Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 110". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-110.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 110". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 110Deze psalm is zuiver Evangelie, hij handelt alleen en geheel en al over Christus de Messias, beloofd aan de vaderen, en door hen verwacht Het is duidelijk dat de Joden vanouds, zelfs de slechtsten van hen, hem zo verstaan hebben, hoe de hedendaagse Joden ook gepoogd hebben hem te bederven en er ons van te beroven, want toen de Heere Jezus aan de Farizeen een vraag voorstelde nopens de eerste woorden van deze psalm, waar Hij het voor toegestemd en aangenomen hield, dat David in de geest Christus zijn Heere noemt, hoewel Hij zijn zoon was, verkozen zij liever te zwijgen, en dus te erkennen in het nauw gebracht te zijn, dan het in twijfel te stellen of David inderdaad van de Messias gesproken heeft want zij hebben die duidelijke, onomstotelijke waarheid toegegeven, hoewel zij voorzagen, dat dit op hun schande zou uitlopen, Matthew 22:41 en verv. Ongetwijfeld is het dus van Hem, dat de profeet hier spreekt, en van niemand anders. Christus, als onze Verlosser, oefent het ambt uit van profeet, priester en koning, beide in betrekking tot zijn vernedering en zijn verhoging, en van ieder van deze hebben wij hier een bericht.
I. Zijn profetisch ambt, Psalms 110:2.
Il. zijn priesterlijk ambt, Psalms 110:4,
III. Zijn koninklijk ambt, Psalms 110:1, Psalms 110:3, Psalms 110:5, Psalms 110:6.
IV. zijn staat van vernedering en van verhoging, Psalms 110:7.
Bij het zingen van deze psalm moeten wij geloof oefenen in Christus, ons geheel aan Hem onderwerpen, aan Zijn genade en Zijn regering, en roemen in Hem als onze profeet priester en koning, door wie wij hopen bestuurd, onderwezen en verlost te worden tot in eeuwigheid, en als de profeet, priester en koning van geheel de kerk, die heersen zal totdat Hij alle tegenstaande heerschappij en macht teniet gedaan zal hebben, en het koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 110Deze psalm is zuiver Evangelie, hij handelt alleen en geheel en al over Christus de Messias, beloofd aan de vaderen, en door hen verwacht Het is duidelijk dat de Joden vanouds, zelfs de slechtsten van hen, hem zo verstaan hebben, hoe de hedendaagse Joden ook gepoogd hebben hem te bederven en er ons van te beroven, want toen de Heere Jezus aan de Farizeen een vraag voorstelde nopens de eerste woorden van deze psalm, waar Hij het voor toegestemd en aangenomen hield, dat David in de geest Christus zijn Heere noemt, hoewel Hij zijn zoon was, verkozen zij liever te zwijgen, en dus te erkennen in het nauw gebracht te zijn, dan het in twijfel te stellen of David inderdaad van de Messias gesproken heeft want zij hebben die duidelijke, onomstotelijke waarheid toegegeven, hoewel zij voorzagen, dat dit op hun schande zou uitlopen, Matthew 22:41 en verv. Ongetwijfeld is het dus van Hem, dat de profeet hier spreekt, en van niemand anders. Christus, als onze Verlosser, oefent het ambt uit van profeet, priester en koning, beide in betrekking tot zijn vernedering en zijn verhoging, en van ieder van deze hebben wij hier een bericht.
I. Zijn profetisch ambt, Psalms 110:2.
Il. zijn priesterlijk ambt, Psalms 110:4,
III. Zijn koninklijk ambt, Psalms 110:1, Psalms 110:3, Psalms 110:5, Psalms 110:6.
IV. zijn staat van vernedering en van verhoging, Psalms 110:7.
Bij het zingen van deze psalm moeten wij geloof oefenen in Christus, ons geheel aan Hem onderwerpen, aan Zijn genade en Zijn regering, en roemen in Hem als onze profeet priester en koning, door wie wij hopen bestuurd, onderwezen en verlost te worden tot in eeuwigheid, en als de profeet, priester en koning van geheel de kerk, die heersen zal totdat Hij alle tegenstaande heerschappij en macht teniet gedaan zal hebben, en het koninkrijk aan God en de Vader zal overgegeven hebben.
Verzen 1-4
Psalm 110:1-4Sommigen hebben deze psalm Davids geloofsbelijdenis genoemd, schier al de artikelen van het Christelijk geloof worden er in gevonden. De titel noemt hem Davids psalm, want in het gelovig voorzien van de Messias, looft hij God en vertroost zichzelf. Veel meer nog kunnen wij dit bij het zingen ervan, voor wie datgene vervuld is, en dus ook duidelijker geopenbaard, wat hier voorzeid wordt.
Heerlijke dingen worden hier van Christus gesproken, die ons verplichten om te bedenken hoe groot Hij is.
I. Hij is Davids Heere, daar moeten wij inzonderheid nota van nemen, omdat Hij zelf dat doet, Matthew 22:43. "David heeft Hem in de Geest zijn Heere genoemd." En gelijk de apostel de waardigheid van Melchizedek, en in hem van Christus, hierdoor bewijst dat zo groot een man als Abraham was, hem tienden gegeven heeft, Hebrews 7:4, zo kunnen wij de waardigheid van de Heere Jezus hiermede bewijzen, dat zo groot een man als David was, Hem zijn Heere genoemd heeft, door Hem erkent deze koning zich te regeren, en Hem welbehaaglijk te zijn zoals een dienstknecht aan zijn heer. Sommigen denken dat hij Hem zijn Heere noemt omdat Hij de Heere was, die uit hem zou voortkomen, zijn Zoon en toch zijn Heere. Zo noemt Hem Zijn moeder haar Zaligmaker, Luke 1:47. Zelfs Zijn ouders waren Zijn onderdanen, Zijn verlosten.
II. Door het raadsbesluit van God zelf wordt Hij tot soeverein Heer gesteld. De Heere Jehovah, heeft tot Hem gezegd: Zit als een koning. Hij ontvangt van de Vader deze eer en heerlijkheid, 2 Peter 1:17, van Hem, die de fontein is van de eer en macht, en neemt haar niet voor zichzelf. Daarom is Hij rechtmatig Heere en Zijn recht erop is onbetwistbaar, want wat God gezegd heeft kan niet worden tegengesproken. Daarom is Hij Heere tot in eeuwigheid, want wat God gezegd heeft kan niet ongezegd worden gemaakt. Hij zal gewis bezit nemen en houden van dat koninkrijk, hetwelk de Vader hem overgegeven heeft, en niemand kan het verhinderen.
III. Hij moest tot de hoogste eer worden bevorderd en bekleed worden met volstrekte soevereine macht, beide in hemel en op aarde. Zit aan Mijn rechterhand. Zitten is een houding van rust, na Zijn dienen en Zijn lijden is Hij ingegaan tot de rust van al Zijn arbeid. Het is een houding van regeren, Hij zit om wetten te geven, om het oordeel uit te spreken, het is een blijvende houding, Hij zit als koning tot in eeuwigheid. Aan de rechterhand Gods te zitten geeft beide Zijn waardigheid en Zijn heerschappij te kennen, de eer, die Hem is aangedaan, en het werk en ambt, dat Hem opgedragen is van de Vader. Al de gunsten, die van God tot de mens komen, en al de diensten, die van de mens tot God komen, gaan door Zijn handen.
IV. Al Zijn vijanden zijn ter bestemder tijd gezet tot een voetbank van Zijn voeten, niet voor de bestemde tijd, maar dan moet Hij ook heersen in de heerlijkheid van de Middelaar hoewel in zekere zin het werk van de Middelaar dan ten einde is. Zelfs Christus heeft vijanden, die strijden tegen Zijn koninkrijk en Zijn onderdanen, Zijn eer en Zijn belangen in de wereld, er zijn van de zodanigen, die niet willen dat Hij Koning over hen zij. Deze vijanden zullen tot Zijn voetbank gezet worden Hij zal hen onderwerpen, over hen zegevieren. Hij zal het gemakkelijk doen, even gemakkelijk als wij een voetbank op haar plaats zetten, Hij zal door dit te doen het zich gemakkelijk maken, zoals iemand, die nederzit met een voetbank onder zijn voeten. Hij zal hen tot onderwerping brengen op een wijze, die Hem het meest tot eer verstrekt en hun tot altijddurende schande, Hij zal de "goddelozen vertreden," Malachi 4:3. God de Vader heeft het ondernomen om dit te doen. Ik zal hen tot Uwe voetbank zetten, Ik, die het doen kan. Het zal niet terstond worden gedaan. Al Zijn vijanden zijn nu aan een keten, maar nog niet tot Zijn voetbank gezet. Dit wordt opgemerkt door de apostel, Hebrews 2:8, "nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn." Christus zelf moet wachten op de voltooiing van Zijn overwinningen en triomfen. Hij zal heersen totdat het geschied is, en al hun macht en boosaardigheid zullen niet de minste stoornis veroorzaken aan Zijn regering. Zijn zitten aan Gods rechterhand is Hem een onderpand, dat Hij ten laatste Zijn voeten op de nek van Zijn vijanden zal zetten.
V. Dat Hem een koninkrijk opgericht zal worden in de wereld, beginnende te Jeruzalem, Psalms 110:2. "De Heere zal. de scepter Uwer sterkte zenden uit Zion, waardoor Uw koninkrijk opgericht, onderhouden en bestuurd zal worden." De Messias zal, als Hij gezeten is aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen, een kerk hebben op aarde, en er het oog op hebben, want Hij is Koning over Zion, de berg van Gods heiligheid, Psalms 2:6, in tegenstelling met de berg Sinaï, die berg van de verschrikking waarop de wet was gegeven, Hebrews 12:18, Hebrews 12:24 Galatians 4:24, Galatians 4:25. Het koninkrijk van Christus ontstond te Sion, de stad Davids, want Hij was de Zone Davids, en moest de troon hebben van Zijn vader David. Met de scepter van Zijn sterkte of zijn sterke scepter, wordt Zijn eeuwig Evangelie bedoeld, en de kracht des Heiligen Geestes die er mee vergezeld gaat, de prediking en de arm des Heeren, Isaiah 53:1, Romans 1:16, het Evangelie, komende in woord en in kracht en in de Heilige Geest, 1 Thessalonians 1:5. Door het woord en de Geest van God moesten eerst zielen tot de gehoorzaamheid aan God worden gebracht, en daarna worden bestuurd en geregeerd naar de wil van God. Deze sterke scepter heeft God uitgezonden, Hij heeft Zijn Geest uitgestort, en gaf aan hen, die het woord predikten, beide volmacht en bekwaamheid er toe, Hij maakte hen bekwaam en bevoegd tot de bediening des Geestes, Galatians 3:5. Hij werd gezonden uit Zion, want daar was de Geest gegeven en de prediking van het Evangelie aan alle volken moest beginnen van Jeruzalem. Zie Luke 24:47, Luke 24:49. Uit Sion moet de wet uitgaan des geloofs, Isaiah 2:3. Het Evangelie van Christus door God gezonden zijnde, is krachtig door God om wonderen te doen, 2 Corinthiers 10:4. Het is de scepter van Christus' sterkte. Volgens sommigen is dit niet alleen een toespeling op de scepter van een vorst, de heerlijkheid van Christus aanduidende, uitblinkende in het Evangelie, maar ook op de staf eens herders, aanduidende de tedere zorg die Christus draagt voor Zijn kerk, want Hij is beide de grote en de goede Herder.
VI. Dat Zijn koninkrijk, opgericht zijnde, gehandhaafd en in stand gehouden zal worden in de wereld, in weerwil van al de tegenstand van de machten van de duisternis.
1. Christus zal heersen, zal wetten geven en er Zijn onderdanen door regeren, Hij zal hen volmaken, zal hen gerust en gelukkig maken, Hij zal Zijn eigen wil doen, Zijn eigen raad volbrengen en Zijn invloed onder de mensen handhaven. Zijn koninkrijk is van God, en het zal bestaan. Zijn kroon is gevestigd op Zijn hoofd.
2. Hij zal heersen in het midden van Zijn vijanden. Hij zit in de hemel in het midden van Zijn vrienden, Zijn troon der heerlijkheid aldaar is omringd van niemand anders dan van Zijn getrouwe aanbidders, Revelation 5:11. Maar op aarde heerst Hij in het midden van Zijn vijanden, en Zijn troon der heerschappij hier is omringd van hen, die Hem haten en tegen Hem strijden. Christus' kerk is een lelie onder de doornen, en Zijn discipelen worden uitgezonden als schapen in het midden van de wolven, Hij weet waar zij wonen, namelijk waar de troon des Satans is, Revelation 2:13, en het strekt Hem tot eer, niet alleen dat Hij stand houdt, maar Zijn doel bereikt, in weerwil van de boosaardige listen en machten van hel en aarde, die de rots niet kunnen doen wankelen, waarop Zijn kerk gebouwd is. Groot is de waarheid en zij zal zegevieren.
VII. Dat Hij zeer vele onderdanen zal hebben, die Hem tot een naam en een lof zijn zullen, Psalms 110:3.
1. Dat zij Zijn eigen volk zullen zijn, op hetwelk Hij een onbetwistbaar recht heeft. Zij zijn Hem gegeven door de Vader, die hun het leven en het aanzijn heeft geschonken, en aan wie hun leven en hun aanzijn verbeurd was. "Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelven gegeven" John 17:6. Zij zijn door Hem verlost, Hij heeft hen zich tot een bijzonder volk verkregen, Titus 2:14. Zij zijn de Zijnen reeds voordat zij zich aan Hem overgeven door het geloof, Hij had veel volks in Corinthe voordat zij nog bekeerd waren, Acts 18:10.
2. Dat zij een gewillig volk zullen zijn, met toespeling op dienstknechten, die hun dienst kozen, en er niet als gevangenen inkwamen, zij hebben hun meesters lief en willen niet vrij uitgaan. Of het kan een toespeling wezen op soldaten, die vrijwillig dienst genomen hebben en niet geprest waren. "Hier ben ik, zend mij", of op offeranden, die vrijwillige offeranden waren, en niet uit noodzaak geofferd werden, wij stellen ons voor als levende offeranden. Christus volk is een gewillig volk. De bekering van een ziel bestaat in haar gewillig zijn om van Christus te wezen, onder Zijn juk te komen, en met een volkomen voldoening in Zijn belangen te delen en ze voor te staan.
3. Dat zij dit zullen zijn ten dage van Zijn heirkracht, ten dage Uwer monstering zo lezen het sommigen. Als Gij krijgsvolk aanwerft, zult Gij een menigte van vrijwilligers zien, die ijverig zijn om zich te laten inschrijven, laat Uwe banier slechts worden opgericht en "de heidenen zullen er naar vragen", Isaiah 11:10, Isaiah 60:3. Of als Gij hen ten strijde aanvoert, zullen zij gewillig zijn "om het Lam te volgen waar het ook heengaat," Revelation 14:4. Ten dage Uwer heirscharen, aldus sommigen. Wanneer de eerste predikers van het Evangelie uitgezonden worden als Christus heirscharen om de afvallige mensen tenonder te brengen en het rijk van de afvallige engelen te verwoesten, dan zullen allen, die Uw volk zijn, gewillig wezen, dat zal Uw tijd wezen om Uw koninkrijk op te richter. Ten dage Uwer sterkte, zo vatten wij het op. Er is een algemene kracht, die met het Evangelie uitgaat tot allen, geschikt om hen gewillig te maken om Christus volk te zijn, voortkomende uit het oppergezag van zijn grote auteur, en de innerlijke voortreffelijkheid van de dingen zelf, die er in vervat zijn, behalve nog door de onloochenbare wonderen, die gewrocht werden voor de bevestiging ervan. En er is ook nog een bijzondere kracht, de kracht des Geestes die uitgaat met de kracht des Woords naar het volk van Christus, die de uitwerking heeft om hen gewillig te maken. De eerste laat de zondaren zonder enigerlei reden tot verontschuldiging, de laatste laat de heiligen zonder enigerlei reden tot roemen. Wie ook gewillig zijn om Christus volk te wezen, het is de vrije en machtige genade van God, die ben gewillig maakt.
4. Dat zij dit zullen wezen in de schoonheid van de heiligheid, dat is:
a. Ze zullen door de schoonheid van de heiligheid tot Hem gelokt worden, door het gezicht, dat hun gegeven zal worden op Zijn schoonheid, zullen zij zo bekoord wezen, dat zij zich aan Hem onderwerpen die de heilige Jezus is, en door de schoonheid van de kerk, die het heilig volk is b. Zij zullen door Hem toegelaten worden tot de schoonheid van de heiligheid, als geestelijke priesters, om te dienen in Zijn heiligdom, want door het bloed van Jezus hebben wij vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom.
c. Zij zullen Hem dienen in het schone gewaad, of de sieraden van de genade en van de heiligheid. Heiligheid is de livrei van Christus huis, en is Zijn huize sierlijk tot lange dagen. Christus krijgsknechten zijn allen aldus gekleed, dat zijn de kleuren die zij dragen. De heirlegers in de hemel volgen Hem, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, Revelation 19:14.
5. Dat zeer vele volken Hem toegewijd zullen zijn. In de menigte des volks is des konings heerlijkheid, en dat zal de heerlijkheid wezen van deze koning. Uit de baarmoeder des dageraads zal u de dauw uwer jeugd zijn, overvloed van jongbekeerden, zoals de dauwdroppelen op een zomermorgen. In de eerste dagen van het Evangelie, in de morgen van het Nieuwe Testament, de jeugd van de kerk, zijn grote menigten toegestroomd tot Christus, er waren "menigten van degenen, die geloofden, een overblijfsel van Jakob, dat als een dauw was van de Heere," Micah 5:6. Of aldus: "Uit de baarmoeder des dageraads, van hun vroegste kindsheid af hebt Gij de dauw van de jeugd van Uw volk, hun hart en hun liefde, als zij nog jong zijn, het is Uwe jeugd, omdat zij U gewijd is." De dauw van de jeugd is het beeld van een talrijk, doorluchtig, veelbelovend geslacht van jonge lieden, die Christus toestromen, hetgeen voor de wereld zijn zal als dauw voor het aardrijk om het vruchtbaar te maken. De dauw van onze jeugd in de morgenstond van onze dagen moet onze Heere Jezus geheiligd zijn.
6. Dat Hij niet alleen koning, maar ook priester zijn zal, Psalms 110:4. Dezelfde Heere, die gezegd heeft: Zit aan Mijne rechterhand, heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester, dat is: wees priester, want door het woord van Zijn eed was Hij geheiligd. Onze Heere Jezus Christus is priester, Hij was in dit ambt gesteld en heeft het getrouw bediend, Hij is "gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn, opdat Hij offere gaven en slachtofferen voor de zonden," Hebrews 5:1, om verzoening te doen voor onze zonden en onze diensten Gode welbehaaglijk te maken. Hij is Gods dienstknecht bij ons, en onze voorspraak bij God, en zo is Hij de middelaar tussen ons en God.
b. Hij is priester in eeuwigheid, Hij was in Gods eeuwige raad bestemd om priester te zijn, Hij was priester voor de Oud-Testamentische heiligen, en zal tot aan het einde des tijds priester zijn voor alle gelovigen, Hebrews 13:8. Hij wordt gezegd priester te zijn tot in eeuwigheid, niet alleen omdat wij geen andere bedeling van de genade te wachten hebben dan die door het priesterschap van Christus, maar omdat de gezegende vruchten en gevolgen ervan zullen blijven tot in eeuwigheid.
c. Hij is priester gemaakt met een eed hetgeen de apostel aanvoert om de uitnemendheid te bewijzen van Zijn priesterschap boven dat van Aaron, Hebrews 7:20, Hebrews 7:21. De Heere heeft gezworen, om aan te tonen dat in de aanstelling geen stilzwijgend voorbehoud was van een macht om te herroepen, want het zal Hem niet berouwen, zoals ten opzichte van Eli's priesterschap, 1 Samuel 2:30. Dit was bedoeld voor de eer van Christus en de vertroosting van de Christenen, het priesterschap van Christus is bevestigd door de hoogste bekrachtiging, opdat het een onwankelbaar fondament zal zijn voor ons geloof en onze hoop om op te bouwen, Hij is een priester, niet naar de ordening van Aaron, maar naar de ordening van Melchizedek, die, gelijk zij eerder was, ook in menig opzicht hoger was dan die van Aaron, en een levendige voorstelling is van Christus priesterschap. Melchizedek was priester op zijn troon, en dat is ook Christus, Zacheria 6:13 koning van de gerechtigheid en koning des vredes, Melchizedek had geen opvolger, en Christus ook niet, Zijn priesterschap is onveranderlijk. De apostel geeft een uitvoerige verklaring van deze woorden, Hebrews 7:1, en grondt er zijn betoog op over het priesterambt van Christus, dat, naar hij aantoont, geen nieuw denkbeeld was, maar gegrond was op dit zeer vaste woord van de profetie. Want, gelijk het Nieuwe Testament het Oude Testament verklaart, zo wordt het Nieuwe Testament bevestigd door het Oude Testament, en Jezus Christus is de alfa en omega van beide.
Verzen 1-4
Psalm 110:1-4Sommigen hebben deze psalm Davids geloofsbelijdenis genoemd, schier al de artikelen van het Christelijk geloof worden er in gevonden. De titel noemt hem Davids psalm, want in het gelovig voorzien van de Messias, looft hij God en vertroost zichzelf. Veel meer nog kunnen wij dit bij het zingen ervan, voor wie datgene vervuld is, en dus ook duidelijker geopenbaard, wat hier voorzeid wordt.
Heerlijke dingen worden hier van Christus gesproken, die ons verplichten om te bedenken hoe groot Hij is.
I. Hij is Davids Heere, daar moeten wij inzonderheid nota van nemen, omdat Hij zelf dat doet, Matthew 22:43. "David heeft Hem in de Geest zijn Heere genoemd." En gelijk de apostel de waardigheid van Melchizedek, en in hem van Christus, hierdoor bewijst dat zo groot een man als Abraham was, hem tienden gegeven heeft, Hebrews 7:4, zo kunnen wij de waardigheid van de Heere Jezus hiermede bewijzen, dat zo groot een man als David was, Hem zijn Heere genoemd heeft, door Hem erkent deze koning zich te regeren, en Hem welbehaaglijk te zijn zoals een dienstknecht aan zijn heer. Sommigen denken dat hij Hem zijn Heere noemt omdat Hij de Heere was, die uit hem zou voortkomen, zijn Zoon en toch zijn Heere. Zo noemt Hem Zijn moeder haar Zaligmaker, Luke 1:47. Zelfs Zijn ouders waren Zijn onderdanen, Zijn verlosten.
II. Door het raadsbesluit van God zelf wordt Hij tot soeverein Heer gesteld. De Heere Jehovah, heeft tot Hem gezegd: Zit als een koning. Hij ontvangt van de Vader deze eer en heerlijkheid, 2 Peter 1:17, van Hem, die de fontein is van de eer en macht, en neemt haar niet voor zichzelf. Daarom is Hij rechtmatig Heere en Zijn recht erop is onbetwistbaar, want wat God gezegd heeft kan niet worden tegengesproken. Daarom is Hij Heere tot in eeuwigheid, want wat God gezegd heeft kan niet ongezegd worden gemaakt. Hij zal gewis bezit nemen en houden van dat koninkrijk, hetwelk de Vader hem overgegeven heeft, en niemand kan het verhinderen.
III. Hij moest tot de hoogste eer worden bevorderd en bekleed worden met volstrekte soevereine macht, beide in hemel en op aarde. Zit aan Mijn rechterhand. Zitten is een houding van rust, na Zijn dienen en Zijn lijden is Hij ingegaan tot de rust van al Zijn arbeid. Het is een houding van regeren, Hij zit om wetten te geven, om het oordeel uit te spreken, het is een blijvende houding, Hij zit als koning tot in eeuwigheid. Aan de rechterhand Gods te zitten geeft beide Zijn waardigheid en Zijn heerschappij te kennen, de eer, die Hem is aangedaan, en het werk en ambt, dat Hem opgedragen is van de Vader. Al de gunsten, die van God tot de mens komen, en al de diensten, die van de mens tot God komen, gaan door Zijn handen.
IV. Al Zijn vijanden zijn ter bestemder tijd gezet tot een voetbank van Zijn voeten, niet voor de bestemde tijd, maar dan moet Hij ook heersen in de heerlijkheid van de Middelaar hoewel in zekere zin het werk van de Middelaar dan ten einde is. Zelfs Christus heeft vijanden, die strijden tegen Zijn koninkrijk en Zijn onderdanen, Zijn eer en Zijn belangen in de wereld, er zijn van de zodanigen, die niet willen dat Hij Koning over hen zij. Deze vijanden zullen tot Zijn voetbank gezet worden Hij zal hen onderwerpen, over hen zegevieren. Hij zal het gemakkelijk doen, even gemakkelijk als wij een voetbank op haar plaats zetten, Hij zal door dit te doen het zich gemakkelijk maken, zoals iemand, die nederzit met een voetbank onder zijn voeten. Hij zal hen tot onderwerping brengen op een wijze, die Hem het meest tot eer verstrekt en hun tot altijddurende schande, Hij zal de "goddelozen vertreden," Malachi 4:3. God de Vader heeft het ondernomen om dit te doen. Ik zal hen tot Uwe voetbank zetten, Ik, die het doen kan. Het zal niet terstond worden gedaan. Al Zijn vijanden zijn nu aan een keten, maar nog niet tot Zijn voetbank gezet. Dit wordt opgemerkt door de apostel, Hebrews 2:8, "nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn." Christus zelf moet wachten op de voltooiing van Zijn overwinningen en triomfen. Hij zal heersen totdat het geschied is, en al hun macht en boosaardigheid zullen niet de minste stoornis veroorzaken aan Zijn regering. Zijn zitten aan Gods rechterhand is Hem een onderpand, dat Hij ten laatste Zijn voeten op de nek van Zijn vijanden zal zetten.
V. Dat Hem een koninkrijk opgericht zal worden in de wereld, beginnende te Jeruzalem, Psalms 110:2. "De Heere zal. de scepter Uwer sterkte zenden uit Zion, waardoor Uw koninkrijk opgericht, onderhouden en bestuurd zal worden." De Messias zal, als Hij gezeten is aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen, een kerk hebben op aarde, en er het oog op hebben, want Hij is Koning over Zion, de berg van Gods heiligheid, Psalms 2:6, in tegenstelling met de berg Sinaï, die berg van de verschrikking waarop de wet was gegeven, Hebrews 12:18, Hebrews 12:24 Galatians 4:24, Galatians 4:25. Het koninkrijk van Christus ontstond te Sion, de stad Davids, want Hij was de Zone Davids, en moest de troon hebben van Zijn vader David. Met de scepter van Zijn sterkte of zijn sterke scepter, wordt Zijn eeuwig Evangelie bedoeld, en de kracht des Heiligen Geestes die er mee vergezeld gaat, de prediking en de arm des Heeren, Isaiah 53:1, Romans 1:16, het Evangelie, komende in woord en in kracht en in de Heilige Geest, 1 Thessalonians 1:5. Door het woord en de Geest van God moesten eerst zielen tot de gehoorzaamheid aan God worden gebracht, en daarna worden bestuurd en geregeerd naar de wil van God. Deze sterke scepter heeft God uitgezonden, Hij heeft Zijn Geest uitgestort, en gaf aan hen, die het woord predikten, beide volmacht en bekwaamheid er toe, Hij maakte hen bekwaam en bevoegd tot de bediening des Geestes, Galatians 3:5. Hij werd gezonden uit Zion, want daar was de Geest gegeven en de prediking van het Evangelie aan alle volken moest beginnen van Jeruzalem. Zie Luke 24:47, Luke 24:49. Uit Sion moet de wet uitgaan des geloofs, Isaiah 2:3. Het Evangelie van Christus door God gezonden zijnde, is krachtig door God om wonderen te doen, 2 Corinthiers 10:4. Het is de scepter van Christus' sterkte. Volgens sommigen is dit niet alleen een toespeling op de scepter van een vorst, de heerlijkheid van Christus aanduidende, uitblinkende in het Evangelie, maar ook op de staf eens herders, aanduidende de tedere zorg die Christus draagt voor Zijn kerk, want Hij is beide de grote en de goede Herder.
VI. Dat Zijn koninkrijk, opgericht zijnde, gehandhaafd en in stand gehouden zal worden in de wereld, in weerwil van al de tegenstand van de machten van de duisternis.
1. Christus zal heersen, zal wetten geven en er Zijn onderdanen door regeren, Hij zal hen volmaken, zal hen gerust en gelukkig maken, Hij zal Zijn eigen wil doen, Zijn eigen raad volbrengen en Zijn invloed onder de mensen handhaven. Zijn koninkrijk is van God, en het zal bestaan. Zijn kroon is gevestigd op Zijn hoofd.
2. Hij zal heersen in het midden van Zijn vijanden. Hij zit in de hemel in het midden van Zijn vrienden, Zijn troon der heerlijkheid aldaar is omringd van niemand anders dan van Zijn getrouwe aanbidders, Revelation 5:11. Maar op aarde heerst Hij in het midden van Zijn vijanden, en Zijn troon der heerschappij hier is omringd van hen, die Hem haten en tegen Hem strijden. Christus' kerk is een lelie onder de doornen, en Zijn discipelen worden uitgezonden als schapen in het midden van de wolven, Hij weet waar zij wonen, namelijk waar de troon des Satans is, Revelation 2:13, en het strekt Hem tot eer, niet alleen dat Hij stand houdt, maar Zijn doel bereikt, in weerwil van de boosaardige listen en machten van hel en aarde, die de rots niet kunnen doen wankelen, waarop Zijn kerk gebouwd is. Groot is de waarheid en zij zal zegevieren.
VII. Dat Hij zeer vele onderdanen zal hebben, die Hem tot een naam en een lof zijn zullen, Psalms 110:3.
1. Dat zij Zijn eigen volk zullen zijn, op hetwelk Hij een onbetwistbaar recht heeft. Zij zijn Hem gegeven door de Vader, die hun het leven en het aanzijn heeft geschonken, en aan wie hun leven en hun aanzijn verbeurd was. "Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelven gegeven" John 17:6. Zij zijn door Hem verlost, Hij heeft hen zich tot een bijzonder volk verkregen, Titus 2:14. Zij zijn de Zijnen reeds voordat zij zich aan Hem overgeven door het geloof, Hij had veel volks in Corinthe voordat zij nog bekeerd waren, Acts 18:10.
2. Dat zij een gewillig volk zullen zijn, met toespeling op dienstknechten, die hun dienst kozen, en er niet als gevangenen inkwamen, zij hebben hun meesters lief en willen niet vrij uitgaan. Of het kan een toespeling wezen op soldaten, die vrijwillig dienst genomen hebben en niet geprest waren. "Hier ben ik, zend mij", of op offeranden, die vrijwillige offeranden waren, en niet uit noodzaak geofferd werden, wij stellen ons voor als levende offeranden. Christus volk is een gewillig volk. De bekering van een ziel bestaat in haar gewillig zijn om van Christus te wezen, onder Zijn juk te komen, en met een volkomen voldoening in Zijn belangen te delen en ze voor te staan.
3. Dat zij dit zullen zijn ten dage van Zijn heirkracht, ten dage Uwer monstering zo lezen het sommigen. Als Gij krijgsvolk aanwerft, zult Gij een menigte van vrijwilligers zien, die ijverig zijn om zich te laten inschrijven, laat Uwe banier slechts worden opgericht en "de heidenen zullen er naar vragen", Isaiah 11:10, Isaiah 60:3. Of als Gij hen ten strijde aanvoert, zullen zij gewillig zijn "om het Lam te volgen waar het ook heengaat," Revelation 14:4. Ten dage Uwer heirscharen, aldus sommigen. Wanneer de eerste predikers van het Evangelie uitgezonden worden als Christus heirscharen om de afvallige mensen tenonder te brengen en het rijk van de afvallige engelen te verwoesten, dan zullen allen, die Uw volk zijn, gewillig wezen, dat zal Uw tijd wezen om Uw koninkrijk op te richter. Ten dage Uwer sterkte, zo vatten wij het op. Er is een algemene kracht, die met het Evangelie uitgaat tot allen, geschikt om hen gewillig te maken om Christus volk te zijn, voortkomende uit het oppergezag van zijn grote auteur, en de innerlijke voortreffelijkheid van de dingen zelf, die er in vervat zijn, behalve nog door de onloochenbare wonderen, die gewrocht werden voor de bevestiging ervan. En er is ook nog een bijzondere kracht, de kracht des Geestes die uitgaat met de kracht des Woords naar het volk van Christus, die de uitwerking heeft om hen gewillig te maken. De eerste laat de zondaren zonder enigerlei reden tot verontschuldiging, de laatste laat de heiligen zonder enigerlei reden tot roemen. Wie ook gewillig zijn om Christus volk te wezen, het is de vrije en machtige genade van God, die ben gewillig maakt.
4. Dat zij dit zullen wezen in de schoonheid van de heiligheid, dat is:
a. Ze zullen door de schoonheid van de heiligheid tot Hem gelokt worden, door het gezicht, dat hun gegeven zal worden op Zijn schoonheid, zullen zij zo bekoord wezen, dat zij zich aan Hem onderwerpen die de heilige Jezus is, en door de schoonheid van de kerk, die het heilig volk is b. Zij zullen door Hem toegelaten worden tot de schoonheid van de heiligheid, als geestelijke priesters, om te dienen in Zijn heiligdom, want door het bloed van Jezus hebben wij vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom.
c. Zij zullen Hem dienen in het schone gewaad, of de sieraden van de genade en van de heiligheid. Heiligheid is de livrei van Christus huis, en is Zijn huize sierlijk tot lange dagen. Christus krijgsknechten zijn allen aldus gekleed, dat zijn de kleuren die zij dragen. De heirlegers in de hemel volgen Hem, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, Revelation 19:14.
5. Dat zeer vele volken Hem toegewijd zullen zijn. In de menigte des volks is des konings heerlijkheid, en dat zal de heerlijkheid wezen van deze koning. Uit de baarmoeder des dageraads zal u de dauw uwer jeugd zijn, overvloed van jongbekeerden, zoals de dauwdroppelen op een zomermorgen. In de eerste dagen van het Evangelie, in de morgen van het Nieuwe Testament, de jeugd van de kerk, zijn grote menigten toegestroomd tot Christus, er waren "menigten van degenen, die geloofden, een overblijfsel van Jakob, dat als een dauw was van de Heere," Micah 5:6. Of aldus: "Uit de baarmoeder des dageraads, van hun vroegste kindsheid af hebt Gij de dauw van de jeugd van Uw volk, hun hart en hun liefde, als zij nog jong zijn, het is Uwe jeugd, omdat zij U gewijd is." De dauw van de jeugd is het beeld van een talrijk, doorluchtig, veelbelovend geslacht van jonge lieden, die Christus toestromen, hetgeen voor de wereld zijn zal als dauw voor het aardrijk om het vruchtbaar te maken. De dauw van onze jeugd in de morgenstond van onze dagen moet onze Heere Jezus geheiligd zijn.
6. Dat Hij niet alleen koning, maar ook priester zijn zal, Psalms 110:4. Dezelfde Heere, die gezegd heeft: Zit aan Mijne rechterhand, heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester, dat is: wees priester, want door het woord van Zijn eed was Hij geheiligd. Onze Heere Jezus Christus is priester, Hij was in dit ambt gesteld en heeft het getrouw bediend, Hij is "gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn, opdat Hij offere gaven en slachtofferen voor de zonden," Hebrews 5:1, om verzoening te doen voor onze zonden en onze diensten Gode welbehaaglijk te maken. Hij is Gods dienstknecht bij ons, en onze voorspraak bij God, en zo is Hij de middelaar tussen ons en God.
b. Hij is priester in eeuwigheid, Hij was in Gods eeuwige raad bestemd om priester te zijn, Hij was priester voor de Oud-Testamentische heiligen, en zal tot aan het einde des tijds priester zijn voor alle gelovigen, Hebrews 13:8. Hij wordt gezegd priester te zijn tot in eeuwigheid, niet alleen omdat wij geen andere bedeling van de genade te wachten hebben dan die door het priesterschap van Christus, maar omdat de gezegende vruchten en gevolgen ervan zullen blijven tot in eeuwigheid.
c. Hij is priester gemaakt met een eed hetgeen de apostel aanvoert om de uitnemendheid te bewijzen van Zijn priesterschap boven dat van Aaron, Hebrews 7:20, Hebrews 7:21. De Heere heeft gezworen, om aan te tonen dat in de aanstelling geen stilzwijgend voorbehoud was van een macht om te herroepen, want het zal Hem niet berouwen, zoals ten opzichte van Eli's priesterschap, 1 Samuel 2:30. Dit was bedoeld voor de eer van Christus en de vertroosting van de Christenen, het priesterschap van Christus is bevestigd door de hoogste bekrachtiging, opdat het een onwankelbaar fondament zal zijn voor ons geloof en onze hoop om op te bouwen, Hij is een priester, niet naar de ordening van Aaron, maar naar de ordening van Melchizedek, die, gelijk zij eerder was, ook in menig opzicht hoger was dan die van Aaron, en een levendige voorstelling is van Christus priesterschap. Melchizedek was priester op zijn troon, en dat is ook Christus, Zacheria 6:13 koning van de gerechtigheid en koning des vredes, Melchizedek had geen opvolger, en Christus ook niet, Zijn priesterschap is onveranderlijk. De apostel geeft een uitvoerige verklaring van deze woorden, Hebrews 7:1, en grondt er zijn betoog op over het priesterambt van Christus, dat, naar hij aantoont, geen nieuw denkbeeld was, maar gegrond was op dit zeer vaste woord van de profetie. Want, gelijk het Nieuwe Testament het Oude Testament verklaart, zo wordt het Nieuwe Testament bevestigd door het Oude Testament, en Jezus Christus is de alfa en omega van beide.
Verzen 5-7
Psalm 110:5-7Hier zien wij onze grote Verlosser:
I. Zijn vijanden tenonder brengende Psalms 110:5, Psalms 110:6, ten einde hen tot Zijn voetbank te maken, Psalms 110:1. Onze Heere Jezus zal gewis alle tegenstand tegen Zijn koninkrijk tenietdoen, en allen ten verderve brengen, die deze tegenstand bieden en er in volharden. Hij zal hun, die tegen Hem strijden, wie zij ook zijn mogen, te sterk zijn, evenals ook allen, die strijden tegen Zijn onderdanen en de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen, hetzij door vervolging of door verkeerde krakelingen.
Merk hier op:
1. De overwinnaar. De Heere, Adonai, de Heere Jezus, Hij aan wie al het oordeel is overgegeven, zal Zijn zaak handhaven tegenover Zijn vijanden. De Heere is aan uw rechterhand, o kerk, aldus sommigen, dat is: de Heere is Zijn volk nabij, is hun een krachtdadige hulp, Hij is aan hun rechterhand, om hen te sterken en te helpen, Hij zal tegen Zijn en hun vijanden verschijnen, zie Psalms 109:31. "Hij zal de nooddruftige ter rechterhand staan," Psalms 16:1, 8. Sommigen merken op dat, als Christus gezegd wordt aan de rechterhand van Zijn kerk te staan om Zijn werk te doen, dit te kennen geeft dat, zo wij wensen dat Hij voor ons zal verschijnen, wij ons moeten inspannen, 2 Samuel 5:24. Of liever: Aan Uwe rechterhand, o God, verwijzende naar Psalms 110:1, in de waardigheid en heerschappij, waartoe Hij verhoogd is. Christus' zitten aan Gods rechterhand spreekt evenzeer van verschrikking voor Zijn vijanden als van geluk voor Zijn volk.
2. De tijd, bepaald voor deze overwinning ten dage Zijns toorns, dat is de tijd, die er voor bepaald is, als de maat hunner ongerechtigheid vol is, en zij rijp zijn voor het verderf. Als de dag van Zijn lankmoedigheid ten einde is dan komt de dag Zijns toorns. Christus heeft toorn, zowel als genade. Het is zaak voor ons, om de Zoon te kussen, want Hij kan toornig zijn, Psalms 2:12. En wij lezen van de toorn des Lams, Revelation 6:16. Er is een dag des toorns vastgesteld, een jaar van de vergeldingen van Zions twistzaak, het jaar van de verlosten. De tijd is vastgesteld voor de verwoesting van bijzondere vijanden, en als die tijd gekomen is dan zal het geschieden, hoe onwaarschijnlijk dit ook geacht werd, maar de grote dag Zijns toorns zal aan het einde des tijds wezen, Revelation 6:17.
3. De omvang van deze overwinning.
a. Zij zal zeer hoog reiken. Hij zal koningen verslaan. De voornaamsten van de mensen, die zich tegen Christus stellen, zullen voor Zijn aangezicht ten val worden gebracht. Zij zijn koningen van de aarde, heersers, die gewoon zijn hun doel te bereiken en hun wil te doen gelden, maar tegenover Christus zullen zij dit niet kunnen, zij maken zich slechts belachelijk door het te beproeven, Psalms 2:2. Al is hun macht onder de mensen ook nog zo onbeperkt, Christus zal hen ter verantwoording roepen, al is hun kracht ook nog zo groot, hun staatkunde ook nog zo diep, Christus zal hun te sterk zijn, zal in hetgeen, waarin zij trotselijk handelen, boven hen zijn. Satan is de overste van deze wereld, de dood is de koning van de verschrikking, en wij lezen van koningen, die krijg voeren tegen het Lam, maar zij zullen tenonder gebracht en verpletterd worden. b. Zij zal zeer ver reiken. De trofeeën van Christus' overwinningen zullen opgericht worden onder de heidenen, en in vele landen, overal waar er vijanden van Hem zijn, zal niet alleen Zijn oog maar Zijn hand hen ontdekken, hen vinden Psalms 21:9, en Zijn toorn zal hen volgen. Hij zal alle heidenen richten, Joel 3:2.
4. De billijkheid van deze overwinning, Hij zal recht doen onder de heidenen. Het is geen militaire executie, die in der haast geschiedt, maar een rechterlijke, eer Hij veroordeelt en doodt zal Hij richten, Hij zal doen blijken dat Zij zelf dit verderf over zich gebracht hebben, zelf de steen hebben gerold, die op hen wederkeert, opdat Hij rechtvaardig zij in zijn spreken en de hemelen Zijn gerechtigheid verkondigen. Zie Revelation 19:1, Revelation 19:2.
5. De uitwerking van deze overwinning, het zal het volkomen en algeheel verderf van Zijn vijanden zijn. Hij zal hen verslaan, door wonden en de wonde, die Hij toebrengt, is ongeneeslijk. Hij zal de hoofden wonden over vele landen Psalms 110:6. Dit schijnt te verwijzen naar de eerste belofte van de Messias, Genesis 3:15, dat Hij "de kop van de slang zal vermorzelen." Hij zal het hoofd wonden van Zijn vijanden, Psalms 68:22, zo lezen het sommigen, Hij zal hem wonden, die het hoofd is over vele landen, hetzij Satan, of de antichrist, die de Heere verdoen zal met de adem Zijns monds. Hij zal zo'n verwoesting aanrichten onder Zijn vijanden, dat Hij de plaats vol dode lichamen zal maken. De verslagenen des Heeren zullen talrijk zijn. Zie Isaiah 34:3 en verv, Ezechiël 39:12, 14, Revelation 14:20, Revelation 19:17, Revelation 19:18. Het vullen van de dalen (zo lezen het sommigen) met dode lichamen wijst misschien op het vullen van de hel (die soms vergeleken wordt met het dal van Hinnom, Isaiah 30:33, Jeremiah 7:32) met veroordeelde zielen, want dat zal het deel wezen van hen, die in hun vijandschap tegen Christus volharden.
II. Wij zien hier de Verlosser Zijn vrienden behoudende en hen vertroostende, Psalms 110:7. Ten hun voordele:
1. Zal Hij vernederd worden. Hij zal op de weg uit de beek drinken, die bittere beker die de Vader in Zijn hand geeft gegeven. Hij zal zo vernederd en verarmd zijn, en daarbij zo ijverig bezig in Zijn werk, dat Hij modderig water zal drinken uit de poelen op de weg. Zo verstaan het sommigen. Het water van de toorn Gods, stromende in het kanaal van de vloek van de wet, was de beek op de weg, op de weg van Zijn onderneming, over welke Hij gaan moest, of, dat stroomde op de weg van onze verlossing en haar tegenhield, die tussen ons en de hemel lag. Christus dronk uit deze beek, toen Hij een vloek voor ons is geworden, en daarom is Hij, toen Hij inging tot Zijn lijden, "over de beek Kedron gegaan," John 18:1. Hij heeft grote teugen gedronken uit deze zwarte beek (dat is de betekenis van de naam Kedron), deze bloedige beek, zo gedronken uit de beek op de weg dat Hij haar uit de weg van onze verlossing en zaligheid heeft weggenomen.
2. Zal Hij verhoogd worden. Daarom zal Hij het hoofd omhoog heffen. Toen Hij stierf boog Hij het hoofd, John 19:30, maar spoedig heeft Hij het hoofd opgeheven door Zijn eigen kracht in Zijn opstanding. Hij heeft het hoofd opgeheven als een overwinnaar, ja meer dan overwinnaar. Dit geeft niet alleen Zijn verhoging te kennen, maar ook Zijn juichend zegevieren, niet slechts Zijn verheffing, maar Zijn triomferen, Coloss. 2:15. De overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld. David heeft, als type van hem hierin, gezegd: Nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijne vijanden, Psalms 27:6. Zijn verhoging was het loon van Zijn vernedering. Omdat Hij zichzelf vernederd heeft, heeft God Hem uitermate verhoogd, Filipp. 2:9. Omdat Hij uit de beek op de weg gedronken heeft, heeft Hij Zijn hoofd opgeheven, en hierdoor ook het hoofd opgeheven van Zijn getrouwe volgelingen, die zo zij met Hem lijden, ook met Hem zullen heersen.
Verzen 5-7
Psalm 110:5-7Hier zien wij onze grote Verlosser:
I. Zijn vijanden tenonder brengende Psalms 110:5, Psalms 110:6, ten einde hen tot Zijn voetbank te maken, Psalms 110:1. Onze Heere Jezus zal gewis alle tegenstand tegen Zijn koninkrijk tenietdoen, en allen ten verderve brengen, die deze tegenstand bieden en er in volharden. Hij zal hun, die tegen Hem strijden, wie zij ook zijn mogen, te sterk zijn, evenals ook allen, die strijden tegen Zijn onderdanen en de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen, hetzij door vervolging of door verkeerde krakelingen.
Merk hier op:
1. De overwinnaar. De Heere, Adonai, de Heere Jezus, Hij aan wie al het oordeel is overgegeven, zal Zijn zaak handhaven tegenover Zijn vijanden. De Heere is aan uw rechterhand, o kerk, aldus sommigen, dat is: de Heere is Zijn volk nabij, is hun een krachtdadige hulp, Hij is aan hun rechterhand, om hen te sterken en te helpen, Hij zal tegen Zijn en hun vijanden verschijnen, zie Psalms 109:31. "Hij zal de nooddruftige ter rechterhand staan," Psalms 16:1, 8. Sommigen merken op dat, als Christus gezegd wordt aan de rechterhand van Zijn kerk te staan om Zijn werk te doen, dit te kennen geeft dat, zo wij wensen dat Hij voor ons zal verschijnen, wij ons moeten inspannen, 2 Samuel 5:24. Of liever: Aan Uwe rechterhand, o God, verwijzende naar Psalms 110:1, in de waardigheid en heerschappij, waartoe Hij verhoogd is. Christus' zitten aan Gods rechterhand spreekt evenzeer van verschrikking voor Zijn vijanden als van geluk voor Zijn volk.
2. De tijd, bepaald voor deze overwinning ten dage Zijns toorns, dat is de tijd, die er voor bepaald is, als de maat hunner ongerechtigheid vol is, en zij rijp zijn voor het verderf. Als de dag van Zijn lankmoedigheid ten einde is dan komt de dag Zijns toorns. Christus heeft toorn, zowel als genade. Het is zaak voor ons, om de Zoon te kussen, want Hij kan toornig zijn, Psalms 2:12. En wij lezen van de toorn des Lams, Revelation 6:16. Er is een dag des toorns vastgesteld, een jaar van de vergeldingen van Zions twistzaak, het jaar van de verlosten. De tijd is vastgesteld voor de verwoesting van bijzondere vijanden, en als die tijd gekomen is dan zal het geschieden, hoe onwaarschijnlijk dit ook geacht werd, maar de grote dag Zijns toorns zal aan het einde des tijds wezen, Revelation 6:17.
3. De omvang van deze overwinning.
a. Zij zal zeer hoog reiken. Hij zal koningen verslaan. De voornaamsten van de mensen, die zich tegen Christus stellen, zullen voor Zijn aangezicht ten val worden gebracht. Zij zijn koningen van de aarde, heersers, die gewoon zijn hun doel te bereiken en hun wil te doen gelden, maar tegenover Christus zullen zij dit niet kunnen, zij maken zich slechts belachelijk door het te beproeven, Psalms 2:2. Al is hun macht onder de mensen ook nog zo onbeperkt, Christus zal hen ter verantwoording roepen, al is hun kracht ook nog zo groot, hun staatkunde ook nog zo diep, Christus zal hun te sterk zijn, zal in hetgeen, waarin zij trotselijk handelen, boven hen zijn. Satan is de overste van deze wereld, de dood is de koning van de verschrikking, en wij lezen van koningen, die krijg voeren tegen het Lam, maar zij zullen tenonder gebracht en verpletterd worden. b. Zij zal zeer ver reiken. De trofeeën van Christus' overwinningen zullen opgericht worden onder de heidenen, en in vele landen, overal waar er vijanden van Hem zijn, zal niet alleen Zijn oog maar Zijn hand hen ontdekken, hen vinden Psalms 21:9, en Zijn toorn zal hen volgen. Hij zal alle heidenen richten, Joel 3:2.
4. De billijkheid van deze overwinning, Hij zal recht doen onder de heidenen. Het is geen militaire executie, die in der haast geschiedt, maar een rechterlijke, eer Hij veroordeelt en doodt zal Hij richten, Hij zal doen blijken dat Zij zelf dit verderf over zich gebracht hebben, zelf de steen hebben gerold, die op hen wederkeert, opdat Hij rechtvaardig zij in zijn spreken en de hemelen Zijn gerechtigheid verkondigen. Zie Revelation 19:1, Revelation 19:2.
5. De uitwerking van deze overwinning, het zal het volkomen en algeheel verderf van Zijn vijanden zijn. Hij zal hen verslaan, door wonden en de wonde, die Hij toebrengt, is ongeneeslijk. Hij zal de hoofden wonden over vele landen Psalms 110:6. Dit schijnt te verwijzen naar de eerste belofte van de Messias, Genesis 3:15, dat Hij "de kop van de slang zal vermorzelen." Hij zal het hoofd wonden van Zijn vijanden, Psalms 68:22, zo lezen het sommigen, Hij zal hem wonden, die het hoofd is over vele landen, hetzij Satan, of de antichrist, die de Heere verdoen zal met de adem Zijns monds. Hij zal zo'n verwoesting aanrichten onder Zijn vijanden, dat Hij de plaats vol dode lichamen zal maken. De verslagenen des Heeren zullen talrijk zijn. Zie Isaiah 34:3 en verv, Ezechiël 39:12, 14, Revelation 14:20, Revelation 19:17, Revelation 19:18. Het vullen van de dalen (zo lezen het sommigen) met dode lichamen wijst misschien op het vullen van de hel (die soms vergeleken wordt met het dal van Hinnom, Isaiah 30:33, Jeremiah 7:32) met veroordeelde zielen, want dat zal het deel wezen van hen, die in hun vijandschap tegen Christus volharden.
II. Wij zien hier de Verlosser Zijn vrienden behoudende en hen vertroostende, Psalms 110:7. Ten hun voordele:
1. Zal Hij vernederd worden. Hij zal op de weg uit de beek drinken, die bittere beker die de Vader in Zijn hand geeft gegeven. Hij zal zo vernederd en verarmd zijn, en daarbij zo ijverig bezig in Zijn werk, dat Hij modderig water zal drinken uit de poelen op de weg. Zo verstaan het sommigen. Het water van de toorn Gods, stromende in het kanaal van de vloek van de wet, was de beek op de weg, op de weg van Zijn onderneming, over welke Hij gaan moest, of, dat stroomde op de weg van onze verlossing en haar tegenhield, die tussen ons en de hemel lag. Christus dronk uit deze beek, toen Hij een vloek voor ons is geworden, en daarom is Hij, toen Hij inging tot Zijn lijden, "over de beek Kedron gegaan," John 18:1. Hij heeft grote teugen gedronken uit deze zwarte beek (dat is de betekenis van de naam Kedron), deze bloedige beek, zo gedronken uit de beek op de weg dat Hij haar uit de weg van onze verlossing en zaligheid heeft weggenomen.
2. Zal Hij verhoogd worden. Daarom zal Hij het hoofd omhoog heffen. Toen Hij stierf boog Hij het hoofd, John 19:30, maar spoedig heeft Hij het hoofd opgeheven door Zijn eigen kracht in Zijn opstanding. Hij heeft het hoofd opgeheven als een overwinnaar, ja meer dan overwinnaar. Dit geeft niet alleen Zijn verhoging te kennen, maar ook Zijn juichend zegevieren, niet slechts Zijn verheffing, maar Zijn triomferen, Coloss. 2:15. De overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld. David heeft, als type van hem hierin, gezegd: Nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijne vijanden, Psalms 27:6. Zijn verhoging was het loon van Zijn vernedering. Omdat Hij zichzelf vernederd heeft, heeft God Hem uitermate verhoogd, Filipp. 2:9. Omdat Hij uit de beek op de weg gedronken heeft, heeft Hij Zijn hoofd opgeheven, en hierdoor ook het hoofd opgeheven van Zijn getrouwe volgelingen, die zo zij met Hem lijden, ook met Hem zullen heersen.