Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 124

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 124

PSALM 124.

GODS HULP IN NOOD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 124

PSALM 124.

GODS HULP IN NOOD.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van David, uit het laatste tiental jaren van zijne regering (2 Samuel 24:25 ).

Evenals de vorige Psalm dadelijk bij den aanvang met Psalms 121:1 overeenkomst had, zo sluit zich de voor ons liggende in zijn einde aan Psalms 121:2 aan; evenals de vorige Psalm zich in Zijne wijze van uitdrukking als een werk van den maken van Psalms 120:1, 121 openbaar maakte, zo wijst ons de nu te behandelen Psalm op dezelfden maken als Psalms 122:1. Dat deze een Psalm van David is, bewijst vooreerst de verhevene Theologische geest des geloofs, vervolgens ook de aard der woorden, ten tweede ook de eigenschap der woorden, die hij hier gebruikt, want in deze twee stukken overtreft hij allen, die Psalmen geschreven hebben. De geschiedkundige gebeurtenis, welke tot het maken van zien Psalm aanleiding gaf, is zeker het gevaar van den Syrisch-Edomietischen strijd, dat wij in Psalms 44:1, 60 nader hebben leren kennen, maar reeds meer dan een tiental jaren lag sedert dien tijd en zijne angsten achter David, toen hij het lied dichtte, en zo is het niet zozeer het geschiedkundig terugzien in het verledene, dat hem de woorden dicteert, als wel het profetisch vooruitzien in die toekomst der gemeente, die tot werkelijkheid werd, toen zij den tempelbouw, die gestaakt was, weer in vrede konden aanvangen (Ezra 5:1-Ezra 6:15.

I. Psalms 124:1-Psalms 124:5. Ook hier, in het eerste deel van den Psalm, wordt eerst ene enkele stem vernomen; zij erkent het met een dankbaar hart, dat alleen `s Heren bijstand het volk voor den ondergang, die het bedreigde, bewaard had.

Ten ware de HEERE, die bij ons geweest 1) is, om ons te verlossen, Zijnen alvermogenden bijstand geschonken had, zegge nu Israël, nu het weer ene redding heeft ondervonden, en het Hem de ere wil geven, die Hem toekomt:

1) Of: Ten ware de Heere niet voor ons geweest. Zo ook in het 2de vers. Het woord toen in Psalms 124:3, Psalms 124:4, Psalms 124:5 moet dan vervangen worden door Daniël De betekenis is natuurlijk dezelfde. De dichter geeft hier de eer der uitredding en verlossing aan den Heere God en aan Hem alleen. Hij en zijn volk waren aan een gewis verderf ten prooi, dewijl machtige, roofzuchtige vijanden hem besprongen, vijanden, die hem levend trachtten te verslinden, maar ziet, de Heere was voor hem in de bres getreden. Hij had Zijn machtigen arm over Zijn volk uitgespreid en daarom kan in het tweede gedeelte van den Psalm, het "geloofd zij de Heere," worden gehoord.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van David, uit het laatste tiental jaren van zijne regering (2 Samuel 24:25 ).

Evenals de vorige Psalm dadelijk bij den aanvang met Psalms 121:1 overeenkomst had, zo sluit zich de voor ons liggende in zijn einde aan Psalms 121:2 aan; evenals de vorige Psalm zich in Zijne wijze van uitdrukking als een werk van den maken van Psalms 120:1, 121 openbaar maakte, zo wijst ons de nu te behandelen Psalm op dezelfden maken als Psalms 122:1. Dat deze een Psalm van David is, bewijst vooreerst de verhevene Theologische geest des geloofs, vervolgens ook de aard der woorden, ten tweede ook de eigenschap der woorden, die hij hier gebruikt, want in deze twee stukken overtreft hij allen, die Psalmen geschreven hebben. De geschiedkundige gebeurtenis, welke tot het maken van zien Psalm aanleiding gaf, is zeker het gevaar van den Syrisch-Edomietischen strijd, dat wij in Psalms 44:1, 60 nader hebben leren kennen, maar reeds meer dan een tiental jaren lag sedert dien tijd en zijne angsten achter David, toen hij het lied dichtte, en zo is het niet zozeer het geschiedkundig terugzien in het verledene, dat hem de woorden dicteert, als wel het profetisch vooruitzien in die toekomst der gemeente, die tot werkelijkheid werd, toen zij den tempelbouw, die gestaakt was, weer in vrede konden aanvangen (Ezra 5:1-Ezra 6:15.

I. Psalms 124:1-Psalms 124:5. Ook hier, in het eerste deel van den Psalm, wordt eerst ene enkele stem vernomen; zij erkent het met een dankbaar hart, dat alleen `s Heren bijstand het volk voor den ondergang, die het bedreigde, bewaard had.

Ten ware de HEERE, die bij ons geweest 1) is, om ons te verlossen, Zijnen alvermogenden bijstand geschonken had, zegge nu Israël, nu het weer ene redding heeft ondervonden, en het Hem de ere wil geven, die Hem toekomt:

1) Of: Ten ware de Heere niet voor ons geweest. Zo ook in het 2de vers. Het woord toen in Psalms 124:3, Psalms 124:4, Psalms 124:5 moet dan vervangen worden door Daniël De betekenis is natuurlijk dezelfde. De dichter geeft hier de eer der uitredding en verlossing aan den Heere God en aan Hem alleen. Hij en zijn volk waren aan een gewis verderf ten prooi, dewijl machtige, roofzuchtige vijanden hem besprongen, vijanden, die hem levend trachtten te verslinden, maar ziet, de Heere was voor hem in de bres getreden. Hij had Zijn machtigen arm over Zijn volk uitgespreid en daarom kan in het tweede gedeelte van den Psalm, het "geloofd zij de Heere," worden gehoord.

Vers 2

2. Ten ware de HEERE, die bij ons geweest is, ons had gered, als de mensen tegen ons opstonden, om ons geheel te vernietigen (Psalms 137:7) 3. Toen zouden zij ons levend verslonden hebben 1), gelijk wilde dieren hun buit verslinden, als hun toorn tegen ons ontstak, tegen het door de wereld gehate hoopje van Gods volk, dat zo machteloos tegenover hen is.

1) Deze gelijkenis is ontleend aan roofdieren, die hunnen buit zo haastig en gretig verslinden, dat hij nog levend door hun keel schijnt te gaan, gelijk Jona nederdaalde in den buik van den groten vis (Jonah 1:17).

Vers 2

2. Ten ware de HEERE, die bij ons geweest is, ons had gered, als de mensen tegen ons opstonden, om ons geheel te vernietigen (Psalms 137:7) 3. Toen zouden zij ons levend verslonden hebben 1), gelijk wilde dieren hun buit verslinden, als hun toorn tegen ons ontstak, tegen het door de wereld gehate hoopje van Gods volk, dat zo machteloos tegenover hen is.

1) Deze gelijkenis is ontleend aan roofdieren, die hunnen buit zo haastig en gretig verslinden, dat hij nog levend door hun keel schijnt te gaan, gelijk Jona nederdaalde in den buik van den groten vis (Jonah 1:17).

Vers 4

4. Toen zouden ons de wateren, die zij achter ons henenwierpen (Revelation 2:15), overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn, om haar te begraven.

Waterstromen zijn dikwijls het beeld van de onstuimige vijanden van het Godsrijk (bijv. Psalms 18:5; Psalms 29:3; Psalms 32:6)..

Vers 4

4. Toen zouden ons de wateren, die zij achter ons henenwierpen (Revelation 2:15), overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn, om haar te begraven.

Waterstromen zijn dikwijls het beeld van de onstuimige vijanden van het Godsrijk (bijv. Psalms 18:5; Psalms 29:3; Psalms 32:6)..

Vers 5

5. Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn, zodat zij zou hebben moeten bezwijken.

De wereld is niet weinig machtig maar veel erger dan velen denken..

De kunst van dit lied bestaat minder in zijn strofischen vorm dan daarin, dat om enen stap voorwaarts te doen, steeds een halve schrede wordt teruggegaan..

Israël moet dit tot eer van `s Heren naam openlijk belijden, zij werden er toe geroepen; ook het nageslacht moet die grote daden des Heren gedenken, omdat zij delen in de gezegende vrucht van de redding des Heren, hun vaderen bewezen..

6.

II. Psalms 124:6-Psalms 124:8. Ene enkele stem lost nu het gehele koor af; deze prijst den Heere voor Zijne redding uit het gevaar, jubelt over de vrijheid, die Hij aan Zijne gemeente gegeven heeft, en erkent in Hem enen Koning te hebben, voor wie alle vijanden der aarde te gering zijn, dat zij enigen tegenstand zouden kunnen bieden.

Vers 5

5. Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn, zodat zij zou hebben moeten bezwijken.

De wereld is niet weinig machtig maar veel erger dan velen denken..

De kunst van dit lied bestaat minder in zijn strofischen vorm dan daarin, dat om enen stap voorwaarts te doen, steeds een halve schrede wordt teruggegaan..

Israël moet dit tot eer van `s Heren naam openlijk belijden, zij werden er toe geroepen; ook het nageslacht moet die grote daden des Heren gedenken, omdat zij delen in de gezegende vrucht van de redding des Heren, hun vaderen bewezen..

6.

II. Psalms 124:6-Psalms 124:8. Ene enkele stem lost nu het gehele koor af; deze prijst den Heere voor Zijne redding uit het gevaar, jubelt over de vrijheid, die Hij aan Zijne gemeente gegeven heeft, en erkent in Hem enen Koning te hebben, voor wie alle vijanden der aarde te gering zijn, dat zij enigen tegenstand zouden kunnen bieden.

Vers 6

6. De HEERE zij geloofd 1), die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot enen door, zodat zij ons zouden vernielen en vernietigen.

1) Nadat het feit der Goddelijke hulp is vervuld, volgt in Psalms 124:6 de dank, daarna in Psalms 124:7 het gejuich der geredden. De vijanden worden in Psalms 124:6 om hun bloeddorst voorgesteld als roofdieren, evenals de wereldrijken in het boek Daniël, in Psalms 124:7 om hun arglistigheid als vogelaars..

Slotsom is, dat het weerloze volk van God, arm aan beleid, beroofd van kracht, niet slechts met wilde en woeste beesten te doen had, maar ook door listen en lagen werd verstrikt, zodat het, zowel van krijgslist als van dapperheid ontbloot, voor de vijanden verre moest onderdoen, door vele doden werd belaagd. Vandaar dat het gemakkelijk is op te maken, dat het op een verwonderlijke wijze is bewaard gebleven..

Vers 6

6. De HEERE zij geloofd 1), die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot enen door, zodat zij ons zouden vernielen en vernietigen.

1) Nadat het feit der Goddelijke hulp is vervuld, volgt in Psalms 124:6 de dank, daarna in Psalms 124:7 het gejuich der geredden. De vijanden worden in Psalms 124:6 om hun bloeddorst voorgesteld als roofdieren, evenals de wereldrijken in het boek Daniël, in Psalms 124:7 om hun arglistigheid als vogelaars..

Slotsom is, dat het weerloze volk van God, arm aan beleid, beroofd van kracht, niet slechts met wilde en woeste beesten te doen had, maar ook door listen en lagen werd verstrikt, zodat het, zowel van krijgslist als van dapperheid ontbloot, voor de vijanden verre moest onderdoen, door vele doden werd belaagd. Vandaar dat het gemakkelijk is op te maken, dat het op een verwonderlijke wijze is bewaard gebleven..

Vers 7

7. Onze ziel is, aan hun arglistige vervolgingen ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers, dien deze naar haar hadden geworpen (Psalms 91:3. Proverbs 6:5. Hosea 9:8), de strik, die reeds over hen gekomen was, is gebroken, en wij, wij zijn ontkomen.

Vers 7

7. Onze ziel is, aan hun arglistige vervolgingen ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers, dien deze naar haar hadden geworpen (Psalms 91:3. Proverbs 6:5. Hosea 9:8), de strik, die reeds over hen gekomen was, is gebroken, en wij, wij zijn ontkomen.

Vers 8

8. Onze hulp, dat is weer bewezen en het zal ons ene bestendige vertroosting en dankzegging zijn-onze hulp is in den naam des HEEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft (Psalms 121:2; Psalms 134:3).

Zo plaatst Hij hier weer tegenover het grote gevaar en de aanvechtingen, God, den Almachtige, deze verslindt met een ademtocht alle boosheid der gehele wereld en der hel, gelijk een groot vuur een klein droppeltje water verteert..

Laat ons Hem prijzen, indien de strikken des Satans over ons gebroken en wij bevrijd zijn. Laat ons ons verheugen, dat onze hulpe is van den Heere, die aarde en hemel gemaakt heeft..

Zal niet de kerk van onzen Heere vele en dringende reden hebben, om God zo te prijzen, zo dikwijls Hij haar uit den klauw der helse vijanden redt, en ene zeer grote en wonderbare uitkomst geeft..

Aan het slot spreekt de dichter het uit, dat hij niet alleen de hulpe Gods inderdaad heeft, maar dat ook voortaan in alle omstandigheden hij de hulpe van zijn God zal inroepen, tot die hulpe zijn toevlucht nemen en op die hulpe zijn vertrouwen stellen. Het is de hulpe van Hem, die het oppergezag heeft, maar ook van den Almachtige, die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er.

Vers 8

8. Onze hulp, dat is weer bewezen en het zal ons ene bestendige vertroosting en dankzegging zijn-onze hulp is in den naam des HEEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft (Psalms 121:2; Psalms 134:3).

Zo plaatst Hij hier weer tegenover het grote gevaar en de aanvechtingen, God, den Almachtige, deze verslindt met een ademtocht alle boosheid der gehele wereld en der hel, gelijk een groot vuur een klein droppeltje water verteert..

Laat ons Hem prijzen, indien de strikken des Satans over ons gebroken en wij bevrijd zijn. Laat ons ons verheugen, dat onze hulpe is van den Heere, die aarde en hemel gemaakt heeft..

Zal niet de kerk van onzen Heere vele en dringende reden hebben, om God zo te prijzen, zo dikwijls Hij haar uit den klauw der helse vijanden redt, en ene zeer grote en wonderbare uitkomst geeft..

Aan het slot spreekt de dichter het uit, dat hij niet alleen de hulpe Gods inderdaad heeft, maar dat ook voortaan in alle omstandigheden hij de hulpe van zijn God zal inroepen, tot die hulpe zijn toevlucht nemen en op die hulpe zijn vertrouwen stellen. Het is de hulpe van Hem, die het oppergezag heeft, maar ook van den Almachtige, die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 124". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-124.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile