Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 108

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 108

Deze psalm begint met lof en eindigt met gebeden in die beide werkt het geloof.

I. David brengt hier dank aan God voor goedertierenheden jegens hemzelf, Psalms 108:2..

II. Hij bidt God om zegen voor het land, pleitende op Gods beloften, Psalms 108:7. Het eerste gedeelte is genomen uit Psalms 57:1, 8 en verv. het laatste uit Psalms 60:6 en verv, en beide met zeer weinig verandering, om ons te leren dat wij in het gebed dezelfde woorden mogen gebruiken, die wij tevoren gebruikt hebben, mits met nieuwe aandoening des harten. Het geeft ook te kennen dat het niet alleen geoorloofd, maar soms ook geschikt en doelmatig is, om sommige verzen uit de ene psalm samen te voegen met sommige verzen uit een andere psalm, om tot eer van God te worden gezongen. Bij het zingen van deze psalm moeten wij eer geven aan God en vertroosting nemen voor onszelf.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 108

Deze psalm begint met lof en eindigt met gebeden in die beide werkt het geloof.

I. David brengt hier dank aan God voor goedertierenheden jegens hemzelf, Psalms 108:2..

II. Hij bidt God om zegen voor het land, pleitende op Gods beloften, Psalms 108:7. Het eerste gedeelte is genomen uit Psalms 57:1, 8 en verv. het laatste uit Psalms 60:6 en verv, en beide met zeer weinig verandering, om ons te leren dat wij in het gebed dezelfde woorden mogen gebruiken, die wij tevoren gebruikt hebben, mits met nieuwe aandoening des harten. Het geeft ook te kennen dat het niet alleen geoorloofd, maar soms ook geschikt en doelmatig is, om sommige verzen uit de ene psalm samen te voegen met sommige verzen uit een andere psalm, om tot eer van God te worden gezongen. Bij het zingen van deze psalm moeten wij eer geven aan God en vertroosting nemen voor onszelf.

Verzen 1-6

Psalm 108:1-6

Hier kunnen wij leren God te loven uit het voorbeeld van een, die een meester was in deze kunst.

1. Wij moeten God loven met bereidheid des harten, ons hart moet werkzaam zijn in deze plicht, (want anders maken wij er niets van) en het moet er toe opgewekt worden, Psalms 108:2. o God, mijn hart is bereid, en dan zal ik zingen en psalmzingen. Afdwalende gedachten moeten verzameld worden en bij het werk worden gehouden.

2. Wij moeten God loven met vrijheid van uitdrukking. Ik zal Hem loven met mijne eer, dat is: met mijne tong. Onze tong is onze eer, en zij is dit nooit meer dan wanneer zij gebruikt wordt om God te loven. Als ons hart deze goede rede opgeeft, dan moet onze tong als de pen eens vaardigen schrijvers zijn. Davids bedrevenheid in de muziek was zijn eer, het maakte hem beroemd, en die gave moet aan de lof van God worden gewijd, daarom volgt hier: Waak op, gij luit en harp. In welke gave of talent wij ook uitmunten wij moeten er God mee loven.

3. Wij moeten God loven met vurigheid van liefde, en ons er toe opwekken om het te doen, opdat het op levendige, hartelijke wijze gedaan worde, en niet met onverschilligheid, Psalms 108:3. Waak op, gij luit en harp, laat het niet op eentonige, slaperige wijze geschieden, maar laat de melodie levendig en opgewekt zijn. Ik zelf zal in de dageraad opmaken om het te doen met alles wat binnen in mij is, en dat al is nog weinig genoeg. Warme gebeden en lofzeggingen eren God.

4. Wij moeten God loven in het openbaar als degenen, die zich niet schamen om onze verplichtingen aan Hem te erkennen en ons dankbaar besef van Zijn gunst, en begeren dat ook anderen door Gods goedheid getroffen zullen zijn, Psalms 108:4. Ik zal U loven. onder de volken van de Joden, ja meer, ik zal U psalmzingen onder de natiën van de aarde. In welk gezelschap wij ons ook bevinden, wij moeten alle gelegenheden waarnemen om goed te spreken van God, en wij moeten niet bevreesd zijn om psalmen te zingen, al is het ook, dat onze buren ons kunnen horen, want het zou wezen alsof wij ons onze Meester schaamden.

5. Wij moeten in onze lof op bijzondere wijze de goedertierenheid en waarheid van God grootmaken, Psalms 108:5. Zijn goedertierenheid in het beloven, Zijn waarheid en trouw in het volbrengen. De hemelen zijn groot, maar de goedertierenheid Gods is ruimer, meer omvattend, het uitspansel is hoog en schitterend, maar de waarheid Gods is hoger en heerlijker. Wij kunnen niet verder zien dan het uitspansel en de wolken, wat wij ook mogen zien van Gods goedertierenheid en waarheid, er is nog meer te zien, er is nog meer weggelegd, om in de andere wereld gezien te worden.

6. Daar wij nu bevinden dat wij zo gebrekkig zijn in het verheerlijken van God, moeten wij Hem bidden dat Hij zichzelf zal verheerlijken, alles te doen, alles te beschikken tot Zijn eer, om Zijn naam groot te maken, Psalms 108:6. Verhef U, o God, boven de hemelen, hoger dan zelfs de engelen U kunnen verheffen met hun lof, en Uwe eer worde verbreid over de gehele aarde. Vader, verheerlijk Uwen naam, Gij hebt hem verheerlijkt en zult hem wederom verheerlijken. Dat moet onze eerste bede zijn: Uw naam worde geheiligd.

Verzen 1-6

Psalm 108:1-6

Hier kunnen wij leren God te loven uit het voorbeeld van een, die een meester was in deze kunst.

1. Wij moeten God loven met bereidheid des harten, ons hart moet werkzaam zijn in deze plicht, (want anders maken wij er niets van) en het moet er toe opgewekt worden, Psalms 108:2. o God, mijn hart is bereid, en dan zal ik zingen en psalmzingen. Afdwalende gedachten moeten verzameld worden en bij het werk worden gehouden.

2. Wij moeten God loven met vrijheid van uitdrukking. Ik zal Hem loven met mijne eer, dat is: met mijne tong. Onze tong is onze eer, en zij is dit nooit meer dan wanneer zij gebruikt wordt om God te loven. Als ons hart deze goede rede opgeeft, dan moet onze tong als de pen eens vaardigen schrijvers zijn. Davids bedrevenheid in de muziek was zijn eer, het maakte hem beroemd, en die gave moet aan de lof van God worden gewijd, daarom volgt hier: Waak op, gij luit en harp. In welke gave of talent wij ook uitmunten wij moeten er God mee loven.

3. Wij moeten God loven met vurigheid van liefde, en ons er toe opwekken om het te doen, opdat het op levendige, hartelijke wijze gedaan worde, en niet met onverschilligheid, Psalms 108:3. Waak op, gij luit en harp, laat het niet op eentonige, slaperige wijze geschieden, maar laat de melodie levendig en opgewekt zijn. Ik zelf zal in de dageraad opmaken om het te doen met alles wat binnen in mij is, en dat al is nog weinig genoeg. Warme gebeden en lofzeggingen eren God.

4. Wij moeten God loven in het openbaar als degenen, die zich niet schamen om onze verplichtingen aan Hem te erkennen en ons dankbaar besef van Zijn gunst, en begeren dat ook anderen door Gods goedheid getroffen zullen zijn, Psalms 108:4. Ik zal U loven. onder de volken van de Joden, ja meer, ik zal U psalmzingen onder de natiën van de aarde. In welk gezelschap wij ons ook bevinden, wij moeten alle gelegenheden waarnemen om goed te spreken van God, en wij moeten niet bevreesd zijn om psalmen te zingen, al is het ook, dat onze buren ons kunnen horen, want het zou wezen alsof wij ons onze Meester schaamden.

5. Wij moeten in onze lof op bijzondere wijze de goedertierenheid en waarheid van God grootmaken, Psalms 108:5. Zijn goedertierenheid in het beloven, Zijn waarheid en trouw in het volbrengen. De hemelen zijn groot, maar de goedertierenheid Gods is ruimer, meer omvattend, het uitspansel is hoog en schitterend, maar de waarheid Gods is hoger en heerlijker. Wij kunnen niet verder zien dan het uitspansel en de wolken, wat wij ook mogen zien van Gods goedertierenheid en waarheid, er is nog meer te zien, er is nog meer weggelegd, om in de andere wereld gezien te worden.

6. Daar wij nu bevinden dat wij zo gebrekkig zijn in het verheerlijken van God, moeten wij Hem bidden dat Hij zichzelf zal verheerlijken, alles te doen, alles te beschikken tot Zijn eer, om Zijn naam groot te maken, Psalms 108:6. Verhef U, o God, boven de hemelen, hoger dan zelfs de engelen U kunnen verheffen met hun lof, en Uwe eer worde verbreid over de gehele aarde. Vader, verheerlijk Uwen naam, Gij hebt hem verheerlijkt en zult hem wederom verheerlijken. Dat moet onze eerste bede zijn: Uw naam worde geheiligd.

