Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 125

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 125

PSALM 125.

DE HOOP BESCHAAMT NIET.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 125

PSALM 125.

DE HOOP BESCHAAMT NIET.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Op David's krachtige opwekking in den vorigen Psalm volgt als antwoord een wens uit het hart der gemeente, dat die tijd spoedig kome, op welken de vorige Psalm met volle waarheid als een voor haar bestemde kon wijzen. Zonder twijfel is het dezelfde heilige zanger, van wiens hand Psalms 120:1, 121, 123 afkomstig zijn, die ook het voor ons liggende lied aan de gemeente heeft gegeven; het is echter ene reeks van jaren later vervaardigd, toen ten gevolge van ene lange verdrukking onder de macht en boosheid der tegenstanders, zich van de goede kern der gemeente de boze schaal begon af te zonderen dergenen, die door den nood van den tijd aan God begonnen te twijfelen en van den rechten weg afweken (Ezra 4:24 Aanm).

I. Psalms 125:1. Het eerst heeft hier het gehele koor het woord. De gemeente maakt de boze schaal, die nog aan haar hangt, van zich los, en ziet op de goede kern in haar midden; het zijn degenen, die op den Heere wachten ook in treurige tijden, en wier toestand en bestaan een onwankelbare en onvergankelijke is.

Die op den HEERE vertrouwen zijn als de berg Zion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.

De Psalmisten zijn er ijverig op bedacht, om voor het geloof steunsels te vinden in het zichtbare, dat hen zo krachtig bestrijdt. Zo wordt hier de berg Zion tot een zodanig steunsel geheiligd. Wie hem voortaan in zijne onwankelbare vastheid aanzag, dien werd daardoor de onveranderlijke vastheid der kerk voor de aandacht gesteld. Daar het punt van vergelijking de onbeweeglijke vastheid is, die Zion met de andere bergen gemeen is, zo zou ook elke andere berg kunnen genoemd zijn; tot het noemen van dezen berg had de zanger deze aanleiding, dat Zion de zichtbare zetel der kerk was. Hij vergelijkt de bestendigheid der kerk zelf met die van haren uitwendigen zetel, de onveranderlijkheid van het geestelijk Zion met die van het stoffelijke..

Er zijn reeds duizenden van jaren over Zion heengegaan, en gelijk hij een roemrijk verleden heeft, zo is hij ook voor ene glorierijke toekomst bewaard. Andere uitleggers menen om de Chaldeeuws en Romeinse catastrofe (2 Kings 25:8 Aanm). het hemelse Zion te moeten verstaan, maar de catastrofe betrof wel het op den berg gebouwde, niet dezen zelven, die voor zich en volgens zijne bestemming (Micah 3:12, Micah 4:1) onveranderd bleef staan..

Zion was zowel het middelpunt van den Israëlitische staat als van het koninkrijk Gods. Op Zion stond, van David's tijden af, de tente en later de tempel, wel door een ravijn gescheiden als teken, dat de koninklijke en priesterlijke macht nog gescheiden was, maar toch, als Israël's vromen naar Zion zagen, dan waren zij verheugd, want dan wisten zij, dat zij veilig waren, onder de hoede van Hem, die Israël's koning en Israël's Verlosser was.

2.

II. Psalms 125:2, Psalms 125:3. Uit het gehele koor verheft zich nu ene enkele stem. De gemeente is omgeven door den onneembaren wal van `s Heren bijstand en bescherming; daarom zal de op haar drukkende heerschappij der goddelozen zeker eenmaal een einde nemen, en niet langer duren dan de kracht tot tegenstand bij de rechtvaardigen duurt tegen de verleidende macht, welke verdrukking en gewoonte op de mensen uitoefenen.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Op David's krachtige opwekking in den vorigen Psalm volgt als antwoord een wens uit het hart der gemeente, dat die tijd spoedig kome, op welken de vorige Psalm met volle waarheid als een voor haar bestemde kon wijzen. Zonder twijfel is het dezelfde heilige zanger, van wiens hand Psalms 120:1, 121, 123 afkomstig zijn, die ook het voor ons liggende lied aan de gemeente heeft gegeven; het is echter ene reeks van jaren later vervaardigd, toen ten gevolge van ene lange verdrukking onder de macht en boosheid der tegenstanders, zich van de goede kern der gemeente de boze schaal begon af te zonderen dergenen, die door den nood van den tijd aan God begonnen te twijfelen en van den rechten weg afweken (Ezra 4:24 Aanm).

I. Psalms 125:1. Het eerst heeft hier het gehele koor het woord. De gemeente maakt de boze schaal, die nog aan haar hangt, van zich los, en ziet op de goede kern in haar midden; het zijn degenen, die op den Heere wachten ook in treurige tijden, en wier toestand en bestaan een onwankelbare en onvergankelijke is.

Die op den HEERE vertrouwen zijn als de berg Zion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.

De Psalmisten zijn er ijverig op bedacht, om voor het geloof steunsels te vinden in het zichtbare, dat hen zo krachtig bestrijdt. Zo wordt hier de berg Zion tot een zodanig steunsel geheiligd. Wie hem voortaan in zijne onwankelbare vastheid aanzag, dien werd daardoor de onveranderlijke vastheid der kerk voor de aandacht gesteld. Daar het punt van vergelijking de onbeweeglijke vastheid is, die Zion met de andere bergen gemeen is, zo zou ook elke andere berg kunnen genoemd zijn; tot het noemen van dezen berg had de zanger deze aanleiding, dat Zion de zichtbare zetel der kerk was. Hij vergelijkt de bestendigheid der kerk zelf met die van haren uitwendigen zetel, de onveranderlijkheid van het geestelijk Zion met die van het stoffelijke..

Er zijn reeds duizenden van jaren over Zion heengegaan, en gelijk hij een roemrijk verleden heeft, zo is hij ook voor ene glorierijke toekomst bewaard. Andere uitleggers menen om de Chaldeeuws en Romeinse catastrofe (2 Kings 25:8 Aanm). het hemelse Zion te moeten verstaan, maar de catastrofe betrof wel het op den berg gebouwde, niet dezen zelven, die voor zich en volgens zijne bestemming (Micah 3:12, Micah 4:1) onveranderd bleef staan..

Zion was zowel het middelpunt van den Israëlitische staat als van het koninkrijk Gods. Op Zion stond, van David's tijden af, de tente en later de tempel, wel door een ravijn gescheiden als teken, dat de koninklijke en priesterlijke macht nog gescheiden was, maar toch, als Israël's vromen naar Zion zagen, dan waren zij verheugd, want dan wisten zij, dat zij veilig waren, onder de hoede van Hem, die Israël's koning en Israël's Verlosser was.

2.

II. Psalms 125:2, Psalms 125:3. Uit het gehele koor verheft zich nu ene enkele stem. De gemeente is omgeven door den onneembaren wal van `s Heren bijstand en bescherming; daarom zal de op haar drukkende heerschappij der goddelozen zeker eenmaal een einde nemen, en niet langer duren dan de kracht tot tegenstand bij de rechtvaardigen duurt tegen de verleidende macht, welke verdrukking en gewoonte op de mensen uitoefenen.

Vers 2

2. Rondom Jeruzalem zijn bergen, zodat zij reeds uitwendig voorkomt als ene van de wereld afgeslotene en tegen haar beschermende stad (Joshua 15:63 ), alzo is de HEERE, die nog ene oneindig hogere bescherming is dan de natuurlijke wallen van bergen (vgl. Isaiah 33:21. Zechariah 2:5), rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.

Het is veel gemakkelijker om te zeggen, dan om te geloven, dat wij, zo wij het woord van God bij ons hebben en geloven, door goddelijken bijstand omringd zijn. Wanneer wij stalen en vurige muren om ons heen hadden, zo zouden wij gerust zijn en den duivel trotseren; maar de eigenschap van het geloof is het, ons niet te verheffen op hetgeen de ogen zien, maar op hetgeen het Woord ons aanwijst. Dit ontbreekt ons dus, dat wij gene geestelijke ogen hebben, het ene nodige, maar alleen de vleselijke ogen navolgen..

Geen wonder, dat Zions gebergte, die aloude zetelplaats van den waren godsdienst van Melchizedek's dagen af, in zijne ontwikkeling en vastheid, al de eeuwen zou verduren, en Jeruzalem in zijne onverwinbare sterkte, door bergen als door zo vele voormuren tot zijne beveiliging omgeven, voor hen de eigenaardige beelden en waarborgen werden van de zekerheid des geluks en der volkomen veiligheid voor hun volks- en godsdienstbelang, bij den aanval van elke vijand, dewijl Jehova, de Machtige Jacob's, hen met Zijne alvermogende hoede nabij was en omringde. Met veel recht konden zij het verwachten, dat gene goddeloze koningen of volken hen immer onderdrukken zouden, gelijk zij onder Sauls regering en in de overheersing van andere volken ondervonden hadden, en waardoor zij van den Heere en Zijne gerechtigheid tot hun schade waren afgeleid. Ja, van den Heere mochten zij vrede en heil vragen en hopen, bij het inslaan van den weg der waarheid en der oprechtheid, daar het ontwijfelbaar vaststond, dat Hij de werkers der ongerechtigheid van voor Zijn aangezicht verdelgen wilde. En waren dit nu de welgegronde verwachtingen voor Israël, als Jehova's volk beschouwd, in het algemeen, welke ene stoffe van blijdschap lag dan hierin voor alle ware dienaren des Heren in het bijzonder, die zich geheel en al op dien getrouwen Verbondsgod verlieten, en op ene werkzame en werkdadige wijze op het woord en de beloftenissen van den Onveranderlijke steunden. De vastigheid van hunnen staat ligt alleen in Jehova, zo als Hij is en Zich in den Engel Zijns aanschijns, onzen Heiland, heeft kenbaar gemaakt. Hij, die de Almachtige is, is en stelt ene veilige hoede rondom hen en gedoogt niet, dat de vijand hen genaken zal. De overwinning op elke tegenstander en op de gehele macht der hel is gewis, en Hij laat niet toe, dat zij boven vermogen verzocht worden. Hij hoort het gebed, oefent altijd recht en gerechtigheid, en geeft vrede over het Israël Gods, dat Hem kent en dient. Is er iets, dat den vromen Christen tot blijdschap, tot geruststelling en tot aanmoediging verstrekken kan, dan is het ongetwijfeld zulk een onderwijs en zulk ene bijbelse verzekering..

Vers 2

2. Rondom Jeruzalem zijn bergen, zodat zij reeds uitwendig voorkomt als ene van de wereld afgeslotene en tegen haar beschermende stad (Joshua 15:63 ), alzo is de HEERE, die nog ene oneindig hogere bescherming is dan de natuurlijke wallen van bergen (vgl. Isaiah 33:21. Zechariah 2:5), rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.

Het is veel gemakkelijker om te zeggen, dan om te geloven, dat wij, zo wij het woord van God bij ons hebben en geloven, door goddelijken bijstand omringd zijn. Wanneer wij stalen en vurige muren om ons heen hadden, zo zouden wij gerust zijn en den duivel trotseren; maar de eigenschap van het geloof is het, ons niet te verheffen op hetgeen de ogen zien, maar op hetgeen het Woord ons aanwijst. Dit ontbreekt ons dus, dat wij gene geestelijke ogen hebben, het ene nodige, maar alleen de vleselijke ogen navolgen..

Geen wonder, dat Zions gebergte, die aloude zetelplaats van den waren godsdienst van Melchizedek's dagen af, in zijne ontwikkeling en vastheid, al de eeuwen zou verduren, en Jeruzalem in zijne onverwinbare sterkte, door bergen als door zo vele voormuren tot zijne beveiliging omgeven, voor hen de eigenaardige beelden en waarborgen werden van de zekerheid des geluks en der volkomen veiligheid voor hun volks- en godsdienstbelang, bij den aanval van elke vijand, dewijl Jehova, de Machtige Jacob's, hen met Zijne alvermogende hoede nabij was en omringde. Met veel recht konden zij het verwachten, dat gene goddeloze koningen of volken hen immer onderdrukken zouden, gelijk zij onder Sauls regering en in de overheersing van andere volken ondervonden hadden, en waardoor zij van den Heere en Zijne gerechtigheid tot hun schade waren afgeleid. Ja, van den Heere mochten zij vrede en heil vragen en hopen, bij het inslaan van den weg der waarheid en der oprechtheid, daar het ontwijfelbaar vaststond, dat Hij de werkers der ongerechtigheid van voor Zijn aangezicht verdelgen wilde. En waren dit nu de welgegronde verwachtingen voor Israël, als Jehova's volk beschouwd, in het algemeen, welke ene stoffe van blijdschap lag dan hierin voor alle ware dienaren des Heren in het bijzonder, die zich geheel en al op dien getrouwen Verbondsgod verlieten, en op ene werkzame en werkdadige wijze op het woord en de beloftenissen van den Onveranderlijke steunden. De vastigheid van hunnen staat ligt alleen in Jehova, zo als Hij is en Zich in den Engel Zijns aanschijns, onzen Heiland, heeft kenbaar gemaakt. Hij, die de Almachtige is, is en stelt ene veilige hoede rondom hen en gedoogt niet, dat de vijand hen genaken zal. De overwinning op elke tegenstander en op de gehele macht der hel is gewis, en Hij laat niet toe, dat zij boven vermogen verzocht worden. Hij hoort het gebed, oefent altijd recht en gerechtigheid, en geeft vrede over het Israël Gods, dat Hem kent en dient. Is er iets, dat den vromen Christen tot blijdschap, tot geruststelling en tot aanmoediging verstrekken kan, dan is het ongetwijfeld zulk een onderwijs en zulk ene bijbelse verzekering..

Vers 3

3. Al is het ook, dat de treurige toestand van den tegenwoordigen tijd, nu Gods volk in het heilige land zelf door de Gode vijandige macht der wereld verdrukt en onderworpen is, dat schijnt tegen te spreken, zo zal het toch ten laatste blijken, dat de Heere werkelijk rondom Zijn volk is. Want de scepter der goddeloosheid, die nu zo zwaar op ons drukt, zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen, zal hun niet bij voortduring een angstig lot veroorzaken; opdat de verzoeking, die in deze overheersing ligt, niet langer dure, dan men kan verdragen (1 Corinthians 10:13), en alzo de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht, door te delen in de heersende goddeloosheid (Matthew 24:22).

Heeft alzo Zion niet te vrezen, zal het ware Israël in zijn vertrouwen op Jehova niet beschouwd worden, het zegt niet, dat het geen belagers en bestrijders heeft, die het menigmaal in bange angsten dringen, want waartoe anders de belofte, dat de Heere de vurige muur rondom Zijn volk zal wezen?.

De rechtvaardigen zijn niet in zich zelven veilig voor afval, maar God bestuurt de verzoeking zo, dat wij die kunnen verdragen.. De scepter der goddelozen over het erfdeel der rechtvaardigen is de heerschappij der heidenen over Kanan. Het "want" steunt en bekrachtigt wat in Psalms 125:2 gezegd is, dewijl het ene opkomende twijfeling weerlegt. De heerschappij der heidenen duurt niet altijd, opdat niet ten laatste ook de rechtvaardigen aan het bestuur Gods zouden leren twijfelen en mede tot het heidendom zouden vervallen..

De betekenis van dit vers schijnt dezelfde te zijn, als die bij de voorzegging omtrent de rampen van later dagen, Matthew 24:21,22: Indien die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden. Maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden..

Vers 3

3. Al is het ook, dat de treurige toestand van den tegenwoordigen tijd, nu Gods volk in het heilige land zelf door de Gode vijandige macht der wereld verdrukt en onderworpen is, dat schijnt tegen te spreken, zo zal het toch ten laatste blijken, dat de Heere werkelijk rondom Zijn volk is. Want de scepter der goddeloosheid, die nu zo zwaar op ons drukt, zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen, zal hun niet bij voortduring een angstig lot veroorzaken; opdat de verzoeking, die in deze overheersing ligt, niet langer dure, dan men kan verdragen (1 Corinthians 10:13), en alzo de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht, door te delen in de heersende goddeloosheid (Matthew 24:22).

Heeft alzo Zion niet te vrezen, zal het ware Israël in zijn vertrouwen op Jehova niet beschouwd worden, het zegt niet, dat het geen belagers en bestrijders heeft, die het menigmaal in bange angsten dringen, want waartoe anders de belofte, dat de Heere de vurige muur rondom Zijn volk zal wezen?.

De rechtvaardigen zijn niet in zich zelven veilig voor afval, maar God bestuurt de verzoeking zo, dat wij die kunnen verdragen.. De scepter der goddelozen over het erfdeel der rechtvaardigen is de heerschappij der heidenen over Kanan. Het "want" steunt en bekrachtigt wat in Psalms 125:2 gezegd is, dewijl het ene opkomende twijfeling weerlegt. De heerschappij der heidenen duurt niet altijd, opdat niet ten laatste ook de rechtvaardigen aan het bestuur Gods zouden leren twijfelen en mede tot het heidendom zouden vervallen..

De betekenis van dit vers schijnt dezelfde te zijn, als die bij de voorzegging omtrent de rampen van later dagen, Matthew 24:21,22: Indien die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden. Maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden..

Vers 4

4. HEERE! doe den goeden wel, en degenen, die oprecht zijn in hun harten, die zich door gene onderdrukkingen van U laten afbrengen.

5. Maar die zich, van wege de onreinheid hunner harten, neigen tot hun kromme wegen 1), die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid, door wie zij zich hebben laten verleiden. Dit alles zal worden vervuld, zowel de bede als de profetie. Vrede; zal over Israël zijn, namelijk over het Israël Gods (Galatians 6:16), dat niet alleen den naam heeft, maar ook werkelijk Israël is (Psalms 128:6).

1) In Psalms 125:3 spreekt zich de vrees uit door uitwendigen dwang van machtige mensen, bijv. van de toenmaals in Palestina machtige Samaritanen en de hen ondersteunende Perzische groten, om tot iets verleid te worden wat met den godsdienst niet te rijmen was. "Alleen niets halfs, verkeerds en met het gestrenge geweten onverenigbaars! Dit was het gevoelen van die eerste stichters van het nieuwe Jeruzalem, en daarmee komt ook goed het slot in Psalms 125:4, Psalms 125:5 overeen..

Vrede is het einde der dwingelandij, der vijandschap, der verdeeldheid, van de onrust, den angst; vrede is vrijheid en harmonie en eenheid en veiligheid en zaligheid..

Met den uitroep: "Vrede over Israël" de gehele zaligheid Gods in hare kostbare vrucht samenvattende, breidt de Psalmist zegenend zijne handen uit over het ware Israël, dat uit den Geest geboren is en een welgesteld hart spreekt er het Amen bij uit..

Niet alleen de gebeden hunner broederen, maar de tussenkomst van den Middelaar verzekert Israël van de beschermende macht en de bewarende genade van zijn God. Vrede zal zijn over iedere waren Israëliet, in wie geen bedrog is. Heere! reken ons tot dat volk voor tijd en voor eeuwigheid..

Onder hen, die van vurigen ijver blaakten voor de ere Gods, waren er ook, die gemene zaak met den vijand maakten. Ook toen was er onkruid onder de tarwe. En deze richtten meer schade aan dan de openbare vijanden. Zij behoorden niet tot het geestelijk zaad van Abraham, en daarom spreekt de dichter er van, dat de Heere hen zal doen weggaan met de werken der ongerechtigheid. De hypocriet en de openbare vijand zullen enerlei lot wedervaren.

Vers 4

4. HEERE! doe den goeden wel, en degenen, die oprecht zijn in hun harten, die zich door gene onderdrukkingen van U laten afbrengen.

5. Maar die zich, van wege de onreinheid hunner harten, neigen tot hun kromme wegen 1), die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid, door wie zij zich hebben laten verleiden. Dit alles zal worden vervuld, zowel de bede als de profetie. Vrede; zal over Israël zijn, namelijk over het Israël Gods (Galatians 6:16), dat niet alleen den naam heeft, maar ook werkelijk Israël is (Psalms 128:6).

1) In Psalms 125:3 spreekt zich de vrees uit door uitwendigen dwang van machtige mensen, bijv. van de toenmaals in Palestina machtige Samaritanen en de hen ondersteunende Perzische groten, om tot iets verleid te worden wat met den godsdienst niet te rijmen was. "Alleen niets halfs, verkeerds en met het gestrenge geweten onverenigbaars! Dit was het gevoelen van die eerste stichters van het nieuwe Jeruzalem, en daarmee komt ook goed het slot in Psalms 125:4, Psalms 125:5 overeen..

Vrede is het einde der dwingelandij, der vijandschap, der verdeeldheid, van de onrust, den angst; vrede is vrijheid en harmonie en eenheid en veiligheid en zaligheid..

Met den uitroep: "Vrede over Israël" de gehele zaligheid Gods in hare kostbare vrucht samenvattende, breidt de Psalmist zegenend zijne handen uit over het ware Israël, dat uit den Geest geboren is en een welgesteld hart spreekt er het Amen bij uit..

Niet alleen de gebeden hunner broederen, maar de tussenkomst van den Middelaar verzekert Israël van de beschermende macht en de bewarende genade van zijn God. Vrede zal zijn over iedere waren Israëliet, in wie geen bedrog is. Heere! reken ons tot dat volk voor tijd en voor eeuwigheid..

Onder hen, die van vurigen ijver blaakten voor de ere Gods, waren er ook, die gemene zaak met den vijand maakten. Ook toen was er onkruid onder de tarwe. En deze richtten meer schade aan dan de openbare vijanden. Zij behoorden niet tot het geestelijk zaad van Abraham, en daarom spreekt de dichter er van, dat de Heere hen zal doen weggaan met de werken der ongerechtigheid. De hypocriet en de openbare vijand zullen enerlei lot wedervaren.

Vers 5

5. Maar die zich, van wege de onreinheid hunner harten, neigen tot hun kromme wegen 1), die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid, door wie zij zich hebben laten verleiden. Dit alles zal worden vervuld, zowel de bede als de profetie. Vrede; zal over Israël zijn, namelijk over het Israël Gods (Galatians 6:16), dat niet alleen den naam heeft, maar ook werkelijk Israël is (Psalms 128:6).

1) In Psalms 125:3 spreekt zich de vrees uit door uitwendigen dwang van machtige mensen, bijv. van de toenmaals in Palestina machtige Samaritanen en de hen ondersteunende Perzische groten, om tot iets verleid te worden wat met den godsdienst niet te rijmen was. "Alleen niets halfs, verkeerds en met het gestrenge geweten onverenigbaars! Dit was het gevoelen van die eerste stichters van het nieuwe Jeruzalem, en daarmee komt ook goed het slot in Psalms 125:4, Psalms 125:5 overeen..

Vrede is het einde der dwingelandij, der vijandschap, der verdeeldheid, van de onrust, den angst; vrede is vrijheid en harmonie en eenheid en veiligheid en zaligheid..

Met den uitroep: "Vrede over Israël" de gehele zaligheid Gods in hare kostbare vrucht samenvattende, breidt de Psalmist zegenend zijne handen uit over het ware Israël, dat uit den Geest geboren is en een welgesteld hart spreekt er het Amen bij uit..

Niet alleen de gebeden hunner broederen, maar de tussenkomst van den Middelaar verzekert Israël van de beschermende macht en de bewarende genade van zijn God. Vrede zal zijn over iedere waren Israëliet, in wie geen bedrog is. Heere! reken ons tot dat volk voor tijd en voor eeuwigheid..

Onder hen, die van vurigen ijver blaakten voor de ere Gods, waren er ook, die gemene zaak met den vijand maakten. Ook toen was er onkruid onder de tarwe. En deze richtten meer schade aan dan de openbare vijanden. Zij behoorden niet tot het geestelijk zaad van Abraham, en daarom spreekt de dichter er van, dat de Heere hen zal doen weggaan met de werken der ongerechtigheid. De hypocriet en de openbare vijand zullen enerlei lot wedervaren.

4.

III. Psalms 125:4, Psalms 125:5. Thans komt weer het gehele koor aan het woord; hij maakt ene scheiding tussen de goede en vrome harten in de gemeente en de anderen, die afwijken op hun kromme wegen; hij verkondigt dezen den ondergang met de boosdoeners, met wie zij zich verenigd hebben; en wenst hun den vrede en alles goeds van den Heere.

Vers 5

5. Maar die zich, van wege de onreinheid hunner harten, neigen tot hun kromme wegen 1), die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid, door wie zij zich hebben laten verleiden. Dit alles zal worden vervuld, zowel de bede als de profetie. Vrede; zal over Israël zijn, namelijk over het Israël Gods (Galatians 6:16), dat niet alleen den naam heeft, maar ook werkelijk Israël is (Psalms 128:6).

1) In Psalms 125:3 spreekt zich de vrees uit door uitwendigen dwang van machtige mensen, bijv. van de toenmaals in Palestina machtige Samaritanen en de hen ondersteunende Perzische groten, om tot iets verleid te worden wat met den godsdienst niet te rijmen was. "Alleen niets halfs, verkeerds en met het gestrenge geweten onverenigbaars! Dit was het gevoelen van die eerste stichters van het nieuwe Jeruzalem, en daarmee komt ook goed het slot in Psalms 125:4, Psalms 125:5 overeen..

Vrede is het einde der dwingelandij, der vijandschap, der verdeeldheid, van de onrust, den angst; vrede is vrijheid en harmonie en eenheid en veiligheid en zaligheid..

Met den uitroep: "Vrede over Israël" de gehele zaligheid Gods in hare kostbare vrucht samenvattende, breidt de Psalmist zegenend zijne handen uit over het ware Israël, dat uit den Geest geboren is en een welgesteld hart spreekt er het Amen bij uit..

Niet alleen de gebeden hunner broederen, maar de tussenkomst van den Middelaar verzekert Israël van de beschermende macht en de bewarende genade van zijn God. Vrede zal zijn over iedere waren Israëliet, in wie geen bedrog is. Heere! reken ons tot dat volk voor tijd en voor eeuwigheid..

Onder hen, die van vurigen ijver blaakten voor de ere Gods, waren er ook, die gemene zaak met den vijand maakten. Ook toen was er onkruid onder de tarwe. En deze richtten meer schade aan dan de openbare vijanden. Zij behoorden niet tot het geestelijk zaad van Abraham, en daarom spreekt de dichter er van, dat de Heere hen zal doen weggaan met de werken der ongerechtigheid. De hypocriet en de openbare vijand zullen enerlei lot wedervaren.

4.

III. Psalms 125:4, Psalms 125:5. Thans komt weer het gehele koor aan het woord; hij maakt ene scheiding tussen de goede en vrome harten in de gemeente en de anderen, die afwijken op hun kromme wegen; hij verkondigt dezen den ondergang met de boosdoeners, met wie zij zich verenigd hebben; en wenst hun den vrede en alles goeds van den Heere.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 125". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-125.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile