Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 126". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-126.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 126". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 126PSALM 126.
DER VROMEN DROEFHEID ZAL IN VREUGDE WORDEN VERANDERD.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 126PSALM 126.
DER VROMEN DROEFHEID ZAL IN VREUGDE WORDEN VERANDERD.
Vers 1
1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).Wederom een lied van dien heiligen zanger, die David's en Salomo's bedevaartliederen of liederen der opgangen tot een volledig pelgrimsboek heeft uitgebreid (Ezra 4:24 Aanm), aan den vorigen, eveneens door hem vervaardigden Psalm sluit zich de voor ons liggende aan door het hoofdwoord Zion, waarom hij onmiddellijk daarop volgt; wat den inhoud betreft, sluit hij zich aan Psalms 120:1, 123 aan, en laat ons de uit Babel teruggekeerde gemeente aanschouwen in haar leed en haar wee, zowel als in hare gebeden en verwachtingen.
I. Psalms 126:1-Psalms 126:3. De gemeente herinnert zich vooreerst den tijd vol grote vreugde en zalige verrassing, toen de Heere hare verlossing uit de Babylonische ballingschap bewerkte, en toen het ook voor de Heidenen zichtbaar werd, wiens hand deze verlossing had teweeggebracht.
Als de HEEREdoor de toestemming, die Kores, koning der Perzen, in het jaar 536 v r Chr. gaf (Ezra 1:1), de gevangenen Zions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen 1); de plotseling aangevangen verlossing scheen ons in den beginne gene werkelijkheid, maar slechts een schone droom te zijn; wij konden het van blijdschap niet geloven.
1) In dezen Psalm wordt aan een der grootste daden des Heeren gedacht, weleer aan Zijn volk bewezen, alleen te vergelijken met de verlossing van Jacobs nakomelingen uit Egypte; en beide verlossingen zijn het voorbeeld en onderpand van de verlossing der Gemeente uit het diensthuis en de gevangenis der zonde en Satan's macht door Jezus Christus, onzen Heere. Daarom heeft de Christelijke Kerk van alle eeuwen dezen Psalm met veel voorliefde tot de hare gemaakt. Augustinus verklaart het opschrift reeds: "een opgangslied voor degenen, die optrekken naar het hemelse Jeruzalem," en Luther zegt: "wij willen dezen Psalm van de algemene gevangenis des gansen menselijken geslachts en zijne uitredding uitleggen.".
Vers 1
1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).Wederom een lied van dien heiligen zanger, die David's en Salomo's bedevaartliederen of liederen der opgangen tot een volledig pelgrimsboek heeft uitgebreid (Ezra 4:24 Aanm), aan den vorigen, eveneens door hem vervaardigden Psalm sluit zich de voor ons liggende aan door het hoofdwoord Zion, waarom hij onmiddellijk daarop volgt; wat den inhoud betreft, sluit hij zich aan Psalms 120:1, 123 aan, en laat ons de uit Babel teruggekeerde gemeente aanschouwen in haar leed en haar wee, zowel als in hare gebeden en verwachtingen.
I. Psalms 126:1-Psalms 126:3. De gemeente herinnert zich vooreerst den tijd vol grote vreugde en zalige verrassing, toen de Heere hare verlossing uit de Babylonische ballingschap bewerkte, en toen het ook voor de Heidenen zichtbaar werd, wiens hand deze verlossing had teweeggebracht.
Als de HEEREdoor de toestemming, die Kores, koning der Perzen, in het jaar 536 v r Chr. gaf (Ezra 1:1), de gevangenen Zions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen 1); de plotseling aangevangen verlossing scheen ons in den beginne gene werkelijkheid, maar slechts een schone droom te zijn; wij konden het van blijdschap niet geloven.
1) In dezen Psalm wordt aan een der grootste daden des Heeren gedacht, weleer aan Zijn volk bewezen, alleen te vergelijken met de verlossing van Jacobs nakomelingen uit Egypte; en beide verlossingen zijn het voorbeeld en onderpand van de verlossing der Gemeente uit het diensthuis en de gevangenis der zonde en Satan's macht door Jezus Christus, onzen Heere. Daarom heeft de Christelijke Kerk van alle eeuwen dezen Psalm met veel voorliefde tot de hare gemaakt. Augustinus verklaart het opschrift reeds: "een opgangslied voor degenen, die optrekken naar het hemelse Jeruzalem," en Luther zegt: "wij willen dezen Psalm van de algemene gevangenis des gansen menselijken geslachts en zijne uitredding uitleggen.".
Vers 2
2. Toen werd onze mond vervuld met lachen, daar de indruk van het geluk, dat zo wonderbaar verschilde van het doorgestane leed, ons den mond tot lachen dwong, daar de vreugde in volle stromen zich wilde uitstorten, en onze tong werd met gejuich vervuld, daar de jubelende stemming des harten de tong tot een jubelen drong, dat wegens de onuitputtelijke stof geen einde zou nemen (Job 8:21); toen zei men, omtrent ons onder de heidenen: de HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan, zo verwonderingwekkend werkte ook op hen die wondervolle verandering van ons geluk (Joel 2:21. Isaiah 52:9, Isaiah 52:9).Vers 2
2. Toen werd onze mond vervuld met lachen, daar de indruk van het geluk, dat zo wonderbaar verschilde van het doorgestane leed, ons den mond tot lachen dwong, daar de vreugde in volle stromen zich wilde uitstorten, en onze tong werd met gejuich vervuld, daar de jubelende stemming des harten de tong tot een jubelen drong, dat wegens de onuitputtelijke stof geen einde zou nemen (Job 8:21); toen zei men, omtrent ons onder de heidenen: de HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan, zo verwonderingwekkend werkte ook op hen die wondervolle verandering van ons geluk (Joel 2:21. Isaiah 52:9, Isaiah 52:9).Vers 3
3. Ene stem. De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan, ja de Heidenen hebben het terecht opgemerkt, dies zijn wij verblijd, want Gods genade is tot ons wedergekeerd.De gevangenen Zions, dat zijn alle gelovigen, alle kinderen Gods, die in de genade des Heeren en onder de tucht Zijns Geestes staan. Zij zijn wel is waar, hier beneden reeds verlost, want zij zijn vrij gemaakt van hun zondenschuld, van den vloek der wet en van het geweld des satans. Zij zijn echter, omdat zij in dezen tabernakel zijn, ook aan de andere zijde nog met zo vele banden van zwakheid, van smart, van ijdelheid gebonden, en verlangen naar hun volkomene verlossing. Die zal dan ook eenmaal komen-voor ieder in `t bijzonder voorlopig, als de Heere hem een zalig einde geeft en hem in genade uit dit jammerdal tot Zich in den hemel neemt; voor de gehele gemeente in hare buitengewone volheid en heerlijkheid, wanneer Hij, de Verlosser, met een geroep en de stem des aartsengels en met de bazuin Gods nederdaalt van den hemel en de doden in Christus eerst zullen opstaan, daarna die dan nog op aarde en in hun lichamen zijn, en zij zullen met deze worden opgenomen in de wolken, den Heere tegemoet in de lucht. Dan zullen wij zijn als die dromen. Ja, reeds zullen wij als dromende en geheel van vreugde buiten ons zelven zijn, wanneer een zalige dood ons uit deze tegenwoordige boze wereld overvoert in ene andere betere wereld, wanneer de engelen op den Elia's-wagen onze ziel naar huis brengen in het ware vaderland; zij stijgt dan op de eeuwige bergen, naar welke zich hier beneden steeds haar oog verhief en van welke hare hulp kwam; zij bestijgt den koningsburg van Hem, die Davids Zoon en Davids Heer tegelijk is. Zij trekt in met den palmtak der overwinning in hare rechterhand, achter zich al de ellende van den tijd, v r zich de opene heerlijkheid. Hoe zal het daar zijn? Vreugde en genot zullen haar met ene zalige kracht aangrijpen, van vreugde en genot overstelpt, zal zij niet weten, wat haar geschiedt. Er zullen zich voor haar wonderen Gods openen, die nog geen oog gezien en geen oor gehoord heeft, en die in geen mensenhart zijn opgeklommen; want wij zien hier beneden slechts het minste van Zijne wonderen. Maar het hoogste is: zij zal God zien, het ongeschapene Heilig-Heilig-Heilige Licht; dat zal in haar ene onuitsprekelijke vreugde ontsteken en ene onuitsprekelijke zaligheid in het hart storten. Alle ijdelheid daarentegen, alle plagen, alle ellenden van dezen tijd, die op aarde als met haar wezen schenen te zamen gegroeid te zijn, zodat zij zich zelf niet anders kende dan als ene gekwelde ziel, zij zijn voorbij; want smarten en zuchten kunnen toch niet meer daar zijn, waar eeuwige blijdschap en vredevolle sabbat Gods is..
Als degenen, die dromen, zullen wij echter eerst recht dan zijn, wanneer de laatste grote dag komt en de Heere Zijne uitverkorenen verzamelt van de vier winden, van het ene einde des hemels tot het andere einde. Dan zullen wij niet alleen diegenen wedervinden, en voor eeuwig weer bezitten in verheerlijkte gedaante en in hemelse natuur, die wij in dit leven gekend en bemind, en wier sterven wij zozeer bejammerd en betreurd hebben; wij zullen dan ook diegenen aanschouwen, die door alle tijden heen den Heere hebben gehoorzaamd en geloofd, en door wier woord wij zelf gelovig geworden zijn-de heilige aartsvaders, de geliefde profeten, de grote Apostelen, de getrouwe bloedgetuigen en martelaars de gehele gemeente der heiligen, zij zal voor onze ogen staan, en zij zal ons in haar midden opnemen, zodat wij in hare vriendschap en gemeenschap de bruiloft des Lams vieren. Dan zal onze mond vol lachen zijn en onze tong met gejuich. Hier onder het tegenwoordige kromme en verdraaide geslacht is onze mond zeer dikwijls vol van heilige verontwaardiging, wanneer wij Jacob zijne overtreding en Israël zijne zonden moeten aantonen. Hier is dikwijls onze tong vol klachten, wanneer er geen einde is aan het branden en vernielen, en de mensen met ziende ogen niet willen zien, noch met horende oren horen, maar zich zelven toorn vergaderen tegen den dag des toorns en de openbaring van het rechtvaardig oordeel. Op dien dag des Heeren zal Hij allen, die den gelove niet wilden gehoorzaam worden, buitenstoten en alle ergernis uit Zijn rijk te zamen vergaderen en in den vurigen oven werpen. Dan zal onze mond vol lachen zijn, want dan zijn wij degenen, die triomferen, die hun zaak zien zegepralen en hun vijanden onder hun voeten zien. Eertijds was het anders, eertijds waren wij een klein verdrukt hoopje, een vloek der wereld en een voetwis voor alle mensen; maar dan zal het zijn: "de rechterhand des Heeren is verhoogd, de rechterhand des Heeren doet krachtige daden." En gelijk onze mond vol lachen is, zo is onze tong vol gejuich over den Heere, die onze ziel van den dood heeft gered en onzen voet van aanstoot, die ons bekwaam heeft gemaakt tot de erve der heiligen in het licht, en geen berouw gehad heeft over Zijne genade en verkiezing. Dan zullen allen, die ons benijdden, die met ons tot het geloof werden geroepen, maar de genade Gods hebben verworpen, zich zelven moeten veroordelen en het eeuwige leven onwaardig achten. Dat zijn de heidenen, onder welke men omtrent ons zal zeggen: "De Heere heeft grote dingen bij hen gedaan." Ook zij die heden noch woeden en met elkaar beraadslagen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zullen er eens enige gedachten van hebben, hoe zalig zij zouden hebben kunnen worden, zo zij de banden niet hadden verscheurd, waarmee de Heiland hen aan Zijn zacht juk had willen knopen, en de koorden Zijner liefde niet van zich hadden geworpen. Zij zullen ten minste begrijpen, welke kwelling en pijn zij zouden hebben kunnen ontgaan, wanneer zij zich hadden willen laten redden, en zullen degenen, die waarlijk gered zijn geworden, gelukkig prijzen.
Terwijl echter de door den nood ontperste belijdenis: "De Heere heeft grote dingen aan hen gedaan," den heidenen zelven niet meer baat, nemen de zaligen en volmaakten, de verlosten des Heeren het hun van den mond weg, en maken het tot hun eigen lofzang, die door den hemel weergalmt en in alle eeuwigheid voortklinkt: "de Heere heeft grote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd!" O, wie nog tijd heeft over het heil zijner ziel na te denken, de hel naar beneden te vermijden en den weg des levens, die naar boven gaat, te verkiezen, die bedenke zich niet lang, opdat het niet te laat worde; hij sta af van ongerechtigheid, verlate den breden weg, waarop zo velen wandelen, en ga over op den smaden weg, aan de zijde van hen, die uit Babel zijn uitgegaan en naar Jeruzalem heentrekken. Zij, deze teruggeleidenen wedergekeerden, bidden nu nog, in den tijd der genade, voor hen, en omvatten hen in het gebed, dat wij in de vier volgende verzen lezen; want allen, die zelf de kennis der zaligheid hebben ontvangen, hebben geen sterker verlangen, dan dat de Heere er velen bekere en hen nazende op den weg der gerechtigheid. Zij behoren ook eigenlijk tot ons, tot de kinderen Zions, de nog achtergeblevenen in Babel; zij zijn toch in den naam des Heeren Jezus gedoopt, terwijl het dierbaar en heilig bloed des Heeren voor hen vergoten is: zo denken de bekeerden, en zij zouden zo gaarne allen met zich medetrekken.
Sommige Christenen hebben ene droevige geneigdheid, om bij alles op de donkere zijde te zien, en om meer te blijven stilstaan bij hetgeen zij doorgegaan zijn dan bij hetgeen God voor hen deed. Vraag naar hun indruk van het Christelijk leven, en zij zullen spreken over hun gedurigen strijd hun zware beproevingen, hun smartelijke wederwaardigheden en de zondigheid hunner harten, terwijl zij bijna geen melding maken van de genade en hulp, die God hun geschonken heeft. Een Christen daarentegen, wiens ziel in een gezonden toestand is, zal blijmoedig te voorschijn treden en zeggen: Ik wil niet van mij zelven, maar tot verheerlijking van mijnen God spreken. Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald en heeft mijne voeten op een rotssteen gesteld. Hij heeft mijne gangen vastgemaakt, en Hij heeft een nieuw lied in mijnen mond gegeven, een lofzang onzen God. De Heere heeft grote dingen bij mij gedaan, dies ben ik verblijd. Zulk een uittreksel van onze ondervinding is het allerbeste wat een kind van God hun kan aanbieden. Het is ene waarheid, dat wij beproevingen ondervinden; doch het is even waar, dat wij er uit gered worden. Het is waar, dat wij onze verdorvenheden hebben en met smart weten wij dit; maar het is ook even waar, dat wij een algenoegzamen Zaligmaker hebben, die deze verdorvenheden overwint en ons van hare heerschappij verlost. Op het verledene terugziende, ware het verkeerd te loochenen, dat wij in den poel Mistrouwen geweest en in de vallei van Verootmoediging gegaan zijn; doch het zou even verkeerd zijn te vergeten, dat wij deze veilig en tot ons nut doorgegaan zijn; wij zijn er niet in gebleven, dank zij onzen almachtigen Helper en Leidsman, die ons in een vruchtbaar land gebracht heeft. Hoe zwaarder onze beproevingen waren, des te inniger zal onze dank jegens God zijn, die ons in alles doorgeholpen en tot hiertoe bewaard heeft. Onze smarten kunnen de melodie van onze dankzeggingen niet verhinderen, wij rekenen deze te behoren tot het gedeelte van den bas van ons levenslied: Hij heeft grote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd..
4.
II. Psalms 126:4-Psalms 126:6. Met de dankbare vreugde over haar wederkeren naar haar land, waarvan zij te voren melding maakte, verenigt hierop de gemeente van de naar Jeruzalem terugkerenden de bede, dat dit werk van zegen volbracht worde. Zulk ene voltooiing is wel, zoals de omstandigheden nu zijn, nog buiten het gezicht, maar zij kan niet altijd uitblijven, op het onder tranen uitgestrooide zaad zal een heerlijke blijde oogsttijd volgen.
Vers 3
3. Ene stem. De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan, ja de Heidenen hebben het terecht opgemerkt, dies zijn wij verblijd, want Gods genade is tot ons wedergekeerd.De gevangenen Zions, dat zijn alle gelovigen, alle kinderen Gods, die in de genade des Heeren en onder de tucht Zijns Geestes staan. Zij zijn wel is waar, hier beneden reeds verlost, want zij zijn vrij gemaakt van hun zondenschuld, van den vloek der wet en van het geweld des satans. Zij zijn echter, omdat zij in dezen tabernakel zijn, ook aan de andere zijde nog met zo vele banden van zwakheid, van smart, van ijdelheid gebonden, en verlangen naar hun volkomene verlossing. Die zal dan ook eenmaal komen-voor ieder in `t bijzonder voorlopig, als de Heere hem een zalig einde geeft en hem in genade uit dit jammerdal tot Zich in den hemel neemt; voor de gehele gemeente in hare buitengewone volheid en heerlijkheid, wanneer Hij, de Verlosser, met een geroep en de stem des aartsengels en met de bazuin Gods nederdaalt van den hemel en de doden in Christus eerst zullen opstaan, daarna die dan nog op aarde en in hun lichamen zijn, en zij zullen met deze worden opgenomen in de wolken, den Heere tegemoet in de lucht. Dan zullen wij zijn als die dromen. Ja, reeds zullen wij als dromende en geheel van vreugde buiten ons zelven zijn, wanneer een zalige dood ons uit deze tegenwoordige boze wereld overvoert in ene andere betere wereld, wanneer de engelen op den Elia's-wagen onze ziel naar huis brengen in het ware vaderland; zij stijgt dan op de eeuwige bergen, naar welke zich hier beneden steeds haar oog verhief en van welke hare hulp kwam; zij bestijgt den koningsburg van Hem, die Davids Zoon en Davids Heer tegelijk is. Zij trekt in met den palmtak der overwinning in hare rechterhand, achter zich al de ellende van den tijd, v r zich de opene heerlijkheid. Hoe zal het daar zijn? Vreugde en genot zullen haar met ene zalige kracht aangrijpen, van vreugde en genot overstelpt, zal zij niet weten, wat haar geschiedt. Er zullen zich voor haar wonderen Gods openen, die nog geen oog gezien en geen oor gehoord heeft, en die in geen mensenhart zijn opgeklommen; want wij zien hier beneden slechts het minste van Zijne wonderen. Maar het hoogste is: zij zal God zien, het ongeschapene Heilig-Heilig-Heilige Licht; dat zal in haar ene onuitsprekelijke vreugde ontsteken en ene onuitsprekelijke zaligheid in het hart storten. Alle ijdelheid daarentegen, alle plagen, alle ellenden van dezen tijd, die op aarde als met haar wezen schenen te zamen gegroeid te zijn, zodat zij zich zelf niet anders kende dan als ene gekwelde ziel, zij zijn voorbij; want smarten en zuchten kunnen toch niet meer daar zijn, waar eeuwige blijdschap en vredevolle sabbat Gods is..
Als degenen, die dromen, zullen wij echter eerst recht dan zijn, wanneer de laatste grote dag komt en de Heere Zijne uitverkorenen verzamelt van de vier winden, van het ene einde des hemels tot het andere einde. Dan zullen wij niet alleen diegenen wedervinden, en voor eeuwig weer bezitten in verheerlijkte gedaante en in hemelse natuur, die wij in dit leven gekend en bemind, en wier sterven wij zozeer bejammerd en betreurd hebben; wij zullen dan ook diegenen aanschouwen, die door alle tijden heen den Heere hebben gehoorzaamd en geloofd, en door wier woord wij zelf gelovig geworden zijn-de heilige aartsvaders, de geliefde profeten, de grote Apostelen, de getrouwe bloedgetuigen en martelaars de gehele gemeente der heiligen, zij zal voor onze ogen staan, en zij zal ons in haar midden opnemen, zodat wij in hare vriendschap en gemeenschap de bruiloft des Lams vieren. Dan zal onze mond vol lachen zijn en onze tong met gejuich. Hier onder het tegenwoordige kromme en verdraaide geslacht is onze mond zeer dikwijls vol van heilige verontwaardiging, wanneer wij Jacob zijne overtreding en Israël zijne zonden moeten aantonen. Hier is dikwijls onze tong vol klachten, wanneer er geen einde is aan het branden en vernielen, en de mensen met ziende ogen niet willen zien, noch met horende oren horen, maar zich zelven toorn vergaderen tegen den dag des toorns en de openbaring van het rechtvaardig oordeel. Op dien dag des Heeren zal Hij allen, die den gelove niet wilden gehoorzaam worden, buitenstoten en alle ergernis uit Zijn rijk te zamen vergaderen en in den vurigen oven werpen. Dan zal onze mond vol lachen zijn, want dan zijn wij degenen, die triomferen, die hun zaak zien zegepralen en hun vijanden onder hun voeten zien. Eertijds was het anders, eertijds waren wij een klein verdrukt hoopje, een vloek der wereld en een voetwis voor alle mensen; maar dan zal het zijn: "de rechterhand des Heeren is verhoogd, de rechterhand des Heeren doet krachtige daden." En gelijk onze mond vol lachen is, zo is onze tong vol gejuich over den Heere, die onze ziel van den dood heeft gered en onzen voet van aanstoot, die ons bekwaam heeft gemaakt tot de erve der heiligen in het licht, en geen berouw gehad heeft over Zijne genade en verkiezing. Dan zullen allen, die ons benijdden, die met ons tot het geloof werden geroepen, maar de genade Gods hebben verworpen, zich zelven moeten veroordelen en het eeuwige leven onwaardig achten. Dat zijn de heidenen, onder welke men omtrent ons zal zeggen: "De Heere heeft grote dingen bij hen gedaan." Ook zij die heden noch woeden en met elkaar beraadslagen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zullen er eens enige gedachten van hebben, hoe zalig zij zouden hebben kunnen worden, zo zij de banden niet hadden verscheurd, waarmee de Heiland hen aan Zijn zacht juk had willen knopen, en de koorden Zijner liefde niet van zich hadden geworpen. Zij zullen ten minste begrijpen, welke kwelling en pijn zij zouden hebben kunnen ontgaan, wanneer zij zich hadden willen laten redden, en zullen degenen, die waarlijk gered zijn geworden, gelukkig prijzen.
Terwijl echter de door den nood ontperste belijdenis: "De Heere heeft grote dingen aan hen gedaan," den heidenen zelven niet meer baat, nemen de zaligen en volmaakten, de verlosten des Heeren het hun van den mond weg, en maken het tot hun eigen lofzang, die door den hemel weergalmt en in alle eeuwigheid voortklinkt: "de Heere heeft grote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd!" O, wie nog tijd heeft over het heil zijner ziel na te denken, de hel naar beneden te vermijden en den weg des levens, die naar boven gaat, te verkiezen, die bedenke zich niet lang, opdat het niet te laat worde; hij sta af van ongerechtigheid, verlate den breden weg, waarop zo velen wandelen, en ga over op den smaden weg, aan de zijde van hen, die uit Babel zijn uitgegaan en naar Jeruzalem heentrekken. Zij, deze teruggeleidenen wedergekeerden, bidden nu nog, in den tijd der genade, voor hen, en omvatten hen in het gebed, dat wij in de vier volgende verzen lezen; want allen, die zelf de kennis der zaligheid hebben ontvangen, hebben geen sterker verlangen, dan dat de Heere er velen bekere en hen nazende op den weg der gerechtigheid. Zij behoren ook eigenlijk tot ons, tot de kinderen Zions, de nog achtergeblevenen in Babel; zij zijn toch in den naam des Heeren Jezus gedoopt, terwijl het dierbaar en heilig bloed des Heeren voor hen vergoten is: zo denken de bekeerden, en zij zouden zo gaarne allen met zich medetrekken.
Sommige Christenen hebben ene droevige geneigdheid, om bij alles op de donkere zijde te zien, en om meer te blijven stilstaan bij hetgeen zij doorgegaan zijn dan bij hetgeen God voor hen deed. Vraag naar hun indruk van het Christelijk leven, en zij zullen spreken over hun gedurigen strijd hun zware beproevingen, hun smartelijke wederwaardigheden en de zondigheid hunner harten, terwijl zij bijna geen melding maken van de genade en hulp, die God hun geschonken heeft. Een Christen daarentegen, wiens ziel in een gezonden toestand is, zal blijmoedig te voorschijn treden en zeggen: Ik wil niet van mij zelven, maar tot verheerlijking van mijnen God spreken. Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald en heeft mijne voeten op een rotssteen gesteld. Hij heeft mijne gangen vastgemaakt, en Hij heeft een nieuw lied in mijnen mond gegeven, een lofzang onzen God. De Heere heeft grote dingen bij mij gedaan, dies ben ik verblijd. Zulk een uittreksel van onze ondervinding is het allerbeste wat een kind van God hun kan aanbieden. Het is ene waarheid, dat wij beproevingen ondervinden; doch het is even waar, dat wij er uit gered worden. Het is waar, dat wij onze verdorvenheden hebben en met smart weten wij dit; maar het is ook even waar, dat wij een algenoegzamen Zaligmaker hebben, die deze verdorvenheden overwint en ons van hare heerschappij verlost. Op het verledene terugziende, ware het verkeerd te loochenen, dat wij in den poel Mistrouwen geweest en in de vallei van Verootmoediging gegaan zijn; doch het zou even verkeerd zijn te vergeten, dat wij deze veilig en tot ons nut doorgegaan zijn; wij zijn er niet in gebleven, dank zij onzen almachtigen Helper en Leidsman, die ons in een vruchtbaar land gebracht heeft. Hoe zwaarder onze beproevingen waren, des te inniger zal onze dank jegens God zijn, die ons in alles doorgeholpen en tot hiertoe bewaard heeft. Onze smarten kunnen de melodie van onze dankzeggingen niet verhinderen, wij rekenen deze te behoren tot het gedeelte van den bas van ons levenslied: Hij heeft grote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd..
4.
II. Psalms 126:4-Psalms 126:6. Met de dankbare vreugde over haar wederkeren naar haar land, waarvan zij te voren melding maakte, verenigt hierop de gemeente van de naar Jeruzalem terugkerenden de bede, dat dit werk van zegen volbracht worde. Zulk ene voltooiing is wel, zoals de omstandigheden nu zijn, nog buiten het gezicht, maar zij kan niet altijd uitblijven, op het onder tranen uitgestrooide zaad zal een heerlijke blijde oogsttijd volgen.
Vers 4
4. O HEERE! wend 1) nog in vollere mate onze gevangenis, dan Gij reeds deedt, door nog velen uit Babel naar het vaderland te laten wederkeren, en laat zo spoedig aan onzen tegenwoordigen, nog bij voortduring droevigen toestand een einde komen; wend onze gevangenis, gelijk Gij waterstromen in het Zuiden omwendt, wanneer de beken op nieuw in de lente door de toestromende wateren van de bergen gevuld worden (Job 6:17), waardoor het land weer met fris groen bedekt wordt.1) Het tweede gedeelte van dezen Psalm bevat de bede, dat God de teruggebleven gelovigen evenzeer moge verzamelen. Maar deze vorm van bidden dicteert de Heilige Geest den Joden, die reeds weer van het verblijf in het vaderland genoten, voor, opdat zij den in ellende verkerenden broeder niet zouden vergeten. Ofschoon nu de uitgang aan het gehele volk was opengesteld en de vrijheid was gegund, weten wij, dat een groot getal, ja, een grote menigte van die weldaad geen partij had getrokken. Sommigen waren door vrees weerhouden, anderen door lafhartigheid, omdat zij zagen, dat hun gevaar dreigde, die de reis niet aandurfden en liever in treurigheid hun tijd doorbrachten, dan als mannen de reis ondernamen. Ook is het gelooflijk dat velen de tegenwoordige rust en de gemakkelijkheid boven het eeuwige heil verkozen..
De gemeente bidt voor het heilige land een rijkelijk toevloeien van bevolking en daardoor nieuw leven, gelijk het naar de Sinaï-woestijn heen gelegene zuiden (Negeb = droogte), dat bij zijn gebrek aan waterbronnen (Joshua 15:19) geheel van den regen moet leven, dit in zijne natuurlijke omstandigheden aanschouwelijk voorstelt door de Wady's die in den zomer verdwijnen en in den winter met regenwater gevuld zijn.
De bede is om de voltooiing van het heerlijke en genadige werk, dat begonnen is. De tot hiertoe teruggekeerden zijn in verhouding tot het gehele volk slechts als ene kleine voorhoede (Ezra 1:11 ), Maar Jeruzalem verlangde naar hare kinderen, en de Heere had gezworen (Isaiah 49:18): Gij zult met ene ontelbare menigte van tot u terugkerende kinderen worden aangedaan als met een sieraad, dat ene vrouw na de dagen van haar treuren als weduwe aandoet, en zult ze om u leggen als ene bruid den prachtgordel om haar bruidsgewaad.". 5. Ene stem als in Psalms 126:3. Die, gelijk de gemeente der teruggekeerden thans doet, nu alle ondernemingen tot herstel des lands zo weinig uitzicht op gunstigen uitslag aanbieden, met tranen zaaien, omdat het uitgedroogde aardrijk weinig hoop geeft, dat het zaad zal opschieten, zullen met gejuich maaien (vgl. omtrent de vervulling van dit woord ten opzichte der gemeente (Ezra 6:16,Ezra 6:22. Nehemiah 12:43), God toch weet tijd en uur, wanneer Hij aan `t uitgestrooide zaad vruchtbaarheid moet schenken, en middelen en wegen genoeg, om ook de schijnbaar meest vergeefse ondernemingen te doen gelukken.
Hoewel de natuurlijke betekenis hier ten grondslag ligt, zo mag men toch niet aannemen, dat de woorden in de eerste plaats in dien zin uitgesproken werden en slechts op hogere dingen zijn toegepast; want op de gewone betekenis past niet de onvoorwaardelijke algemeenheid, in welke de zin hier wordt voorgesteld. Hier is integendeel dadelijk van den geestelijken zaaier sprake. Men mag dan ook niet voorbijzien dat het: "die zaaien" geestelijk genomen, volgens den zamenhang, in welken alleen van het volk des Heeren sprake is, ene beperking inhoudt: "de zaaienden onder het volk Gods," of: "wij, die zaaien. In de wereld wordt zeer veel met tranen gezaaid, zonder in vreugde te oogsten, en dit aan de wereld in verkeerde verklaring toegeroepen, in plaats van het: "Bekeert u" zou aan het vers het karakter van een valsen troost geven..
Vers 4
4. O HEERE! wend 1) nog in vollere mate onze gevangenis, dan Gij reeds deedt, door nog velen uit Babel naar het vaderland te laten wederkeren, en laat zo spoedig aan onzen tegenwoordigen, nog bij voortduring droevigen toestand een einde komen; wend onze gevangenis, gelijk Gij waterstromen in het Zuiden omwendt, wanneer de beken op nieuw in de lente door de toestromende wateren van de bergen gevuld worden (Job 6:17), waardoor het land weer met fris groen bedekt wordt.1) Het tweede gedeelte van dezen Psalm bevat de bede, dat God de teruggebleven gelovigen evenzeer moge verzamelen. Maar deze vorm van bidden dicteert de Heilige Geest den Joden, die reeds weer van het verblijf in het vaderland genoten, voor, opdat zij den in ellende verkerenden broeder niet zouden vergeten. Ofschoon nu de uitgang aan het gehele volk was opengesteld en de vrijheid was gegund, weten wij, dat een groot getal, ja, een grote menigte van die weldaad geen partij had getrokken. Sommigen waren door vrees weerhouden, anderen door lafhartigheid, omdat zij zagen, dat hun gevaar dreigde, die de reis niet aandurfden en liever in treurigheid hun tijd doorbrachten, dan als mannen de reis ondernamen. Ook is het gelooflijk dat velen de tegenwoordige rust en de gemakkelijkheid boven het eeuwige heil verkozen..
De gemeente bidt voor het heilige land een rijkelijk toevloeien van bevolking en daardoor nieuw leven, gelijk het naar de Sinaï-woestijn heen gelegene zuiden (Negeb = droogte), dat bij zijn gebrek aan waterbronnen (Joshua 15:19) geheel van den regen moet leven, dit in zijne natuurlijke omstandigheden aanschouwelijk voorstelt door de Wady's die in den zomer verdwijnen en in den winter met regenwater gevuld zijn.
De bede is om de voltooiing van het heerlijke en genadige werk, dat begonnen is. De tot hiertoe teruggekeerden zijn in verhouding tot het gehele volk slechts als ene kleine voorhoede (Ezra 1:11 ), Maar Jeruzalem verlangde naar hare kinderen, en de Heere had gezworen (Isaiah 49:18): Gij zult met ene ontelbare menigte van tot u terugkerende kinderen worden aangedaan als met een sieraad, dat ene vrouw na de dagen van haar treuren als weduwe aandoet, en zult ze om u leggen als ene bruid den prachtgordel om haar bruidsgewaad.". 5. Ene stem als in Psalms 126:3. Die, gelijk de gemeente der teruggekeerden thans doet, nu alle ondernemingen tot herstel des lands zo weinig uitzicht op gunstigen uitslag aanbieden, met tranen zaaien, omdat het uitgedroogde aardrijk weinig hoop geeft, dat het zaad zal opschieten, zullen met gejuich maaien (vgl. omtrent de vervulling van dit woord ten opzichte der gemeente (Ezra 6:16,Ezra 6:22. Nehemiah 12:43), God toch weet tijd en uur, wanneer Hij aan `t uitgestrooide zaad vruchtbaarheid moet schenken, en middelen en wegen genoeg, om ook de schijnbaar meest vergeefse ondernemingen te doen gelukken.
Hoewel de natuurlijke betekenis hier ten grondslag ligt, zo mag men toch niet aannemen, dat de woorden in de eerste plaats in dien zin uitgesproken werden en slechts op hogere dingen zijn toegepast; want op de gewone betekenis past niet de onvoorwaardelijke algemeenheid, in welke de zin hier wordt voorgesteld. Hier is integendeel dadelijk van den geestelijken zaaier sprake. Men mag dan ook niet voorbijzien dat het: "die zaaien" geestelijk genomen, volgens den zamenhang, in welken alleen van het volk des Heeren sprake is, ene beperking inhoudt: "de zaaienden onder het volk Gods," of: "wij, die zaaien. In de wereld wordt zeer veel met tranen gezaaid, zonder in vreugde te oogsten, en dit aan de wereld in verkeerde verklaring toegeroepen, in plaats van het: "Bekeert u" zou aan het vers het karakter van een valsen troost geven..
Vers 6
6. Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende 1), doet gene schrede voorwaarts zonder te wenen (2 Samuel 3:16; 2 Samuel 15:30), omdat, hoe goed en vruchtbelovend het zaad zij, hij moet vrezen, dat het te vergeefs zal uitgestrooid worden van wege de dorheid en onvruchtbaarheid van den grond; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijne schoven 2), door welke zijne hopeloosheid beschaamd werd.1) De Profeet wil het voortdurende door het herhalen van een woordje aantonen, daar hij zegt: "zij gaan, zij gaan," want er komt geen einde aan het wenen, voordat wij in de groeve zijn geborgen, hoewel nu en dan een korte tijd wordt gegeven om zich te herstellen..
Zolang gij, mijne ziel, nog in het Babel dezer wereld moet leven en dwalen, zo weet, dat het u nog veel tranenzaad zal kosten; het kost tranen van boete, zoals bij David, Petrus en de grote zondares; het kost tranen van wege uw ambt, als bij David, Jeremia, Paulus, ja bij Christus zelven; het kost tranen des gebeds als bij David, wien zijne tranen bijna tot ene spijze waren geworden; het kost tranen van lijden en van medelijden. Wordt onder dat alles echter niet verdrietig, de vreugdevolle oogst maakt toch alles weer goed. vergelijk
2) Gelijk onder het zaad moet verstaan worden, wat ieder tot het opbouwen van het Godsrijk bijdraagt, zo onder de garven de heilzame vrucht, die daaruit voortkomt, daar God boven bidden en denken daartoe den wasdom geeft. Nog heerlijker dan aan deze zijde des grafs zal deze verandering van wenen in verblijden aan gindse zijde worden ervaren; het hier uitgezaaide met tranen bevochtigde zaad zal daar tot wonderbaar heerlijke garven geworden zijn, van welke de heilige Bernhard zegt: "zo groot zijn deze garven, dat zij niet gemeten, zo vele, dat zij niet geteld, zo kostelijk, dat zij niet gewaardeerd kunnen worden.". Een blijde oogst na een droevig zaaien: 1. wie waarborgt dien? 2. wie ontvangt dien? 3. wie verwacht dien? Met tranen begeleiden wij dikwijls genoeg ons handelen en ons lijden op aarde; maar of er altijd de gewenste vrucht van komt! Wanneer niet? Wat is daarvan de oorzaak?.
In de hete luchtstreken zaait de landman dikwijls bij het uitblijven van den regen met grote moeite, zonder hope. Maar de regen komt (Psalms 126:4) en het wordt alles geheel anders dan hij gevreesd had. Zo is het altijd in het rijk Gods. Juist die onderneming slaagt dikwijls het best, die aanvankelijk hopeloos scheen en die onder den last des lijdens aanving. De stille, zachte en kalme ernst der gelovige hope moest aan dit lied voor de bedevaartgangers iets ongemeen indrukwekkends geven, en even zodanigen indruk heeft het ook in de Christelijke kerk gemaakt, waar het in vele liederen der gemeente weerklank en nagalm gevonden heeft..
Hier ziet gij, o discipel des Heeren! een beeld van uwen tegenwoordigen arbeid en toekomstigen zegen. Gij zaait misschien in tranen, gij doet uwen plicht te midden valt vervolging, droefheid, ziekte, pijn en zorg; gij arbeidet in de kerk en men heeft uwen arbeid niet opgemerkt, doch- de dag zal komen, wanneer gij in vreugde zult maaien; overvloedig zal uw oogst zijn en groot uwe vreugde in den Heere.
Het is ontwijfelbaar zeker, dat de Heere een onafwijsbaar verband heeft gelegd tussen zaaien en maaien, d.i. dat het maaien afhangt van de wijze, waarop men zaait. Op geestelijk gebied zijn de ware tranen, die van eigen zwakheid, van schuldgevoel en verootmoediging. Dit is tevens het in hope zaaien. Wie met tranen zaait, verwacht het maaien niet van zich zelven, maar van den Heere God, die Zijne kracht in de zwakheid der Zijnen volbrengt.
Vers 6
6. Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende 1), doet gene schrede voorwaarts zonder te wenen (2 Samuel 3:16; 2 Samuel 15:30), omdat, hoe goed en vruchtbelovend het zaad zij, hij moet vrezen, dat het te vergeefs zal uitgestrooid worden van wege de dorheid en onvruchtbaarheid van den grond; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijne schoven 2), door welke zijne hopeloosheid beschaamd werd.1) De Profeet wil het voortdurende door het herhalen van een woordje aantonen, daar hij zegt: "zij gaan, zij gaan," want er komt geen einde aan het wenen, voordat wij in de groeve zijn geborgen, hoewel nu en dan een korte tijd wordt gegeven om zich te herstellen..
Zolang gij, mijne ziel, nog in het Babel dezer wereld moet leven en dwalen, zo weet, dat het u nog veel tranenzaad zal kosten; het kost tranen van boete, zoals bij David, Petrus en de grote zondares; het kost tranen van wege uw ambt, als bij David, Jeremia, Paulus, ja bij Christus zelven; het kost tranen des gebeds als bij David, wien zijne tranen bijna tot ene spijze waren geworden; het kost tranen van lijden en van medelijden. Wordt onder dat alles echter niet verdrietig, de vreugdevolle oogst maakt toch alles weer goed. vergelijk
2) Gelijk onder het zaad moet verstaan worden, wat ieder tot het opbouwen van het Godsrijk bijdraagt, zo onder de garven de heilzame vrucht, die daaruit voortkomt, daar God boven bidden en denken daartoe den wasdom geeft. Nog heerlijker dan aan deze zijde des grafs zal deze verandering van wenen in verblijden aan gindse zijde worden ervaren; het hier uitgezaaide met tranen bevochtigde zaad zal daar tot wonderbaar heerlijke garven geworden zijn, van welke de heilige Bernhard zegt: "zo groot zijn deze garven, dat zij niet gemeten, zo vele, dat zij niet geteld, zo kostelijk, dat zij niet gewaardeerd kunnen worden.". Een blijde oogst na een droevig zaaien: 1. wie waarborgt dien? 2. wie ontvangt dien? 3. wie verwacht dien? Met tranen begeleiden wij dikwijls genoeg ons handelen en ons lijden op aarde; maar of er altijd de gewenste vrucht van komt! Wanneer niet? Wat is daarvan de oorzaak?.
In de hete luchtstreken zaait de landman dikwijls bij het uitblijven van den regen met grote moeite, zonder hope. Maar de regen komt (Psalms 126:4) en het wordt alles geheel anders dan hij gevreesd had. Zo is het altijd in het rijk Gods. Juist die onderneming slaagt dikwijls het best, die aanvankelijk hopeloos scheen en die onder den last des lijdens aanving. De stille, zachte en kalme ernst der gelovige hope moest aan dit lied voor de bedevaartgangers iets ongemeen indrukwekkends geven, en even zodanigen indruk heeft het ook in de Christelijke kerk gemaakt, waar het in vele liederen der gemeente weerklank en nagalm gevonden heeft..
Hier ziet gij, o discipel des Heeren! een beeld van uwen tegenwoordigen arbeid en toekomstigen zegen. Gij zaait misschien in tranen, gij doet uwen plicht te midden valt vervolging, droefheid, ziekte, pijn en zorg; gij arbeidet in de kerk en men heeft uwen arbeid niet opgemerkt, doch- de dag zal komen, wanneer gij in vreugde zult maaien; overvloedig zal uw oogst zijn en groot uwe vreugde in den Heere.
Het is ontwijfelbaar zeker, dat de Heere een onafwijsbaar verband heeft gelegd tussen zaaien en maaien, d.i. dat het maaien afhangt van de wijze, waarop men zaait. Op geestelijk gebied zijn de ware tranen, die van eigen zwakheid, van schuldgevoel en verootmoediging. Dit is tevens het in hope zaaien. Wie met tranen zaait, verwacht het maaien niet van zich zelven, maar van den Heere God, die Zijne kracht in de zwakheid der Zijnen volbrengt.