Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 129". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-129.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 129". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 129Deze psalm heeft betrekking op de openbare belangen van Gods Israël. Het is niet zeker wanneer hij geschreven werd, waarschijnlijk toen zij in gevangenschap waren in Babel, of omstreeks de tijd van hun terugkeer.
I. Zij zien met dankbaarheid terug op de verlossingen, die God tevoren voor hen en hun vaderen gewrocht heeft uit de velerlei benauwdheden, waarin zij zich van tijd tot tijd hadden bevonden, Psalms 129:1..
II. Zij zien voorwaarts met een gelovig gebed om een vooruitzicht van de verwoesting van al de vijanden van Zion, Psalms 129:5. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij hem in beiderlei zin toepassen op het Evangelie-Israel dat, evenals het Oud-Testamentische Israël, menige storm heeft doorstaan, en nog door vele vijanden wordt bedreigd.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 129Deze psalm heeft betrekking op de openbare belangen van Gods Israël. Het is niet zeker wanneer hij geschreven werd, waarschijnlijk toen zij in gevangenschap waren in Babel, of omstreeks de tijd van hun terugkeer.
I. Zij zien met dankbaarheid terug op de verlossingen, die God tevoren voor hen en hun vaderen gewrocht heeft uit de velerlei benauwdheden, waarin zij zich van tijd tot tijd hadden bevonden, Psalms 129:1..
II. Zij zien voorwaarts met een gelovig gebed om een vooruitzicht van de verwoesting van al de vijanden van Zion, Psalms 129:5. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij hem in beiderlei zin toepassen op het Evangelie-Israel dat, evenals het Oud-Testamentische Israël, menige storm heeft doorstaan, en nog door vele vijanden wordt bedreigd.
Verzen 1-4
Psalm 129:1-4Er wordt hier gesproken van de kerk Gods in onderscheidene eeuwen, of liever, zij spreekt hier zelf als een enig persoon, die nu oud en grijs is, maar zich de vorige tijden herinnert en over die oude tijden nadenkt. Bij die terugblik wordt bevonden:
1. Dat de kerk dikwijls door haar vijanden op aarde grotelijks benauwd is geworden, Israël kan nu zeggen: "ik ben het volk, dat meer dan enig ander volk verdrukt is geworden, dat als een gesprenkelde vogel was, waar de vogelen van rondom tegen zijn," Jeremiah 12:9. Weliswaar, zij hebben door hun zonden die benauwdheden zelf over zich gebracht, het was om hun zonden, dat God hen gestraft heeft, maar het was om het bijzondere van hun verbond en het eigenaardige van hun Godsdienst, dat hun naburen hen haatten en vervolgden. Dieswege hebben zij mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd. Gods volk heeft altijd vele vijanden gehad, en de toestand van de kerk is van haar kindsheid af dikwijls een toestand van beproeving geweest. Israëls jeugd was in Egypte, of in de tijd van de Richteren, toen werden zij benauwd, en meer of minder van toen aan altijd. De Evangeliekerk is van dat zij begon te bestaan, dikwijls benauwd geworden, getuige de vervolgingen, waaronder de eerste kerk gezucht heeft, Psalms 129:3. Ploegers hebben op man rug geploegd. Wij lazen in Psalms 125:3 van de scepter, of de roede, van de goddelozen op het lot van de rechtvaardigen, waar wij eerder verwachtten dat de ploeg het voor hen aftekenen zou, hier lezen wij van de ploeg van de goddelozen op de rug van de rechtvaardigen, waar wij eerder de roede verwacht zouden hebben. Maar men kan zeggen dat de metaforen zich hier kruisen, doch de zin, de betekenis van beide is gelijk en maar al te duidelijk, dat de vijanden van Gods volk hen altijd wreed behandeld hebben. Zij scheuren hen, zoals de landman de grond scheurt met zijn ploegschaar, om hen in stukken te scheuren en alles uit hen te halen wat zij kunnen, en aldus de heiligen des Allerhoogsten uit te putten, Daniel 7:25, zoals de grond uitgeput is, die lang bebouwd werd, zodat er gelijk wij zeggen het hart uit is. Als God hun toeliet aldus te ploegen, dan bedoelde Hij het tot welzijn van zijn volk opdat hun braakland aldus omgeploegd zijnde, Hij er het zaad van Zijn genade in kon zaaien en er goede vruchten van kon oogsten, evenwel, de vijanden meenden het zo niet, en hun hart dacht het alzo niet, Isaiah 10:7. Zij hebben hun voren lang getogen, wisten nooit te eindigen, niets anders bedoelende dan het algehele verderf van de kerk. Onder de voren, die zij op de rug van Gods volk getogen hebben, verstaan velen de gesel slagen, die zij hun gaven. De snijders snijden op mijn rug zo lezen zij het. De heiligen hebben dikwijls geselen geproefd, (waarschijnlijk was dit ook het lot van de gevangenen in Babel) en bespottingen, Hebrews 11:36, want wij lezen van de gesel van de tong, en zo is het vervuld in Christus, die Zijn rug gaf degene, die Hem sloeg, Isaiah 50:6. Of het kan zien op de verwoestingen, die zij in de steden Israëls hebben aangericht, om uwentwil zal Zion als een akker geploegd worden, Micah 3:12.
2. Dat de kerk altijd genadiglijk verlost is geworden door haar vriend in de hemel.
A. De plannen van de vijanden werden verijdeld. Zij hebben de kerk benauwd in de hoop haar te verderven, maar zij hebben hun doel niet bereikt, menige storm heeft zij doorstaan, menige schok heeft zij verduurd, en toch is zij nog in wezen, zij hebben niet tegen mij overmocht. Men kan er zich over verwonderen dat het schip het op zee heeft kunnen houden, als het door zovele stormen heen en weer werd geslingerd en al de golven en baren er over heen zijn gegaan. Christus heeft Zijn kerk op een rots gebouwd, en de poorten van de hel hebben tegen haar niet overmocht, en dat zullen zij ook nimmer. B. De macht van de vijanden was verbroken, God heeft de touwen van de goddelozen afgehouwen, heeft hun gareel, hun strengen, afgehouwen, en aldus hun ploegen verstoord, heeft hun gesels verbroken, en aldus hun geselen doen ophouden, heeft de banden van de eenheid verbroken, die hen saamverbonden hadden, heeft de banden van de gevangenschap verbroken, waarmee zij Gods volk vasthielden. God heeft velerlei middelen om goddelozen onbekwaam te maken om het kwaad te doen, dat zij voornemens waren te doen aan de kerk, en hun raad te schande te maken.
Deze woorden: De Heere, die rechtvaardig is, kunnen betrekking hebben op de benauwdheden, of op de verlossingen van de kerk.
a. De Heere is rechtvaardig, dat Hij toelaat dat Israël benauwd wordt. Het volk van God is altijd bereid geweest te erkennen dat, hoe onrechtvaardig hun vijanden ook waren, God rechtvaardig was in alles dat hun overkomen is, Nehemiah 9:33.
b. De Heere is rechtvaardig in niet toe te laten dat Israël ten verderve wordt gebracht, want Hij heeft beloofd het zich tot een volk te bewaren en Hij zal Zijn belofte getrouw nakomen. Hij is rechtvaardig in af te rekenen met hun vervolgers en hun verdrukking te vergelden, 2 Thessalonians 1:6.
Verzen 1-4
Psalm 129:1-4Er wordt hier gesproken van de kerk Gods in onderscheidene eeuwen, of liever, zij spreekt hier zelf als een enig persoon, die nu oud en grijs is, maar zich de vorige tijden herinnert en over die oude tijden nadenkt. Bij die terugblik wordt bevonden:
1. Dat de kerk dikwijls door haar vijanden op aarde grotelijks benauwd is geworden, Israël kan nu zeggen: "ik ben het volk, dat meer dan enig ander volk verdrukt is geworden, dat als een gesprenkelde vogel was, waar de vogelen van rondom tegen zijn," Jeremiah 12:9. Weliswaar, zij hebben door hun zonden die benauwdheden zelf over zich gebracht, het was om hun zonden, dat God hen gestraft heeft, maar het was om het bijzondere van hun verbond en het eigenaardige van hun Godsdienst, dat hun naburen hen haatten en vervolgden. Dieswege hebben zij mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd. Gods volk heeft altijd vele vijanden gehad, en de toestand van de kerk is van haar kindsheid af dikwijls een toestand van beproeving geweest. Israëls jeugd was in Egypte, of in de tijd van de Richteren, toen werden zij benauwd, en meer of minder van toen aan altijd. De Evangeliekerk is van dat zij begon te bestaan, dikwijls benauwd geworden, getuige de vervolgingen, waaronder de eerste kerk gezucht heeft, Psalms 129:3. Ploegers hebben op man rug geploegd. Wij lazen in Psalms 125:3 van de scepter, of de roede, van de goddelozen op het lot van de rechtvaardigen, waar wij eerder verwachtten dat de ploeg het voor hen aftekenen zou, hier lezen wij van de ploeg van de goddelozen op de rug van de rechtvaardigen, waar wij eerder de roede verwacht zouden hebben. Maar men kan zeggen dat de metaforen zich hier kruisen, doch de zin, de betekenis van beide is gelijk en maar al te duidelijk, dat de vijanden van Gods volk hen altijd wreed behandeld hebben. Zij scheuren hen, zoals de landman de grond scheurt met zijn ploegschaar, om hen in stukken te scheuren en alles uit hen te halen wat zij kunnen, en aldus de heiligen des Allerhoogsten uit te putten, Daniel 7:25, zoals de grond uitgeput is, die lang bebouwd werd, zodat er gelijk wij zeggen het hart uit is. Als God hun toeliet aldus te ploegen, dan bedoelde Hij het tot welzijn van zijn volk opdat hun braakland aldus omgeploegd zijnde, Hij er het zaad van Zijn genade in kon zaaien en er goede vruchten van kon oogsten, evenwel, de vijanden meenden het zo niet, en hun hart dacht het alzo niet, Isaiah 10:7. Zij hebben hun voren lang getogen, wisten nooit te eindigen, niets anders bedoelende dan het algehele verderf van de kerk. Onder de voren, die zij op de rug van Gods volk getogen hebben, verstaan velen de gesel slagen, die zij hun gaven. De snijders snijden op mijn rug zo lezen zij het. De heiligen hebben dikwijls geselen geproefd, (waarschijnlijk was dit ook het lot van de gevangenen in Babel) en bespottingen, Hebrews 11:36, want wij lezen van de gesel van de tong, en zo is het vervuld in Christus, die Zijn rug gaf degene, die Hem sloeg, Isaiah 50:6. Of het kan zien op de verwoestingen, die zij in de steden Israëls hebben aangericht, om uwentwil zal Zion als een akker geploegd worden, Micah 3:12.
2. Dat de kerk altijd genadiglijk verlost is geworden door haar vriend in de hemel.
A. De plannen van de vijanden werden verijdeld. Zij hebben de kerk benauwd in de hoop haar te verderven, maar zij hebben hun doel niet bereikt, menige storm heeft zij doorstaan, menige schok heeft zij verduurd, en toch is zij nog in wezen, zij hebben niet tegen mij overmocht. Men kan er zich over verwonderen dat het schip het op zee heeft kunnen houden, als het door zovele stormen heen en weer werd geslingerd en al de golven en baren er over heen zijn gegaan. Christus heeft Zijn kerk op een rots gebouwd, en de poorten van de hel hebben tegen haar niet overmocht, en dat zullen zij ook nimmer. B. De macht van de vijanden was verbroken, God heeft de touwen van de goddelozen afgehouwen, heeft hun gareel, hun strengen, afgehouwen, en aldus hun ploegen verstoord, heeft hun gesels verbroken, en aldus hun geselen doen ophouden, heeft de banden van de eenheid verbroken, die hen saamverbonden hadden, heeft de banden van de gevangenschap verbroken, waarmee zij Gods volk vasthielden. God heeft velerlei middelen om goddelozen onbekwaam te maken om het kwaad te doen, dat zij voornemens waren te doen aan de kerk, en hun raad te schande te maken.
Deze woorden: De Heere, die rechtvaardig is, kunnen betrekking hebben op de benauwdheden, of op de verlossingen van de kerk.
a. De Heere is rechtvaardig, dat Hij toelaat dat Israël benauwd wordt. Het volk van God is altijd bereid geweest te erkennen dat, hoe onrechtvaardig hun vijanden ook waren, God rechtvaardig was in alles dat hun overkomen is, Nehemiah 9:33.
b. De Heere is rechtvaardig in niet toe te laten dat Israël ten verderve wordt gebracht, want Hij heeft beloofd het zich tot een volk te bewaren en Hij zal Zijn belofte getrouw nakomen. Hij is rechtvaardig in af te rekenen met hun vervolgers en hun verdrukking te vergelden, 2 Thessalonians 1:6.
Verzen 5-8
Psalm 129:5-8De psalmist had gejuicht in de verijdeling van de vele plannen, die met de list van de hel beraamd waren om de kerk te verwoesten, en nu besluit hij zijn psalm, zoals Debora haar lied geëindigd heeft: Alzo moeten omkomen al Uw vijanden, o Heere, Judges 5:31.
1. Er zijn velen, die Zion haten, die Zions God haten, Zijn aanbidding en Zijn aanbidders haten, een afkeer hebben van Godsdienst en Godsdienstige mensen, van beide het verderf zoeken, en doen wat zij kunnen om te beletten dat God een kerk heeft in de wereld.
2. Wij behoren te bidden dat al hun aanslagen tegen de kerk zullen mislukken, dat zij er in beschaamd zullen worden, en met schande achterwaarts gedreven zullen worden als degenen, die hun onderneming niet konden volvoeren. Laat hen beschaamd worden staat gelijk met: zij zullen beschaamd worden. De ingeroepen en voorzegde beschaming wordt verduidelijkt door een gelijkenis. Terwijl Gods volk zal bloeien als de beladen palmboom of de vruchtbare olijfboom, zullen hun vijanden verdorren als gras op de daken. Als mensen zijn zij niet te vrezen, want zij zullen als hooi worden, Isaiah 51:12. Maar dewijl zij vijanden van Zion zijn, zijn zij zo gewis getekend voor het verderf, dat men met evenveel minachting op hen kan wederzien als op het gras op de daken, dat weinig is, en kort, en zuur, en nergens toe nut is.
A. Het vergaat snel, het verdort voordat het tot rijpheid is opgegroeid, daar het geen wortel heeft, en hoe hoger de plaats waar het is, dat misschien deszelfs hoogmoed is, hoe meer het blootgesteld is aan de verschroeiende hitte van de zon, en hoe eerder het bijgevolg zal verdorren. Het verdort eer men het uittrekt, zo lezen sommigen het. De vijanden van Gods kerk verdorren vanzelf, en blijven niet totdat zij door Gods oordelen worden uitgeroeid.
B. Het is voor niemand iets nut, en zo zijn ook zij slechts de onnutte lasten van de aarde, en hun plannen tegen Zion zullen nooit in enig hoofd tot rijpheid komen. En wat zij zich ook voorgespiegeld mogen hebben, zij zullen er evenmin iets door verkrijgen als de landman iets verkrijgt van het gras op zijn dak. Hun oogst zal maar een hoop van het gemaaide zijn in de dag van de ziekte en van de pijnlijke smart, Isaiah 17:11.
3. Geen verstandig man zal God bidden om deze maaiers te zegenen, Psalms 129:8.
Merk op:
a. Het was een aloud en loffelijk gebruik, om niet alleen vreemdelingen en reizigers te groeten en goeden dag te wensen, maar inzonderheid om voor de arbeiders van de oogst om voorspoed te bidden. Zo heeft Boaz voor zijn maaiers gebeden: "De Heere zij met ulieden". Aldus moeten wij Gods voorzienigheid erkennen, onze welwillendheid betuigen aan onze naasten, hun naarstigheid loven, en het zal door God aangenomen worden als een vrome uitroep als het uit een vroom en oprecht hart komt.
b. Daar Godsdienstige uitdrukkingen heilig zijn, moeten zij nooit gebruikt worden in lichtzinnigheid of als een grapje. Gras maaien op het dak zou een spottende uitdrukking wezen en daarom zullen zij, die eerbied hebben voor de naam Gods er geen gebruik van maken, als een gewone wijze van groeten, want met heilige dingen moet niet gespot worden.
c. Het is gevaarlijk om de vijanden van de kerk onze goede wensen te laten hebben voor hun plannen tegen de kerk. "Indien wij tot hen zeggen: zij gegroet, dan hebben wij gemeenschap aan hun boze werken, 2 Johannes : 11. : Als al gezegd is, dat die voorbijgaan niet zeggen: de zegen des Heeren zij bij u, en dat zij hun generlei achting betonen, dan ligt daar nog meer in opgesloten, namelijk dat alle wijze en goede lieden schande over hen zullen roepen, en God zullen bidden om hun plannen op niets te doen uitlopen. "Ik vervloekte zijn woning," Job 5:3.
Verzen 5-8
Psalm 129:5-8De psalmist had gejuicht in de verijdeling van de vele plannen, die met de list van de hel beraamd waren om de kerk te verwoesten, en nu besluit hij zijn psalm, zoals Debora haar lied geëindigd heeft: Alzo moeten omkomen al Uw vijanden, o Heere, Judges 5:31.
1. Er zijn velen, die Zion haten, die Zions God haten, Zijn aanbidding en Zijn aanbidders haten, een afkeer hebben van Godsdienst en Godsdienstige mensen, van beide het verderf zoeken, en doen wat zij kunnen om te beletten dat God een kerk heeft in de wereld.
2. Wij behoren te bidden dat al hun aanslagen tegen de kerk zullen mislukken, dat zij er in beschaamd zullen worden, en met schande achterwaarts gedreven zullen worden als degenen, die hun onderneming niet konden volvoeren. Laat hen beschaamd worden staat gelijk met: zij zullen beschaamd worden. De ingeroepen en voorzegde beschaming wordt verduidelijkt door een gelijkenis. Terwijl Gods volk zal bloeien als de beladen palmboom of de vruchtbare olijfboom, zullen hun vijanden verdorren als gras op de daken. Als mensen zijn zij niet te vrezen, want zij zullen als hooi worden, Isaiah 51:12. Maar dewijl zij vijanden van Zion zijn, zijn zij zo gewis getekend voor het verderf, dat men met evenveel minachting op hen kan wederzien als op het gras op de daken, dat weinig is, en kort, en zuur, en nergens toe nut is.
A. Het vergaat snel, het verdort voordat het tot rijpheid is opgegroeid, daar het geen wortel heeft, en hoe hoger de plaats waar het is, dat misschien deszelfs hoogmoed is, hoe meer het blootgesteld is aan de verschroeiende hitte van de zon, en hoe eerder het bijgevolg zal verdorren. Het verdort eer men het uittrekt, zo lezen sommigen het. De vijanden van Gods kerk verdorren vanzelf, en blijven niet totdat zij door Gods oordelen worden uitgeroeid.
B. Het is voor niemand iets nut, en zo zijn ook zij slechts de onnutte lasten van de aarde, en hun plannen tegen Zion zullen nooit in enig hoofd tot rijpheid komen. En wat zij zich ook voorgespiegeld mogen hebben, zij zullen er evenmin iets door verkrijgen als de landman iets verkrijgt van het gras op zijn dak. Hun oogst zal maar een hoop van het gemaaide zijn in de dag van de ziekte en van de pijnlijke smart, Isaiah 17:11.
3. Geen verstandig man zal God bidden om deze maaiers te zegenen, Psalms 129:8.
Merk op:
a. Het was een aloud en loffelijk gebruik, om niet alleen vreemdelingen en reizigers te groeten en goeden dag te wensen, maar inzonderheid om voor de arbeiders van de oogst om voorspoed te bidden. Zo heeft Boaz voor zijn maaiers gebeden: "De Heere zij met ulieden". Aldus moeten wij Gods voorzienigheid erkennen, onze welwillendheid betuigen aan onze naasten, hun naarstigheid loven, en het zal door God aangenomen worden als een vrome uitroep als het uit een vroom en oprecht hart komt.
b. Daar Godsdienstige uitdrukkingen heilig zijn, moeten zij nooit gebruikt worden in lichtzinnigheid of als een grapje. Gras maaien op het dak zou een spottende uitdrukking wezen en daarom zullen zij, die eerbied hebben voor de naam Gods er geen gebruik van maken, als een gewone wijze van groeten, want met heilige dingen moet niet gespot worden.
c. Het is gevaarlijk om de vijanden van de kerk onze goede wensen te laten hebben voor hun plannen tegen de kerk. "Indien wij tot hen zeggen: zij gegroet, dan hebben wij gemeenschap aan hun boze werken, 2 Johannes : 11. : Als al gezegd is, dat die voorbijgaan niet zeggen: de zegen des Heeren zij bij u, en dat zij hun generlei achting betonen, dan ligt daar nog meer in opgesloten, namelijk dat alle wijze en goede lieden schande over hen zullen roepen, en God zullen bidden om hun plannen op niets te doen uitlopen. "Ik vervloekte zijn woning," Job 5:3.