tot in eeuwigheid wezen. Het is voor ons van belang om te weten wie daar wonen zal, opdat wij voor onszelf de zekerheid hebben dat wij een plaats onder hen zullen verkrijgen, om er dan de genieting van te smaken en ons nu in het vooruitzicht er van te verblijden.
II. Een zeer duidelijk en uitvoerig antwoord op deze vraag. Zij, die hun plicht wensen te kennen en het vaste voornemen hebben om hem te doen, zullen bevinden dat de Schrift een zeer getrouwe gids en het geweten een getrouw vermaner is. Laat ons dan zien wat het bijzonder karakter van een burger van Zion is.
1. Hij is iemand, die oprecht en zuiver is in zijn Godsdienst. Hij wandelt in oprechtheid overeenkomstig de voorwaarde van het verbond, Genesis 17:1."wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht, het is hetzelfde woord, dat hier gebruikt is en dan zult gij Mij een algenoegzame God bevinden". Hij is werkelijk wat hij voorgeeft te zijn, is waar en oprecht in zijn hart, en kan zich in zijn oprechtheid Gode aangenaam maken in alles wat hij doet, in zijn wandel blijft hij zich gelijk, en hij streeft er naar om in alles Gods wil te volbrengen. Zijn oog is misschien zwak, maar het is eenvoudig, hij heeft zijn vlekken, maar hij blanket zich niet, hij is "waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is". John 1:48, John 1:2 Corinthiers 1:12.
2. Hij is iemand, die nauwgezet, eerlijk en rechtvaardig is in al zijn handelingen, trouw en billijk jegens allen met wie hij omgaat. Hij werkt gerechtigheid, hij wandelt in al de inzettingen en geboden des Heeren, en draagt zorg om aan iedereen het zijne te geven, hij is rechtvaardig beide jegens God en de mensen, en in zijn spreken tot beide, spreekt hij wat waarheid is in zijn hart. Zijn gebeden, zijn betuigingen, zijn beloften aan God komen niet van geveinsde lippen, hij durft geen leugen spreken, niet eens dubbelzinnig zijn in zijn gesprekken en zijn omgang met de mensen. Hij wandelt naar de regels van de gerechtigheid en waarheid, versmaadt en verafschuwt het gewin van ongerechtigheid en bedrog, hij acht dat het geen goede koop kan zijn die met een leugen wordt gesloten, en dat hij, die onrecht doet aan zijn naaste, al is het onder nog zo'n schone schijn, in het einde zal bevinden dat hij zichzelf het grootste kwaad gedaan heeft.
3. Hij is iemand, die bedenkt om zijn naaste al het goed te doen, dat hij kan, maar zeer zorgzaam is om aan niemand kwaad te doen en zeer bijzonder gaat hem de eer en de goede naam van zijn naaste ter harte, Psalms 15:3. Willens of met opzet doet hij zijn naaste geen kwaad hij doet niets om hem te beledigen, niets dat zijn geest kan ergeren, niets dat schadelijk kan zijn voor de gezondheid van zijn lichaam, niets om hem te schaden in zijn bezitting of zijn wereldlijke belangen, in zijn gezin en zijn betrekkingen, maar wandelt naar die gulden regel: te doen aan anderen wat hij wenst dat hem gedaan zal worden. Hij is vooral zeer zorgzaam om zijn naaste niet te schaden in zijn goede naam, of schoon velen, die op een andere wijze hun naasten geen onrecht zouden willen doen, daar geen bezwaar in zien, zo iemand in deze zaak zijn tong niet in toom houdt, dan is zijn godsdienst ijdel. Hij kent de waarde van een goede naam, daarom zal hij niet achterklappen, niemand belasteren, van niemand kwaadspreken, gebreken van anderen niet tot het onderwerp maken van algemene gesprekken, en nog veel minder van zijn spot, het is hem ook geen genoegen om ervan te spreken, hij doet zijn best om van ieder het beste te zien en van niemand het slechtste. Hij neemt geen smaadrede op, lokt haar niet uit, luistert er niet naar, steunt geen laster, maar ziet de kwaadspreker met gramstorige, afkeurende blikken aan, waardoor hij hem tot zwijgen brengt, Proverbs 25:1. 23. Als men zijn naaste in een kwaad daglicht bij hem wil stellen, of als hem een boosaardig verhaal gedaan wordt, dan zal hij het zo hij kan, weerleggen, en zo hij het niet kan, zal het verhaal met hem sterven, meer niet verder verteld worden. Zijn liefde zal menigte van zonde bedekken.
4. Hij is iemand, die de mensen schat naar hun deugd en Godsvrucht, en niet naar hun aanzien in de wereld, Psalms 15:4.
a. Hij zal van iemands goddeloosheid niet te beter denken om zijn pracht en grootheid. In zijn ogen is de verworpene veracht. Goddeloze mensen zijn lage, snode mensen, zij zijn waardeloos en nergens toe nut, dat is de betekenis van het woord. Zij zijn als schuim, als kaf, en als zout, dat zouteloos is geworden, ze zijn laag in hun keus, Jeremiah 2:13, in hun praktijken Isaiah 32:6. Hierom verachten goede en Godvruchtige mensen hen, weigeren hun als mensen, als mensen die macht en gezag hebben, geen burgerlijke beleefdheid, 1 Peter 2:17, Romans 13:7, maar in hun oordeel over hen stemmen zij in met het Woord van God. Het is er zo ver vandaan dat zij hen benijden, dat zij hen veeleer beklagen, minachting hebben voor hun gewin, Psalms 33:15, als geen waar voordeel opleverende, voor hun lekkernijen, Psalms 141:4, voor hun genoegens, Hebrews 11:24, Hebrews 11:25, als zijnde zonder geur of smaak. Zij verachten hun gezelschap, Psalms 119:115, 2 Kings 3:14. Zij verachten hun smaadredenen en dreigementen, worden er niet door bewogen of ontroerd, zij verachten de zwakke pogingen van hun machteloze boosaardigheid, Psalms 2:1, Psalms 2:4, en zullen weldra triomferen in hun val, Psalms 52:7, Psalms 52:8. God veracht hen, en zij zijn van Zijn gevoelen.
b. Om iemands armoede en geringheid acht hij zijn vroomheid niet minder, maar hij eert degenen, die de Heere vrezen. Hij acht dat ernstige Godsvrucht, waar zij ook gevonden wordt, de mens eert, zijn aangezicht doet blinken, veel meer dan rijkdom of vernuft of een grote naam onder de mensen dit doet, of kan doen. Hij eert de zodanigen acht hen hoog in liefde, begeert hun vriendschap en omgang, en deel te mogen hebben in hun gebeden, is blij met een gelegenheid om hun achting te betonen, of hun een goede dienst te bewijzen, bepleit hun zaak, en spreekt van hen met eerbied, verheugt zich als zij voorspoedig zijn, treurt als zij weggenomen worden en als zij heen zijn gegaan is hun gedachtenis hem dierbaar. Hieraan kunnen wij enigermate onszelf beoordelen: naar welke regelen oordelen wij over anderen?
5. Hij is iemand, die aan een goede consciëntie altijd de voorkeur zal geven boven ieder wereldlijk belang of voordeel, hoe ook genaamd. Want als hij onder ede belooft heeft iets te doen, dat later blijkt op schade en nadeel voor zijn wereldlijke bezitting te zullen uitlopen, blijft hij er toch bij en verandert niet Psalms 15:4. Zie hoe kortzichtig zelfs wijze en Godvruchtige mensen zijn kunnen, zij kunnen zweren tot hun schade dat zij niet gemerkten toen zij de eed deden, maar zie hoe sterk de verplichting is van een eed, daar iemand veeleer verlies moet lijden voor zich en zijn gezin dan zijn naaste te benadelen door zijn eed te breken. Een eed is iets heiligs, waarmee niet valt te beuzelen.
6. Hij is iemand, die zijn bezitting niet zal vermeerderen door onrechtmatige praktijken Psalms 15:5..
a.Niet door afpersing: hij geeft zijn geld niet op woeker, opdat hij in weelde en gemak zou kunnen leven op de arbeid van anderen, terwijl hij instaat is om door zijn eigen vlijt zijn bezitting te vermeerderen. Niet alsof het strijdig is met de wet van de gerechtigheid en liefde dat hij, die aan een ander leent in de winst deelt, welke hij, die van hem geleend heeft, met zijn geld treeft verkregen, evenmin als het onrecht is voor een landheer om rente of pacht te eisen van de pachter, daar geld door vlijt en overleg even goed winst kan opleveren als land. Maar een burger van Zion zal naar zijn vermogen de arme om niet lenen en niet streng en hard zijn bij het weeropeisen van het geleende van hen, die door de Voorzienigheid in verarmde omstandigheden zijn gekomen. Niet door omkoping. Hij zal geen geschenk aannemen tegen de onschuldige, als hij op enigerlei wijze gebruikt wordt in de dienst van de rechtsbedeling dan zal hij om geen gewin voor zichzelf of hoop erop iets doen ten nadele van een rechtvaardige zaak.
III. De psalm besluit met de bekrachtiging van dit karakter van de burger van Zion: hij is als de berg Zion zelf, die "niet wankelt," maar "blijft in eeuwigheid," Psalms 125:1. Ieder waar, levend lid van de gemeente is, evenals de gemeente zelf, gebouwd op de Rots, die nooit zal wankelen en door de poorten van de hel niet overweldigd zal worden. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. De genade Gods zal hem altijd genoeg zijn, om hem veilig en onberispelijk te bewaren voor het hemels koninkrijk, verzoekingen zullen hem niet overstelpen, niets zal hem zijn tegenwoordige vrede of zijn toekomstige zaligheid ontroven.
Bij het zingen van deze psalm moeten wij onszelf en elkaar vermanen en opwekken om te beantwoorden aan het karakter, dat hier van de burger van Zion gegeven is, opdat wij nooit van Gods tent op aarde uitgeworpen worden en ten slotte komen zullen op de berg van Gods heiligheid, waar wij voor eeuwig buiten het bereik zijn van verzoeking en gevaar.