Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 127". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-127.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 127". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 127Dit is een psalm voor het gezin, zoals onderscheidene vorige psalmen gedichten waren voor de staat of voor de kerk. Hij heeft tot opschrift: Voor Salomo, zoals wij het lezen, aan hem opgedragen door zijn vader. David leidt hem er toe om op te zien tot God, en te vertrouwen op Zijn voorzienigheid, zonder welke al zijn wijsheid, zorg en vlijt tot niets nut zouden zijn. Sommigen houden het er voor dat de psalm door Salomo zelf geschreven werd en dat het opschrift even goed gelezen kan worden: EEN LIED VAN SALOMO, die er zeer vele geschreven heeft, en zij vergelijken het met zijn Prediker, daar beider strekking gelijk is, namelijk de ijdelheid aan te tonen van wereldse zorg en de noodzakelijkheid om ons aan God te houden. Op Hem moeten wij vertrouwen:
I. Voor rijkdom, Psalms 127:1, Psalms 127:2.
II. Voor erfgenamen, om die hun rijkdom na te laten, Psalms 127:3. Bij het zingen van deze psalm moeten wij het oog hebben op God voor voorspoed op al onze ondernemingen, en een zegen op al het goede, dat wij hebben en genieten, omdat ieder schepsel datgene voor ons is, wat Hij het voor ons doet zijn, en niets meer.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 127Dit is een psalm voor het gezin, zoals onderscheidene vorige psalmen gedichten waren voor de staat of voor de kerk. Hij heeft tot opschrift: Voor Salomo, zoals wij het lezen, aan hem opgedragen door zijn vader. David leidt hem er toe om op te zien tot God, en te vertrouwen op Zijn voorzienigheid, zonder welke al zijn wijsheid, zorg en vlijt tot niets nut zouden zijn. Sommigen houden het er voor dat de psalm door Salomo zelf geschreven werd en dat het opschrift even goed gelezen kan worden: EEN LIED VAN SALOMO, die er zeer vele geschreven heeft, en zij vergelijken het met zijn Prediker, daar beider strekking gelijk is, namelijk de ijdelheid aan te tonen van wereldse zorg en de noodzakelijkheid om ons aan God te houden. Op Hem moeten wij vertrouwen:
I. Voor rijkdom, Psalms 127:1, Psalms 127:2.
II. Voor erfgenamen, om die hun rijkdom na te laten, Psalms 127:3. Bij het zingen van deze psalm moeten wij het oog hebben op God voor voorspoed op al onze ondernemingen, en een zegen op al het goede, dat wij hebben en genieten, omdat ieder schepsel datgene voor ons is, wat Hij het voor ons doet zijn, en niets meer.
Verzen 1-5
Psalm 127:1-5Hier wordt ons geleerd om ten opzichte van alle zaken en belangen van dit leven het oog te hebben op Gods voorzienigheid. Salomo was beroemd om zijn wijsheid, en hij zou allicht de neiging kunnen hebben om op zijn eigen verstand en overleg te steunen, en daarom leert zijn vader hem om hoger te zien en God mee te nemen in zijn ondernemingen. Hij moest een man van zaken zijn, en daarom onderrichtte David hem ten opzichte van zijn zaken dat hij ze onder de leiding van de Godsdienst moest brengen. Als ouders hun kinderen onderwijzen moeten zij hun vermaningen tot hen richten naar hun staat en hun omstandigheden.
Wij moeten het oog hebben op God:
I. In al de zaken en aangelegenheden van het gezin, zelfs van de koninklijke familie, want de huizen van de koningen zijn niet langer veilig dan God ze beschermt. Wij moeten steunen op Gods zegen en niet op ons eigen beleid.
1. Voor het grootbrengen van ons gezin. Zo de Heere het huis niet bouwt door Zijn voorzienigheid en Zijn zegen, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan, al zijn deze ook nog zo vernuftig. Wij kunnen het verstaan van het materiële huis: tenzij de Heere het bouwen zegent, is het tevergeefs dat de mensen bouwen, zij zullen evenmin voorspoed hebben als de torenbouwers van Babel, die bouwden in trotsering van de hemel, of als Hiel, die Jericho bouwde onder een vloek. Als het plan gemaakt wordt in hoogmoed en ijdelheid, of indien de fondamenten gelegd worden in verdrukking en onrecht, Habakkuk 2:11, Habakkuk 2:12 dan bouwt God gewis daar niet. Indien God niet erkend wordt, dan hebben wij geen reden om Zijn zegen te verwachten, en zonder Zijn zegen komt alles tot niets. Of liever: het kan verstaan worden van een familie tot aanzien te brengen, die gering was. De mensen doen dit door voordelige huwelijken aan te gaan, door ambten te verkrijgen, door aankoop van goederen, maar het is alles tevergeefs tenzij God een gezin bouwt, en de geringe verheft uit het stof. Het beste ontwerp zal mislukken, tenzij God het met voorspoed kroont, Malachi 1:4.
2. Voor de veiligheid van een gezin of een stad, want deze worden gespecificeerd, indien de wachters van een stad haar niet kunnen beveiligen, veel minder kan een heer des huizes zijn huis er voor bewaren dat er ingebroken wordt. Zo de Heere de stad niet bewaart tegen brand tegen vijanden, zullen de wachters, die rondom de stad gaan of patrouilleren op haar muren, hoewel zij sluimeren noch slapen, tevergeefs waken, want een felle brand kan uitbreken, waarvan het kwaad zelfs door de spoedigste ontdekking ervan niet zou kunnen worden voorkomen. De wachter kan gedood worden, of de stad worden verraden, door duizenderlei ongevallen teloor gaan, die door de waakzaamste schildwachten of de voorzichtigste gouverneur niet voorkomen konden worden.
3. Voor de verrijking van een gezin, dat is een werk van tijd en van nadenken, maar kan niet geschieden zonder de gunst van God. Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, en u aldus in het ijverig najagen van de rijkdom van deze wereld de nodige rust en verkwikking voor het lichaam ontzegt. Gewoonlijk zullen zij, die vroeg opstaan, niet gaarne laat opblijven, en hen, die laat opblijven, kan men er niet gemakkelijk toe bewegen om vroeg op te staan, maar er zijn sommigen, die zo vol van ijver zijn voor deze wereld, dat zij beide zullen doen, zich van de slaap zullen beroven om zich zoveel te meer aan hun zaken en hun zorgen te kunnen wijden, en zij hebben al even weinig genot in hun spijs en drank als in hun rust, zij eten brood van de smarten. Het is een deel van het vonnis, dat over ons uitgesproken is, dat wij in het zweet onzes aanschijns brood zullen eten, maar deze gaan nog verder: "al hun dagen eten zij in duisternis," Ecclesiastes 5:16. Voortdurend zijn zij vol van zorgen, die al hun genot verbitteren en hun leven hun tot een last maken. Dit alles is om geld te verkrijgen, en het is alles tevergeefs tenzij God hen voorspoedig maakt, want de rijkdom is niet altijd van de verstandigen, Ecclesiastes 9:11. Zij, die God liefhebben en door Hem worden bemind, zijn kalm van geest en leven gelukkig zonder de last van al die beslommeringen te hebben. Salomo werd "Jedid-Jah, beminde des Heeren" genoemd, 2 Samuel 12:25, hem was het koninkrijk beloofd, en toen was het tevergeefs voor Absalom om vroeg op te staan en het volk te vleien, en voor Adonia om zo'n beweging te maken en te zeggen: ik zal koning zijn. Salomo blijf stil zitten, en de beminde des Heeren zijnde, geeft Hij hem slaap en ook het koninkrijk. Overmatige zorg omtrent de dingen van deze wereld is ijdel en vruchteloos, wij vermoeien ons voor ijdelheid, als wij ze hebben en dikwijls vermoeien wij ons tevergeefs om ze te verkrijgen, Hagg. 1:6, 9. Slaap voor het lichaam is Gods gave aan Zijn beminden. Wij zijn het verschuldigd aan Zijn goedheid dat onze slaap veilig is, Psalms 4:9, dat hij zoet is, Jeremiah 31:25, Jeremiah 31:26. God geeft ons slaap, zoals Hij hem geeft aan Zijn beminden, als Hij ons ook genade bij geeft, om neer te liggen in Zijn vreze, (onze ziel wederkerende tot Hem als tot onze rust) en om, als wij ontwaken nog bij Hem te zijn en de verkwikking, die wij door de slaap verkregen hebben, te gebruiken in Zijn dienst. Hij geeft Zijn beminden slaap, kalmte van gemoed en tevredenheid, een lieflijk genot in hetgeen nu is, en een lieflijke verwachting van hetgeen komen zal. Onze zorg moet wezen onszelf te bewaren in de liefde Gods, en dan kunnen wij gerust wezen, hetzij wij veel of weinig van het goed van deze wereld hebben.
II. In de vermeerdering van ons gezin. Hij toont aan:
1. Dat kinderen een gave des Heeren zijn, Psalms 127:3. Als kinderen onthouden worden, dan is het God die ze onthoudt, Genesis 30:2. Als zij gegeven worden, is het God, die ze geeft, Genesis 33:5, en zij zijn voor ons wat Hij hen doet zijn, een vertroosting of een kruis. Salomo vermenigvuldigde de vrouwen in tegenspraak met de wet, maar wij lezen van niet meer dan een zoon die hij had, want zij, die kinderen begeren te hebben als een erfdeel des Heeren, moeten ze ontvangen op de wijze, waarop het Hem behaagt ze hun te geven door een wettig huwelijk met een vrouw, Malachi 2:15, teneinde een zaad Gods te zoeken. Maar zij zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte. Kinderen zijn een erfdeel en een beloning, en moeten dus als een zegening geacht worden, maar niet als een last, want Hij, die de monden zendt, zal spijze zenden als wij op Hem vertrouwen. Obed- Edom had acht zonen, omdat hij de ark had geherbergd, 1 Chronicles 26:4. Kinderen zijn een erfdeel voor de Heere, zowel als van Hem. Zij zijn Mijn kinderen, zegt God, die gij Mij gebaard hebt, Ezechiël 16:20, en zij zijn ons dan het meest tot eer en tot troost, als zij de Heere toegerekend worden tot een geslacht, Psalms 22:31.
2. Dat zij een goede gave zijn, een grote steun en bescherming voor een gezin. Gelijk de pijlen in de hand van een held, die ze weet te gebruiken tot zijn eigen veiligheid en voordeel, zo zijn de zonen van de jeugd, kinderen, welke aan hun ouders geboren werden toen die nog jong waren. Die zijn de krachtigste, gezondste kinderen en volwassen tegen de tijd, wanneer de ouders hun diensten het meest nodig hebben. Of liever, kinderen, die zelf jong zijn, zij zijn het middel voor veel goeds voor hun ouders en hun familie, die zich door hen kunnen versterken tegen hun vijanden. Het gezin, waarin vele kinderen zijn, is als een pijlkoker vol van pijlen van verschillende grootte, naar wij kunnen onderstellen, maar allen nuttig op de een of anderen tijd. Kinderen van verschillenden aanleg en bekwaamheden kunnen op onderscheidene wijze nuttig en dienstbaar zijn voor het gezin. Hij, die een talrijk kroost heeft, kan met stoutmoedigheid spreken met zijn vijanden in de poort in het gericht, in de strijd behoeft hij niet te vrezen daar hij zo velen heeft, die hem bijstaan met ijver en trouw en met de kracht van de jeugd 1 Samuel 2:4, 1 Samuel 2:5.
Merk hier op: zonen van de jeugd zijn pijlen in de hand, die met voorzichtigheid recht op het doelwit gericht kunnen worden, namelijk Gods eer en de dienst van hun geslacht. Maar later, als zij uitgegaan zijn in de wereld, dan zijn zij pijlen uit de hand, dan is het te laat om hen te buigen. Maar deze pijlen in de hand blijken maar al te dikwijls pijlen te zijn in het hart, een voortdurende smart voor hun Godvruchtige ouders, wier grauwe haar zij met droefenis ten grave doen nederdalen.
Verzen 1-5
Psalm 127:1-5Hier wordt ons geleerd om ten opzichte van alle zaken en belangen van dit leven het oog te hebben op Gods voorzienigheid. Salomo was beroemd om zijn wijsheid, en hij zou allicht de neiging kunnen hebben om op zijn eigen verstand en overleg te steunen, en daarom leert zijn vader hem om hoger te zien en God mee te nemen in zijn ondernemingen. Hij moest een man van zaken zijn, en daarom onderrichtte David hem ten opzichte van zijn zaken dat hij ze onder de leiding van de Godsdienst moest brengen. Als ouders hun kinderen onderwijzen moeten zij hun vermaningen tot hen richten naar hun staat en hun omstandigheden.
Wij moeten het oog hebben op God:
I. In al de zaken en aangelegenheden van het gezin, zelfs van de koninklijke familie, want de huizen van de koningen zijn niet langer veilig dan God ze beschermt. Wij moeten steunen op Gods zegen en niet op ons eigen beleid.
1. Voor het grootbrengen van ons gezin. Zo de Heere het huis niet bouwt door Zijn voorzienigheid en Zijn zegen, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan, al zijn deze ook nog zo vernuftig. Wij kunnen het verstaan van het materiële huis: tenzij de Heere het bouwen zegent, is het tevergeefs dat de mensen bouwen, zij zullen evenmin voorspoed hebben als de torenbouwers van Babel, die bouwden in trotsering van de hemel, of als Hiel, die Jericho bouwde onder een vloek. Als het plan gemaakt wordt in hoogmoed en ijdelheid, of indien de fondamenten gelegd worden in verdrukking en onrecht, Habakkuk 2:11, Habakkuk 2:12 dan bouwt God gewis daar niet. Indien God niet erkend wordt, dan hebben wij geen reden om Zijn zegen te verwachten, en zonder Zijn zegen komt alles tot niets. Of liever: het kan verstaan worden van een familie tot aanzien te brengen, die gering was. De mensen doen dit door voordelige huwelijken aan te gaan, door ambten te verkrijgen, door aankoop van goederen, maar het is alles tevergeefs tenzij God een gezin bouwt, en de geringe verheft uit het stof. Het beste ontwerp zal mislukken, tenzij God het met voorspoed kroont, Malachi 1:4.
2. Voor de veiligheid van een gezin of een stad, want deze worden gespecificeerd, indien de wachters van een stad haar niet kunnen beveiligen, veel minder kan een heer des huizes zijn huis er voor bewaren dat er ingebroken wordt. Zo de Heere de stad niet bewaart tegen brand tegen vijanden, zullen de wachters, die rondom de stad gaan of patrouilleren op haar muren, hoewel zij sluimeren noch slapen, tevergeefs waken, want een felle brand kan uitbreken, waarvan het kwaad zelfs door de spoedigste ontdekking ervan niet zou kunnen worden voorkomen. De wachter kan gedood worden, of de stad worden verraden, door duizenderlei ongevallen teloor gaan, die door de waakzaamste schildwachten of de voorzichtigste gouverneur niet voorkomen konden worden.
3. Voor de verrijking van een gezin, dat is een werk van tijd en van nadenken, maar kan niet geschieden zonder de gunst van God. Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, en u aldus in het ijverig najagen van de rijkdom van deze wereld de nodige rust en verkwikking voor het lichaam ontzegt. Gewoonlijk zullen zij, die vroeg opstaan, niet gaarne laat opblijven, en hen, die laat opblijven, kan men er niet gemakkelijk toe bewegen om vroeg op te staan, maar er zijn sommigen, die zo vol van ijver zijn voor deze wereld, dat zij beide zullen doen, zich van de slaap zullen beroven om zich zoveel te meer aan hun zaken en hun zorgen te kunnen wijden, en zij hebben al even weinig genot in hun spijs en drank als in hun rust, zij eten brood van de smarten. Het is een deel van het vonnis, dat over ons uitgesproken is, dat wij in het zweet onzes aanschijns brood zullen eten, maar deze gaan nog verder: "al hun dagen eten zij in duisternis," Ecclesiastes 5:16. Voortdurend zijn zij vol van zorgen, die al hun genot verbitteren en hun leven hun tot een last maken. Dit alles is om geld te verkrijgen, en het is alles tevergeefs tenzij God hen voorspoedig maakt, want de rijkdom is niet altijd van de verstandigen, Ecclesiastes 9:11. Zij, die God liefhebben en door Hem worden bemind, zijn kalm van geest en leven gelukkig zonder de last van al die beslommeringen te hebben. Salomo werd "Jedid-Jah, beminde des Heeren" genoemd, 2 Samuel 12:25, hem was het koninkrijk beloofd, en toen was het tevergeefs voor Absalom om vroeg op te staan en het volk te vleien, en voor Adonia om zo'n beweging te maken en te zeggen: ik zal koning zijn. Salomo blijf stil zitten, en de beminde des Heeren zijnde, geeft Hij hem slaap en ook het koninkrijk. Overmatige zorg omtrent de dingen van deze wereld is ijdel en vruchteloos, wij vermoeien ons voor ijdelheid, als wij ze hebben en dikwijls vermoeien wij ons tevergeefs om ze te verkrijgen, Hagg. 1:6, 9. Slaap voor het lichaam is Gods gave aan Zijn beminden. Wij zijn het verschuldigd aan Zijn goedheid dat onze slaap veilig is, Psalms 4:9, dat hij zoet is, Jeremiah 31:25, Jeremiah 31:26. God geeft ons slaap, zoals Hij hem geeft aan Zijn beminden, als Hij ons ook genade bij geeft, om neer te liggen in Zijn vreze, (onze ziel wederkerende tot Hem als tot onze rust) en om, als wij ontwaken nog bij Hem te zijn en de verkwikking, die wij door de slaap verkregen hebben, te gebruiken in Zijn dienst. Hij geeft Zijn beminden slaap, kalmte van gemoed en tevredenheid, een lieflijk genot in hetgeen nu is, en een lieflijke verwachting van hetgeen komen zal. Onze zorg moet wezen onszelf te bewaren in de liefde Gods, en dan kunnen wij gerust wezen, hetzij wij veel of weinig van het goed van deze wereld hebben.
II. In de vermeerdering van ons gezin. Hij toont aan:
1. Dat kinderen een gave des Heeren zijn, Psalms 127:3. Als kinderen onthouden worden, dan is het God die ze onthoudt, Genesis 30:2. Als zij gegeven worden, is het God, die ze geeft, Genesis 33:5, en zij zijn voor ons wat Hij hen doet zijn, een vertroosting of een kruis. Salomo vermenigvuldigde de vrouwen in tegenspraak met de wet, maar wij lezen van niet meer dan een zoon die hij had, want zij, die kinderen begeren te hebben als een erfdeel des Heeren, moeten ze ontvangen op de wijze, waarop het Hem behaagt ze hun te geven door een wettig huwelijk met een vrouw, Malachi 2:15, teneinde een zaad Gods te zoeken. Maar zij zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte. Kinderen zijn een erfdeel en een beloning, en moeten dus als een zegening geacht worden, maar niet als een last, want Hij, die de monden zendt, zal spijze zenden als wij op Hem vertrouwen. Obed- Edom had acht zonen, omdat hij de ark had geherbergd, 1 Chronicles 26:4. Kinderen zijn een erfdeel voor de Heere, zowel als van Hem. Zij zijn Mijn kinderen, zegt God, die gij Mij gebaard hebt, Ezechiël 16:20, en zij zijn ons dan het meest tot eer en tot troost, als zij de Heere toegerekend worden tot een geslacht, Psalms 22:31.
2. Dat zij een goede gave zijn, een grote steun en bescherming voor een gezin. Gelijk de pijlen in de hand van een held, die ze weet te gebruiken tot zijn eigen veiligheid en voordeel, zo zijn de zonen van de jeugd, kinderen, welke aan hun ouders geboren werden toen die nog jong waren. Die zijn de krachtigste, gezondste kinderen en volwassen tegen de tijd, wanneer de ouders hun diensten het meest nodig hebben. Of liever, kinderen, die zelf jong zijn, zij zijn het middel voor veel goeds voor hun ouders en hun familie, die zich door hen kunnen versterken tegen hun vijanden. Het gezin, waarin vele kinderen zijn, is als een pijlkoker vol van pijlen van verschillende grootte, naar wij kunnen onderstellen, maar allen nuttig op de een of anderen tijd. Kinderen van verschillenden aanleg en bekwaamheden kunnen op onderscheidene wijze nuttig en dienstbaar zijn voor het gezin. Hij, die een talrijk kroost heeft, kan met stoutmoedigheid spreken met zijn vijanden in de poort in het gericht, in de strijd behoeft hij niet te vrezen daar hij zo velen heeft, die hem bijstaan met ijver en trouw en met de kracht van de jeugd 1 Samuel 2:4, 1 Samuel 2:5.
Merk hier op: zonen van de jeugd zijn pijlen in de hand, die met voorzichtigheid recht op het doelwit gericht kunnen worden, namelijk Gods eer en de dienst van hun geslacht. Maar later, als zij uitgegaan zijn in de wereld, dan zijn zij pijlen uit de hand, dan is het te laat om hen te buigen. Maar deze pijlen in de hand blijken maar al te dikwijls pijlen te zijn in het hart, een voortdurende smart voor hun Godvruchtige ouders, wier grauwe haar zij met droefenis ten grave doen nederdalen.