Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 148

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 148

Deze psalm is een uiterst plechtige en ernstige oproep, gericht tot alle schepselen, om naar hun aard en bekwaamheid hun Schepper te loven, en Zijn eeuwige kracht en Godheid bekend te maken, waarvan de onzichtbare dingen in de zichtbare worden geopenbaard. Hiermede bedoelt de psalmist zijn grote genegenheid aan de dag te leggen voor de plicht des lofs. Het is hem een grote voldoening dat God geloofd wordt, hij wenst vurig dat Hij nog meer geprezen zal worden, en daarom doet hij alles wat hij kan om allen en alles rondom hem tot dit lieflijke werk op te wekken, ja en ook allen, die na hem zullen komen, wier hart wel koud en dood moet zijn, indien het niet opgeheven en verruimd wordt in het loven van God door de verheven vlucht van de Goddelijke poëzie, die wij in deze psalm aantreffen.

I. Hij roept het HOOGERHUIS op, de schepselen, die in de bovenwereld geplaatst zijn, om de Heere te loven, beide de verstandelijke wezens, die instaat zijn om het werkzaam te doen, Psalms 148:1, Psalms 148:2, en die welke dit niet kunnen, en dus alleen bij machte zijn om het als voorwerpen te doen, Psalms 148:3.

II. Hij roept het LAGERHUIS op, de schepselen van deze lagere wereld beide die, welke alleen stof tot lof kunnen bieden Psalms 148:7, en die, welke, met rede begaafd zijnde, in staat zijn om deze offerande des lofs op te offeren Psalms 148:11, inzonderheid Zijn eigen volk, dat meer reden heeft om het te doen, en er meer belang bij heeft dan alle anderen, Psalms 148:14.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 148

Deze psalm is een uiterst plechtige en ernstige oproep, gericht tot alle schepselen, om naar hun aard en bekwaamheid hun Schepper te loven, en Zijn eeuwige kracht en Godheid bekend te maken, waarvan de onzichtbare dingen in de zichtbare worden geopenbaard. Hiermede bedoelt de psalmist zijn grote genegenheid aan de dag te leggen voor de plicht des lofs. Het is hem een grote voldoening dat God geloofd wordt, hij wenst vurig dat Hij nog meer geprezen zal worden, en daarom doet hij alles wat hij kan om allen en alles rondom hem tot dit lieflijke werk op te wekken, ja en ook allen, die na hem zullen komen, wier hart wel koud en dood moet zijn, indien het niet opgeheven en verruimd wordt in het loven van God door de verheven vlucht van de Goddelijke poëzie, die wij in deze psalm aantreffen.

I. Hij roept het HOOGERHUIS op, de schepselen, die in de bovenwereld geplaatst zijn, om de Heere te loven, beide de verstandelijke wezens, die instaat zijn om het werkzaam te doen, Psalms 148:1, Psalms 148:2, en die welke dit niet kunnen, en dus alleen bij machte zijn om het als voorwerpen te doen, Psalms 148:3.

II. Hij roept het LAGERHUIS op, de schepselen van deze lagere wereld beide die, welke alleen stof tot lof kunnen bieden Psalms 148:7, en die, welke, met rede begaafd zijnde, in staat zijn om deze offerande des lofs op te offeren Psalms 148:11, inzonderheid Zijn eigen volk, dat meer reden heeft om het te doen, en er meer belang bij heeft dan alle anderen, Psalms 148:14.

Verzen 1-6

Psalm 148:1-6

Wij, bewoners van deze donkere neergedrukte wereld, weten slechts weinig van de wereld van licht en heerlijkheid boven ons, en ons bewegende in een enge kring, kunnen wij ons nauwelijks een voorstelling maken van het ontzaglijk ruime gebied boven ons. Maar dit weten wij:

I. Dat er boven ons een gezegende wereld van engelen is, door wie God geloofd wordt, een talloze menigte van hen, duizend maal duizenden dienen Hem, en tien duizendmaal tien duizenden staan voor Hem, en het is Zijn eer dat Hij zulke dienaren heeft, maar nog veel meer is het Zijn eer en heerlijkheid dat Hij hen niet nodig heeft, door hen noch bevoordeeld is noch bevoordeeld kan wezen. Op deze schitterende, gelukkige wereld heeft de psalmist hier het oog, Psalms 148:1, Psalms 148:2. In het algemeen, op de hemelen, de hoogste plaatsen, de hemelen zijn de hoogste plaatsen, en daarom moeten wij onze ziel opheffen boven de wereld tot God in de hemelen, en wij moeten de dingen die boven zijn bedenken. Het is zijn begeerte dat God geloofd zal worden uit de hemelen, dat vandaar de gezindheid tot loven overgebracht zal worden naar de wereld, waarin wij leven, opdat wij van de bewoners dier wereld zullen leren dit gezegende werk te doen. Het is hem een zielsgenot te denken dat God geloofd wordt in de hoogste plaatsen, dat, terwijl wij zo koud en droog zijn in het loven van God, er diegenen hierboven zijn, die dit op een betere wijze doen, en dat, terwijl wij zo dikwijls gestoord worden in dit werk zij er dag noch nacht van rusten. In het bijzonder had hij het oog op Gods engelen, op Zijn heirscharen, en hij roept hen op om God te loven. Dat Gods engelen Zijn heirscharen zijn, is duidelijk genoeg, zodra zij gemaakt waren, -waren zij in dienst genomen, gewapend en onderricht, Hij gebruikt hen om Zijn krijgen te voeren, en zij blijven in hun gelederen, weten waar hun plaats is, en als Zijn heirscharen letten zij op Zijn woord van bevel. Maar wat er mee bedoeld wordt, dat de psalmist hen oproept en aanspoort om God te loven, is niet zo gemakkelijk te verklaren. Ik wil niet zeggen dat zij er geen acht op slaan, want wij bevinden dat door de gemeente bekend gemaakt wordt aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods, Efeziers 3:10, maar ik wil zeggen dat zij het niet nodig hebben, want zij loven God gestadig, en in alles wat zij doen is geen gebrek, geen tekortkoming, weshalve wij, als wij deze psalm zingen, de engelen oproepen om God te loven (zoals wij ook deden in Psalms 103:20) er mee bedoelen dat wij wensen, dat God op de beste wijze en door de bekwaamsten geloofd zal worden, en dat wij er zeker van zijn dat dit goed en gepast is, en dat het ons een genot is te denken, dat Hij aldus geloofd en geprezen wordt, en dat wij een geestelijke gemeenschap hebben met hen, die in Zijn huis hierboven wonen en Hem nog steeds loven, en dat wij door geloof, en hoop en heilige liefde gekomen zijn tot de vele duizenden van de engelen, Hebrews 12:22.

II. Dat er boven ons niet alleen een vergadering is van zalige geesten, maar ook een stelsel van zeer grote, schitterende lichamen, in welke God geloofd wordt, hetgeen ons aanleiding kan geven, om (voor zoveel wij iets daarvan weten) God de eer te geven, niet slechts van hun bestaan, maar van hun nut en voordeel van het mensdom.

Merk op:

1. Wat deze schepselen zijn, die ons aldus de weg wijzen in het loven van God, en ons, telkenmale als wij opzien om de hemel te beschouwen, van stof voorzien om Hem te loven. a. Daar zijn de zon, de maan en de sterren, die zich voortdurend, hetzij bij dag of bij nacht, aan onze ogen voordoen als spiegels, waarin wij een flauwe schaduw kunnen zien (want aldus moet ik het noemen, niet een beeld of gelijkenis) van de heerlijkheid van Hem, die de Vader van de lichten is, Psalms 148:3. De grotere lichten, de zon en de maan, zijn niet te groot, niet te schitterend, om Hem te loven, en de lof van de mindere lichten, de sterren zal niet versmaad worden. Afgodendienaars maakten zon, maan en sterren tot hun goden en loofden ze, het schepsel aanbiddende en dienende, omdat het gezien wordt, meer dan de Schepper, omdat Hij niet gezien wordt, maar wij, die de ware God aanbidden, houden ze slechts voor onze mede-aanbidders, en roepen ze op om met ons Hem te loven, ja, om als Levieten ons te dienen, die als priesters deze geestelijke offerande offeren.

b. Daar zijn de hemelen der hemelen, boven de zon en de sterren, de zetel van de gelukzaligen, van de grootte en de schittering van deze onbekende werelden wordt Gode overvloedige lof toegebracht, want de hemel is des Heeren, Psalms 115:16, en toch kan hij Hem niet bevatten, 1 Kings 8:27. Onder de hemelen der hemelen verstaat de geleerde Dr. Hammond hier de bovenste luchtstreken, of wel al de luchtstreken, zoals in Psalms 68:34. Wij lezen van de hemel der hemelen, vanwaar God Zijn stem uitzendt, Zijn machtige stem, bedoelende de donder.

c. Daar zijn de wateren, die boven de hemelen zijn, de wolken, die boven in de lucht hangen, waar zij bewaard worden tot de dag des strijds en des oorlogs, Job 38:23. Wij hebben reden om God te loven, niet alleen omdat deze wateren de aarde niet overstromen, maar haar bewateren en vruchtbaar maken. De Chaldeeuwse paraphrast leest hier, Looft Hem gij hemelen der hemelen, en gij wateren, die afhangt van het woord van Hem, die boven de hemelen is, want de sleutel van de wolken is een van de sleutels, die God in Zijn hand heeft, waarmee Hij opent en niemand kan sluiten, Hij sluit en niemand kan openen.

2. Om welke reden wij God de eer van hen moeten geven, dat zij de naam des Heeren loven, laat ons voor hen de naam des Heeren loven, en zien welke voortdurende en nieuwe stof tot lof aan hen ontleend kan worden.

a. Omdat Hij ze gemaakt heeft, hun hun krachten heeft gegeven, en hun plaats heeft aangewezen. Als Hij het beval, zijn zij, (hoe groot zij ook zijn) uit niets voortgekomen, werden zij geschapen door het spreken van een woord. God schiep, en daarom kan Hij bevelen, want Hij beval, en aldus schiep Hij, Zijn gezag moet altijd erkend worden, en er moet in worden berust, omdat Hij eens met zodanig gezag gesproken heeft.

b. Omdat Hij ze nog in wezen houdt en ze op hun plaats bewaart, hun krachten en bewegingen in stand houdt, Psalms 148:6, Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid, tot aan het einde des tijds, een korte eeuwigheid, maar het is hun eeuwigheid, zij zullen in stand blijven zolang als zij nodig zijn. Hij heeft hun een orde gegeven, de wet van de schepping, die geen van hen zal overtreden, zij was vastgesteld door de wijsheid van God, en behoeft dus niet veranderd te worden, door Zijn vrijmacht en onverbreekbare trouw, en daarom kan zij niet veranderd worden. En wij hebben reden om Hem te loven, dat zij binnen de grenzen van een orde gehouden worden, want daaraan is het te danken dat de wateren boven de hemelen niet nogmaals de aarde overstroomd en overstelpt hebben.

Verzen 1-6

Psalm 148:1-6

Wij, bewoners van deze donkere neergedrukte wereld, weten slechts weinig van de wereld van licht en heerlijkheid boven ons, en ons bewegende in een enge kring, kunnen wij ons nauwelijks een voorstelling maken van het ontzaglijk ruime gebied boven ons. Maar dit weten wij:

I. Dat er boven ons een gezegende wereld van engelen is, door wie God geloofd wordt, een talloze menigte van hen, duizend maal duizenden dienen Hem, en tien duizendmaal tien duizenden staan voor Hem, en het is Zijn eer dat Hij zulke dienaren heeft, maar nog veel meer is het Zijn eer en heerlijkheid dat Hij hen niet nodig heeft, door hen noch bevoordeeld is noch bevoordeeld kan wezen. Op deze schitterende, gelukkige wereld heeft de psalmist hier het oog, Psalms 148:1, Psalms 148:2. In het algemeen, op de hemelen, de hoogste plaatsen, de hemelen zijn de hoogste plaatsen, en daarom moeten wij onze ziel opheffen boven de wereld tot God in de hemelen, en wij moeten de dingen die boven zijn bedenken. Het is zijn begeerte dat God geloofd zal worden uit de hemelen, dat vandaar de gezindheid tot loven overgebracht zal worden naar de wereld, waarin wij leven, opdat wij van de bewoners dier wereld zullen leren dit gezegende werk te doen. Het is hem een zielsgenot te denken dat God geloofd wordt in de hoogste plaatsen, dat, terwijl wij zo koud en droog zijn in het loven van God, er diegenen hierboven zijn, die dit op een betere wijze doen, en dat, terwijl wij zo dikwijls gestoord worden in dit werk zij er dag noch nacht van rusten. In het bijzonder had hij het oog op Gods engelen, op Zijn heirscharen, en hij roept hen op om God te loven. Dat Gods engelen Zijn heirscharen zijn, is duidelijk genoeg, zodra zij gemaakt waren, -waren zij in dienst genomen, gewapend en onderricht, Hij gebruikt hen om Zijn krijgen te voeren, en zij blijven in hun gelederen, weten waar hun plaats is, en als Zijn heirscharen letten zij op Zijn woord van bevel. Maar wat er mee bedoeld wordt, dat de psalmist hen oproept en aanspoort om God te loven, is niet zo gemakkelijk te verklaren. Ik wil niet zeggen dat zij er geen acht op slaan, want wij bevinden dat door de gemeente bekend gemaakt wordt aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods, Efeziers 3:10, maar ik wil zeggen dat zij het niet nodig hebben, want zij loven God gestadig, en in alles wat zij doen is geen gebrek, geen tekortkoming, weshalve wij, als wij deze psalm zingen, de engelen oproepen om God te loven (zoals wij ook deden in Psalms 103:20) er mee bedoelen dat wij wensen, dat God op de beste wijze en door de bekwaamsten geloofd zal worden, en dat wij er zeker van zijn dat dit goed en gepast is, en dat het ons een genot is te denken, dat Hij aldus geloofd en geprezen wordt, en dat wij een geestelijke gemeenschap hebben met hen, die in Zijn huis hierboven wonen en Hem nog steeds loven, en dat wij door geloof, en hoop en heilige liefde gekomen zijn tot de vele duizenden van de engelen, Hebrews 12:22.

II. Dat er boven ons niet alleen een vergadering is van zalige geesten, maar ook een stelsel van zeer grote, schitterende lichamen, in welke God geloofd wordt, hetgeen ons aanleiding kan geven, om (voor zoveel wij iets daarvan weten) God de eer te geven, niet slechts van hun bestaan, maar van hun nut en voordeel van het mensdom.

Merk op:

1. Wat deze schepselen zijn, die ons aldus de weg wijzen in het loven van God, en ons, telkenmale als wij opzien om de hemel te beschouwen, van stof voorzien om Hem te loven. a. Daar zijn de zon, de maan en de sterren, die zich voortdurend, hetzij bij dag of bij nacht, aan onze ogen voordoen als spiegels, waarin wij een flauwe schaduw kunnen zien (want aldus moet ik het noemen, niet een beeld of gelijkenis) van de heerlijkheid van Hem, die de Vader van de lichten is, Psalms 148:3. De grotere lichten, de zon en de maan, zijn niet te groot, niet te schitterend, om Hem te loven, en de lof van de mindere lichten, de sterren zal niet versmaad worden. Afgodendienaars maakten zon, maan en sterren tot hun goden en loofden ze, het schepsel aanbiddende en dienende, omdat het gezien wordt, meer dan de Schepper, omdat Hij niet gezien wordt, maar wij, die de ware God aanbidden, houden ze slechts voor onze mede-aanbidders, en roepen ze op om met ons Hem te loven, ja, om als Levieten ons te dienen, die als priesters deze geestelijke offerande offeren.

b. Daar zijn de hemelen der hemelen, boven de zon en de sterren, de zetel van de gelukzaligen, van de grootte en de schittering van deze onbekende werelden wordt Gode overvloedige lof toegebracht, want de hemel is des Heeren, Psalms 115:16, en toch kan hij Hem niet bevatten, 1 Kings 8:27. Onder de hemelen der hemelen verstaat de geleerde Dr. Hammond hier de bovenste luchtstreken, of wel al de luchtstreken, zoals in Psalms 68:34. Wij lezen van de hemel der hemelen, vanwaar God Zijn stem uitzendt, Zijn machtige stem, bedoelende de donder.

c. Daar zijn de wateren, die boven de hemelen zijn, de wolken, die boven in de lucht hangen, waar zij bewaard worden tot de dag des strijds en des oorlogs, Job 38:23. Wij hebben reden om God te loven, niet alleen omdat deze wateren de aarde niet overstromen, maar haar bewateren en vruchtbaar maken. De Chaldeeuwse paraphrast leest hier, Looft Hem gij hemelen der hemelen, en gij wateren, die afhangt van het woord van Hem, die boven de hemelen is, want de sleutel van de wolken is een van de sleutels, die God in Zijn hand heeft, waarmee Hij opent en niemand kan sluiten, Hij sluit en niemand kan openen.

2. Om welke reden wij God de eer van hen moeten geven, dat zij de naam des Heeren loven, laat ons voor hen de naam des Heeren loven, en zien welke voortdurende en nieuwe stof tot lof aan hen ontleend kan worden.

a. Omdat Hij ze gemaakt heeft, hun hun krachten heeft gegeven, en hun plaats heeft aangewezen. Als Hij het beval, zijn zij, (hoe groot zij ook zijn) uit niets voortgekomen, werden zij geschapen door het spreken van een woord. God schiep, en daarom kan Hij bevelen, want Hij beval, en aldus schiep Hij, Zijn gezag moet altijd erkend worden, en er moet in worden berust, omdat Hij eens met zodanig gezag gesproken heeft.

b. Omdat Hij ze nog in wezen houdt en ze op hun plaats bewaart, hun krachten en bewegingen in stand houdt, Psalms 148:6, Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid, tot aan het einde des tijds, een korte eeuwigheid, maar het is hun eeuwigheid, zij zullen in stand blijven zolang als zij nodig zijn. Hij heeft hun een orde gegeven, de wet van de schepping, die geen van hen zal overtreden, zij was vastgesteld door de wijsheid van God, en behoeft dus niet veranderd te worden, door Zijn vrijmacht en onverbreekbare trouw, en daarom kan zij niet veranderd worden. En wij hebben reden om Hem te loven, dat zij binnen de grenzen van een orde gehouden worden, want daaraan is het te danken dat de wateren boven de hemelen niet nogmaals de aarde overstroomd en overstelpt hebben.

Verzen 7-14

Psalm 148:7-14

Overwegende dat deze aarde en de dampkring, die haar omgeeft, als het bezinksel zijn van het heelal, is het van belang voor ons, om een onderzoek in te stellen naar de overwegingen, die van nut kunnen zijn om ons te verzoenen met onze plaats er op, en ik weet er geen betere reden voor (na die, dat de Zone Gods haar eenmaal bezocht heeft) dan deze dat zelfs in deze wereld, hoe duister en slecht zij ook is, God geloofd wordt, Looft de Heere van de aarde Psalms 148:7. Gelijk de stralen van de zon die onmiddellijk van boven neerschieten, teruggekaatst worden van de aarde (hoewel zwakker) zo behoort het ook te wezen met de lofzeggingen van God, waarmee deze koude en verontreinigde aarde verwarmd en doorgeurd wordt.

1. Zelfs de schepselen, die niet met verstandelijke vermogens begaafd zijn, worden opgeroepen om deel te nemen aan dit concert omdat God in hen verheerlijkt kan worden Psalms 148:7. Laat de walvissen, die spelen in de grote wateren, Psalms 104:26, huppelen voor het aangezicht des Heeren, tot Zijn eer, die in overvloedige mate Zijn almacht bewijst door Zijn heerschappij over de leviathan, of walvis, Job 40:20 en verv. Alle afgronden en hun bewoners loven God, de zee en de dieren, die er in zijn, de ingewanden van de aarde en de dieren, die daar zijn. Uit de diepten kan men God loven, zowel als tot Hem bidden. Als wij opzien in de dampkring, ontmoeten wij er een grote verscheidenheid van luchtverschijnselen, die, daar zij een soort van nieuwe voortbrengselen zien (en sommigen ervan zijn onverklaarbaar) op zeer bijzondere wijze de macht van de grote Schepper verheerlijken. Er zijn vurige luchtverschijnselen, de bliksem is puur, en er zijn andere vlammen, die soms ontstoken worden, en die aldus geroemd kunnen worden. Er zijn waterige luchtverschijnselen, hagel en sneeuw, en de dampen, waaruit zij voortkomen. Er zijn luchtvormige luchtverschijnselen: stormwinden, wij weten niet vanwaar zij komen noch waar zij heengaan, vanwaar hun ontzaglijke kracht is, noch hoe die weer verloren gaat, maar dit weten wij: hoe sterk en hoe stormachtig zij ook zijn: zij doen Gods Woord, doen hetgeen Hij hun gebiedt te doen, en niets meer. En hierdoor heeft Christus getoond Goddelijke macht te bezitten, dat Hij de winden en de zee gebood en zij Hem gehoorzaam waren, Zij, die Gods woord niet willen doen, maar er tegen rebelleren, tonen dat zij geweldiger en hardnekkiger zijn dan zelfs de stormwind, want deze doet het. Beschouwen wij de oppervlakte van de aarde, Psalms 148:9, en daar doen zich de hoge gronden voor aan onze ogen, bergen en alle heuvelen, van de naakte toppen van sommige ervan, en de vruchtbare toppen van andere, kunnen wij stof ontlenen om God te loven, daar zijn de verheven planten, sommigen ervan zijn verheven om haar nuttigheid, zoals de verschillende soorten van vruchtbomen, voor welker vruchten God geloofd moet worden, andere om hun statigheid, zoals alle cederbomen, deze bomen des Heeren, Psalms 104:16. De hoge cederbomen zijn geen vruchtbomen, maar ze hadden hun nut, zelfs in Gods tempel. Gaan wij nu over tot het dierenrijk, wij vinden er God verheerlijkt zelfs door de wilde dieren, en alle vee, dat tam is en in de dienst is van de mens, Psalms 148:10, ja zelfs het kruipend gedierte is niet zo laag gezonken, noch verheft zich het gevleugeld gevogelte zo hoog, dat het niet opgeroepen zou worden om de Heere te loven. Veel van de wijsheid, macht en goedheid van de Schepper blinkt uit in het vermogen en instinct van de dieren, in de voorziening, die voor hen gemaakt is, en het gebruik, dat er van gemaakt wordt. Als wij dat alles zo verwonderlijk zien en zo goed, dan kunnen wij niet anders dan er God met verwondering en dankbaarheid in erkennen.

2. Veel meer nog behoren de schepselen die met verstandelijke vermogens begaafd en geëerd zijn, die vermogens te gebruiken om God te loven. Koningen van de aarde en alle volken, Psalms 148:11, Psalms 148:12. A. In en voor deze moet God verheerlijkt worden, evenals in en voor de mindere schepselen, want hun hart is in de hand des Heeren, en Hij gebruikt het naar het Hem behaagt. God moet geloofd worden in de orde en de staatsinrichting van koninkrijken, het "Pars imperans het deel, dat gebiedt," en het "pars subdita het deel dat onderworpen is," koningen van de aarde en alle volken. Het is door Hem dat koningen regeren en dat volken hun onderworpen zijn, de vorsten en rechters van de aarde hebben hun wijsheid en hun macht van Hem, en wij, voor wie zij een zegen zijn, behoren God voor hen te loven. God moet ook geloofd worden in de inrichting van de gezinnen, want Hij is er de stichter van, en voor al de lieflijkheid van de bloedverwantschap, het genot dat ouders en kinderen, broeders en zusters in elkaar smaken, moet God geloofd worden.

B. God moet door deze verheerlijkt worden. Laat allerlei mensen God loven.

a. Die van iedere rang of klasse, hoog en laag, de lofzeggingen van koningen en vorsten en rechters worden opgebiecht, zij, aan wie God eer heeft gegeven, moeten Hem er mee eren, en de macht, die hun toevertrouwd werd, en het aanzien, dat zij hebben in de wereld, stellen hen in staat om God meer heerlijkheid toe te brengen, meer dienst voor Hem te doen, dan anderen. Maar ook de lofzeggingen van het volk worden verwacht, en God zal ze genadiglijk aannemen, Christus heeft de hosanna's van de menigte niet veracht.

b. Die van iedere sekse, jongelingen en ook maagden, die zich tezamen vrolijk maken, laat hen hun vrolijkheid in dit kanaal leiden, laat hun vrolijkheid gewild zijn, opdat zij rein zij.

c. Die van elke leeftijd, oude lieden moeten die vrucht nog in hun ouderdom voortbrengen, en niet denken dat hetzij de ernst of de zwakheid van hun leeftijd er hen van vrijstelt, en ook kinderen moeten intijds beginnen God te loven, zelfs uit de mond van de jonge kinderen en van de zuigelingen heeft God zich lof toebereid. Er wordt een goede reden gegeven, Psalms 148:13, waarom alle deze de naam des Heeren zullen loven, omdat Zijn naam alleen hoog verheven is, en waardig om geloofd te worden, het is een naam boven alle naam, geen naam, geen aard dan de Zijne heeft alle voortreffelijkheid in zich, Zijn majesteit is beide over de aarde en de hemel, laat dan alle inwoners van aarde en hemel Hem loven, en toch erkennen dat Zijn naam ver verheven is boven alle lof en prijs.

3. Het meest van allen moet Zijn eigen volk, dat verwaardigd is met bijzondere voorrechten, Hem op bijzondere wijze eer geven, Psalms 148:14.

Merk op:

a. De waardigheid, die God gelegd heeft op Zijn volk, op de kinderen Israëls, als type van de eer, die weggelegd is voor alle gelovigen, die Gods geestelijk Israël zijn. Hij heeft de hoorn zijns volks verhoogd, hun glans, hun overvloed, hun macht doen toenemen. Het volk van Israël was in vele opzichten geëerd boven ieder ander volk, want hunner was de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden Romans 9:4. Het was hun eer dat zij een volk waren nabij God, Zijn segullah, Zijn bijzondere schat, zij waren toegelaten in Zijn voorhoven, terwijl een vreemde, die er toe naderde, ter dood gebracht moest worden. Hij was hun nabij in alles, waarvoor zij Hem aanriepen. Deze zegen is thans op de heidenen gekomen door Christus, want zij, die eertijds verre waren, zijn nabij geworden door het bloed van Christus, Efeziers 2:13. Het is de grootste eer, die een mens aangedaan kan worden, om nabij God te worden gebracht, hoe meer nabij hoe beter, en het zal voor allen het beste wezen, als zij het meest nabij zijn in het rijk van de heerlijkheid.

b. De plicht, die God van hun eist uit aanmerking hiervan, laat hen, die door God geëerd worden Hem eren: Looft de Heere. Laat Hem de roem wezen van al Zijn gunstgenoten, het voorwerp van hun lof, want Hij is hun tot een lof. Hij is uw lof en Hij is uw God. Deuteronomy 10:21. Sommigen verstaan door de hoorn Zijns volks David als een type van Christus, die God verhoogd heeft om een vorst en Zaligmaker te zijn, die in werkelijkheid de roem van Zijn heiligen is en het tot in eeuwigheid zal blijven, want het is door Hem dat zij een volk zijn, dat nabij God is.

Verzen 7-14

Psalm 148:7-14

Overwegende dat deze aarde en de dampkring, die haar omgeeft, als het bezinksel zijn van het heelal, is het van belang voor ons, om een onderzoek in te stellen naar de overwegingen, die van nut kunnen zijn om ons te verzoenen met onze plaats er op, en ik weet er geen betere reden voor (na die, dat de Zone Gods haar eenmaal bezocht heeft) dan deze dat zelfs in deze wereld, hoe duister en slecht zij ook is, God geloofd wordt, Looft de Heere van de aarde Psalms 148:7. Gelijk de stralen van de zon die onmiddellijk van boven neerschieten, teruggekaatst worden van de aarde (hoewel zwakker) zo behoort het ook te wezen met de lofzeggingen van God, waarmee deze koude en verontreinigde aarde verwarmd en doorgeurd wordt.

1. Zelfs de schepselen, die niet met verstandelijke vermogens begaafd zijn, worden opgeroepen om deel te nemen aan dit concert omdat God in hen verheerlijkt kan worden Psalms 148:7. Laat de walvissen, die spelen in de grote wateren, Psalms 104:26, huppelen voor het aangezicht des Heeren, tot Zijn eer, die in overvloedige mate Zijn almacht bewijst door Zijn heerschappij over de leviathan, of walvis, Job 40:20 en verv. Alle afgronden en hun bewoners loven God, de zee en de dieren, die er in zijn, de ingewanden van de aarde en de dieren, die daar zijn. Uit de diepten kan men God loven, zowel als tot Hem bidden. Als wij opzien in de dampkring, ontmoeten wij er een grote verscheidenheid van luchtverschijnselen, die, daar zij een soort van nieuwe voortbrengselen zien (en sommigen ervan zijn onverklaarbaar) op zeer bijzondere wijze de macht van de grote Schepper verheerlijken. Er zijn vurige luchtverschijnselen, de bliksem is puur, en er zijn andere vlammen, die soms ontstoken worden, en die aldus geroemd kunnen worden. Er zijn waterige luchtverschijnselen, hagel en sneeuw, en de dampen, waaruit zij voortkomen. Er zijn luchtvormige luchtverschijnselen: stormwinden, wij weten niet vanwaar zij komen noch waar zij heengaan, vanwaar hun ontzaglijke kracht is, noch hoe die weer verloren gaat, maar dit weten wij: hoe sterk en hoe stormachtig zij ook zijn: zij doen Gods Woord, doen hetgeen Hij hun gebiedt te doen, en niets meer. En hierdoor heeft Christus getoond Goddelijke macht te bezitten, dat Hij de winden en de zee gebood en zij Hem gehoorzaam waren, Zij, die Gods woord niet willen doen, maar er tegen rebelleren, tonen dat zij geweldiger en hardnekkiger zijn dan zelfs de stormwind, want deze doet het. Beschouwen wij de oppervlakte van de aarde, Psalms 148:9, en daar doen zich de hoge gronden voor aan onze ogen, bergen en alle heuvelen, van de naakte toppen van sommige ervan, en de vruchtbare toppen van andere, kunnen wij stof ontlenen om God te loven, daar zijn de verheven planten, sommigen ervan zijn verheven om haar nuttigheid, zoals de verschillende soorten van vruchtbomen, voor welker vruchten God geloofd moet worden, andere om hun statigheid, zoals alle cederbomen, deze bomen des Heeren, Psalms 104:16. De hoge cederbomen zijn geen vruchtbomen, maar ze hadden hun nut, zelfs in Gods tempel. Gaan wij nu over tot het dierenrijk, wij vinden er God verheerlijkt zelfs door de wilde dieren, en alle vee, dat tam is en in de dienst is van de mens, Psalms 148:10, ja zelfs het kruipend gedierte is niet zo laag gezonken, noch verheft zich het gevleugeld gevogelte zo hoog, dat het niet opgeroepen zou worden om de Heere te loven. Veel van de wijsheid, macht en goedheid van de Schepper blinkt uit in het vermogen en instinct van de dieren, in de voorziening, die voor hen gemaakt is, en het gebruik, dat er van gemaakt wordt. Als wij dat alles zo verwonderlijk zien en zo goed, dan kunnen wij niet anders dan er God met verwondering en dankbaarheid in erkennen.

2. Veel meer nog behoren de schepselen die met verstandelijke vermogens begaafd en geëerd zijn, die vermogens te gebruiken om God te loven. Koningen van de aarde en alle volken, Psalms 148:11, Psalms 148:12. A. In en voor deze moet God verheerlijkt worden, evenals in en voor de mindere schepselen, want hun hart is in de hand des Heeren, en Hij gebruikt het naar het Hem behaagt. God moet geloofd worden in de orde en de staatsinrichting van koninkrijken, het "Pars imperans het deel, dat gebiedt," en het "pars subdita het deel dat onderworpen is," koningen van de aarde en alle volken. Het is door Hem dat koningen regeren en dat volken hun onderworpen zijn, de vorsten en rechters van de aarde hebben hun wijsheid en hun macht van Hem, en wij, voor wie zij een zegen zijn, behoren God voor hen te loven. God moet ook geloofd worden in de inrichting van de gezinnen, want Hij is er de stichter van, en voor al de lieflijkheid van de bloedverwantschap, het genot dat ouders en kinderen, broeders en zusters in elkaar smaken, moet God geloofd worden.

B. God moet door deze verheerlijkt worden. Laat allerlei mensen God loven.

a. Die van iedere rang of klasse, hoog en laag, de lofzeggingen van koningen en vorsten en rechters worden opgebiecht, zij, aan wie God eer heeft gegeven, moeten Hem er mee eren, en de macht, die hun toevertrouwd werd, en het aanzien, dat zij hebben in de wereld, stellen hen in staat om God meer heerlijkheid toe te brengen, meer dienst voor Hem te doen, dan anderen. Maar ook de lofzeggingen van het volk worden verwacht, en God zal ze genadiglijk aannemen, Christus heeft de hosanna's van de menigte niet veracht.

b. Die van iedere sekse, jongelingen en ook maagden, die zich tezamen vrolijk maken, laat hen hun vrolijkheid in dit kanaal leiden, laat hun vrolijkheid gewild zijn, opdat zij rein zij.

c. Die van elke leeftijd, oude lieden moeten die vrucht nog in hun ouderdom voortbrengen, en niet denken dat hetzij de ernst of de zwakheid van hun leeftijd er hen van vrijstelt, en ook kinderen moeten intijds beginnen God te loven, zelfs uit de mond van de jonge kinderen en van de zuigelingen heeft God zich lof toebereid. Er wordt een goede reden gegeven, Psalms 148:13, waarom alle deze de naam des Heeren zullen loven, omdat Zijn naam alleen hoog verheven is, en waardig om geloofd te worden, het is een naam boven alle naam, geen naam, geen aard dan de Zijne heeft alle voortreffelijkheid in zich, Zijn majesteit is beide over de aarde en de hemel, laat dan alle inwoners van aarde en hemel Hem loven, en toch erkennen dat Zijn naam ver verheven is boven alle lof en prijs.

3. Het meest van allen moet Zijn eigen volk, dat verwaardigd is met bijzondere voorrechten, Hem op bijzondere wijze eer geven, Psalms 148:14.

Merk op:

a. De waardigheid, die God gelegd heeft op Zijn volk, op de kinderen Israëls, als type van de eer, die weggelegd is voor alle gelovigen, die Gods geestelijk Israël zijn. Hij heeft de hoorn zijns volks verhoogd, hun glans, hun overvloed, hun macht doen toenemen. Het volk van Israël was in vele opzichten geëerd boven ieder ander volk, want hunner was de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden Romans 9:4. Het was hun eer dat zij een volk waren nabij God, Zijn segullah, Zijn bijzondere schat, zij waren toegelaten in Zijn voorhoven, terwijl een vreemde, die er toe naderde, ter dood gebracht moest worden. Hij was hun nabij in alles, waarvoor zij Hem aanriepen. Deze zegen is thans op de heidenen gekomen door Christus, want zij, die eertijds verre waren, zijn nabij geworden door het bloed van Christus, Efeziers 2:13. Het is de grootste eer, die een mens aangedaan kan worden, om nabij God te worden gebracht, hoe meer nabij hoe beter, en het zal voor allen het beste wezen, als zij het meest nabij zijn in het rijk van de heerlijkheid.

b. De plicht, die God van hun eist uit aanmerking hiervan, laat hen, die door God geëerd worden Hem eren: Looft de Heere. Laat Hem de roem wezen van al Zijn gunstgenoten, het voorwerp van hun lof, want Hij is hun tot een lof. Hij is uw lof en Hij is uw God. Deuteronomy 10:21. Sommigen verstaan door de hoorn Zijns volks David als een type van Christus, die God verhoogd heeft om een vorst en Zaligmaker te zijn, die in werkelijkheid de roem van Zijn heiligen is en het tot in eeuwigheid zal blijven, want het is door Hem dat zij een volk zijn, dat nabij God is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 148". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-148.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile