Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 112

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 112

Evenals de vorige is ook deze psalm alphabetisch samengesteld, en evenals de vorige heeft hij tot titel of opschrift, Hallelujah, ofschoon hij handelt over het geluk van de heiligen, omdat dit toch tot eer van God strekt, en van alles, waar wij het genot van hebben, moet Hij de lof ontvangen. Het is een uitlegging van het laatste vers van de vorige psalm, en toont ten volle aan hoezeer het onze wijsheid is om God te vrezen en Zijn geboden te doen. Wil hebben hier

I. De aard van een rechtvaardige, Psalms 112:1.

II. De zaligheid van de rechtvaardigen.

1. Er is geluk weggelegd voor hun nakomelingen, Psalms 112:2. Er is een zegen, Geschonken aan henzelf.

a. Uitwendig een innerlijke voorspoed, Psalms 112:3.

b. Vertroosting, lieflijkheid, Psalms 112:4.

c. Wijsheid, Psalms 112:5.

d. Vastheid. Psalms 112:6.

e. Eer, Psalms 112:6, Psalms 112:9.

III. De rampzaligheid van de goddelozen, Psalms 112:10. Zodat ons goed en kwaad voorgesteld worden, de zegen en de vloek Bij het zingen van deze psalm moeten wij niet alleen onszelf en elkaar vermanen om te beantwoorden aan de beschrijving van het karakter, dat hier van de gelukzaligen gegeven wordt, maar ook onszelf en elkaar vertroosten met de voorrechten en zegeningen, die hier aan de heiligen verzekerd worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 112

Evenals de vorige is ook deze psalm alphabetisch samengesteld, en evenals de vorige heeft hij tot titel of opschrift, Hallelujah, ofschoon hij handelt over het geluk van de heiligen, omdat dit toch tot eer van God strekt, en van alles, waar wij het genot van hebben, moet Hij de lof ontvangen. Het is een uitlegging van het laatste vers van de vorige psalm, en toont ten volle aan hoezeer het onze wijsheid is om God te vrezen en Zijn geboden te doen. Wil hebben hier

I. De aard van een rechtvaardige, Psalms 112:1.

II. De zaligheid van de rechtvaardigen.

1. Er is geluk weggelegd voor hun nakomelingen, Psalms 112:2. Er is een zegen, Geschonken aan henzelf.

a. Uitwendig een innerlijke voorspoed, Psalms 112:3.

b. Vertroosting, lieflijkheid, Psalms 112:4.

c. Wijsheid, Psalms 112:5.

d. Vastheid. Psalms 112:6.

e. Eer, Psalms 112:6, Psalms 112:9.

III. De rampzaligheid van de goddelozen, Psalms 112:10. Zodat ons goed en kwaad voorgesteld worden, de zegen en de vloek Bij het zingen van deze psalm moeten wij niet alleen onszelf en elkaar vermanen om te beantwoorden aan de beschrijving van het karakter, dat hier van de gelukzaligen gegeven wordt, maar ook onszelf en elkaar vertroosten met de voorrechten en zegeningen, die hier aan de heiligen verzekerd worden.

Verzen 1-5

Psalm 112:1-5

De psalmist begint met ons op te roepen om God te loven, maar onmiddellijk begeeft hij er zich toe om het volk van God te loven, want welke eer of heerlijkheid ook erkend wordt in hen te zijn, zij komt van God en moet tot Hem wederkeren gelijk Hij hun lof is, zo zijn zij de Zijne. Wij hebben reden om de Heere te loven dat er een volk in de wereld is, dat Hem vreest en dient, en dat dit volk gelukkig is, en beide zijn geheel en uitsluitend aan de genade Gods te danken. Nu hebben wij hier:

1. Een beschrijving van hen, die gelukzalig genoemd worden en aan wie deze beloften gegeven zijn.

A. Zij hebben goede beginselen en een Godvruchtige gezindheid. Diegenen hebben de voorrechten van Gods onderdanen, niet die roepen: Heere, Heere, maar die in waarheid Zijn regering welgezind zijn.

a. Het zijn de zodanigen, die ontzag hebben voor God, steeds eerbied hebben voor Zijn majesteit, achting koesteren voor Zijn wil. De gelukzalige man is hij, die de Heere vreest, Psalms 112:1.

b. Het zijn dezulken, die een welgevallen hebben aan hun plicht. Hij, die de Heere vreest als een vader met de gezindheid van een kind, niet van een slaaf, heeft grote lust in Zijn geboden, heeft er een welbehagen in evenals in de billijkheid en goedheid ervan, zij zijn geschreven in zijn hart, het is zijn keus om er aan onderworpen te zijn, en hij noemt ze een zacht, aangenaam juk, het is zijn verlustiging om Gods geboden te onderzoeken, er door lezen, horen en nadenken, omgang mee te hebben, Psalms 1:2. Hij verlustigt zich niet alleen in Gods beloften, maar in Zijn geboden, en acht zich gelukkig onder Gods regering, zowel als in Zijn gunst. Het is hem een genot om in de weg van zijn plicht te worden gevonden, en hij is in zijn element als hij in de dienst van God is. Hierin verlustigt hij zich meer dan in de bezigheden en genietingen van deze wereld. En wat hij doet in de Godsdienst, doet hij uit beginsel omdat hij lieflijkheid ziet in de Godsdienst, en er ook voordeel in vindt.

B. Zij zijn eerlijk en oprecht in hun betuigingen en bedoelingen. Zij worden de oprechten genoemd, Psalms 112:2, Psalms 112:4, die werkelijk zo goed zijn als zij schijnen te wezen, en getrouw handelen met God en de mensen. Er is geen ware Godsdienst zonder oprechtheid, dat is Evangelievolmaaktheid.

C. Zij zijn beide rechtvaardig en vriendelijk in hun handelingen, hij is genadig en barmhartig, Psalms 112:4, durft niemand onrecht doen maar doet aan een ieder al het goed, dat hij kan, en dat wel uit een beginsel van medelijden en vriendelijkheid. In de vorige psalm is van God gezegd: Hij is genadig en barmhartig, en hier wordt het gezegd van de Godvruchtige, want hierin moeten wij navolgers Gods zijn als geliefde kinderen, barmhartig zijn, gelijk Hij barmhartig is. Hij is barmhartig, en toch recht vaardig, hij is op eerlijke wijze gekomen aan hetgeen, waar hij goed mee doet, de Heere haat de roof in het brandoffer, en dat doet ook hij. Er wordt een voorbeeld gegeven van zijn weldadigheid, Psalms 112:5. Hij ontfermt zich en leent uit. Soms is er evenveel barmhartigheid in uitlenen als in geven, daar het de ontlener aanspoort beide tot naarstigheid en tot eerlijkheid. Hij ontfermt zich en leent, Psalms 37:26. Hij doet het uit een recht beginsel, niet zoals de woekeraar leent tot zijn eigen voordeel, ook niet bloot uit edelmoedigheid, maar uit zuivere barmhartigheid.

Hij doet het op de rechte wijze, niet morrend, maar vriendelijk, met een blijmoedig gelaat. 2. De zaligheid, welke hier verzekerd wordt aan hen, die aan deze karakterbeschrijving beantwoorden. Zaligheid, alle zaligheid, voor de man, die de Heere vreest. Wat de mensen ook van hen mogen zeggen of denken, God zegt, dat zij zalig zijn, en Zijn zeggen, dat zij dit zijn, maakt dat zij het zijn.

A. De nakomelingen van een Godvruchtige zal het er om zijn Godsvrucht te beter om gaan, Psalms 112:2. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde. Misschien zal hij zelf niet zo heel groot zijn in de wereld, er niet zo'n aanzien in hebben als zijn zaad na hem, om zijnentwil. De Godsdienst heeft menige familie tot aanzien gebracht, haar niet misschien tot hoge bevordering doen komen, maar haar wel en solide gevestigd. Als de Godvruchtigen zelf zalig zijn in de hemel, genieten hun nakomelingen misschien eer en aanzien op de aarde, en zullen zelf erkennen dat het is krachtens een zegen, die van hen is nedergedaald. Het geslacht van de oprechten zal gezegend worden, als zij in hun voetstappen treden, zij zullen te meer gezegend zijn om hun betrekking tot hen: "beminden om der vaderen wil," Romans 11:28, want aldus luidt het verbond: "Ik zal u tot een God zijn en uw zaad na u," 17:7, en terwijl "het zaad van de boosdoeners in eeuwigheid niet genoemd zal worden," Isaiah 14:20. Laat de kinderen van Godvruchtige ouders dit voorrecht hogelijk waarderen, en zich wachten van iets te doen om de zegen te verbeuren, die voor het geslacht van de oprechten is weggelegd.

B. Zij zullen voorspoedig zijn in de wereld, inzonderheid zal hun ziel wel varen, Psalms 112:3..

a. Zij zullen gezegend wezen met uitwendige voorspoed in zoverre het goed voor hen is. Have en rijkdom zullen in het huis des oprechten wezen, niet tot in zijn hart, want hij behoort niet tot hen, in wie de liefde tot het geld heerst, misschien ook niet zozeer in zijn hand, (want hij begint pas de bezitting te vermeerderen) maar in zijn huis, zijn gezin zal rijk worden als hij is heengegaan. Maar

b. Wat nog veel beter is: zij zullen gezegend worden met geestelijke zegeningen, die de ware rijkdom zijn. Zijn rijkdom zal in zijn huis wezen, want dat moet hij aan anderen laten, maar van zijn gerechtigheid zal hij zelf de vertroosting smaken zij bestaat in eeuwigheid. Genade is beter dan goud, want ze is duurzamer. Hij zal have en rijkdom hebben, en toch bij zijn Godsdienst inlijven, en in zijn staat van voorspoed zal hij nog vasthouden aan zijn oprechtheid terwijl velen, die haar vasthielden in de storm, haar afwerpen in de zonneschijn. Wereldlijke voorspoed is dan een zegen, wanneer de mensen er niet door verkoelen in hun Godsvrucht, maar er in blijven volharden, en als deze blijvend is in de familie en samengaat met de have en de rijkdom, als de erfgenamen van des vaders bezittingen ook zijn deugden erven, dan is dat in waarheid een gelukkige familie. Hoe dit nu zij, de gerechtigheid van de Godvruchtige bestaat in eeuwigheid in de onverwelkelijke kroon van de gerechtigheid.

C. Zij zullen in hun beproeving vertroosting hebben Psalms 112:4. De oprechten gaat het licht op in de duisternis. Hierin ligt opgesloten dat Godvruchtigen beproevingen kunnen hebben, de belofte stelt hen hiervan niet vrij, in de gewone rampen van het menselijk leven zullen zij delen, maar "wanneer zij in duisternis zijn gezeten, zal hun de Heere een licht zijn," Micah 7:8. Zij zullen ondersteund en vertroost worden onder hun ellende, hun geest zal helder zijn als hun uitwendige toestand bewolkt is, "Sat lucis intus: Er is licht genoeg van binnen." Omringd door de Egyptische duisternis hadden de Israëlieten licht in hun woningen. Zij zullen ter bestemder tijd, misschien wel als zij het het minst verwachten, verlost worden uit hun ellende, als de nacht het donkerst is, breekt de dag aan, ja ten tijde des avonds, als de nacht verwacht werd, zal het licht wezen. D. Zij zullen wijsheid hebben voor het bestuur van al hun zaken, Psalms 112:5. Hij, die goed doet met zijn bezittingen, zal ze door de voorzienigheid Gods vermeerderen, niet door een wonder, maar door zijn eigen beleid, hij beschikt zijn zaken met recht, en "zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem," Isaiah 28:26. Het behoort tot het karakter van een Godvruchtige, dat hij zijn verstand gebruikt in het bestuur van zijn zaken, in het verkrijgen en behouden, opdat hij wat hebbe om te geven. Het kan verstaan worden van de zaken van zijn liefdadigheid, hij ontfermt zich en leent uit maar hij doet het met wijsheid, opdat zijn liefdadigheid niet misplaatst zij, niet verkeerd worde aangewend, hij geeft aan de rechte personen wat recht en geschikt is om hun te geven, en op de rechte tijd en in de rechte evenredigheid. En het maakt een deel uit van de belofte aan hem, die aldus zijn zaken beschikt met recht, dat God hem meer zal geven. Zij, die het meest hun wijsheid gebruiken, zien het meest hoe nodig zij hun is, en vragen haar van God, die beloofd heeft haar mildelijk te geven, James 1:5. Hij zal zijn woorden besturen met oordeel, zo is het in het oorspronkelijke, en er is niets, waarvoor wij meer wijsheid van node hebben, dan in het regeren van de tong, zalig hij, aan wie God deze wijsheid geeft.

Verzen 1-5

Psalm 112:1-5

De psalmist begint met ons op te roepen om God te loven, maar onmiddellijk begeeft hij er zich toe om het volk van God te loven, want welke eer of heerlijkheid ook erkend wordt in hen te zijn, zij komt van God en moet tot Hem wederkeren gelijk Hij hun lof is, zo zijn zij de Zijne. Wij hebben reden om de Heere te loven dat er een volk in de wereld is, dat Hem vreest en dient, en dat dit volk gelukkig is, en beide zijn geheel en uitsluitend aan de genade Gods te danken. Nu hebben wij hier:

1. Een beschrijving van hen, die gelukzalig genoemd worden en aan wie deze beloften gegeven zijn.

A. Zij hebben goede beginselen en een Godvruchtige gezindheid. Diegenen hebben de voorrechten van Gods onderdanen, niet die roepen: Heere, Heere, maar die in waarheid Zijn regering welgezind zijn.

a. Het zijn de zodanigen, die ontzag hebben voor God, steeds eerbied hebben voor Zijn majesteit, achting koesteren voor Zijn wil. De gelukzalige man is hij, die de Heere vreest, Psalms 112:1.

b. Het zijn dezulken, die een welgevallen hebben aan hun plicht. Hij, die de Heere vreest als een vader met de gezindheid van een kind, niet van een slaaf, heeft grote lust in Zijn geboden, heeft er een welbehagen in evenals in de billijkheid en goedheid ervan, zij zijn geschreven in zijn hart, het is zijn keus om er aan onderworpen te zijn, en hij noemt ze een zacht, aangenaam juk, het is zijn verlustiging om Gods geboden te onderzoeken, er door lezen, horen en nadenken, omgang mee te hebben, Psalms 1:2. Hij verlustigt zich niet alleen in Gods beloften, maar in Zijn geboden, en acht zich gelukkig onder Gods regering, zowel als in Zijn gunst. Het is hem een genot om in de weg van zijn plicht te worden gevonden, en hij is in zijn element als hij in de dienst van God is. Hierin verlustigt hij zich meer dan in de bezigheden en genietingen van deze wereld. En wat hij doet in de Godsdienst, doet hij uit beginsel omdat hij lieflijkheid ziet in de Godsdienst, en er ook voordeel in vindt.

B. Zij zijn eerlijk en oprecht in hun betuigingen en bedoelingen. Zij worden de oprechten genoemd, Psalms 112:2, Psalms 112:4, die werkelijk zo goed zijn als zij schijnen te wezen, en getrouw handelen met God en de mensen. Er is geen ware Godsdienst zonder oprechtheid, dat is Evangelievolmaaktheid.

C. Zij zijn beide rechtvaardig en vriendelijk in hun handelingen, hij is genadig en barmhartig, Psalms 112:4, durft niemand onrecht doen maar doet aan een ieder al het goed, dat hij kan, en dat wel uit een beginsel van medelijden en vriendelijkheid. In de vorige psalm is van God gezegd: Hij is genadig en barmhartig, en hier wordt het gezegd van de Godvruchtige, want hierin moeten wij navolgers Gods zijn als geliefde kinderen, barmhartig zijn, gelijk Hij barmhartig is. Hij is barmhartig, en toch recht vaardig, hij is op eerlijke wijze gekomen aan hetgeen, waar hij goed mee doet, de Heere haat de roof in het brandoffer, en dat doet ook hij. Er wordt een voorbeeld gegeven van zijn weldadigheid, Psalms 112:5. Hij ontfermt zich en leent uit. Soms is er evenveel barmhartigheid in uitlenen als in geven, daar het de ontlener aanspoort beide tot naarstigheid en tot eerlijkheid. Hij ontfermt zich en leent, Psalms 37:26. Hij doet het uit een recht beginsel, niet zoals de woekeraar leent tot zijn eigen voordeel, ook niet bloot uit edelmoedigheid, maar uit zuivere barmhartigheid.

Hij doet het op de rechte wijze, niet morrend, maar vriendelijk, met een blijmoedig gelaat. 2. De zaligheid, welke hier verzekerd wordt aan hen, die aan deze karakterbeschrijving beantwoorden. Zaligheid, alle zaligheid, voor de man, die de Heere vreest. Wat de mensen ook van hen mogen zeggen of denken, God zegt, dat zij zalig zijn, en Zijn zeggen, dat zij dit zijn, maakt dat zij het zijn.

A. De nakomelingen van een Godvruchtige zal het er om zijn Godsvrucht te beter om gaan, Psalms 112:2. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde. Misschien zal hij zelf niet zo heel groot zijn in de wereld, er niet zo'n aanzien in hebben als zijn zaad na hem, om zijnentwil. De Godsdienst heeft menige familie tot aanzien gebracht, haar niet misschien tot hoge bevordering doen komen, maar haar wel en solide gevestigd. Als de Godvruchtigen zelf zalig zijn in de hemel, genieten hun nakomelingen misschien eer en aanzien op de aarde, en zullen zelf erkennen dat het is krachtens een zegen, die van hen is nedergedaald. Het geslacht van de oprechten zal gezegend worden, als zij in hun voetstappen treden, zij zullen te meer gezegend zijn om hun betrekking tot hen: "beminden om der vaderen wil," Romans 11:28, want aldus luidt het verbond: "Ik zal u tot een God zijn en uw zaad na u," 17:7, en terwijl "het zaad van de boosdoeners in eeuwigheid niet genoemd zal worden," Isaiah 14:20. Laat de kinderen van Godvruchtige ouders dit voorrecht hogelijk waarderen, en zich wachten van iets te doen om de zegen te verbeuren, die voor het geslacht van de oprechten is weggelegd.

B. Zij zullen voorspoedig zijn in de wereld, inzonderheid zal hun ziel wel varen, Psalms 112:3..

a. Zij zullen gezegend wezen met uitwendige voorspoed in zoverre het goed voor hen is. Have en rijkdom zullen in het huis des oprechten wezen, niet tot in zijn hart, want hij behoort niet tot hen, in wie de liefde tot het geld heerst, misschien ook niet zozeer in zijn hand, (want hij begint pas de bezitting te vermeerderen) maar in zijn huis, zijn gezin zal rijk worden als hij is heengegaan. Maar

b. Wat nog veel beter is: zij zullen gezegend worden met geestelijke zegeningen, die de ware rijkdom zijn. Zijn rijkdom zal in zijn huis wezen, want dat moet hij aan anderen laten, maar van zijn gerechtigheid zal hij zelf de vertroosting smaken zij bestaat in eeuwigheid. Genade is beter dan goud, want ze is duurzamer. Hij zal have en rijkdom hebben, en toch bij zijn Godsdienst inlijven, en in zijn staat van voorspoed zal hij nog vasthouden aan zijn oprechtheid terwijl velen, die haar vasthielden in de storm, haar afwerpen in de zonneschijn. Wereldlijke voorspoed is dan een zegen, wanneer de mensen er niet door verkoelen in hun Godsvrucht, maar er in blijven volharden, en als deze blijvend is in de familie en samengaat met de have en de rijkdom, als de erfgenamen van des vaders bezittingen ook zijn deugden erven, dan is dat in waarheid een gelukkige familie. Hoe dit nu zij, de gerechtigheid van de Godvruchtige bestaat in eeuwigheid in de onverwelkelijke kroon van de gerechtigheid.

C. Zij zullen in hun beproeving vertroosting hebben Psalms 112:4. De oprechten gaat het licht op in de duisternis. Hierin ligt opgesloten dat Godvruchtigen beproevingen kunnen hebben, de belofte stelt hen hiervan niet vrij, in de gewone rampen van het menselijk leven zullen zij delen, maar "wanneer zij in duisternis zijn gezeten, zal hun de Heere een licht zijn," Micah 7:8. Zij zullen ondersteund en vertroost worden onder hun ellende, hun geest zal helder zijn als hun uitwendige toestand bewolkt is, "Sat lucis intus: Er is licht genoeg van binnen." Omringd door de Egyptische duisternis hadden de Israëlieten licht in hun woningen. Zij zullen ter bestemder tijd, misschien wel als zij het het minst verwachten, verlost worden uit hun ellende, als de nacht het donkerst is, breekt de dag aan, ja ten tijde des avonds, als de nacht verwacht werd, zal het licht wezen. D. Zij zullen wijsheid hebben voor het bestuur van al hun zaken, Psalms 112:5. Hij, die goed doet met zijn bezittingen, zal ze door de voorzienigheid Gods vermeerderen, niet door een wonder, maar door zijn eigen beleid, hij beschikt zijn zaken met recht, en "zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem," Isaiah 28:26. Het behoort tot het karakter van een Godvruchtige, dat hij zijn verstand gebruikt in het bestuur van zijn zaken, in het verkrijgen en behouden, opdat hij wat hebbe om te geven. Het kan verstaan worden van de zaken van zijn liefdadigheid, hij ontfermt zich en leent uit maar hij doet het met wijsheid, opdat zijn liefdadigheid niet misplaatst zij, niet verkeerd worde aangewend, hij geeft aan de rechte personen wat recht en geschikt is om hun te geven, en op de rechte tijd en in de rechte evenredigheid. En het maakt een deel uit van de belofte aan hem, die aldus zijn zaken beschikt met recht, dat God hem meer zal geven. Zij, die het meest hun wijsheid gebruiken, zien het meest hoe nodig zij hun is, en vragen haar van God, die beloofd heeft haar mildelijk te geven, James 1:5. Hij zal zijn woorden besturen met oordeel, zo is het in het oorspronkelijke, en er is niets, waarvoor wij meer wijsheid van node hebben, dan in het regeren van de tong, zalig hij, aan wie God deze wijsheid geeft.

Verzen 6-10

Psalm 112:6-10

In deze verzen hebben wij:

1. De voldoening van de heiligen en hun bestendigheid. Het is het geluk en voorrecht van een Godvruchtige, dat hij in der eeuwigheid niet zal wankelen, Psalms 112:6. Satan en zijn werktuigen pogen hem te doen wankelen, maar zijn fondament is vast, en hij zal niet wankelen, tenminste niet wankelen lot in eeuwigheid, wordt hij ook al geschud voor een tijd, hij zal toch spoedig zijn vastheid herkrijgen.

A. Een Godvruchtige zal een gevestigde naam, een goede naam, hebben, en dat is een grote voldoening voor hem. Hij zal een goede naam hebben, een naam voor goede dingen, bij God en goede mensen. De rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn, Psalms 112:6, in deze zin: zijn gerechtigheid (de gedachtenis ervan) bestaat in eeuwigheid, Psalms 112:9. Er zijn van de zodanigen, die alles doen wat zij kunnen om zijn goede naam te bezwalken, hem met smaad te overladen, maar zijn oprechtheid zal aan het licht worden gebracht en de eer ervan zal hem overleven. Sommigen, die op uitnemende wijze rechtvaardig zijn geweest, worden in eeuwige gedachtenis gehouden op aarde, overal waar de Schrift wordt gelezen, wordt gesproken van hun goede daden, tot hun gedachtenis. En de gedachtenis van menige Godvruchtige, die reeds lang gestorven is, wordt nog gezegend, maar in de hemel zal hun gedachtenis waarlijk tot in eeuwigheid zijn, en de eer hunner gerechtigheid zal daar bestaan tot in eeuwigheid met de beloning ervan in de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid. Zij, die op aarde vergeten en veracht zijn, worden daar herdacht en geëerd, en hun gerechtigheid "wordt bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid," 1 Peter 1:7, dan, op zijn laatst, zal de hoorn van een Godvruchtige verhoogd worden in ere, zoals van de eenhoorn als hij overwinnaar is. In hun hoogmoed verheffen de goddelozen thans hun hoorn, maar zij zullen allen afgehouwen worden, Psalms 75:6, Psalms 75:11. In hun ootmoed en vernedering hebben de Godvruchtigen hun "hoorn in het stof gedaan," Job 16:15, maar de dag komt, wanneer hij zal verhoogd worden in ere. Hetgeen inzonderheid tot eer strekt van de Godvruchtigen is hun weldadigheid jegens de armen. Hij strooit uit, hij geeft de nooddruftige. Hij heeft zijn liefdadigheid niet in een richting laten gaan, haar niet aangewend voor enkele personen, voor wie hij een bijzondere belangstelling koesterde, maar haar verspreid, een deel gegeven aan zeven, ja ook aan acht, hij heeft gezaaid aan alle wateren, en door aldus uit te strooien heeft hij toegenomen, en dit is zijn gerechtigheid, die bestaat tot in eeuwigheid. Aalmoezen worden gerechtigheid genoemd, niet omdat zij ons zullen rechtvaardigen door vergoeding te doen voor onze boze daden, maar omdat zij goede daden zijn, die wij gehouden en verplicht zijn te verrichten, zodat wij, als wij niet liefdadig zijn, niet "rechtvaardig zijn, dan onthouden wij het goed aan hen, aan wie het toekomt," Proverbs 3:27. De eer hiervan bestaat tot in eeuwigheid, want er zal nota van genomen worden in de grote dag. "Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven." Dit wordt aangehaald als een beweegreden voor en een aanmoediging tot liefdadigheid, 2 Corinthiers 9:9.

B. Een Godvruchtige zal een vaste geest hebben, en dat is een veel grotere voldoening, want zo zal een mens aan zichzelf alleen roem hebben, en niet aan een ander. Zeker, hij zal niet wankelen, wat er ook moge gebeuren, noch bewogen worden van zijn plicht, noch van zijn vertroosting, want hij zal niet vrezen, zijn hart is vast, Psalms 112:7, Psalms 112:8. Dit maakt een deel uit beide van het karakter en van de vertroosting van de Godvruchtigen. Het is hun streven om hun hart te bewaren in vertrouwen op God en aldus kalm te blijven, kalm en rustig, en God heeft hun beide oorzaak beloofd om dit te doen en genade om het te kunnen doen.

Merk op:

a. Het is de plicht en het belang van Gods volk om voor geen kwaad gerucht te vrezen, niet bevreesd te zijn om slechte tijdingen te vernemen, en als zij ze wel vernemen, niet in verwarring er door te geraken, niet de schrikwekkende verwachting te koesteren van nog erger te zullen horen, maar wat er ook gebeure, wat er ook dreige, met Paulus te kunnen zeggen: "ik acht op geen ding, ook zal ik niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats," Psalms 46:3.

b. De vastheid van het hart is een soeverein geneesmiddel tegen de ontrustende vrees van boze tijdingen. Als wij onze gedachten kalm houden, ons meester laten blijven van onze gedachten, als onze wil onderworpen is aan de heilige wil van God, ons humeur gelijkmatig is onder al de ongelijkheid en ongestadigheid van de omstandigheden, dan zijn wij wel versterkt tegen de beroeringen van de vreesachtigen.

c. Vertrouwen op de Heere is het beste en zekerste middel om het hart vast te maken. Door het geloof moeten wij het anker uitwerpen in de belofte, in het Woord van God en aldus tot Hem wederkeren, en in Hem blijven als in onze rust. Het hart van de mens kan tot zijn voldoening nergens vastheid in hebben dan in de waarheid Gods en daar vindt het vaste grond.

d. Zij, wier hart vast is door het geloof, zullen geduldig wachten totdat zij hun doel bereikt hebben zijn hart wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen totdat hij op zijn wederpartijen zie, totdat hij in de hemel komt, waar hij Satan zal zien en al zijn geestelijke vijanden vertreden onder zijn voeten, zoals Israël de Egyptenaren dood aan de oever van de zee gezien heeft. Totdat hij op zijn verdrukkers ziet, aldus Dr. Hammond totdat hij veilig op hen ziet, hen stoutmoedig in het aangezicht ziet, daar hij nu niet langer in hun macht is. Het zal de voldoening voltooien van de heiligen als zij terugzien op al hun leed en al hun moeite, en dan instaat zijn om te zeggen met Paulus, toen hij een opsomming gaf van de vervolgingen, die hij had geleden: "de Heere heeft mij uit alle verlost," 2 Timothy 3:11.

2. De ergernis van de goddelozen, Psalms 112:10. Twee dingen zullen hen kwellen.

a. De gelukzaligheid van de rechtvaardigen, de goddelozen zullen de rechtvaardigen in voorspoed en eer zien en zich vertoornen. Het zal hun verdrieten te zien, dat hun onschuld aan het licht gebracht is, hun nedere staat wordt aangezien, en hen, die zij hebben gehaat en veracht, wier verderf zij gezocht hebben, de gunstgenoten des hemels te zien, en bevorderd om "heerschappij over hen te hebben," Psalms 49:15, dat zal hen doen knersen met hun tanden en smelten, dat is wegkwijnen. Dit is dikwijls vervuld geworden in deze wereld. Het geluk van de heiligen is de nijd van de goddelozen, en die nijd strekt tot verrotting van hun beenderen. Maar het volkomenst zal het vervuld worden in de andere wereld, als het veroordeelde zondaren zal doen knersen met hun tanden, om Abraham van verre te zien en Lazarus in zijn schoot, om al de profeten in het koninkrijk Gods te zien, en zichzelf te zien buitengeworpen.

b. Hun eigen belangstelling, de wens van de goddelozen zal vergaan. Hun wens gold enig en uitsluitend de wereld en het vlees, en deze heersten over hen, en daarom is, als deze vergaan hun vreugde weg en hun verwachting ervan afgesneden tot hun eeuwige beschaming, hun hoop is als het huis van de spin.

Verzen 6-10

Psalm 112:6-10

In deze verzen hebben wij:

1. De voldoening van de heiligen en hun bestendigheid. Het is het geluk en voorrecht van een Godvruchtige, dat hij in der eeuwigheid niet zal wankelen, Psalms 112:6. Satan en zijn werktuigen pogen hem te doen wankelen, maar zijn fondament is vast, en hij zal niet wankelen, tenminste niet wankelen lot in eeuwigheid, wordt hij ook al geschud voor een tijd, hij zal toch spoedig zijn vastheid herkrijgen.

A. Een Godvruchtige zal een gevestigde naam, een goede naam, hebben, en dat is een grote voldoening voor hem. Hij zal een goede naam hebben, een naam voor goede dingen, bij God en goede mensen. De rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn, Psalms 112:6, in deze zin: zijn gerechtigheid (de gedachtenis ervan) bestaat in eeuwigheid, Psalms 112:9. Er zijn van de zodanigen, die alles doen wat zij kunnen om zijn goede naam te bezwalken, hem met smaad te overladen, maar zijn oprechtheid zal aan het licht worden gebracht en de eer ervan zal hem overleven. Sommigen, die op uitnemende wijze rechtvaardig zijn geweest, worden in eeuwige gedachtenis gehouden op aarde, overal waar de Schrift wordt gelezen, wordt gesproken van hun goede daden, tot hun gedachtenis. En de gedachtenis van menige Godvruchtige, die reeds lang gestorven is, wordt nog gezegend, maar in de hemel zal hun gedachtenis waarlijk tot in eeuwigheid zijn, en de eer hunner gerechtigheid zal daar bestaan tot in eeuwigheid met de beloning ervan in de onverwelkelijke kroon van de heerlijkheid. Zij, die op aarde vergeten en veracht zijn, worden daar herdacht en geëerd, en hun gerechtigheid "wordt bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid," 1 Peter 1:7, dan, op zijn laatst, zal de hoorn van een Godvruchtige verhoogd worden in ere, zoals van de eenhoorn als hij overwinnaar is. In hun hoogmoed verheffen de goddelozen thans hun hoorn, maar zij zullen allen afgehouwen worden, Psalms 75:6, Psalms 75:11. In hun ootmoed en vernedering hebben de Godvruchtigen hun "hoorn in het stof gedaan," Job 16:15, maar de dag komt, wanneer hij zal verhoogd worden in ere. Hetgeen inzonderheid tot eer strekt van de Godvruchtigen is hun weldadigheid jegens de armen. Hij strooit uit, hij geeft de nooddruftige. Hij heeft zijn liefdadigheid niet in een richting laten gaan, haar niet aangewend voor enkele personen, voor wie hij een bijzondere belangstelling koesterde, maar haar verspreid, een deel gegeven aan zeven, ja ook aan acht, hij heeft gezaaid aan alle wateren, en door aldus uit te strooien heeft hij toegenomen, en dit is zijn gerechtigheid, die bestaat tot in eeuwigheid. Aalmoezen worden gerechtigheid genoemd, niet omdat zij ons zullen rechtvaardigen door vergoeding te doen voor onze boze daden, maar omdat zij goede daden zijn, die wij gehouden en verplicht zijn te verrichten, zodat wij, als wij niet liefdadig zijn, niet "rechtvaardig zijn, dan onthouden wij het goed aan hen, aan wie het toekomt," Proverbs 3:27. De eer hiervan bestaat tot in eeuwigheid, want er zal nota van genomen worden in de grote dag. "Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven." Dit wordt aangehaald als een beweegreden voor en een aanmoediging tot liefdadigheid, 2 Corinthiers 9:9.

B. Een Godvruchtige zal een vaste geest hebben, en dat is een veel grotere voldoening, want zo zal een mens aan zichzelf alleen roem hebben, en niet aan een ander. Zeker, hij zal niet wankelen, wat er ook moge gebeuren, noch bewogen worden van zijn plicht, noch van zijn vertroosting, want hij zal niet vrezen, zijn hart is vast, Psalms 112:7, Psalms 112:8. Dit maakt een deel uit beide van het karakter en van de vertroosting van de Godvruchtigen. Het is hun streven om hun hart te bewaren in vertrouwen op God en aldus kalm te blijven, kalm en rustig, en God heeft hun beide oorzaak beloofd om dit te doen en genade om het te kunnen doen.

Merk op:

a. Het is de plicht en het belang van Gods volk om voor geen kwaad gerucht te vrezen, niet bevreesd te zijn om slechte tijdingen te vernemen, en als zij ze wel vernemen, niet in verwarring er door te geraken, niet de schrikwekkende verwachting te koesteren van nog erger te zullen horen, maar wat er ook gebeure, wat er ook dreige, met Paulus te kunnen zeggen: "ik acht op geen ding, ook zal ik niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats," Psalms 46:3.

b. De vastheid van het hart is een soeverein geneesmiddel tegen de ontrustende vrees van boze tijdingen. Als wij onze gedachten kalm houden, ons meester laten blijven van onze gedachten, als onze wil onderworpen is aan de heilige wil van God, ons humeur gelijkmatig is onder al de ongelijkheid en ongestadigheid van de omstandigheden, dan zijn wij wel versterkt tegen de beroeringen van de vreesachtigen.

c. Vertrouwen op de Heere is het beste en zekerste middel om het hart vast te maken. Door het geloof moeten wij het anker uitwerpen in de belofte, in het Woord van God en aldus tot Hem wederkeren, en in Hem blijven als in onze rust. Het hart van de mens kan tot zijn voldoening nergens vastheid in hebben dan in de waarheid Gods en daar vindt het vaste grond.

d. Zij, wier hart vast is door het geloof, zullen geduldig wachten totdat zij hun doel bereikt hebben zijn hart wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen totdat hij op zijn wederpartijen zie, totdat hij in de hemel komt, waar hij Satan zal zien en al zijn geestelijke vijanden vertreden onder zijn voeten, zoals Israël de Egyptenaren dood aan de oever van de zee gezien heeft. Totdat hij op zijn verdrukkers ziet, aldus Dr. Hammond totdat hij veilig op hen ziet, hen stoutmoedig in het aangezicht ziet, daar hij nu niet langer in hun macht is. Het zal de voldoening voltooien van de heiligen als zij terugzien op al hun leed en al hun moeite, en dan instaat zijn om te zeggen met Paulus, toen hij een opsomming gaf van de vervolgingen, die hij had geleden: "de Heere heeft mij uit alle verlost," 2 Timothy 3:11.

2. De ergernis van de goddelozen, Psalms 112:10. Twee dingen zullen hen kwellen.

a. De gelukzaligheid van de rechtvaardigen, de goddelozen zullen de rechtvaardigen in voorspoed en eer zien en zich vertoornen. Het zal hun verdrieten te zien, dat hun onschuld aan het licht gebracht is, hun nedere staat wordt aangezien, en hen, die zij hebben gehaat en veracht, wier verderf zij gezocht hebben, de gunstgenoten des hemels te zien, en bevorderd om "heerschappij over hen te hebben," Psalms 49:15, dat zal hen doen knersen met hun tanden en smelten, dat is wegkwijnen. Dit is dikwijls vervuld geworden in deze wereld. Het geluk van de heiligen is de nijd van de goddelozen, en die nijd strekt tot verrotting van hun beenderen. Maar het volkomenst zal het vervuld worden in de andere wereld, als het veroordeelde zondaren zal doen knersen met hun tanden, om Abraham van verre te zien en Lazarus in zijn schoot, om al de profeten in het koninkrijk Gods te zien, en zichzelf te zien buitengeworpen.

b. Hun eigen belangstelling, de wens van de goddelozen zal vergaan. Hun wens gold enig en uitsluitend de wereld en het vlees, en deze heersten over hen, en daarom is, als deze vergaan hun vreugde weg en hun verwachting ervan afgesneden tot hun eeuwige beschaming, hun hoop is als het huis van de spin.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 112". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-112.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile