Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 112

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 112

PSALM 112. DER RECHTVAARDIGEN ZEGEN.

Deze Psalm is op dezelfde wijze ingericht als de vorige, zodat hij eveneens alfabetisch gerangschikt is en even vele verzen telt; hij komt zelfs meermalen (Psalms 112:3, Psalms 112:4, Psalms 112:8) woordelijk met den vorigen, (Psalms 112:6, Psalms 112:4, Psalms 112:8) overeen, en sluit zich onmiddellijk aan het laatste vers van den vorigen aan, waarvan hij als het ware de uitlegging geeft. Er kan geen twijfel zijn, of hij behoort tot dezelfden tijd (Ezra 4:24 ), hoewel tot een ander feest (Psalms 112:5 ), en heeft dezelfden vervaardiger, hoewel wij over dien zelfs gene gissing uitspreken. Wij verdelen even als bij Psalms 111:1.

I. Psalms 112:1-Psalms 112:3. De Psalm spreekt eerst van den lof, die den godvruchtige toekomt, en beschrijft het gelukkige lot vromen in hoofdtrekken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 112

PSALM 112. DER RECHTVAARDIGEN ZEGEN.

Deze Psalm is op dezelfde wijze ingericht als de vorige, zodat hij eveneens alfabetisch gerangschikt is en even vele verzen telt; hij komt zelfs meermalen (Psalms 112:3, Psalms 112:4, Psalms 112:8) woordelijk met den vorigen, (Psalms 112:6, Psalms 112:4, Psalms 112:8) overeen, en sluit zich onmiddellijk aan het laatste vers van den vorigen aan, waarvan hij als het ware de uitlegging geeft. Er kan geen twijfel zijn, of hij behoort tot dezelfden tijd (Ezra 4:24 ), hoewel tot een ander feest (Psalms 112:5 ), en heeft dezelfden vervaardiger, hoewel wij over dien zelfs gene gissing uitspreken. Wij verdelen even als bij Psalms 111:1.

I. Psalms 112:1-Psalms 112:3. De Psalm spreekt eerst van den lof, die den godvruchtige toekomt, en beschrijft het gelukkige lot vromen in hoofdtrekken.

Vers 1

1. Halleluja (Psalms 111:1 ). Aleph.Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest, Beth. die groten lust heeft in Zijne geboden (Psalms 1:1; Psalms 128:1).

Het tweede lid van het vers bepaalt nader, wat de godsvrucht is, wie zich mogen verblijden met Zijne genade, tegenover hen, die het "Heere-Heere" in den mond hebben, maar Hem met der daad verloochenen; dit vinden wij door den gehelen Psalm heen. Maar het welbehagen in Gods geboden, waaruit alleen het ware houden kan voortvloeien (want neiging kan slechts door neiging, de onreine liefde alleen door de reine tot den Heere en Zijne geboden overwonnen worden), wordt slechts bij hen gevonden, die zich in den staat der genade bevinden..

Vers 1

1. Halleluja (Psalms 111:1 ). Aleph.Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest, Beth. die groten lust heeft in Zijne geboden (Psalms 1:1; Psalms 128:1).

Het tweede lid van het vers bepaalt nader, wat de godsvrucht is, wie zich mogen verblijden met Zijne genade, tegenover hen, die het "Heere-Heere" in den mond hebben, maar Hem met der daad verloochenen; dit vinden wij door den gehelen Psalm heen. Maar het welbehagen in Gods geboden, waaruit alleen het ware houden kan voortvloeien (want neiging kan slechts door neiging, de onreine liefde alleen door de reine tot den Heere en Zijne geboden overwonnen worden), wordt slechts bij hen gevonden, die zich in den staat der genade bevinden..

Vers 2

2. Gimel. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde 1) door talrijke vermeerdering en groten invloed (Genesis 12:2; Genesis 24:60); Daleth. het geslacht der oprechten zal gezegend worden 2).

1) Daarvan hebben wij vele voorbeelden in de Patriarchen, in Abraham, Izaak en Jakob, en in Mozes; zij zijn grote mannen geworden, zo ook Gideon en zijns gelijken. David was een gering man, en hij werd tot enen koning; de profeten Elia en Eliza waren gewone burgers en zij werden grote mannen, zodat zij koningen en vorsten regeerden, en toch waren zij arm; zij dwaalden in de wereld rond en toch hadden zij genoeg. Zo was ook Paulus; die had geen eigen huis, hij had niets, en toch sprak hij (Philipp. 4:12): "alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden; " hij gaf aan ieder-met het woord spijsde hij de ziel, en wanneer het nodig was, gaf hij ook het lichamelijke brood; zo heeft God ten allen tijde verhoogd degenen, die Hem vrezen en lust in Zijne geboden hebben, maar die zijn er weinigen..

2) Ene bijzondere bescherming zal het deel der kinderen en kindskinderen van de vromen zijn, wanneer zij op zijne paden wandelen; de zegen, die op hen rust zal sterker dan alle tegenspoed zijn, die hun overkomt; het zal waar worden wat David in Psalms 37:25 zegt..

Vers 2

2. Gimel. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde 1) door talrijke vermeerdering en groten invloed (Genesis 12:2; Genesis 24:60); Daleth. het geslacht der oprechten zal gezegend worden 2).

1) Daarvan hebben wij vele voorbeelden in de Patriarchen, in Abraham, Izaak en Jakob, en in Mozes; zij zijn grote mannen geworden, zo ook Gideon en zijns gelijken. David was een gering man, en hij werd tot enen koning; de profeten Elia en Eliza waren gewone burgers en zij werden grote mannen, zodat zij koningen en vorsten regeerden, en toch waren zij arm; zij dwaalden in de wereld rond en toch hadden zij genoeg. Zo was ook Paulus; die had geen eigen huis, hij had niets, en toch sprak hij (Philipp. 4:12): "alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden; " hij gaf aan ieder-met het woord spijsde hij de ziel, en wanneer het nodig was, gaf hij ook het lichamelijke brood; zo heeft God ten allen tijde verhoogd degenen, die Hem vrezen en lust in Zijne geboden hebben, maar die zijn er weinigen..

2) Ene bijzondere bescherming zal het deel der kinderen en kindskinderen van de vromen zijn, wanneer zij op zijne paden wandelen; de zegen, die op hen rust zal sterker dan alle tegenspoed zijn, die hun overkomt; het zal waar worden wat David in Psalms 37:25 zegt..

Vers 3

3. He. In zijn huis, het huis der vromen, zal have en rijkdom wezen (Psalms 34:10); Van. en zijne gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. De Psalmist zegt met voorbedachtzaamheid van den godvrezende, die ook de waarachtig wijze is, hetzelfde wat in Psalms 111:3 van God zelven gezegd is, dat zijne gerechtigheid in eeuwigheid bestaat. Zij is toch het afbeeldsel der Goddelijke gerechtigheid, terwijl de geopenbaarde wil van God zijne vreugde en zijn voorbeeld is, waarnaar hij zijn gehele leven zoekt in te richten; maar zij is ook Gods werkingen gave, daar de mens alleen in de kracht Gods Gode gelijkvormig kan worden en zo lang van Hem gescheiden blijft, als Gods genade niet de hem altijd nog aanklevende zondigheid en de dagelijks bedrevene zonden bedekt en uitdelgt. Er bestaat dus tussen de Goddelijke gerechtigheid en zulk ene menselijke een levendige samenhang, waardoor de onvergankelijkheid der eerste zich aan deze mededeelt. Gods zaligmakend werken en leven, in het geloof aangegrepen, werkt een gelijkvormig werken en leven van den mens en dit Goddelijk werken en leven is naar Zijn Wezen liefde. De gehele Psalm geeft duidelijk te verstaan, dat liefde uit geloof de vervulling der wet is, hoe meer nabij de volheid der tijden des te Nieuw Testamentischer worden de liederen..

4.

II. Psalms 112:4-Psalms 112:9. Hierop denkt de Psalm aan het gelukkige lot der vromen in die bijzondere betrekkingen, volgens welke de tijdsomstandigheden een woord van troost en hoop noodzakelijk maken: den vrome gaat het licht op in de duisternis, hij verkrijgt recht in zijn strijden en staat vast; hij vreest voor gene plaag, die hem dreigt, en wordt zeker ten laatste geëerd.

Vers 3

3. He. In zijn huis, het huis der vromen, zal have en rijkdom wezen (Psalms 34:10); Van. en zijne gerechtigheid bestaat in eeuwigheid. De Psalmist zegt met voorbedachtzaamheid van den godvrezende, die ook de waarachtig wijze is, hetzelfde wat in Psalms 111:3 van God zelven gezegd is, dat zijne gerechtigheid in eeuwigheid bestaat. Zij is toch het afbeeldsel der Goddelijke gerechtigheid, terwijl de geopenbaarde wil van God zijne vreugde en zijn voorbeeld is, waarnaar hij zijn gehele leven zoekt in te richten; maar zij is ook Gods werkingen gave, daar de mens alleen in de kracht Gods Gode gelijkvormig kan worden en zo lang van Hem gescheiden blijft, als Gods genade niet de hem altijd nog aanklevende zondigheid en de dagelijks bedrevene zonden bedekt en uitdelgt. Er bestaat dus tussen de Goddelijke gerechtigheid en zulk ene menselijke een levendige samenhang, waardoor de onvergankelijkheid der eerste zich aan deze mededeelt. Gods zaligmakend werken en leven, in het geloof aangegrepen, werkt een gelijkvormig werken en leven van den mens en dit Goddelijk werken en leven is naar Zijn Wezen liefde. De gehele Psalm geeft duidelijk te verstaan, dat liefde uit geloof de vervulling der wet is, hoe meer nabij de volheid der tijden des te Nieuw Testamentischer worden de liederen..

4.

II. Psalms 112:4-Psalms 112:9. Hierop denkt de Psalm aan het gelukkige lot der vromen in die bijzondere betrekkingen, volgens welke de tijdsomstandigheden een woord van troost en hoop noodzakelijk maken: den vrome gaat het licht op in de duisternis, hij verkrijgt recht in zijn strijden en staat vast; hij vreest voor gene plaag, die hem dreigt, en wordt zeker ten laatste geëerd.

Vers 4

4. Zain. Den oprechte, ook wanneer hij dikwijls genoeg in nood en ellende komt, gaat het licht op in de duisternis, altijd breekt het zonlicht uit dien nacht weer door. Cheth. Hij is genadig en barmhartig (Psalms 111:4) en rechtvaardig (Psalms 111:7) en komt alzo steeds ter rechter tijd den Zijnen te hulp.

Vers 4

4. Zain. Den oprechte, ook wanneer hij dikwijls genoeg in nood en ellende komt, gaat het licht op in de duisternis, altijd breekt het zonlicht uit dien nacht weer door. Cheth. Hij is genadig en barmhartig (Psalms 111:4) en rechtvaardig (Psalms 111:7) en komt alzo steeds ter rechter tijd den Zijnen te hulp.

Vers 5

5. Teth. Wel dien man, die zich ontfermt over de ellendigen en blijmoedig uitleent aan de bedrukten, door schuldeisers vervolgden; Jod. hij beschikt zijne zaken met recht, hij betoont in alles rechtvaardigheid en billijkheid.

Wezen in Psalms 111:1 de woorden van Psalms 112:5 daarop, dat die Psalm in de eerste plaats voor het Paasfeest gemaakt was, zo zouden de woorden van Psalms 112:5 in onzen Psalm wel ene vingerwijzing kunnen zijn, dat deze in de eerste plaats voor het Loofhuttenfeest bestemd was, daar de dankoffers, die op geen der grote feesten ontbraken, zeker op het Loofhuttenfeest talrijker dan op ieder ander gebracht werden, en men nu aan de daarvan bereide offermaaltijden in `t bijzonder ook de behoeftigen, vreemdelingen, wezen en weduwen liet deelnemen (Deuteronomy 16:13). Desgelijks zouden de woorden in Psalms 112:3: "In zijn huis zal have en rijkdom wezen" doelen op den overvloed van goddelijke gaven, in welke men zich op het Loofhuttenfeest verheugde (Leviticus 23:40); de woorden in Psalms 112:1 "die groten lust heeft in Zijne geboden," kunnen doelen op de lezing der wet (Deuteronomy 31:10 vv.), die op het Loofhuttenfeest van het sabbatsjaar geschiedde. Volgens de door ons aangenomene berekeningen (1 Makk. 6:54 ) waren in dien tijd, toen de tempelbouw bleef liggen (534-520 v.Chr.) de jaren 528, 521 sabbats- of rustjaren; ware nu in een van deze beide jaren de Psalm vervaardigd, zo ware het noemen van de wet in Psalms 112:1 van nog sterker betekenis; tevens ontving het "uitlenen" in ons vers ene meer bepaalde betrekking op het in Deuteronomy 15:1, voor het sabbatsjaar, bevolene kwijtschelden der schulden. "De rechtvaardige is ook goed en barmhartig voor zijnen naaste, gelijk God hem genadig en barmhartig geweest is. In welk opzicht nu is hij barmhartig? Daarin, dat hij aan zijnen naasten doet, gelijk God hem gedaan heeft; dus schenkt hij en scheldt hij kwijt alles, wat zijn naaste tegen hem heeft." Ook in het tweede gedeelte van het vers: "hij beschikt zijne zaken met recht" (in elke strijd, waarin zijne tegenpartijen hem inwikkelen) ligt misschien enige betrekking op de toenmalige tijdsomstandigheden (Ezra 4:4); ware nu, gelijk wij te voren vermoedden, de Psalm in 521 v.Chr. gemaakt, zo bracht reeds het volgend jaar de vervulling der hier uitgesprokene verwachting (Ezra 5:1)..

Vers 5

5. Teth. Wel dien man, die zich ontfermt over de ellendigen en blijmoedig uitleent aan de bedrukten, door schuldeisers vervolgden; Jod. hij beschikt zijne zaken met recht, hij betoont in alles rechtvaardigheid en billijkheid.

Wezen in Psalms 111:1 de woorden van Psalms 112:5 daarop, dat die Psalm in de eerste plaats voor het Paasfeest gemaakt was, zo zouden de woorden van Psalms 112:5 in onzen Psalm wel ene vingerwijzing kunnen zijn, dat deze in de eerste plaats voor het Loofhuttenfeest bestemd was, daar de dankoffers, die op geen der grote feesten ontbraken, zeker op het Loofhuttenfeest talrijker dan op ieder ander gebracht werden, en men nu aan de daarvan bereide offermaaltijden in `t bijzonder ook de behoeftigen, vreemdelingen, wezen en weduwen liet deelnemen (Deuteronomy 16:13). Desgelijks zouden de woorden in Psalms 112:3: "In zijn huis zal have en rijkdom wezen" doelen op den overvloed van goddelijke gaven, in welke men zich op het Loofhuttenfeest verheugde (Leviticus 23:40); de woorden in Psalms 112:1 "die groten lust heeft in Zijne geboden," kunnen doelen op de lezing der wet (Deuteronomy 31:10 vv.), die op het Loofhuttenfeest van het sabbatsjaar geschiedde. Volgens de door ons aangenomene berekeningen (1 Makk. 6:54 ) waren in dien tijd, toen de tempelbouw bleef liggen (534-520 v.Chr.) de jaren 528, 521 sabbats- of rustjaren; ware nu in een van deze beide jaren de Psalm vervaardigd, zo ware het noemen van de wet in Psalms 112:1 van nog sterker betekenis; tevens ontving het "uitlenen" in ons vers ene meer bepaalde betrekking op het in Deuteronomy 15:1, voor het sabbatsjaar, bevolene kwijtschelden der schulden. "De rechtvaardige is ook goed en barmhartig voor zijnen naaste, gelijk God hem genadig en barmhartig geweest is. In welk opzicht nu is hij barmhartig? Daarin, dat hij aan zijnen naasten doet, gelijk God hem gedaan heeft; dus schenkt hij en scheldt hij kwijt alles, wat zijn naaste tegen hem heeft." Ook in het tweede gedeelte van het vers: "hij beschikt zijne zaken met recht" (in elke strijd, waarin zijne tegenpartijen hem inwikkelen) ligt misschien enige betrekking op de toenmalige tijdsomstandigheden (Ezra 4:4); ware nu, gelijk wij te voren vermoedden, de Psalm in 521 v.Chr. gemaakt, zo bracht reeds het volgend jaar de vervulling der hier uitgesprokene verwachting (Ezra 5:1)..

Vers 6

6. Caph. Zeker hij zal in der eeuwigheid niet wankelen1), niet uit zijn geluk worden gestoten; Lamed. de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn; men zal altijd van hem met lof en eerbied spreken (Proverbs 10:7).

1) Van hen wordt gezegd, dat zij niet wankelen, dewijl, ofschoon zij blootgesteld zijn aan de algemene ongemakken, ja, ook dikwijls gezien wordt, dat zij onder den last der rampen gebukt gaan, zij echter inwendig in hun stand blijven en geduldig alle tegenspoeden overwinnen. Ofschoon God nu de redder is van hun gerechtigheid, zo ontvluchten zij toch niet de moeilijkheden der goddelozen, maar genoeg is, dat hun gedachtenis bij God en de Engelen en de gehele bouwplaats der vromen in zegening is..

Vers 6

6. Caph. Zeker hij zal in der eeuwigheid niet wankelen1), niet uit zijn geluk worden gestoten; Lamed. de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn; men zal altijd van hem met lof en eerbied spreken (Proverbs 10:7).

1) Van hen wordt gezegd, dat zij niet wankelen, dewijl, ofschoon zij blootgesteld zijn aan de algemene ongemakken, ja, ook dikwijls gezien wordt, dat zij onder den last der rampen gebukt gaan, zij echter inwendig in hun stand blijven en geduldig alle tegenspoeden overwinnen. Ofschoon God nu de redder is van hun gerechtigheid, zo ontvluchten zij toch niet de moeilijkheden der goddelozen, maar genoeg is, dat hun gedachtenis bij God en de Engelen en de gehele bouwplaats der vromen in zegening is..

Vers 7

7. Mem. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen, omdat hij in God den vasten grond zijner zaligheid heeft (Sir. 34:16); Nun.zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE.

Christen! gij moogt de nadering van kwaad gerucht niet vrezen; want wordt gij daardoor ter neer geslagen, wat doet gij meer dan andere mensen? Andere mensen hebben uw God niet tot wie zij hun toevlucht kunnen nemen; zij hebben Zijne getrouwheid nooit zoals gij ondervonden; geen wonder dus, wanneer zij door angst neergebogen en door vrees benauwd worden. Maar gij belijdt, van een anderen geest te zijn; gij zijt wedergeboren geworden tot ene levende hoop en uw hart leeft in den hemel, niet in de dingen der aarde; en zo men u toch als andere mensen in droefheid ziet, wat betekent dan die genade, welke gij zegt, ontvangen te hebben? Waar is de waardigheid dier nieuwe natuur, welke gij zegt te bezitten? Indien gij, gelijk andere mensen, met angst vervuld wordt, zult gij gewis in dezelfde zonden vervallen, die aan anderen onder beproevingen zo gewoon zijn. Wanneer het kwaad gerucht de goddelozen nadert, staan zij tegen God op; zij morren en denken, dat God hen hard behandelt. Zult gij in dezelfde zonde vervallen? Zult gij den Heere, gelijk zij, verbitteren? Daarenboven nemen onbekeerde mensen dikwijls hun toevlucht tot verkeerde middelen, om aan moeilijkheden te ontkomen, en gij kunt zeker zijn, hetzelfde te doen, wanneer uwe ziel zich aan de droefheid van het ogenblik overgeeft. Vertrouw op den Heere en verbeid Hem met lijdzaamheid..

Vers 7

7. Mem. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen, omdat hij in God den vasten grond zijner zaligheid heeft (Sir. 34:16); Nun.zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE.

Christen! gij moogt de nadering van kwaad gerucht niet vrezen; want wordt gij daardoor ter neer geslagen, wat doet gij meer dan andere mensen? Andere mensen hebben uw God niet tot wie zij hun toevlucht kunnen nemen; zij hebben Zijne getrouwheid nooit zoals gij ondervonden; geen wonder dus, wanneer zij door angst neergebogen en door vrees benauwd worden. Maar gij belijdt, van een anderen geest te zijn; gij zijt wedergeboren geworden tot ene levende hoop en uw hart leeft in den hemel, niet in de dingen der aarde; en zo men u toch als andere mensen in droefheid ziet, wat betekent dan die genade, welke gij zegt, ontvangen te hebben? Waar is de waardigheid dier nieuwe natuur, welke gij zegt te bezitten? Indien gij, gelijk andere mensen, met angst vervuld wordt, zult gij gewis in dezelfde zonden vervallen, die aan anderen onder beproevingen zo gewoon zijn. Wanneer het kwaad gerucht de goddelozen nadert, staan zij tegen God op; zij morren en denken, dat God hen hard behandelt. Zult gij in dezelfde zonde vervallen? Zult gij den Heere, gelijk zij, verbitteren? Daarenboven nemen onbekeerde mensen dikwijls hun toevlucht tot verkeerde middelen, om aan moeilijkheden te ontkomen, en gij kunt zeker zijn, hetzelfde te doen, wanneer uwe ziel zich aan de droefheid van het ogenblik overgeeft. Vertrouw op den Heere en verbeid Hem met lijdzaamheid..

Vers 8

8. Samech. Zijn hart, wel ondersteund zijnde door inwendigen vrede, zal niet vrezen, in het vast vertrouwen op de geboden des Heren, die tevens voor de getrouwe opvolgers zo vele beloften bevatten (Psalms 111:8). Ain. Hij zal vertrouwen, totdat hij zich verblijdt in de redding, totdat hij op zijne wederpartijen zie, als geheel ter neer geworpenen (Psalms 54:9; Psalms 91:8).

Ziet slechts op zo vele voorbeelden. Mozes zegt aan de Rode Zee (Exodus 14:13): "Vreest niet, staat vast en ziet het heil des Heren, dat Hij heden aan ulieden doen zal." Josafath staat vast als een muur, toen de honderdduizenden in het land vielen en verslaat hen allen met een lofgezang (2 Chronicles 20:1). Hoe vast staat David, toen Saul hem najaagde, en hoe bevreesd werd Saul, toen de Filistijnen in het land vielen, dat hij zelfs raad zocht bij ene tovenares (1 Samuel 28:1)! Welk ene kalmte is bij Daniël in den leeuwenkuil (Daniel 6:1)! Welk ene vreugde bij Stefanus (Acts 7:1)! Wat zei Basilius, toen keizer Valens hem zo ontzettend dreigde? Zulke Mormolykia (bullebakken) moest hij kinderen voorhouden! Athanasius zei, toen Julianus hem liet zoeken: "het is een nevel, die spoedig voorbijgaat.".

Vers 8

8. Samech. Zijn hart, wel ondersteund zijnde door inwendigen vrede, zal niet vrezen, in het vast vertrouwen op de geboden des Heren, die tevens voor de getrouwe opvolgers zo vele beloften bevatten (Psalms 111:8). Ain. Hij zal vertrouwen, totdat hij zich verblijdt in de redding, totdat hij op zijne wederpartijen zie, als geheel ter neer geworpenen (Psalms 54:9; Psalms 91:8).

Ziet slechts op zo vele voorbeelden. Mozes zegt aan de Rode Zee (Exodus 14:13): "Vreest niet, staat vast en ziet het heil des Heren, dat Hij heden aan ulieden doen zal." Josafath staat vast als een muur, toen de honderdduizenden in het land vielen en verslaat hen allen met een lofgezang (2 Chronicles 20:1). Hoe vast staat David, toen Saul hem najaagde, en hoe bevreesd werd Saul, toen de Filistijnen in het land vielen, dat hij zelfs raad zocht bij ene tovenares (1 Samuel 28:1)! Welk ene kalmte is bij Daniël in den leeuwenkuil (Daniel 6:1)! Welk ene vreugde bij Stefanus (Acts 7:1)! Wat zei Basilius, toen keizer Valens hem zo ontzettend dreigde? Zulke Mormolykia (bullebakken) moest hij kinderen voorhouden! Athanasius zei, toen Julianus hem liet zoeken: "het is een nevel, die spoedig voorbijgaat.".

Vers 9

9. Pe. Hij strooit overvloedige weldaden uit (Proverbs 11:24), hij geeft den nooddruftige; Tsade.zijne gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; (2 Corinthians 9:9); Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in eer, hoewel zovele vijanden hem zoeken te schande te maken (Psalms 92:10).

Met de liefde Gods hangt ten nauwste de liefde tot den naaste zamen, en wie de barmhartigheid van den Eeuwige aan zich en zijn huis heeft ondervonden, die is ook evenzo geneigd als bekwaam, om haar anderen te bewijzen en verkrijgt daardoor een nieuwen grond tot bevestiging van zijn hart in God, de uitbreiding zijner werkzaamheid onder de mensen, de verzekering van zijn geluk voor al den tijd, terwijl de goddeloze zich uit- en inwendig vernielt en met zijne bezitting en zijne verdienste, even als met zijn zoeken en trachten te gronde gaat..

De dichter schetst hier een der hoofdtrekken van het geheiligd karakter dergenen, die God vrezen, nl. zich te ontfermen over de minder bedeelden met aardse goederen. Heeft de Heere in Zijn bergrede gezegd, dat de barmhartigen zalig zijn, want dat hun barmhartigheid geschieden zal, hier vinden we hetzelfde, als beloofd wordt dat zijn hoorn, d.i. het teken van zijn macht en ere zal verhoogd worden.

10.

III. Psalms 112:10. Ook hier een woord uit den vorigen, dat tevens het slot van den Psalm vormt. Het blad keert zich voor de goddelozen om; niet alleen zullen zijne bedoelingen ten opzichte van den ondergang der rechtvaardigen te schande worden, maar integendeel zal hij zelf te gronde gaan.

Vers 9

9. Pe. Hij strooit overvloedige weldaden uit (Proverbs 11:24), hij geeft den nooddruftige; Tsade.zijne gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; (2 Corinthians 9:9); Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in eer, hoewel zovele vijanden hem zoeken te schande te maken (Psalms 92:10).

Met de liefde Gods hangt ten nauwste de liefde tot den naaste zamen, en wie de barmhartigheid van den Eeuwige aan zich en zijn huis heeft ondervonden, die is ook evenzo geneigd als bekwaam, om haar anderen te bewijzen en verkrijgt daardoor een nieuwen grond tot bevestiging van zijn hart in God, de uitbreiding zijner werkzaamheid onder de mensen, de verzekering van zijn geluk voor al den tijd, terwijl de goddeloze zich uit- en inwendig vernielt en met zijne bezitting en zijne verdienste, even als met zijn zoeken en trachten te gronde gaat..

De dichter schetst hier een der hoofdtrekken van het geheiligd karakter dergenen, die God vrezen, nl. zich te ontfermen over de minder bedeelden met aardse goederen. Heeft de Heere in Zijn bergrede gezegd, dat de barmhartigen zalig zijn, want dat hun barmhartigheid geschieden zal, hier vinden we hetzelfde, als beloofd wordt dat zijn hoorn, d.i. het teken van zijn macht en ere zal verhoogd worden.

10.

III. Psalms 112:10. Ook hier een woord uit den vorigen, dat tevens het slot van den Psalm vormt. Het blad keert zich voor de goddelozen om; niet alleen zullen zijne bedoelingen ten opzichte van den ondergang der rechtvaardigen te schande worden, maar integendeel zal hij zelf te gronde gaan.

Vers 10

10. Resch. De goddeloze zal het zien, hoe de hoorn des rechtvaardigen verhoogd wordt met ere, en hij zal zich vertoornen, want hoe dikwijls had hij hem niet den ondergang toegewenst! Schin. hij zal met zijne tanden knersen van machteloze woede, en smelten, verliezen zijn standvastigheid, bezwijken en komen te sterven. Thau. de wens der goddelozen, omtrent eens anders onheil, en zijn eigen voorspoed zal vergaan (Job 8:13. 8:13 Proverbs 10:28). Twee dingen zullen hem verteren: 1. het geluk der rechtvaardigen. Dit is dikwijls vervuld in deze wereld. Het geluk der heiligen is de nijd van de goddelozen. Maar het zal volkomen vervuld worden in de andere wereld. 2. Hun eigen ongeluk: hun wens zal vergaan; hun wens was alleen naar wereld en vlees, daarom wanneer deze vergaan, is hun vreugde voorbij en hun verwachtingen zijn afgesneden tot hun eeuwig verderf, hun hoop is vernietigd als een spinnenweb. O Heere! vorm ons door Uwe genade, opdat wij behoren tot Uw gekocht volk, opdat wij hun geluk mogen bezitten..

De zegeningen van het Evangelie zijn geestelijk en eeuwig en zijn opeengehoopt op de leden der Christelijke Kerk door Christus, hun Hoofd, die het voorbeeld is van alle gerechtigheid en de gever van alle genade..

Vers 10

10. Resch. De goddeloze zal het zien, hoe de hoorn des rechtvaardigen verhoogd wordt met ere, en hij zal zich vertoornen, want hoe dikwijls had hij hem niet den ondergang toegewenst! Schin. hij zal met zijne tanden knersen van machteloze woede, en smelten, verliezen zijn standvastigheid, bezwijken en komen te sterven. Thau. de wens der goddelozen, omtrent eens anders onheil, en zijn eigen voorspoed zal vergaan (Job 8:13. 8:13 Proverbs 10:28). Twee dingen zullen hem verteren: 1. het geluk der rechtvaardigen. Dit is dikwijls vervuld in deze wereld. Het geluk der heiligen is de nijd van de goddelozen. Maar het zal volkomen vervuld worden in de andere wereld. 2. Hun eigen ongeluk: hun wens zal vergaan; hun wens was alleen naar wereld en vlees, daarom wanneer deze vergaan, is hun vreugde voorbij en hun verwachtingen zijn afgesneden tot hun eeuwig verderf, hun hoop is vernietigd als een spinnenweb. O Heere! vorm ons door Uwe genade, opdat wij behoren tot Uw gekocht volk, opdat wij hun geluk mogen bezitten..

De zegeningen van het Evangelie zijn geestelijk en eeuwig en zijn opeengehoopt op de leden der Christelijke Kerk door Christus, hun Hoofd, die het voorbeeld is van alle gerechtigheid en de gever van alle genade..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 112". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-112.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile