Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 127

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 127

PSALM 127.

EEN GEZEGEND HUISGEZIN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 127

PSALM 127.

EEN GEZEGEND HUISGEZIN.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van Salomo (1 Kings 4:32 ),

Wij zijn hier op het midden van de 15 liederen der optochten, zeven liederen van die soort gaan onzen Psalm vooraf en zeven volgen hem. Dat deze gelijk het opschrift zegt, werkelijk door Salomo vervaardigd is, daarvoor spreken vorm en uitdrukking, die met die der Spreuken overeenkomen; bovendien is zijn gehele inhoud niets meer dan ene uitwerking van het thema, Spreuken 10:22: "De zegen des Heeren maakt rijk, en Hij voegt er gene smart bij." Wat nu van het geluk des vromen in zijn huiselijk leven gezegd wordt, scheen ene overbrenging op de gehele gemeente en alzo ene geestelijke verklaring toe te laten, zelfs te eisen. Daar Salomo echter slechts een geringen kinder-zegen had, scheen het tegendeel van zijn woord in Psalms 127:3, juist bij hem bewezen te worden (1 Kings 11:42 1 Kings 3:14 ) Toen daarom in de eerste tijden na de ballingschap, het betrekkelijk geringe getal der teruggekeerden, het verlangen naar ene grotere uitbreiding bij de gemeente opwekte en de verstoring van den tempelbouw door de vijandige naburen het recht deed gevoelen, dat voor het bouwen van zulk een huis, zo als men het had aangevangen, aan Gods zegen alles gelegen was, toen eigende men zich zonder bedenking den Psalm als belofte van ene betere toekomst toe, en nam men dien op in het pelgrimsboekje. (Ezra 4:24 ).

I. Psalms 127:1, Psalms 127:2. Van den Heere alleen komt het welgelukken van onzen arbeid, de gerustheid van onze nachtrust, de voorspoed in onze broodwinning; zonder Hem is alle arbeid, zorg en moeite te vergeefs.

Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden zijne bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter 1), die ter bewaking gedurende den nacht gesteld is.

1) Dat Salomo bij het "bouwen van het huis" aan het bouwen van den tempel en zijne vele prachtige paleizen en schone lusthoven gedacht heeft, kan wel zijn, maar als hij ook spreekt van het bewaken en bewaren der stad, en van de moeilijke bezigheden der mensen, dan komt het ons voor, dat hij het oog heeft op het gehele maatschappelijke leven en bedrijf, dat van het huisgezin uitgaat. En is dit zo, dan hebben wij hier niet enkel te denken aan het bouwen van een stoffelijke woning, maar tegelijk aan de inrichting en regering van het huisgezin, en dan is de wachter, die de stad bewaakt, tegelijk het beeld van de Overheden der stad, geroepen tot hare regering en bescherming..

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ), van Salomo (1 Kings 4:32 ),

Wij zijn hier op het midden van de 15 liederen der optochten, zeven liederen van die soort gaan onzen Psalm vooraf en zeven volgen hem. Dat deze gelijk het opschrift zegt, werkelijk door Salomo vervaardigd is, daarvoor spreken vorm en uitdrukking, die met die der Spreuken overeenkomen; bovendien is zijn gehele inhoud niets meer dan ene uitwerking van het thema, Spreuken 10:22: "De zegen des Heeren maakt rijk, en Hij voegt er gene smart bij." Wat nu van het geluk des vromen in zijn huiselijk leven gezegd wordt, scheen ene overbrenging op de gehele gemeente en alzo ene geestelijke verklaring toe te laten, zelfs te eisen. Daar Salomo echter slechts een geringen kinder-zegen had, scheen het tegendeel van zijn woord in Psalms 127:3, juist bij hem bewezen te worden (1 Kings 11:42 1 Kings 3:14 ) Toen daarom in de eerste tijden na de ballingschap, het betrekkelijk geringe getal der teruggekeerden, het verlangen naar ene grotere uitbreiding bij de gemeente opwekte en de verstoring van den tempelbouw door de vijandige naburen het recht deed gevoelen, dat voor het bouwen van zulk een huis, zo als men het had aangevangen, aan Gods zegen alles gelegen was, toen eigende men zich zonder bedenking den Psalm als belofte van ene betere toekomst toe, en nam men dien op in het pelgrimsboekje. (Ezra 4:24 ).

I. Psalms 127:1, Psalms 127:2. Van den Heere alleen komt het welgelukken van onzen arbeid, de gerustheid van onze nachtrust, de voorspoed in onze broodwinning; zonder Hem is alle arbeid, zorg en moeite te vergeefs.

Zo de HEERE het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden zijne bouwlieden daaraan; zo de HEERE de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter 1), die ter bewaking gedurende den nacht gesteld is.

1) Dat Salomo bij het "bouwen van het huis" aan het bouwen van den tempel en zijne vele prachtige paleizen en schone lusthoven gedacht heeft, kan wel zijn, maar als hij ook spreekt van het bewaken en bewaren der stad, en van de moeilijke bezigheden der mensen, dan komt het ons voor, dat hij het oog heeft op het gehele maatschappelijke leven en bedrijf, dat van het huisgezin uitgaat. En is dit zo, dan hebben wij hier niet enkel te denken aan het bouwen van een stoffelijke woning, maar tegelijk aan de inrichting en regering van het huisgezin, en dan is de wachter, die de stad bewaakt, tegelijk het beeld van de Overheden der stad, geroepen tot hare regering en bescherming..

Vers 2

2. Het is te vergeefs, dat gijlieden, tot verkrijging van het dagelijkse brood voor u en de uwen, vroeg opstaat en laat opblijft tot in den nacht (Isaiah 5:11), te vergeefs dat gij eet brood der smarten 1), dat gij telkens het laatste genietende, vol bezorgdheid zijt, van waar gij uw volgend maal zult verkrijgen,Het is alzo, dat Hij het Zijnen Jedidjah (2 Samuel 12:25), Zijnen beminden als in den slaap geeft 2), die in de rechte betrekking tot Hem staan ontvangen het, zonder dat zij weten hoe (Genesis 2:21, 1 Kings 3:5).

1) De dichter geeft hier een scherpe tegenstelling tussen het werk Gods en het werk der mensen. Hij wijst er op, dat alles, ook in het dagelijkse leven, afhangt van den zegen Gods, van het alles verrichten in de gunste Gods. Ene tegenstelling, die, voor wie niet willens blind is, door de dagelijkse ervaring wordt bevestigd.

2) De zanger heeft hier de zodanigen voor ogen, die zonder God arbeiden en bezorgd zijn. Geheel anders zou hij spreken, wanneer hij de zodanigen op het oog had, die in vals vertrouwen op God de handen in den schoot leggen. Niet de arbeid, die na den zondeval door God is ingesteld, (ook v r dien bebouwden de eerste mensen Eden, Genesis 2:15), en het zorgen wordt veroordeeld, maar alleen de verderfelijke, alle gebed dodende waan, dat men zonder den Goddelijken zegen iets zou kunnen bereiken..

Menigeen begint een huis te bouwen, maar hij kan den bouw niet voltooien, of hij sterft zonder het te kunnen betrekken, of de bouw mislukt door onvoorziene schade; of wordt, wanneer zij gelukt, ene prooi van geweldadige verwoesting-wanneer God zelf het niet bouwt, zo vermoeien zich de arbeidslieden te vergeefs. Menige stad is wel bewaard, en schijnt door wijze voorzichtigheidsmaatregelen tegen ieder ongeval, tegen brand en overvallen verzekerd. Maar wanneer God zelf haar niet meer bewaakt, zo is het te vergeefs, dat de zodanigen, wien de bewaking is toevertrouwd, wakende blijven en met alle zelfverloochening hun ambt waarnemen. Velen haasten zich om vroeg op te staan en aan het werk te komen en zitten tot laat in den nacht. Het is te vergeefs, roept hun de dichter toe, het brengt u toch niet aan, wat gij meent te kunnen afdwingen, gij eet daarbij nog brood der smarten, met moeite en in kommer verkregen; even zo goed en rijkelijk als gij het door voortdurende moeite en zorgvolle inspanningen weet te verkrijgen, geeft God het Zijnen lieveling (Psalms 60:7) in den slaap, d.i. geheel zonder zijn toedoen, zonder dat hij zich onrustig op dat eigen werken toelegt, maar geheel ontbloot van eigene kracht en zonder enige verdienstelijkheid zich aan God toevertrouwt..

In den slaap geven wil zeggen, zonder dat Zijne gunstgenoten bezorgd zijn voor de toekomst, of onrustig alles in het werk stellen, maar zich volkomen in vertrouwen overgeven aan den Heere God.

Drie Z's behoren aan God: zorgen, zegenen, zaligen.

3.

II. Psalms 127:3-Psalms 127:5. Hoezeer aan Gods zegen alles gelegen is, is zo duidelijk, dat ook de meest verblinden het moeten opmerken in hetgeen men den huwelijkszegen noemt; want wat is in het huisgezin meer boven alle lopen en zorgen en werken verheven, dan het bezit van kinderen? En hoe meer kinderen een vader ten deel worden des te groter zegen.

Vers 2

2. Het is te vergeefs, dat gijlieden, tot verkrijging van het dagelijkse brood voor u en de uwen, vroeg opstaat en laat opblijft tot in den nacht (Isaiah 5:11), te vergeefs dat gij eet brood der smarten 1), dat gij telkens het laatste genietende, vol bezorgdheid zijt, van waar gij uw volgend maal zult verkrijgen,Het is alzo, dat Hij het Zijnen Jedidjah (2 Samuel 12:25), Zijnen beminden als in den slaap geeft 2), die in de rechte betrekking tot Hem staan ontvangen het, zonder dat zij weten hoe (Genesis 2:21, 1 Kings 3:5).

1) De dichter geeft hier een scherpe tegenstelling tussen het werk Gods en het werk der mensen. Hij wijst er op, dat alles, ook in het dagelijkse leven, afhangt van den zegen Gods, van het alles verrichten in de gunste Gods. Ene tegenstelling, die, voor wie niet willens blind is, door de dagelijkse ervaring wordt bevestigd.

2) De zanger heeft hier de zodanigen voor ogen, die zonder God arbeiden en bezorgd zijn. Geheel anders zou hij spreken, wanneer hij de zodanigen op het oog had, die in vals vertrouwen op God de handen in den schoot leggen. Niet de arbeid, die na den zondeval door God is ingesteld, (ook v r dien bebouwden de eerste mensen Eden, Genesis 2:15), en het zorgen wordt veroordeeld, maar alleen de verderfelijke, alle gebed dodende waan, dat men zonder den Goddelijken zegen iets zou kunnen bereiken..

Menigeen begint een huis te bouwen, maar hij kan den bouw niet voltooien, of hij sterft zonder het te kunnen betrekken, of de bouw mislukt door onvoorziene schade; of wordt, wanneer zij gelukt, ene prooi van geweldadige verwoesting-wanneer God zelf het niet bouwt, zo vermoeien zich de arbeidslieden te vergeefs. Menige stad is wel bewaard, en schijnt door wijze voorzichtigheidsmaatregelen tegen ieder ongeval, tegen brand en overvallen verzekerd. Maar wanneer God zelf haar niet meer bewaakt, zo is het te vergeefs, dat de zodanigen, wien de bewaking is toevertrouwd, wakende blijven en met alle zelfverloochening hun ambt waarnemen. Velen haasten zich om vroeg op te staan en aan het werk te komen en zitten tot laat in den nacht. Het is te vergeefs, roept hun de dichter toe, het brengt u toch niet aan, wat gij meent te kunnen afdwingen, gij eet daarbij nog brood der smarten, met moeite en in kommer verkregen; even zo goed en rijkelijk als gij het door voortdurende moeite en zorgvolle inspanningen weet te verkrijgen, geeft God het Zijnen lieveling (Psalms 60:7) in den slaap, d.i. geheel zonder zijn toedoen, zonder dat hij zich onrustig op dat eigen werken toelegt, maar geheel ontbloot van eigene kracht en zonder enige verdienstelijkheid zich aan God toevertrouwt..

In den slaap geven wil zeggen, zonder dat Zijne gunstgenoten bezorgd zijn voor de toekomst, of onrustig alles in het werk stellen, maar zich volkomen in vertrouwen overgeven aan den Heere God.

Drie Z's behoren aan God: zorgen, zegenen, zaligen.

3.

II. Psalms 127:3-Psalms 127:5. Hoezeer aan Gods zegen alles gelegen is, is zo duidelijk, dat ook de meest verblinden het moeten opmerken in hetgeen men den huwelijkszegen noemt; want wat is in het huisgezin meer boven alle lopen en zorgen en werken verheven, dan het bezit van kinderen? En hoe meer kinderen een vader ten deel worden des te groter zegen.

Vers 3

3. Tweede koor. Ziet, als een bijzonder in `t oogvallend bewijs voor de waarheid van het (Psalms 127:1) gezegde, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN, dat geheel afhankelijk is van den vrijen wil van den Gever (Genesis 30:1), des buiks vrucht, dat ene vrouw zwanger wordt, is ene beloning 1) (Genesis 33:5).

1) Hier brengt Salomo n voorbeeld voor, waardoor hij voornamelijk wil erkend hebben, wat hij tot hiertoe in het algemeen heeft bewezen, dat het leven der mensen door God bestuurd wordt. Niets schijnt meer natuurlijk, dan dat mensen uit mensen worden geboren. Zo moge het grootste gedeelte dromen, dat, nadat God dit van den beginne heeft vastgesteld, Hij zelf nu terug treedt en dat nu door een verborgen aandrift der natuur het kroost wordt geboren. Ja zelfs, wie met enig gevoel van godsvrucht begaafd zijn, erkennen het niet, ofschoon zij niet ontkennen, dat God de Vader en Schepper van het menselijk geslacht is, dat Zijne zorg tot deze beweging afdaalt, maar menen dat de mensen door een algemene aandrift worden geschapen. Salomo deze verschillende dwalingen willende verbeteren, noemt de kinderen een erfdeel des Heeren. Salomo zegt hier, dat zij vaders worden, wie de Heere met die ere verwaardigt..

Kinderen zijn een erfdeel en ene vergelding en moeten dus niet als lasten, maar als zegeningen worden aangemerkt, want Hij, die de monden vermeerdert, zal ook, zo wij maar op Hem blijven hopen en vertrouwen, de spijze voor dezelve niet laten ontbreken. Obed-Edom en zijn ganse huis, waaronder acht zonen waren, werden zeer gezegend van God, omdat zij de Arke des verbonds een tijd lang geherbergd hadden.. Bijzonder werd onder de Oude Bedeling het bezit van zonen als de grootste rijkdom aangemerkt.

Vers 3

3. Tweede koor. Ziet, als een bijzonder in `t oogvallend bewijs voor de waarheid van het (Psalms 127:1) gezegde, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN, dat geheel afhankelijk is van den vrijen wil van den Gever (Genesis 30:1), des buiks vrucht, dat ene vrouw zwanger wordt, is ene beloning 1) (Genesis 33:5).

1) Hier brengt Salomo n voorbeeld voor, waardoor hij voornamelijk wil erkend hebben, wat hij tot hiertoe in het algemeen heeft bewezen, dat het leven der mensen door God bestuurd wordt. Niets schijnt meer natuurlijk, dan dat mensen uit mensen worden geboren. Zo moge het grootste gedeelte dromen, dat, nadat God dit van den beginne heeft vastgesteld, Hij zelf nu terug treedt en dat nu door een verborgen aandrift der natuur het kroost wordt geboren. Ja zelfs, wie met enig gevoel van godsvrucht begaafd zijn, erkennen het niet, ofschoon zij niet ontkennen, dat God de Vader en Schepper van het menselijk geslacht is, dat Zijne zorg tot deze beweging afdaalt, maar menen dat de mensen door een algemene aandrift worden geschapen. Salomo deze verschillende dwalingen willende verbeteren, noemt de kinderen een erfdeel des Heeren. Salomo zegt hier, dat zij vaders worden, wie de Heere met die ere verwaardigt..

Kinderen zijn een erfdeel en ene vergelding en moeten dus niet als lasten, maar als zegeningen worden aangemerkt, want Hij, die de monden vermeerdert, zal ook, zo wij maar op Hem blijven hopen en vertrouwen, de spijze voor dezelve niet laten ontbreken. Obed-Edom en zijn ganse huis, waaronder acht zonen waren, werden zeer gezegend van God, omdat zij de Arke des verbonds een tijd lang geherbergd hadden.. Bijzonder werd onder de Oude Bedeling het bezit van zonen als de grootste rijkdom aangemerkt.

Vers 4

4. Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, gelijk deze reeds gereed zijn om de vijanden dadelijk bij den eersten aanval terug te drijven, zodanig zijn de zonen der jeugd 1) voor den vader, wanneer deze begint oud te worden, zij zijn steeds gereed om hem met hun jeugdige kracht te beschermen.

1) "Zonen der jeugd" zijn niet jeugdige mannen (Luther, Rudinger, Rosenmuller), maar het tegenovergestelde van zonen des ouderdoms (Genesis 37:3). Als zodanig zijn zij reeds groot geworden, wanneer de vader begint oud te worden en daarom tot zijne hulp bekwaam.

Vers 4

4. Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, gelijk deze reeds gereed zijn om de vijanden dadelijk bij den eersten aanval terug te drijven, zodanig zijn de zonen der jeugd 1) voor den vader, wanneer deze begint oud te worden, zij zijn steeds gereed om hem met hun jeugdige kracht te beschermen.

1) "Zonen der jeugd" zijn niet jeugdige mannen (Luther, Rudinger, Rosenmuller), maar het tegenovergestelde van zonen des ouderdoms (Genesis 37:3). Als zodanig zijn zij reeds groot geworden, wanneer de vader begint oud te worden en daarom tot zijne hulp bekwaam.

Vers 5

5. Welgelukkig is de man, die zijnen pijlkoker, dat is zijn huis, met deze gevuld heeft, om de tegenstanders met zo vele pijlen als er nodig zijn, te kunnen ontmoeten; zij, die vader met de hem omringende zonen, zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen, om hun vrijmoedig hun onrecht voor te houden, of zich tegen hun aanklachten te verdedigen, in de poort, waar men de openbare aangelegenheden pleegt te behandelen (Genesis 19:1 Ruth 4:1).

Dat een echtpaar zonen worden geboren, ligt het niet alleen aan Gods zegen? Dat zij goed opgroeien en aan de zijde der ouders staan, gelijk de pijlen in den koker tot den aanval gereed zijn, ligt het niet alleen aan Gods zegen? Dat moet ieder bekennen: alzo zijn de kinderen predikingen van Gods bestuur; zonder die wordt gene moeder zwanger, geen kind ooit geboren, noch groeit het op en wordt groot. God moet voor alles alleen zorgen, het beschikken, zegenen en wel doen gelukken.

Merrick vermeldt een Chinees spreekwoord: wanneer een zoon in een huis is geboren zijn een beugel en een pijl voor de poort gehangen.

Zo bouw dan, Heere! onze huizen, bescherm stad en land, zegen onze vlijt, voed onze kinderen tot burgers van Uwe Godsstad, en laat ook ons eens genade vinden in het laatste oordeel.

Vers 5

5. Welgelukkig is de man, die zijnen pijlkoker, dat is zijn huis, met deze gevuld heeft, om de tegenstanders met zo vele pijlen als er nodig zijn, te kunnen ontmoeten; zij, die vader met de hem omringende zonen, zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen, om hun vrijmoedig hun onrecht voor te houden, of zich tegen hun aanklachten te verdedigen, in de poort, waar men de openbare aangelegenheden pleegt te behandelen (Genesis 19:1 Ruth 4:1).

Dat een echtpaar zonen worden geboren, ligt het niet alleen aan Gods zegen? Dat zij goed opgroeien en aan de zijde der ouders staan, gelijk de pijlen in den koker tot den aanval gereed zijn, ligt het niet alleen aan Gods zegen? Dat moet ieder bekennen: alzo zijn de kinderen predikingen van Gods bestuur; zonder die wordt gene moeder zwanger, geen kind ooit geboren, noch groeit het op en wordt groot. God moet voor alles alleen zorgen, het beschikken, zegenen en wel doen gelukken.

Merrick vermeldt een Chinees spreekwoord: wanneer een zoon in een huis is geboren zijn een beugel en een pijl voor de poort gehangen.

Zo bouw dan, Heere! onze huizen, bescherm stad en land, zegen onze vlijt, voed onze kinderen tot burgers van Uwe Godsstad, en laat ook ons eens genade vinden in het laatste oordeel.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 127". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-127.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile