Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 124". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-124.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 124". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 124Wij onderstellen dat David deze psalm geschreven heeft bij gelegenheid van een grote verlossing, die God voor hem en zijn volk gewrocht heeft uit een zeer dreigend gevaar, door hetwelk zij allen in het verderf gestort zouden zijn, of het door een inval van buitenlandse vijanden was, of door een binnenlands oproer, is niet zeker. Wat het ook geweest moge zijn, hijzelf schijnt diep getroffen te zijn door de goedheid Gods, en hij is zeer begerig dat ook anderen er door getroffen zullen worden, dat Hij hun een weg ter ontkoming had bereid. Hij is zeer zorgzaam om er Gode al de eer voor toe te kennen, en haar niet zichzelf toe te eigenen, zoals dit de gewoonte is van overwinnaars.
I. Hij stelt de grootte van het gevaar, waarin zij zich bevonden in het licht, en van het verderf, dat hen zo van nabij bedreigde Psalms 124:1.
II. Hij geeft God de eer van hun ontkoming, Psalms 124:6, Psalms 124:7, vergeleken met Psalms 124:1, Psalms 124:2.
III. Hij ontleent er moed aan om op God te vertrouwen, Psalms 124:8. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij behalve de toepassing ervan op een bijzondere verlossing, gewrocht voor ons en ons volk in onze dagen en de dagen van onze vaderen, denken aan het grote werk van onze verlossing door Jezus Christus, waardoor wij van de machten van de duisternis verlost zijn.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 124Wij onderstellen dat David deze psalm geschreven heeft bij gelegenheid van een grote verlossing, die God voor hem en zijn volk gewrocht heeft uit een zeer dreigend gevaar, door hetwelk zij allen in het verderf gestort zouden zijn, of het door een inval van buitenlandse vijanden was, of door een binnenlands oproer, is niet zeker. Wat het ook geweest moge zijn, hijzelf schijnt diep getroffen te zijn door de goedheid Gods, en hij is zeer begerig dat ook anderen er door getroffen zullen worden, dat Hij hun een weg ter ontkoming had bereid. Hij is zeer zorgzaam om er Gode al de eer voor toe te kennen, en haar niet zichzelf toe te eigenen, zoals dit de gewoonte is van overwinnaars.
I. Hij stelt de grootte van het gevaar, waarin zij zich bevonden in het licht, en van het verderf, dat hen zo van nabij bedreigde Psalms 124:1.
II. Hij geeft God de eer van hun ontkoming, Psalms 124:6, Psalms 124:7, vergeleken met Psalms 124:1, Psalms 124:2.
III. Hij ontleent er moed aan om op God te vertrouwen, Psalms 124:8. Bij het zingen van deze psalm kunnen wij behalve de toepassing ervan op een bijzondere verlossing, gewrocht voor ons en ons volk in onze dagen en de dagen van onze vaderen, denken aan het grote werk van onze verlossing door Jezus Christus, waardoor wij van de machten van de duisternis verlost zijn.
Verzen 1-5
Psalm 124:1-5Het volk van God, hier opgeroepen zijnde om God te loven voor hun verlossing, moet nota nemen:
1. Van de boosaardigheid van de mensen, door welke zij aan de rand des verderfs zijn gebracht. Laat Israël zeggen dat er slechts een schrede was tussen hen en de dood, hoe ongeneeslijker de ziekte schijnt te zijn, hoe meer de bekwaamheid van de geneesheer uitkomt in de genezing.
Merk op:
a. Vanwaar het gevaar dreigde, de mensen stonden legen ons op, schepselen van onze eigen soort, en toch er op uit om ons in het verderf te storten: "Homo homini lupus de mens is een wolf voor de mens." Geen wonder dat de rode draak, de briesende leeuw ons zoekt te verslinden, maar dat mensen dorsten naar het bloed van mensen, Absalom naar het bloed van zijn eigen vader, dat een vrouw dronken zou zijn van het bloed van de heiligen, dat is iets, waar wij met de apostel Johannes ons grotelijks over kunnen verwonderen. Van mensen kunnen wij menselijkheid verwachten, maar er zijn er, wier barmhartigheden wreed zijn. Maar wat was deze mensen? Wel, hun toorn was tegen ons ontstoken, Psalms 124:3, er was iets waar zij toornig om waren, en toen kon niets minder hun voldoen of bevredigen dan het verderf dergenen, tegen wie zij dit misnoegen hadden opgevat: grimmigheid en overloping van toorn is wreed. Hun toorn was ontstoken als een vuur, gereed om ons te verteren, zij waren trots, en de goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige. Zij waren stoutmoedig in hun aanval, zij stonden tegen ons op, stonden op in rebellie met het vaste besluit om ons levend te verslinden.
b. Hoe ver het ging, en hoe noodlottig het geweest zou zijn, indien het nog een weinig verder ware gegaan. "Wij zouden verslonden zijn als een lam door een leeuw, niet slechts gedood, meer verslonden, zodat er niets van ons overgebleven zou zijn, verslonden met zoveel haast, eer wij bemerkten, dat wij nedervoeren levend ter helle. Wij zouden overstroomd zijn als laaggelegen landen bij een overstroming, of het zand door een hoge springvloed." Bij deze vergelijking blijft hij verwijlen met de opklimming, die dit lied kenmerkt als een lied van de opgangen, of van de verheffingen. Toen zouden ons de wateren overlopen hebben. Wat van ons? wel, een stroom zou over onze ziel gegaan zijn, over ons leven, ons genot, alles wat ons dierbaar is. Welke wateren? Wel, de stoute, dat is: de trotse wateren. God laat soms aan de vijanden van Zijn volk toe om hen te overmogen, en dat wel zeer sterk, opdat Zijn macht zoveel schitterender zou uitkomen in hun verlossing.
2. Van de goedheid Gods, door welke zij gered werden, toen zij aan de rand des verderfs waren gekomen. "De Heere was bij ons. en indien Hij niet bij ons ware geweest, wij zouden verloren geweest zijn."
a. God was bij ons, Hij nam onze partij, omhelsde onze zaak en trad voor ons op. Hij was onze helper, Hij was krachtiglijk bevonden een hulp, een hulp aan onze zijde, dicht bij ons. Hij was bij ons, niet alleen voor ons, maar onder ons, opperbevelhebber van onze krijgsmacht.
b. Dat God was Jehovah, daarop ligt de nadruk. Indien Hij niet Jehovah zelf ware geweest, een God van oneindige macht en volmaaktheid, die onze verlossing op zich had genomen, onze vijanden zouden ons overweldigd hebben." Welgelukzalig daarom het volk, welks God Jehovah is, een algenoegzame God. Dat Israël dit zegge tot Zijn eer, en besluite Hem nooit te verlaten.
Verzen 1-5
Psalm 124:1-5Het volk van God, hier opgeroepen zijnde om God te loven voor hun verlossing, moet nota nemen:
1. Van de boosaardigheid van de mensen, door welke zij aan de rand des verderfs zijn gebracht. Laat Israël zeggen dat er slechts een schrede was tussen hen en de dood, hoe ongeneeslijker de ziekte schijnt te zijn, hoe meer de bekwaamheid van de geneesheer uitkomt in de genezing.
Merk op:
a. Vanwaar het gevaar dreigde, de mensen stonden legen ons op, schepselen van onze eigen soort, en toch er op uit om ons in het verderf te storten: "Homo homini lupus de mens is een wolf voor de mens." Geen wonder dat de rode draak, de briesende leeuw ons zoekt te verslinden, maar dat mensen dorsten naar het bloed van mensen, Absalom naar het bloed van zijn eigen vader, dat een vrouw dronken zou zijn van het bloed van de heiligen, dat is iets, waar wij met de apostel Johannes ons grotelijks over kunnen verwonderen. Van mensen kunnen wij menselijkheid verwachten, maar er zijn er, wier barmhartigheden wreed zijn. Maar wat was deze mensen? Wel, hun toorn was tegen ons ontstoken, Psalms 124:3, er was iets waar zij toornig om waren, en toen kon niets minder hun voldoen of bevredigen dan het verderf dergenen, tegen wie zij dit misnoegen hadden opgevat: grimmigheid en overloping van toorn is wreed. Hun toorn was ontstoken als een vuur, gereed om ons te verteren, zij waren trots, en de goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige. Zij waren stoutmoedig in hun aanval, zij stonden tegen ons op, stonden op in rebellie met het vaste besluit om ons levend te verslinden.
b. Hoe ver het ging, en hoe noodlottig het geweest zou zijn, indien het nog een weinig verder ware gegaan. "Wij zouden verslonden zijn als een lam door een leeuw, niet slechts gedood, meer verslonden, zodat er niets van ons overgebleven zou zijn, verslonden met zoveel haast, eer wij bemerkten, dat wij nedervoeren levend ter helle. Wij zouden overstroomd zijn als laaggelegen landen bij een overstroming, of het zand door een hoge springvloed." Bij deze vergelijking blijft hij verwijlen met de opklimming, die dit lied kenmerkt als een lied van de opgangen, of van de verheffingen. Toen zouden ons de wateren overlopen hebben. Wat van ons? wel, een stroom zou over onze ziel gegaan zijn, over ons leven, ons genot, alles wat ons dierbaar is. Welke wateren? Wel, de stoute, dat is: de trotse wateren. God laat soms aan de vijanden van Zijn volk toe om hen te overmogen, en dat wel zeer sterk, opdat Zijn macht zoveel schitterender zou uitkomen in hun verlossing.
2. Van de goedheid Gods, door welke zij gered werden, toen zij aan de rand des verderfs waren gekomen. "De Heere was bij ons. en indien Hij niet bij ons ware geweest, wij zouden verloren geweest zijn."
a. God was bij ons, Hij nam onze partij, omhelsde onze zaak en trad voor ons op. Hij was onze helper, Hij was krachtiglijk bevonden een hulp, een hulp aan onze zijde, dicht bij ons. Hij was bij ons, niet alleen voor ons, maar onder ons, opperbevelhebber van onze krijgsmacht.
b. Dat God was Jehovah, daarop ligt de nadruk. Indien Hij niet Jehovah zelf ware geweest, een God van oneindige macht en volmaaktheid, die onze verlossing op zich had genomen, onze vijanden zouden ons overweldigd hebben." Welgelukzalig daarom het volk, welks God Jehovah is, een algenoegzame God. Dat Israël dit zegge tot Zijn eer, en besluite Hem nooit te verlaten.
Verzen 6-8
Psalm 124:6-8Hier verheerlijkt de psalmist de grote verlossing, die God nu onlangs voor hen gewrocht had.
1. Opdat hun hart des te meer verruimd zou zijn in dankbaarheid aan Hem. De Heere zij geloofd. God is de werker van al onze uitreddingen, en daarom moet Hij er de eer voor ontvangen. Wij onthouden Hem hetgeen Hem toekomt, indien wij Hem geen dankzegging doen. En wij zijn des te meer verplicht om Hem te loven, omdat wij zo ternauwernood ontkomen zijn, Wij werden verlost:
a. Als een lam uit de muil van een roofdier, God heeft ons in hun tanden niet overgegeven tot een roof, te kennen gevende dat zij geen macht hadden tegen Gods volk, dan die hun van boven gegeven was. Zij konden geen prooi zijn voor hun tanden, tenzij God hen overgaf, en zij werden gered, omdat God niet wilde toelaten dat zij in het verderf zouden gestort worden.
b. Als een vogel, een kleine vogel (het woord betekent een mus) uit de strik van de vogelvangers. De vijanden zijn zeer listig en zeer boosaardig, zij spannen strikken voor Gods volk om hen tot zonde te brengen en tot ellende en hen daarin te houden. Soms schijnen zij hun doel bereikt te hebben, Gods volk is gevangen in de strik, en het is even onmachtig om er zichzelf uit te helpen als een zwak onnozel vogeltje, en dan is het Gods tijd, om tot hun hulp te verschijnen, als alle andere vrienden falen. dan verbreekt God de strik en maakt de raad van de vijanden tot zotheid. De strik is gebroken, en wij zijn ontkomen. Izak werd gered toen hij gereed lag om geofferd te worden. Jehovah-jireh, op de berg des Heeren zal het voorzien worden.
2. Opdat hun hart, en het hart van anderen des te meer aangemoedigd zouden zijn, om in gelijke gevaren op God te vertrouwen, Psalms 124:8. Onze hulp is in de naam des Heeren. David heeft ons er op gewezen, Psalms 121:2, om op God te bebouwen voor hulp ten opzichte van onze persoonlijke aangelegenheden, Mijn hulp is van de Heere, hier ten opzichte van de openbare belangen: Onze hulp is in de naam des Heeren. Het is een troost voor allen, aan wie de belangen van Gods Israël na aan het hart liggen, dat Israëls God dezelfde is, die hemel en aarde gemaakt heeft, de wereld gemaakt heeft, en daarom een kerk in de wereld zal hebben, en die kerk in tijden van het grootste gevaar en de grootste nood beveiligen kan. Laat de vrienden van de kerk dus op Hem vertrouwen, en dan zullen zij niet beschaamd worden.
Verzen 6-8
Psalm 124:6-8Hier verheerlijkt de psalmist de grote verlossing, die God nu onlangs voor hen gewrocht had.
1. Opdat hun hart des te meer verruimd zou zijn in dankbaarheid aan Hem. De Heere zij geloofd. God is de werker van al onze uitreddingen, en daarom moet Hij er de eer voor ontvangen. Wij onthouden Hem hetgeen Hem toekomt, indien wij Hem geen dankzegging doen. En wij zijn des te meer verplicht om Hem te loven, omdat wij zo ternauwernood ontkomen zijn, Wij werden verlost:
a. Als een lam uit de muil van een roofdier, God heeft ons in hun tanden niet overgegeven tot een roof, te kennen gevende dat zij geen macht hadden tegen Gods volk, dan die hun van boven gegeven was. Zij konden geen prooi zijn voor hun tanden, tenzij God hen overgaf, en zij werden gered, omdat God niet wilde toelaten dat zij in het verderf zouden gestort worden.
b. Als een vogel, een kleine vogel (het woord betekent een mus) uit de strik van de vogelvangers. De vijanden zijn zeer listig en zeer boosaardig, zij spannen strikken voor Gods volk om hen tot zonde te brengen en tot ellende en hen daarin te houden. Soms schijnen zij hun doel bereikt te hebben, Gods volk is gevangen in de strik, en het is even onmachtig om er zichzelf uit te helpen als een zwak onnozel vogeltje, en dan is het Gods tijd, om tot hun hulp te verschijnen, als alle andere vrienden falen. dan verbreekt God de strik en maakt de raad van de vijanden tot zotheid. De strik is gebroken, en wij zijn ontkomen. Izak werd gered toen hij gereed lag om geofferd te worden. Jehovah-jireh, op de berg des Heeren zal het voorzien worden.
2. Opdat hun hart, en het hart van anderen des te meer aangemoedigd zouden zijn, om in gelijke gevaren op God te vertrouwen, Psalms 124:8. Onze hulp is in de naam des Heeren. David heeft ons er op gewezen, Psalms 121:2, om op God te bebouwen voor hulp ten opzichte van onze persoonlijke aangelegenheden, Mijn hulp is van de Heere, hier ten opzichte van de openbare belangen: Onze hulp is in de naam des Heeren. Het is een troost voor allen, aan wie de belangen van Gods Israël na aan het hart liggen, dat Israëls God dezelfde is, die hemel en aarde gemaakt heeft, de wereld gemaakt heeft, en daarom een kerk in de wereld zal hebben, en die kerk in tijden van het grootste gevaar en de grootste nood beveiligen kan. Laat de vrienden van de kerk dus op Hem vertrouwen, en dan zullen zij niet beschaamd worden.