Verzen 7-14

Psalm 108:7-14

Hier kunnen wij leren hoe te bidden, zowel als hoe te loven.

1. In ons bidden moeten wij denken aan het algemene welzijn, en de belangen van de kerk Gods op het hart dragen voor de troon van de genade, Psalms 108:7. Zij is Gods beminde, en daarom moeten ook wij haar liefhebben, en daarom moeten wij bidden om haar bevrijding, en achten dat ons gebed verhoord is indien God geeft waar wij om vragen voor Zijn kerk, al is het ook dat Hij uitstelt om ons te geven waar we Hem om vragen voor onszelf. Geef heil voor Uwe kerk, en dan verhoort Gij mij, dan heb ik wat ik begeerde. De gehele aarde worde met Gods heerlijkheid vervuld en de gebeden van David, de zoon van Isai hebben een einde Psalms 72:19, Psalms 72:20, meer begeert hij niet.

2. Wij moeten in het gebed geloof oefenen in de macht en belofte van God. In Zijn macht: geef heil door Uwe rechterhand, die machtig is om te behouden, en in Zijn belofte: God heeft gesproken in Zijn heiligheid, Psalms 108:8) in Zijn heilig woord, waarop Hij gezworen heeft bij Zijn heiligheid, en daarom zal ik van vreugde opspringen, Psalms 108:8. Wat Hij beloofd heeft, zal Hij volbrengen, want het is het woord beide van Zijn waarheid en Zijn macht. Een werkzaam geloof kan zich verblijden in hetgeen God gezegd heeft, al is het nog niet geschied, want bij Hem zijn zeggen en doen niet twee, al zijn zij dit dikwijls bij ons.

3. Wij moeten in het gebed ons de vertroosting toe-eigenen van hetgeen God ons verschaft en op ons gevestigd heeft. God heeft aan David beloofd hem te geven:

a. Het hart van zijn onderdanen, en daarom beschouwt hij de onderscheidene delen des lands reeds als het zijne. Sichem en Sukkoth, Gilead en Manasse, Efraïm en Juda, zij zijn allen mijn, Psalms 108:9. Met zo'n verzekerdheid kunnen wij spreken van de vervulling van hetgeen God beloofd heeft aan de Zone Davids, Hij zal Hem, zonder te falen, de heidenen geven tot Zijn erfdeel en de einden van de aarde tot Zijn bezitting, want aldus heeft Hij gesproken in Zijn heiligheid, ja, en van al de particuliere personen die Hem gegeven zijn, zal Hij er geen verliezen, evenals David, zal ook Hij het hart hebben van Zijn onderdanen, John 6:37.

b. De nek van Zijn vijanden, dit is beloofd, en daarom beschouwt David Moab, Edom, en Palestina reeds als het zijne, Psalms 108:10. Over Palestina zal ik juichen, hetgeen Psalms 60:10 verklaart en opheldert: "juich over mij, o gij Palestina!" hetgeen naar sommiger oordeel gelezen moet worden: "o mijne ziel, juich over Palestina." Zo is de verhoogde Verlosser aan Gods rechterhand gesteld, in de volle verzekerdheid, dat ter bestemder tijd Zijn vijanden gesteld zullen worden tot een voetbank van Zijn voeten, hoewel Hem "nu nog niet alle dingen onderworpen zijn, , Hebrews 2:8..

4. Wij moeten aangemoedigd zijn door het begin van de zegen, en hopen op de voltooiing ervan, Psalms 108:10, Psalms 108:11. "Wie zal mij voeren in een vaste stad, die nog niet veroverd is? Wie zal mij meester doen worden van het land van Edom, dat nog niet onderworpen is?" Deze vraag moest voorzeker behandeld worden in zijn geheime raad, of in een krijgsraad: Welke methoden zij moesten aanwenden om de Moabieten te onderwerpen, en alzo dat land tenonder te brengen. Maar hij brengt die vraag in zijn gebed, en geeft de zaak over in Gods handen: Zult Gij het niet zijn, o God? Voorzeker zult Gij het zijn. Het is waarschijnlijk dat hij met te meer verzekerdheid sprak van de verovering van Edom vanwege de aloude Godsspraak betreffende Jakob en Ezau, dat de oudste de jongsten zou dienen, en de zegen van Jakob, door welke hij tot een heer over Ezau gesteld was, Genesis 27:1, 37.

5. Wij moeten in het gebed niet ontmoedigd worden, ons aangrijpen van God niet opgeven, al is het ook dat God ons in Zijn voorzienigheid misnoegen betoond heeft. "Hoewel Gij ons hadt verstoten, zult Gij nu toch uittrekken met onze heirkrachten, Psalms 108:12. Gij zult ons wederom vertroosten naar de dagen, in welke Gij ons gedrukt hebt." Rampspoedige gebeurtenissen zijn soms bedoeld ter beproeving van de standvastigheid van ons geloof en ons gebed, waarin wij behoren te volharden, welke moeilijkheden er zich ook voordoen op onze weg, en niet verslappen.

6. Wij moeten hulp zoeken van God en alle vertrouwen op het schepsel laten varen, Psalms 108:13. Heere, geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, maak onze plannen voorspoedig, en verijdel de raadslagen van onze vijanden tegen ons." Het is niet ontijdig om te spreken van benauwdheid terzelfder tijd dat wij spreken van overwinning en juichen, inzonderheid als het is om ons aan te vuren in het gebed om hulp van de hemel, en dan is dit een goede pleitgrond: want des mensen hulp is ijdelheid. Zij is dit in werkelijkheid, en daarom is het met ons gedaan zo Gij ons niet helpt, wij zien dit in, en daarom steunen wij op U om hulp te verkrijgen, en hebben zoveel te meer reden om haar te verwachten.

7. Wij moeten geheel en al steunen en betrouwen op de gunst en genade van God, beide voor kracht en voor voorspoed in ons werk en onze krijg, Psalms 108:13..

a. Wij moeten het onze doen, maar wij kunnen niets uit onszelf, het is alleen in God, dat wij kloeke daden zullen doen. Paulus erkent dat zelfs hij niets vermag, niets dat nuttig is, dan door Christus, die hem kracht geeft, Filipp. 4:13.

b. Als wij ook nog zo ons best gedaan hebben, kunnen wij toch door generlei verdienste of kracht van onszelf welslagen, het is God zelf, die onze wederpartijders zal vertreden, want met al onze dapperheid zijn wij er niet toe instaat. Wat we ook doen, wat wij ook verkrijgen, God moet er al de eer voor ontvangen.

Verzen 7-14

Psalm 108:7-14

Hier kunnen wij leren hoe te bidden, zowel als hoe te loven.

1. In ons bidden moeten wij denken aan het algemene welzijn, en de belangen van de kerk Gods op het hart dragen voor de troon van de genade, Psalms 108:7. Zij is Gods beminde, en daarom moeten ook wij haar liefhebben, en daarom moeten wij bidden om haar bevrijding, en achten dat ons gebed verhoord is indien God geeft waar wij om vragen voor Zijn kerk, al is het ook dat Hij uitstelt om ons te geven waar we Hem om vragen voor onszelf. Geef heil voor Uwe kerk, en dan verhoort Gij mij, dan heb ik wat ik begeerde. De gehele aarde worde met Gods heerlijkheid vervuld en de gebeden van David, de zoon van Isai hebben een einde Psalms 72:19, Psalms 72:20, meer begeert hij niet.

2. Wij moeten in het gebed geloof oefenen in de macht en belofte van God. In Zijn macht: geef heil door Uwe rechterhand, die machtig is om te behouden, en in Zijn belofte: God heeft gesproken in Zijn heiligheid, Psalms 108:8) in Zijn heilig woord, waarop Hij gezworen heeft bij Zijn heiligheid, en daarom zal ik van vreugde opspringen, Psalms 108:8. Wat Hij beloofd heeft, zal Hij volbrengen, want het is het woord beide van Zijn waarheid en Zijn macht. Een werkzaam geloof kan zich verblijden in hetgeen God gezegd heeft, al is het nog niet geschied, want bij Hem zijn zeggen en doen niet twee, al zijn zij dit dikwijls bij ons.

3. Wij moeten in het gebed ons de vertroosting toe-eigenen van hetgeen God ons verschaft en op ons gevestigd heeft. God heeft aan David beloofd hem te geven:

a. Het hart van zijn onderdanen, en daarom beschouwt hij de onderscheidene delen des lands reeds als het zijne. Sichem en Sukkoth, Gilead en Manasse, Efraïm en Juda, zij zijn allen mijn, Psalms 108:9. Met zo'n verzekerdheid kunnen wij spreken van de vervulling van hetgeen God beloofd heeft aan de Zone Davids, Hij zal Hem, zonder te falen, de heidenen geven tot Zijn erfdeel en de einden van de aarde tot Zijn bezitting, want aldus heeft Hij gesproken in Zijn heiligheid, ja, en van al de particuliere personen die Hem gegeven zijn, zal Hij er geen verliezen, evenals David, zal ook Hij het hart hebben van Zijn onderdanen, John 6:37.

b. De nek van Zijn vijanden, dit is beloofd, en daarom beschouwt David Moab, Edom, en Palestina reeds als het zijne, Psalms 108:10. Over Palestina zal ik juichen, hetgeen Psalms 60:10 verklaart en opheldert: "juich over mij, o gij Palestina!" hetgeen naar sommiger oordeel gelezen moet worden: "o mijne ziel, juich over Palestina." Zo is de verhoogde Verlosser aan Gods rechterhand gesteld, in de volle verzekerdheid, dat ter bestemder tijd Zijn vijanden gesteld zullen worden tot een voetbank van Zijn voeten, hoewel Hem "nu nog niet alle dingen onderworpen zijn, , Hebrews 2:8..

4. Wij moeten aangemoedigd zijn door het begin van de zegen, en hopen op de voltooiing ervan, Psalms 108:10, Psalms 108:11. "Wie zal mij voeren in een vaste stad, die nog niet veroverd is? Wie zal mij meester doen worden van het land van Edom, dat nog niet onderworpen is?" Deze vraag moest voorzeker behandeld worden in zijn geheime raad, of in een krijgsraad: Welke methoden zij moesten aanwenden om de Moabieten te onderwerpen, en alzo dat land tenonder te brengen. Maar hij brengt die vraag in zijn gebed, en geeft de zaak over in Gods handen: Zult Gij het niet zijn, o God? Voorzeker zult Gij het zijn. Het is waarschijnlijk dat hij met te meer verzekerdheid sprak van de verovering van Edom vanwege de aloude Godsspraak betreffende Jakob en Ezau, dat de oudste de jongsten zou dienen, en de zegen van Jakob, door welke hij tot een heer over Ezau gesteld was, Genesis 27:1, 37.

5. Wij moeten in het gebed niet ontmoedigd worden, ons aangrijpen van God niet opgeven, al is het ook dat God ons in Zijn voorzienigheid misnoegen betoond heeft. "Hoewel Gij ons hadt verstoten, zult Gij nu toch uittrekken met onze heirkrachten, Psalms 108:12. Gij zult ons wederom vertroosten naar de dagen, in welke Gij ons gedrukt hebt." Rampspoedige gebeurtenissen zijn soms bedoeld ter beproeving van de standvastigheid van ons geloof en ons gebed, waarin wij behoren te volharden, welke moeilijkheden er zich ook voordoen op onze weg, en niet verslappen.

6. Wij moeten hulp zoeken van God en alle vertrouwen op het schepsel laten varen, Psalms 108:13. Heere, geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, maak onze plannen voorspoedig, en verijdel de raadslagen van onze vijanden tegen ons." Het is niet ontijdig om te spreken van benauwdheid terzelfder tijd dat wij spreken van overwinning en juichen, inzonderheid als het is om ons aan te vuren in het gebed om hulp van de hemel, en dan is dit een goede pleitgrond: want des mensen hulp is ijdelheid. Zij is dit in werkelijkheid, en daarom is het met ons gedaan zo Gij ons niet helpt, wij zien dit in, en daarom steunen wij op U om hulp te verkrijgen, en hebben zoveel te meer reden om haar te verwachten.

7. Wij moeten geheel en al steunen en betrouwen op de gunst en genade van God, beide voor kracht en voor voorspoed in ons werk en onze krijg, Psalms 108:13..

a. Wij moeten het onze doen, maar wij kunnen niets uit onszelf, het is alleen in God, dat wij kloeke daden zullen doen. Paulus erkent dat zelfs hij niets vermag, niets dat nuttig is, dan door Christus, die hem kracht geeft, Filipp. 4:13.

b. Als wij ook nog zo ons best gedaan hebben, kunnen wij toch door generlei verdienste of kracht van onszelf welslagen, het is God zelf, die onze wederpartijders zal vertreden, want met al onze dapperheid zijn wij er niet toe instaat. Wat we ook doen, wat wij ook verkrijgen, God moet er al de eer voor ontvangen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 108". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-108.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile