Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 128

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 128

PSALM 128.

PLICHT EN ZEGEN VAN GODVREZENDE ECHTGENOTEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 128

PSALM 128.

PLICHT EN ZEGEN VAN GODVREZENDE ECHTGENOTEN.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Psalms 127:1 volgt daarom op Psalms 126:1, omdat de verrassing van Israël over de verlossing uit Babel, zodat het meende te dromen (Psalms 126:1), hare verklaring vindt in de algemene waarheid, dat God Zijnen beminden in den slaap geeft, wat anderen door vermoeienis bij dag en bij nacht niet kunnen verkrijgen (Psalms 127:2). Om ene zelfde reden volgt Psalms 128:1 op 127, evenals Psalms 2:1 op 1. Beide deze keren zijn Psalmen bij elkaar geplaatst, van welke de een met "welgelukzalig" begint (Psalms 128:1) en de andere er mede besluit (Psalms 127:5). Zij staan tot elkaar in dezelfde betrekking als de gelijkenissen van den schat in den akker en van den kostbaren parel (Matthew 13:44-Matthew 13:46); in de eerste komt het Koninkrijk der hemelen voor als een geschenk van vrije genade, want de mens vindt, wat hij niet gezocht heeft; in de tweede als de hoogste en volkomene bevrediging van alle menselijk zoeken en verlangen, want de koopman zoekt paarlen en vindt ene zonder gelijke. Zo wordt wat den mens gelukkig maakt in Psalms 127:1 als ene gave, in Psalms 128:1 als een loon voorgesteld. Daar komt het voor als ene genadegift in tegenstelling tot het van God vervreemde menselijke eigen werk, hier als ene vrucht van het ora et labora (bid en werk). Naar alle waarschijnlijkheid behoort de Psalm denzelfden maker toe en tot denzelfden tijd als Psalms 120:1, 121, 123, 125, 126. Terwijl hij wil aanwijzen, hoe de godsvrucht en gerechtigheid nooit hun loon missen, bestrijdt hij de treurige moedeloosheid, welke toen in Israël insloop, en heeft hij hetzelfde thema als de profeet Zacharia in Psalms 8:1.

I. Psalms 128:1-Psalms 128:3. In de eerste plaats houdt de gemeente zichzelve voor ogen, dat de voorwaarde voor alle heil Gods zegen is, waarop zich dan ene enkele stem verheft, die de lieflijkheid van dien zegen in `t huisgezin en in `t huwelijk beschrijft.

Gehele koor. Welgelukzalig is een iegelijk, zo mag de gemeente des Heeren uitroepen, ondanks alle treurige omstandigheden, die nog op haar drukken, een iegelijk, die den HEERE vreest, en die vreze des Heeren ook betoont, zodat hij iemand is, die in Zijne wegen wandelt.

Een jongeling of ene jonkvrouw kan allerlei edele en schone voorrechten hebben, die een groot gewicht in de schaal kunnen leggen bij het sluiten van een huwelijk, voorrechten van lichaam, verstand, gemoed. Het betaamt ook de uitwendige omstandigheden, die v r of tegen een huwelijk spreken, ernstig ter harte te nemen-en gelukkig zij, die daarbij den raad van verstandige ouders genieten; maar dat alles komt eerst dan in aanmerking, wanneer over de hoofdzaak geen twijfel meer bestaat, dat de man der vrouw, en de vrouw den man het allernoodzakelijkse mede ten huwelijk brengt, een godvruchtig hart, een vromen, Christelijken zin. Wiens uitwendige levenswandel niet den toets van Gods geboden, de eisen van Christelijke rechtschapenheid kan doorstaan, wie in den ongehuwden staat ondeugden duldt, die nooit te verenigen zijn met den Christelijken ernst, of wie, bij uitwendige onbesprokenheid, inwendig van het Christelijk geloof niets weet of bezit, wie over hetgeen zijn eeuwig welzijn aangaat lichtvaardige grondstellingen heeft, of er niet aan denkt; aan wien men het zien kan, dat hij in Gods Woord niet terecht kan, dat het hem noch nooit het hart verbroken of genezen heeft, die kan in een huwelijk noch zegen aanbrengen, noch zegen ontvangen-aan zulke mensen is niets beloofd. Zij gaan in het algemeen niet op Gods wegen, daarom ook niet in den echt. Men rekent dikwijls uit, dat de man een overvloedig inkomen, en de bruid geld genoeg heeft, en is alzo in de verzoeking van den Mammon gekomen, in plaats van onder de leiding Gods. Of men heeft den stand, den rang, den naam, de invloedrijke verbintenissen in het oog, die een huwelijk voorspiegelt, en men jaagt een bedrieglijk beeld na in plaats van een nederig maar zeker geluk. In het beste geval eindelijk tuimelt men in de dronkenschap van vleselijke liefde in den echt. Zo als de weg is zo gaat het den mens daarop, goed of kwaad! Geen wonder wanneer de in zonde of lichtzinnigheid gesloten huwelijksband tot een ijzeren juk wordt, waaronder men geen enkel gelukkig uur heeft.. 2. Ene stem. Want gij, die den Heere vreest en in Zijne wegen wandelt, zult eten den arbeid uwer handen 1), uw arbeid zal niet te vergeefs zijn, de wijnstok zal zijne vrucht en het land zijn gewas geven (Zechariah 8:10); welgelukzalig zult gij zijn, in al uwe omstandigheden, en het zal u welgaan, de vloek der goddelozen (Haggai 1:6) zal u niet treffen.

1) "Zelf de vrucht van zijnen arbeid genieten" wordt in het O. T. altijd aangemerkt als een bijzondere zegen, gelijk men het omgekeerd voor den grootsten vloek hield, wanneer men vreemden moest zien verteren wat men gebouwd had (zie Leviticus 26:16. Deuteronomy 28:33. Isaiah 62:8,Isaiah 62:9; Isaiah 65:21,Isaiah 65:22)..

De Heere God belooft hier tweeërlei. Vooreerst, dat zij arbeid zouden hebben, en vervolgens, dat die arbeid zou gezegend zijn. De arbeid is geen vloek, maar een zegen, is een scheppingsordinantie. Luiheid en lediggang is een vloek. God heeft nergens beloofd het brood des luiaards te zegenen, maar wel, dat de hand des vlijtigen rijk maakt. De Godzaligheid is een groot gewin, hebbende de beloften des tegenwoordigen en des toekomstigen levens.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Psalms 127:1 volgt daarom op Psalms 126:1, omdat de verrassing van Israël over de verlossing uit Babel, zodat het meende te dromen (Psalms 126:1), hare verklaring vindt in de algemene waarheid, dat God Zijnen beminden in den slaap geeft, wat anderen door vermoeienis bij dag en bij nacht niet kunnen verkrijgen (Psalms 127:2). Om ene zelfde reden volgt Psalms 128:1 op 127, evenals Psalms 2:1 op 1. Beide deze keren zijn Psalmen bij elkaar geplaatst, van welke de een met "welgelukzalig" begint (Psalms 128:1) en de andere er mede besluit (Psalms 127:5). Zij staan tot elkaar in dezelfde betrekking als de gelijkenissen van den schat in den akker en van den kostbaren parel (Matthew 13:44-Matthew 13:46); in de eerste komt het Koninkrijk der hemelen voor als een geschenk van vrije genade, want de mens vindt, wat hij niet gezocht heeft; in de tweede als de hoogste en volkomene bevrediging van alle menselijk zoeken en verlangen, want de koopman zoekt paarlen en vindt ene zonder gelijke. Zo wordt wat den mens gelukkig maakt in Psalms 127:1 als ene gave, in Psalms 128:1 als een loon voorgesteld. Daar komt het voor als ene genadegift in tegenstelling tot het van God vervreemde menselijke eigen werk, hier als ene vrucht van het ora et labora (bid en werk). Naar alle waarschijnlijkheid behoort de Psalm denzelfden maker toe en tot denzelfden tijd als Psalms 120:1, 121, 123, 125, 126. Terwijl hij wil aanwijzen, hoe de godsvrucht en gerechtigheid nooit hun loon missen, bestrijdt hij de treurige moedeloosheid, welke toen in Israël insloop, en heeft hij hetzelfde thema als de profeet Zacharia in Psalms 8:1.

I. Psalms 128:1-Psalms 128:3. In de eerste plaats houdt de gemeente zichzelve voor ogen, dat de voorwaarde voor alle heil Gods zegen is, waarop zich dan ene enkele stem verheft, die de lieflijkheid van dien zegen in `t huisgezin en in `t huwelijk beschrijft.

Gehele koor. Welgelukzalig is een iegelijk, zo mag de gemeente des Heeren uitroepen, ondanks alle treurige omstandigheden, die nog op haar drukken, een iegelijk, die den HEERE vreest, en die vreze des Heeren ook betoont, zodat hij iemand is, die in Zijne wegen wandelt.

Een jongeling of ene jonkvrouw kan allerlei edele en schone voorrechten hebben, die een groot gewicht in de schaal kunnen leggen bij het sluiten van een huwelijk, voorrechten van lichaam, verstand, gemoed. Het betaamt ook de uitwendige omstandigheden, die v r of tegen een huwelijk spreken, ernstig ter harte te nemen-en gelukkig zij, die daarbij den raad van verstandige ouders genieten; maar dat alles komt eerst dan in aanmerking, wanneer over de hoofdzaak geen twijfel meer bestaat, dat de man der vrouw, en de vrouw den man het allernoodzakelijkse mede ten huwelijk brengt, een godvruchtig hart, een vromen, Christelijken zin. Wiens uitwendige levenswandel niet den toets van Gods geboden, de eisen van Christelijke rechtschapenheid kan doorstaan, wie in den ongehuwden staat ondeugden duldt, die nooit te verenigen zijn met den Christelijken ernst, of wie, bij uitwendige onbesprokenheid, inwendig van het Christelijk geloof niets weet of bezit, wie over hetgeen zijn eeuwig welzijn aangaat lichtvaardige grondstellingen heeft, of er niet aan denkt; aan wien men het zien kan, dat hij in Gods Woord niet terecht kan, dat het hem noch nooit het hart verbroken of genezen heeft, die kan in een huwelijk noch zegen aanbrengen, noch zegen ontvangen-aan zulke mensen is niets beloofd. Zij gaan in het algemeen niet op Gods wegen, daarom ook niet in den echt. Men rekent dikwijls uit, dat de man een overvloedig inkomen, en de bruid geld genoeg heeft, en is alzo in de verzoeking van den Mammon gekomen, in plaats van onder de leiding Gods. Of men heeft den stand, den rang, den naam, de invloedrijke verbintenissen in het oog, die een huwelijk voorspiegelt, en men jaagt een bedrieglijk beeld na in plaats van een nederig maar zeker geluk. In het beste geval eindelijk tuimelt men in de dronkenschap van vleselijke liefde in den echt. Zo als de weg is zo gaat het den mens daarop, goed of kwaad! Geen wonder wanneer de in zonde of lichtzinnigheid gesloten huwelijksband tot een ijzeren juk wordt, waaronder men geen enkel gelukkig uur heeft.. 2. Ene stem. Want gij, die den Heere vreest en in Zijne wegen wandelt, zult eten den arbeid uwer handen 1), uw arbeid zal niet te vergeefs zijn, de wijnstok zal zijne vrucht en het land zijn gewas geven (Zechariah 8:10); welgelukzalig zult gij zijn, in al uwe omstandigheden, en het zal u welgaan, de vloek der goddelozen (Haggai 1:6) zal u niet treffen.

1) "Zelf de vrucht van zijnen arbeid genieten" wordt in het O. T. altijd aangemerkt als een bijzondere zegen, gelijk men het omgekeerd voor den grootsten vloek hield, wanneer men vreemden moest zien verteren wat men gebouwd had (zie Leviticus 26:16. Deuteronomy 28:33. Isaiah 62:8,Isaiah 62:9; Isaiah 65:21,Isaiah 65:22)..

De Heere God belooft hier tweeërlei. Vooreerst, dat zij arbeid zouden hebben, en vervolgens, dat die arbeid zou gezegend zijn. De arbeid is geen vloek, maar een zegen, is een scheppingsordinantie. Luiheid en lediggang is een vloek. God heeft nergens beloofd het brood des luiaards te zegenen, maar wel, dat de hand des vlijtigen rijk maakt. De Godzaligheid is een groot gewin, hebbende de beloften des tegenwoordigen en des toekomstigen levens.

Vers 3

3. Uwe huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis, die het gehele huis met zijn groen loof en zijne edele vruchten versiert (volgens ene andere uitlegging behoren de laatste woorden bij het tweede gedeelte van den zin en betekenen zij: in het binnenste van uw huis,uwe kinderen zijn als vrolijk opwassende olijfplanten, stekken van den olijf boom (1 Kings 6:31 ), rondom uwe tafel.

Men merke vooreerst op, dat de rede is overgegaan in ene aanspraak aan den godvruchtige, dat is om aan te wijzen, dat hem alles, wat nu volgt, als een zegen van boven wordt toegedeeld en in den schoot geworpen..

De eerste belofte is de zegen van voedsel, de tweede van het huwelijk, de derde van kinderen. Terwijl het vroeg opstaan en lang bezig zijn niet genoeg is tot het verdienen van het voedsel (Psalms 127:2), zal onder `s Heeren zegen bij dien, die God vreest en recht handelt, ook ene matige inspanning tot bevrediging van zijne behoeften toereikend zijn. Dergelijke beloften der Schrift luiden alsof er van een bovennatuurlijken zegen, die door onzichtbare kanalen stroomt, sprake ware, en het is ook niet te loochenen, dat de wegen, langs welke Gods zegen in een Christelijk huisgezin komt, en hen doet voorspoedig zijn, meermalen voor ons oog geheel en al verborgen blijven; in het algemeen is het duidelijk, dat de godsvrucht, daar zij de mensen matig, tevreden, verstandig, arbeidzaam maakt, voor de werkzaamheid van elk beroep een voorspoed aanbrengende zegen moet zijn..

Zich door eigen arbeid te voeden is een plicht, aan welken een Paulus zich niet wilde onttrekken (Acts 20:34), en zo zich zelven te kunnen voeden is een geluk; want wie het kan maakt zich nuttig voor anderen en tevens ook van hen onafhankelijk; hij eet het brood van Gods zegen, dat zoeter is dan het genadebrood der mensen. In nauwen zamenhang daarmee staat het geluk van een tevreden huisgezin, van een lieflijk en stil en hoopvol familieleven. Het beeld van den wijnstok, die in het geestelijke het hoogst geplaatste van alle gewassen is, is een geschikt beeld voor de vrouw, die van den man afhankelijk is en zijne ondersteuning nodig heeft, even als de wijnstok een stok of een huismuur; met de druiven worden hier de kinderen, die zij draagt en voortbrengt, maar ook tevens (in betrekking tot de kinderloze) alle harten verheugende werkzaamheden der echte vrouw vergeleken, en nu leidt de huisvrouw, die daarbuiten weinig gezien wordt, een stil leven, dat geheel en al met het geluk van haren man en van hare familie verenigd is. De kinderen, die van zo edelen wijnstok afkomstig zijn, worden wanneer zij rondom de familie-tafel gezeten zijn, met afgelegde jonge olijfboompjes vergeleken, zo fris zijn zij als deze met hun altijd groene loof, zo veelbelovend..

Ene gehuwde vrouw liet op haren ring de woorden graveren: Bene parere, parere, parare det mihi Deus. (God geve mij goed voort te brengen, goed te gehoorzamen, goed huis te houden). "Mijne dochter," raadde Luther aan ene jonge vrouw, gedraag u zo jegens uwen man, dat hem het hart van vreugde klopt, wanneer hij van verre den schoorsteen van zijn huis ziet." "De olijftakken, met welke de kinderen worden vergeleken, brengen noch wel gene vruchten, maar zij zijn in zomer- en wintergroen en zijn gemakkelijk te buigen en te leiden."

Een gezegend huwelijk, een allergenoegelijkst huisgezin wordt hier voorgesteld onder verschillende zinnebeelden, welke de levendigheid van den Oostersen denktrant heeft zaamgevoegd. De onvruchtbaarheid strekte oudtijds onder Israël tot schande, en het werd als een oordeel aangemerkt, wanneer God de baarmoeder had toegesloten. Hier wordt daarom aan degene, die den Heere vreest, een vruchtbare echt toegezegd. De wijn en wijnstok wordt met recht geteld onder de edelste voortbrengselen der aarde. Bij zulk een edelen wijnstok wordt de huisvrouw van iemand, die den Heere vreest, hier vergeleken en wel bij een vruchtbaren wijnstok "aan de zijde van zijn huis." Kan de verkleefdheid van ene deugdzame vrouw aan het huis van haren man worden aangeduid in tegenstelling van ene ontuchtige vrouw, wier voeten niet in haar huis blijven (Proverbs 7:11,Proverbs 7:12)? Althans men meent, dat de edele wijnstokken oudtijds in het Oosten, niet alleen in wijngaarden, maar ook wel, gelijk bij ons, aan de zijden der huizen geplant werden. De huisvrouw van elk, die den Heere vreest, wil de dichter zeggen, zal niet alleen zijn als een weluitgespreide wijnstok, die slechts tot sieraad dient, maar als een vruchtbare wijnstok in het voortbrengen van kinderen. "Hare kinderen," wordt er bijgevoegd, "zullen zijn als olijfplanten rondom uwe tafel." -Men heeft opgemerkt, dat men oudtijds in het Oosten gewoon was de tafels niet alleen met olijftakken te versieren, maar dat men ook olijfbomen plantte in de gedaante van prieëlen, om de tafels door het lommer te overschaduwen. Althans de olijfplanten waren wegens het bestemde groen, den spoedigen groei en de heerlijke vruchten zeer bemind.

Bij zulke planten worden de kinderen vergeleken rondom de tafel, zo wegens het frisse en gezonde van hun jeugd, als van wege het genoegen en de blijde hoop, welke zij den godvrezenden vader aanbrengen, die zich reeds verheugt in het vooruitzicht van de aangename diensten, welke zij der maatschappij in hun mannelijke jaren bewijzen zullen..

4.

II. Psalms 128:4-Psalms 128:6. De gemeente in haar geheel leert en vermaant den zo even over het huis der godvruchtigen uitgesproken zegen nog eens juist in ogenschouw te nemen; vervolgens verheft zich weer ne stem, die op de bron en vervolgens ook op den omvang en den duur van dezen zegen wijst. Daarna roept de gehele gemeente haar "vrede over Israël", opdat wat straks van het huis eens godvruchtigen gezegd is de zegen voor geheel Israël uit Zion worde.

Vers 3

3. Uwe huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis, die het gehele huis met zijn groen loof en zijne edele vruchten versiert (volgens ene andere uitlegging behoren de laatste woorden bij het tweede gedeelte van den zin en betekenen zij: in het binnenste van uw huis,uwe kinderen zijn als vrolijk opwassende olijfplanten, stekken van den olijf boom (1 Kings 6:31 ), rondom uwe tafel.

Men merke vooreerst op, dat de rede is overgegaan in ene aanspraak aan den godvruchtige, dat is om aan te wijzen, dat hem alles, wat nu volgt, als een zegen van boven wordt toegedeeld en in den schoot geworpen..

De eerste belofte is de zegen van voedsel, de tweede van het huwelijk, de derde van kinderen. Terwijl het vroeg opstaan en lang bezig zijn niet genoeg is tot het verdienen van het voedsel (Psalms 127:2), zal onder `s Heeren zegen bij dien, die God vreest en recht handelt, ook ene matige inspanning tot bevrediging van zijne behoeften toereikend zijn. Dergelijke beloften der Schrift luiden alsof er van een bovennatuurlijken zegen, die door onzichtbare kanalen stroomt, sprake ware, en het is ook niet te loochenen, dat de wegen, langs welke Gods zegen in een Christelijk huisgezin komt, en hen doet voorspoedig zijn, meermalen voor ons oog geheel en al verborgen blijven; in het algemeen is het duidelijk, dat de godsvrucht, daar zij de mensen matig, tevreden, verstandig, arbeidzaam maakt, voor de werkzaamheid van elk beroep een voorspoed aanbrengende zegen moet zijn..

Zich door eigen arbeid te voeden is een plicht, aan welken een Paulus zich niet wilde onttrekken (Acts 20:34), en zo zich zelven te kunnen voeden is een geluk; want wie het kan maakt zich nuttig voor anderen en tevens ook van hen onafhankelijk; hij eet het brood van Gods zegen, dat zoeter is dan het genadebrood der mensen. In nauwen zamenhang daarmee staat het geluk van een tevreden huisgezin, van een lieflijk en stil en hoopvol familieleven. Het beeld van den wijnstok, die in het geestelijke het hoogst geplaatste van alle gewassen is, is een geschikt beeld voor de vrouw, die van den man afhankelijk is en zijne ondersteuning nodig heeft, even als de wijnstok een stok of een huismuur; met de druiven worden hier de kinderen, die zij draagt en voortbrengt, maar ook tevens (in betrekking tot de kinderloze) alle harten verheugende werkzaamheden der echte vrouw vergeleken, en nu leidt de huisvrouw, die daarbuiten weinig gezien wordt, een stil leven, dat geheel en al met het geluk van haren man en van hare familie verenigd is. De kinderen, die van zo edelen wijnstok afkomstig zijn, worden wanneer zij rondom de familie-tafel gezeten zijn, met afgelegde jonge olijfboompjes vergeleken, zo fris zijn zij als deze met hun altijd groene loof, zo veelbelovend..

Ene gehuwde vrouw liet op haren ring de woorden graveren: Bene parere, parere, parare det mihi Deus. (God geve mij goed voort te brengen, goed te gehoorzamen, goed huis te houden). "Mijne dochter," raadde Luther aan ene jonge vrouw, gedraag u zo jegens uwen man, dat hem het hart van vreugde klopt, wanneer hij van verre den schoorsteen van zijn huis ziet." "De olijftakken, met welke de kinderen worden vergeleken, brengen noch wel gene vruchten, maar zij zijn in zomer- en wintergroen en zijn gemakkelijk te buigen en te leiden."

Een gezegend huwelijk, een allergenoegelijkst huisgezin wordt hier voorgesteld onder verschillende zinnebeelden, welke de levendigheid van den Oostersen denktrant heeft zaamgevoegd. De onvruchtbaarheid strekte oudtijds onder Israël tot schande, en het werd als een oordeel aangemerkt, wanneer God de baarmoeder had toegesloten. Hier wordt daarom aan degene, die den Heere vreest, een vruchtbare echt toegezegd. De wijn en wijnstok wordt met recht geteld onder de edelste voortbrengselen der aarde. Bij zulk een edelen wijnstok wordt de huisvrouw van iemand, die den Heere vreest, hier vergeleken en wel bij een vruchtbaren wijnstok "aan de zijde van zijn huis." Kan de verkleefdheid van ene deugdzame vrouw aan het huis van haren man worden aangeduid in tegenstelling van ene ontuchtige vrouw, wier voeten niet in haar huis blijven (Proverbs 7:11,Proverbs 7:12)? Althans men meent, dat de edele wijnstokken oudtijds in het Oosten, niet alleen in wijngaarden, maar ook wel, gelijk bij ons, aan de zijden der huizen geplant werden. De huisvrouw van elk, die den Heere vreest, wil de dichter zeggen, zal niet alleen zijn als een weluitgespreide wijnstok, die slechts tot sieraad dient, maar als een vruchtbare wijnstok in het voortbrengen van kinderen. "Hare kinderen," wordt er bijgevoegd, "zullen zijn als olijfplanten rondom uwe tafel." -Men heeft opgemerkt, dat men oudtijds in het Oosten gewoon was de tafels niet alleen met olijftakken te versieren, maar dat men ook olijfbomen plantte in de gedaante van prieëlen, om de tafels door het lommer te overschaduwen. Althans de olijfplanten waren wegens het bestemde groen, den spoedigen groei en de heerlijke vruchten zeer bemind.

Bij zulke planten worden de kinderen vergeleken rondom de tafel, zo wegens het frisse en gezonde van hun jeugd, als van wege het genoegen en de blijde hoop, welke zij den godvrezenden vader aanbrengen, die zich reeds verheugt in het vooruitzicht van de aangename diensten, welke zij der maatschappij in hun mannelijke jaren bewijzen zullen..

4.

II. Psalms 128:4-Psalms 128:6. De gemeente in haar geheel leert en vermaant den zo even over het huis der godvruchtigen uitgesproken zegen nog eens juist in ogenschouw te nemen; vervolgens verheft zich weer ne stem, die op de bron en vervolgens ook op den omvang en den duur van dezen zegen wijst. Daarna roept de gehele gemeente haar "vrede over Israël", opdat wat straks van het huis eens godvruchtigen gezegd is de zegen voor geheel Israël uit Zion worde.

Vers 4

4. Gehele koor. Ziet, alzo als de zanger in Psalms 128:2, Psalms 128:3 gezegd heeft, zal zeker die man gezegend worden, die den HEERE vreest. Zijn woord is niet maar een ideaal, een ijdele droom, maar waarheid.

Vers 4

4. Gehele koor. Ziet, alzo als de zanger in Psalms 128:2, Psalms 128:3 gezegd heeft, zal zeker die man gezegend worden, die den HEERE vreest. Zijn woord is niet maar een ideaal, een ijdele droom, maar waarheid.

Vers 5

5. Ene stem. De HEERE zal u zegenen uit Zion 1), waar Hij Zijnen zetel en Zijn heiligdom heeft (Psalms 20:3; Psalms 134:3),en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens, hoe klein ook nu nog de beginselen mogen zijn.

1) Elke zegen van ieder in het bijzonder komt uit Zion van den God des heils, die daar woning gemaakt heeft, en wordt daardoor volkomen, dat ieder in het bijzonder de welvaart der heilige stad en van de gehele gemeente, wier middenpunt zij is, mede beleeft; want Jeruzalem is in het koninkrijk Gods de alfa en de omega..

Sommigen willen dat het een gebed is, maar lossen zo den toekomenden tijd op in den wensende. Maar eer schijnt het samen te hangen met hetgeen te voren gezegd is, dewijl de Profeet nu duidelijker uitdrukt, dat van de goederen, welke men verkrijgt, God de Auteur is. Want ofschoon Zijne genadegaven ons dikwijls voor de ogen worden geplaatst, toch verdonkeren valse voorstellingen het ware gezicht er op. Waarom deze herhaling niet overbodig is; dat de gelovigen, zo dikwijls zij voorspoedig zijn, door God gezegend worden. Doch hij zegt uit Zion, opdat hij de vromen in het geheugen terugroepe het verbond, wat God met hen had opgericht. Want vriendschappelijk had Hij aan de onderhouders van Zijn Wet beloofd, hun genegen te zijn, maar deze erkende beginselen der vroomheid hadden zij van jongs af aan ingedronken. Waarom de Profeet leert, dat hij niets nieuws, of wat vroeger niet gehoord was, bijbrengt, dewijl zij van kindsbeen af uit de Wet hadden geleerd, dat ook door de tijdelijke weldaden bekend werd, dat het niet te vergeefs is God te dienen, maar verzekert nu tevens, dat dit door de zaak zelf gestaafd wordt. Maar omdat hij er bij voegt het goede van Jeruzalem, schrijft hij den vromen de Wet voor, dat zij niet in het bijzonder voor zich alleen zouden zorg dragen, of op eigen voordelen bedacht zijn, maar dat veeleer de voornaamste wens moest wezen, dat zij de Kerk Gods zagen bloeien. Want het zou zeer ongerijmd zijn, dat die enkele leden, met veronachtzaming van het gehele lichaam, zouden wensen wat hun voordelig was..

Vers 5

5. Ene stem. De HEERE zal u zegenen uit Zion 1), waar Hij Zijnen zetel en Zijn heiligdom heeft (Psalms 20:3; Psalms 134:3),en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens, hoe klein ook nu nog de beginselen mogen zijn.

1) Elke zegen van ieder in het bijzonder komt uit Zion van den God des heils, die daar woning gemaakt heeft, en wordt daardoor volkomen, dat ieder in het bijzonder de welvaart der heilige stad en van de gehele gemeente, wier middenpunt zij is, mede beleeft; want Jeruzalem is in het koninkrijk Gods de alfa en de omega..

Sommigen willen dat het een gebed is, maar lossen zo den toekomenden tijd op in den wensende. Maar eer schijnt het samen te hangen met hetgeen te voren gezegd is, dewijl de Profeet nu duidelijker uitdrukt, dat van de goederen, welke men verkrijgt, God de Auteur is. Want ofschoon Zijne genadegaven ons dikwijls voor de ogen worden geplaatst, toch verdonkeren valse voorstellingen het ware gezicht er op. Waarom deze herhaling niet overbodig is; dat de gelovigen, zo dikwijls zij voorspoedig zijn, door God gezegend worden. Doch hij zegt uit Zion, opdat hij de vromen in het geheugen terugroepe het verbond, wat God met hen had opgericht. Want vriendschappelijk had Hij aan de onderhouders van Zijn Wet beloofd, hun genegen te zijn, maar deze erkende beginselen der vroomheid hadden zij van jongs af aan ingedronken. Waarom de Profeet leert, dat hij niets nieuws, of wat vroeger niet gehoord was, bijbrengt, dewijl zij van kindsbeen af uit de Wet hadden geleerd, dat ook door de tijdelijke weldaden bekend werd, dat het niet te vergeefs is God te dienen, maar verzekert nu tevens, dat dit door de zaak zelf gestaafd wordt. Maar omdat hij er bij voegt het goede van Jeruzalem, schrijft hij den vromen de Wet voor, dat zij niet in het bijzonder voor zich alleen zouden zorg dragen, of op eigen voordelen bedacht zijn, maar dat veeleer de voornaamste wens moest wezen, dat zij de Kerk Gods zagen bloeien. Want het zou zeer ongerijmd zijn, dat die enkele leden, met veronachtzaming van het gehele lichaam, zouden wensen wat hun voordelig was..

Vers 6

6. En dit: al de dagen uws levens, zal niet maar een korte tijd zijn, gij zult uwe kindskinderen zien, zodat uw oog Jeruzalems ontwikkeling zal aanschouwen. Gehele koor: Vrede over Israël, namelijk over het ware Israël, het Israël Gods (Psalms 125:5).

Naast het eigen huis kennen Christelijke echtelieden nog een huis aan zegen, het Godshuid, waarin de Heere de gemeente zegent. Benevens de eigene familie kennen zij nog ene andere familie, het Israël naar den geest, de Christelijke kerk op aarde; nevens het vaderland hier beneden nog ene grote vaderstad, het Jeruzalem, dat Boven is, de Christelijke kerk in den hemel. Immers, wanneer ene familie nog zo gelukkig ware, maar voor het geluk, dat van de Christelijke kerk uitgaat, geen oog en geen hart, geen begrip en geen geloof had, zo deze kerk met hare zegeningen haar onverschillig ware, zo blijft een treurige avond voor haar niet uit; maar de familie, die uit Zion gezegend wordt, die aan de belofte deel heeft, welke de Heere aan Zijn uitverkoren volk gegeven heeft, deze is in eeuwigheid gezegend..

Ieder waar Israëliet verheugt zich in den voorspoed van Zion. Hierna zullen wij grotere dingen zien. Jehova zal ons in het hemelse Zion zegenen met het zien van Zijne hemelse heerlijkheid. Wij zullen het goede van het hemelse Jeruzalem zien, den rijkdom, de schoonheid en de majesteit van die heilige stad. Wij zullen de nageslachten zien dergenen, die in haar licht wandelen, met den eeuwigen vrede en de eeuwige rust, die overblijft voor het Israël Gods..

Vers 6

6. En dit: al de dagen uws levens, zal niet maar een korte tijd zijn, gij zult uwe kindskinderen zien, zodat uw oog Jeruzalems ontwikkeling zal aanschouwen. Gehele koor: Vrede over Israël, namelijk over het ware Israël, het Israël Gods (Psalms 125:5).

Naast het eigen huis kennen Christelijke echtelieden nog een huis aan zegen, het Godshuid, waarin de Heere de gemeente zegent. Benevens de eigene familie kennen zij nog ene andere familie, het Israël naar den geest, de Christelijke kerk op aarde; nevens het vaderland hier beneden nog ene grote vaderstad, het Jeruzalem, dat Boven is, de Christelijke kerk in den hemel. Immers, wanneer ene familie nog zo gelukkig ware, maar voor het geluk, dat van de Christelijke kerk uitgaat, geen oog en geen hart, geen begrip en geen geloof had, zo deze kerk met hare zegeningen haar onverschillig ware, zo blijft een treurige avond voor haar niet uit; maar de familie, die uit Zion gezegend wordt, die aan de belofte deel heeft, welke de Heere aan Zijn uitverkoren volk gegeven heeft, deze is in eeuwigheid gezegend..

Ieder waar Israëliet verheugt zich in den voorspoed van Zion. Hierna zullen wij grotere dingen zien. Jehova zal ons in het hemelse Zion zegenen met het zien van Zijne hemelse heerlijkheid. Wij zullen het goede van het hemelse Jeruzalem zien, den rijkdom, de schoonheid en de majesteit van die heilige stad. Wij zullen de nageslachten zien dergenen, die in haar licht wandelen, met den eeuwigen vrede en de eeuwige rust, die overblijft voor het Israël Gods..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 128". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-128.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile