Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-4.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 4Als de dingen Gods onderwezen moeten worden dan moet er GEBOD OP GEBOD en REGEL OP REGEL zijn, niet alleen omdat de dingen zelf van grote waardij en gewicht zijn, maar omdat de geest des mensen, op zijn best genomen, niet in staat is, om ze tot zich toe te laten, en er gewoonlijk tegen bevooroordeeld is, daarom heeft Salomo in dit hoofdstuk met een grote verscheidenheid van uitdrukking en een aangename, krachtige stroom van Goddelijke welsprekendheid, dezelfde dingen opnieuw ingeprent, die hij in de vorige hoofdstukken met zoveel nadruk gezegd heeft. Hier is:
I. Een ernstige vermaning tot het bestuderen van de wijsheid, dat is, van de ware Godsdienst en Godzaligheid, ontleend aan het goede onderwijs, dat zijn vader hem gegeven had, en waaraan door vele gewichtige argumenten kracht wordt bijgezet, Proverbs 4:1.
II. Een noodzakelijke waarschuwing tegen slecht gezelschap, en alle gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis Proverbs 4:14..
III. Bijzondere aanwijzingen om de wijsheid te verkrijgen en te behouden en er de vruchten van voort te brengen, Proverbs 4:20 Duidelijk en dringend wordt ons de zaak voorgesteld, zodat wij voor altijd zonder verontschuldiging worden gelaten, als wij in onze dwaasheid omkomen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 4Als de dingen Gods onderwezen moeten worden dan moet er GEBOD OP GEBOD en REGEL OP REGEL zijn, niet alleen omdat de dingen zelf van grote waardij en gewicht zijn, maar omdat de geest des mensen, op zijn best genomen, niet in staat is, om ze tot zich toe te laten, en er gewoonlijk tegen bevooroordeeld is, daarom heeft Salomo in dit hoofdstuk met een grote verscheidenheid van uitdrukking en een aangename, krachtige stroom van Goddelijke welsprekendheid, dezelfde dingen opnieuw ingeprent, die hij in de vorige hoofdstukken met zoveel nadruk gezegd heeft. Hier is:
I. Een ernstige vermaning tot het bestuderen van de wijsheid, dat is, van de ware Godsdienst en Godzaligheid, ontleend aan het goede onderwijs, dat zijn vader hem gegeven had, en waaraan door vele gewichtige argumenten kracht wordt bijgezet, Proverbs 4:1.
II. Een noodzakelijke waarschuwing tegen slecht gezelschap, en alle gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis Proverbs 4:14..
III. Bijzondere aanwijzingen om de wijsheid te verkrijgen en te behouden en er de vruchten van voort te brengen, Proverbs 4:20 Duidelijk en dringend wordt ons de zaak voorgesteld, zodat wij voor altijd zonder verontschuldiging worden gelaten, als wij in onze dwaasheid omkomen.
Verzen 1-13
Spreuken 4:1-13Wij hebben hier:
I. Salomo's uitnodiging aan zijn kinderen om tot hem te komen, en onderricht van hem te ontvangen, Proverbs 4:1,. Hoort, gij kinderen, het onderwijs des vaders, Proverbs 4:1, dat is:
1. Laat mijn eigen kinderen de onderrichtingen ontvangen en er acht op geven, die ik ook ten gebruike van anderen ten beste geef. Magistraten en leraren, aan wie de leiding van een grotere kring van mensen is toevertrouwd, hebben er het grootste belang bij, om meer dan gewone zorg te dragen voor het goede onderwijs aan hun eigen gezin, van deze plicht zullen zij door hun openbaar ambt en werk volstrekt niet vrijgesteld worden. Deze barmhartigheid moet tehuis beginnen, hoewel zij daar niet moet eindigen, want die zijn eigen kinderen niet in onderdanigheid houdt met alle stemmigheid, zich geen moeite geeft voor hun goede opvoeding, hoe zal hij zijn plicht naar behoren jegens de kerk Gods vervullen? 1 Timothy 3:4, 1 Timothy 3:5. De kinderen van hen, die uitnemend zijn in wijsheid en van groot nut zijn voor het algemeen, behoren toe te nemen in kennis en genade naar verhouding van het voorrecht en het voordeel, dat zij ontlenen aan hun betrekking tot zulke ouders. Maar om de eer te redden van die ouders, wier kinderen niet beantwoorden aan de hoop, die op grond van hun goede opvoeding van hen gekoesterd werd, kan men opmerken dat Rehabeam, de zoon van Salomo, verre was van een van de wijsten of van de besten te zijn, wij hebben reden om te denken dat duizenden meer goed van Salomo's spreuken hebben verkregen dan zijn eigen zoon er van ontvangen heeft, aan wie zij opgedragen schijnen te zijn.
2. Laat alle jonge lieden zich in de dagen hunner kindsheid en jeugd moeite geven om kennis en genade te verkrijgen, want dat is hun leeftijd om te leren, en dan zal hun geest gevormd en toebereid zijn. Hij zegt niet: Mijne kinderen, maar: Gij kinderen. Wij lezen slechts van een zoon, die Salomo zelf had. Hij is bereid om als schoolmeester op te treden en anderer kinderen te onderwijzen, want op die leeftijd kan men het meest op succes hopen, de twijg is gemakkelijk te buigen als zij nog jong en teer is.
3. Laat allen, die onderwijs willen ontvangen komen in de gezindheid van kinderen, al zijn het ook volwassenen, laat alle vooroordelen ter zijde worden gelegd, en het hart, het gemoed, als wit papier zijn, laat hen gehoorzaam, volgzaam en mistrouwig van zichzelf zijn, en het woord aannemen als het woord van een vader dat beide met gezag komt en met liefde. Wij moeten het van God zien komen als onze Vader in de hemel, tot wie wij bidden, van wie wij zegeningen verwachten, de Vader van onze geest, aan wie wij onderworpen behoren te wezen, opdat wij leven. Wij moeten op onze leraren zien als onze vaders, die ons liefhebben en ons welzijn zoeken, en daarom moeten wij het onderwijs, hoewel het bestraffing en tucht meebrengt want dat is de betekenis van het woord toch welkom heten.
A. Om ons dit nu aan te bevelen wordt ons gezegd, niet alleen, dat het onderwijs, de tucht, is van een vader, maar dat het verstand is, en daarom aan schepselen, begaafd met verstandelijke vermogens, welkom moet wezen. De Godsdienst heeft de rede aan zijn zijde, en hij wordt ons door goede redenering onderwezen. Het is een wet, voorzeker, Proverbs 4:2, maar die wet is gegrond op leer, op ontwijfelbare beginselen van waarheid, op goede leer, die niet alleen getrouw is, maar ook alle aanneming waardig is. Als wij de leer aannemen, dan kunnen wij niet anders dan ons onderwerpen aan de wet.
B. Om haar ons vast in te prenten, wordt ons gezegd haar aan te nemen als een gave, er naarstig acht op te geven, we moeten die wet goed kennen, want anders kunnen wij haar niet opvolgen, en wij moeten haar niet verlaten, hetzij door de leer te loochenen of ongehoorzaam te worden aan de wet.
II. Het onderwijs, dat hij hun geeft.
Merk op:
1. Hoe hij aan dit onderwijs is gekomen, hij had het van zijn ouders, en leert nu aan zijn kinderen wat zij hem geleerd hebben, Proverbs 4:3,Proverbs 4:5.
Merk op:
A. Zijn ouders beminden hem, en daarom onderwezen zij hem, ik was mijns vaders zoon. David had vele zonen, maar Salomo was zijn zoon bij uitnemendheid, zoals Izak het was van Abraham, Genesis 17:19, en om dezelfde reden, namelijk dat op hem het verbond overging. Hij was zijns vaders lieveling boven al zijn andere kinderen, God had een bijzondere liefde voor Salomo, de profeet noemde hem Jedidjah, omdat de Heere hem liefhad, 2 Samuel 12:25, en om die reden had David een bijzondere liefde voor hem, want hij was een man naar Gods hart. Indien ouders ooit het ene kind boven het andere mogen beminnen, dan moet dit niet wezen voordat het blijkt dat God dit doet. Hij was teder en enig, bemind in de ogen van zijn moeder, Proverbs 4:3. Er was zeker een duidelijke reden om die onderscheiding te maken, als beide ouders dit deden. Nu zien wij op wat wijze zij hem hun liefde toonden: zij onderwezen hem en hielden hem onder strenge tucht. Hoewel hij een prins was en vermoedelijke erfgenaam van de kroon, hebben zij hem toch niet naar het goeddunken zijns harten laten leven, neen, juist daarom onderwezen zij hem, en hielden zij hem onder die strenge tucht. En misschien was David des te meer streng in zijn opvoeding van Salomo, omdat hij de boze gevolgen gezien had van een onbehoorlijke toegevendheid in Adonia, die hij niet bedroefd had van zijn dagen, 1 Kings 1:6, evenals ook in Absalom.
B. Wat zijn ouders hem geleerd hadden leert hij aan anderen.
Merk op:
a. Toen Salomo volwassen was, heeft hij zich niet slechts de goede lessen herinnerd, die zijn ouders hem geleerd hadden toen hij een kind was, maar er genot en welbehagen in gevonden om ze te herhalen. Hij had er zo'n diepe indruk van ontvangen, dat hij ze niet kon vergeten. Hij had er zo'n hoge achting en waardering voor, dat hij ze zich volstrekt niet schaamde, noch beschouwde hij ze als kinderachtige, onbeduidende dingen, die hij, een man en een koning geworden zijnde, weg zou doen als een verkleining voor hem, en nog veel minder heeft hij zoals sommige slechte kinderen gedaan hebben, ze herhaald om er de spot mee te drijven, er zich met zijn metgezellen vrolijk over te maken, er zich op beroemende dat hij nu met al die ernstige lessen en met dat bedwang afgedaan had. b. Hoewel Salomo zelf een wijs man was en door Gods Geest werd gedreven, heeft hij, toen hij wijsheid moest onderwijzen, het niet beneden zich geacht om zijn vader aan te halen en gebruik te maken van zijn woorden. Zij, die in de Godsdienst goed willen leren en onderwijzen, moeten van geen nieuw verzonnen en nieuw gefabriceerde phrasen gebruik maken en met minachting neerzien op de kennis en de taal van hun voorgangers, als wij ons aan de goede oude weg moeten houden, dan moeten wij ook de goede oude woorden niet verachten, Jeremiah 6:16.
c. Salomo, een goede opvoeding ontvangen hebbende van zijn ouders, achtte zich hierdoor verplicht om een goede opvoeding te geven aan zijn kinderen, dezelfde, die zijn ouders hem gegeven hadden, en dat is een manier, waarop wij onze ouders de moeite moeten vergelden, die zij voor ons genomen hebben, namelijk door aan hun eigen huis Godzaligheid te doen, 1 Timothy 5:4. Zij onderwezen ons, niet alleen opdat wij zelf zouden leren, maar opdat wij onze kinderen zouden onderwijzen de goede kennis van God, Psalms 78:6. En wij zijn ontrouw aan de plicht, die ons opgelegd is, indien wij dit niet doen, want het heilig pand van Gods dienstleer en wet werd in onze handen gegeven, met de last om het zuiver en ongeschonden over te leveren aan hen, die na ons komen zullen, 2 Timothy 2:2.
d. Salomo zet aan zijn vermaningen kracht bij door het gezag van zijn vader David, een man, die in alle opzichten beroemd was in zijn tijd en geslacht. Laat er tot eer van de Godsdienst nota van worden genomen, dat de wijste en beste mensen van alle tijden ijverig geweest zijn, niet alleen om zelf de Godsdienst te belijden en in praktijk te brengen, maar om hem te verspreiden onder anderen, daarom moeten wij blijven in hetgeen we geleerd hebben, wetende van wie wij het geleerd hebben, 2 Timothy 3:14.
2. Waarin dat onderwijs bestond, Proverbs 4:4..
a. Bij wijze van voorschrift en vermaning. Toen David zijn zoon onderwees, heeft hij, hoewel die zoon een kind was van grote verstandelijke vermogens en van een zeer vlugge bevatting, zich met grote warmte en sterke bewoordingen uitgedrukt, want hij wilde tonen dat het hem ernst was met zijn onderwijs, en daarom heeft hij hem ook dezelfde zaak telkens en nogmaals ingeprent. Aldus behoren kinderen onderwezen te worden, Deuteronomy 6:7. Gij zult ze uw kinderen inscherpen. Hoewel David een man was van openbare werkzaamheid, en onderwijzers had voor zijn zoon, heeft hij toch zelf al die moeite genomen.
Ten eerste. Hij beval hem zijn bijbel aan, als het middel, zijns vaders woorden, Proverbs 4:4, de woorden zijns monds, Proverbs 4:5, zijn redenen, Proverbs 4:10, al de goede lessen, die hij hem geleerd had, en misschien bedoelt hij inzonderheid het boek van de psalmen, waarvan velen "maskils" waren, psalmen ter onderwijzing, twee ervan worden uitdrukkelijk gezegd voor Salomo te zijn. Op deze en op al zijn andere woorden moet Salomo het oog hebben.
1. Hij moet ze horen en aannemen, Proverbs 4:10, er vlijtig acht op geven, ze indrinken, zoals de aarde de regen, die menigmaal op haar komt, indringt, Hebrews 6:7. God eist aldus onze aandacht voor Zijn woord: "Hoor, mijn zoon, en neem mijn redenen aan." 2. Hij moet Zijn woorden vasthouden, Proverbs 4:4. Uw hart houde mijn woorden vast, en tenzij het woord verborgen wordt in het hart, opgenomen wordt in de wil en de genegenheden zal het niet vastgehouden worden.
3. Hij moet er zich door besturen: onderhoud mijn geboden, gehoorzaam ze, dat is het middel om in de kennis ervan toe te nemen, John 7:17.
4. Hij moet ze aankleven, er bij blijven, "wijk niet van de redenen mijns monds, Proverbs 4:5, alsof gij vreesde dat zij een al te krachtig bedwang voor u zullen zijn, maar grijp de tucht aan Proverbs 4:13, vast besloten zijnde haar vast te houden en nooit los te laten." Zij, die een goede opvoeding hebben genoten, zullen bevinden dat, hoewel zij alles doen wat zij kunnen om er zich los van te maken, zij hun nog lang zal bijblijven, en als dit niet het geval is, dan is de toestand zeer treurig.
Ten tweede. Hij beveelt hem wijsheid en verstand aan als het doel, dat door het gebruik van deze middelen bereikt moet worden, die wijsheid, welke de voornaamste wijsheid is, verkrijg haar! "quod caput est sapientie cam acquire sapientiam Geef vooral acht op die tak van wijsheid, die er de bovenste tak van is," en die is de vreze Gods, Hoofdst. 1:7. Een beginsel van Godsdienst in het hart, dat is het Zijne nodige. En daarom:
1. Verkrijg deze wijsheid, verkrijg dit verstand, Proverbs 4:5. En wederom: Verkrijg dan wijsheid en verkrijg verstand met al uw bezitting Proverbs 4:7. Bid er om, doe er moeite voor, doe naarstigheid in het gebruik van alle verordineerde middelen om er toe te komen, waak aan de poort van de wijsheid, Proverbs 8:34.
2. Verkrijg heerschappij over uw bederf, dat uw dwaasheid is, verkrijg haar door ervaring verkrijg haar boven al uw bezitting, wees meer in zorg om haar te verkrijgen, en doe er meer moeite voor, dan om de rijkdom van deze wereld te verkrijgen, wat gij ook vergeet, die moet gij verkrijgen, beschouw dit als een grote verrichting, en als zodanig streef er naar. Ware wijsheid is Gods gave, en toch wordt ons hier geboden om haar te verkrijgen, want God geeft haar aan hen, die er voor arbeiden, en met dat al moeten wij toch niet zeggen onze kracht, en de sterkte onzer hand, heeft ons dit vermogen verkregen. Vergeet haar niet, Proverbs 4:5. Verlaat haar niet Proverbs 4:6 Laat haar niet varen, Proverbs 4:13 maar bewaar haar. Zij, die deze wijsheid verkregen hebben, moeten er voor zorgen om haar niet weer te verliezen door tot dwaasheid weer te keren, het is inderdaad een goed deel, dat niet van ons genomen zal worden, maar dan moeten wij er ons ook voor wachten om het van ons weg te werpen als degenen, die het eerst vergeten, het hun geheugen laten ontglippen, en het dan verlaten, en van uit de goede weg wijken. Het goed, dat ons toevertrouwd is, moeten wij bewaren, en het niet laten vallen door zorgeloosheid, noch het ons laten ontweldigen, noch het ons laten ontfutselen door vleierij, laat zo'n juweel nooit uit uw handen.
3. Heb haar lief, Proverbs 4:6, en omhels haar, Proverbs 4:8, zoals wereldse mensen hun schatten liefhebben en hun hart er op zetten. De Godsdienst moet ons zeer dierbaar zijn, dierbaarder dan iets anders in deze wereld, en zo wij er niet toe kunnen komen om grote meesters in wijsheid te worden, zo laat ons oprechte beminnaars ervan zijn, en laat ons de genade, die wij hebben, met oprechte liefde omhelzen, als degenen, die haar schoonheid bewonderen. 4. Verhef haar, Proverbs 4:8. Heb altijd hoge gedachten van de Godsdienst, spreek ervan met waardering en eerbied, en doe alles wat gij kunt om hem in eer te brengen, de eer ervan hoog te houden onder de mensen, werk samen met God tot dit doeleinde, hetwelk is de wet groot en heerlijk te maken, en te doen wat gij kunt om dit doel te bevorderen. Laat de kinderen van de wijsheid haar niet slechts rechtvaardigen, maar haar verheerlijken, en haar verkiezen boven hetgeen hun het liefst is in deze wereld. Door hen te eren die de Heere vrezen, al zijn zij ook zeer gering in de wereld en acht te geven op een arme wijze man, verheffen wij de wijsheid.
b. Bij wijze van beweegreden. Om aldus voor de wijsheid te arbeiden, en u aan haar leiding te onderwerpen, bedenk:
Ten eerste. Dat het het allervoornaamste is, datgene wat voor ieder mens de voornaamste en voortdurende zorg moet zijn in dit leven, Proverbs 4:7. De wijsheid is het voornaamste, andere dingen, die wij wensen te verkrijgen en te behouden, zijn, daarbij vergeleken, niets, het is het gehele werk of ambt van de mens, Ecclesiastes 12:13. Het is hetgeen ons Gode aanbeveelt, de ziel versiert, ons in staat stelt om te beantwoorden aan het doel van onze schepping, nuttig te leven in de wereld en ten laatste naar de hemel te gaan, en daarom is het het voornaamste.
Ten tweede. Zij heeft rede en recht aan haar zijde, Proverbs 4:11. "Ik onderwijs u in de weg van de wijsheid, van de ware wijsheid, aldus zal zij ten laatste bevonden worden, ik leid u, niet op een kromme weg van vleselijke staatkunde, maar in de rechte sporen, overeenkomstig de eeuwige regelen en redenen van goed en kwaad." De rechtheid van het Goddelijk wezen blinkt uit in de rechtheid van al de Goddelijke wetten.
Merk op: David heeft zijn zoon niet alleen goed onderwijs gegeven, maar hem ook geleid door een goed voorbeeld, en door algemene regelen toe te passen op bijzondere gevallen zodat er van zijn zijde niets ontbrak om hem verstandig te maken.
De derde. Het zal tot zijn eigen voordeel wezen. Indien gij wijs en Godvruchtig zijt, zult gij het voor uzelf zijn.
1. Het zal uw leven zijn, uw welzijn, uw geluk, het is datgene, zonder hetwelk gij niet kunt leven." Onderhoud mijn geboden, en leef Proverbs 4:4. Hiermede komt overeen het woord van onze Heiland: Wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden, Matthew 19:17. Het is op straffe des doods, van de eeuwige dood, en onder belofte van het leven, het eeuwige leven, dat van ons geëist wordt om Godsdienstig te zijn. Neem de reden van de wijsheid aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden, Proverbs 4:10, zij zullen zovele zijn in deze wereld als de oneindige wijsheid geschikt acht, en in de andere wereld zult gij het leven leven, waarvan de jaren nooit geteld zullen worden, bewaar haar dus, wat het u ook moge kosten, want zij is uw leven, Proverbs 4:13. Al uw voldoening zal hierin gevonden worden," en een ziel zonder ware wijsheid en genade is in werkelijkheid een dode ziel.
2. Zij zal uw hoedster en leidster wezen door al de gevaren en moeilijkheden van uw reis door deze woestijn. Heb de wijsheid lief en kleef haar aan, en zij zal u behoeden en bewaren, Proverbs 4:6, voor zonde, het ergste van alle kwaad, de ergste van alle vijanden, zij zal u er voor behoeden om uzelf te deren, en dan kan niemand u deren. Zij zal ons bewaren voor belemmeringen en struikelblokken in het bestier over onszelf en over onze zaken Proverbs 4:12.
a. Dat onze tred niet benauwd zal worden in ons gaan, dat wij onszelf niet in zulke moeilijkheden zullen brengen, als waarin David was, 2 Samuel 24:14. Zij, die Gods Woord tot hun regel maken, zullen wandelen in vrijheid en in zichzelf gerust zijn.
b. Dat onze voeten niet zullen struikelen, als wij lopen. Als wijze en Godvruchtige mensen plotseling een besluit moeten nemen, dan zal de vaste regel van Gods Woord, waaraan zij zich houden en waarnaar zij handelen, hen ook er voor bewaren om te struikelen over iets, dat verderflijk kan wezen. De oprechtheid zal ons behoeden.
3. Zij zal uw eer en achting zijn, Proverbs 4:8. Verhef de wijsheid, toon gij slechts uw goede wil om haar te bevorderen, en hoewel zij uw diensten niet nodig heeft, zal zij ze toch overvloedig betonen, zij zal u verhogen zij zal u tot eer brengen. Salomo was bestemd om koning te zijn, maar zijn wijsheid en deugd zullen hem meer tot eer zijn dan zijn kroon of zijn purper, deze was het, om welke al zijn naburen zo'n eerbied voor hem hadden, en ongetwijfeld hadden onder zijn regering en onder die van David wijze en Godvruchtige mannen de meeste kans op bevordering. In elk geval zal de Godsdienst vroeg of laat al diegenen tot eer brengen, die hem van harte omhelzen, zij zullen welgevallig zijn aan God en geëerd worden door verstandige mensen, in de grote dag zullen zij worden erkend, en de eeuwige heerlijkheid zullen zij beërven. Daar legt hij nadruk op, Proverbs 4:9, "zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een versiering van de genade in deze wereld, zal u beide aan God aanbevelen en aan de mensen, en in de andere wereld zal u een kroon van heerlijkheid worden gegeven, een kroon, die nooit zal verwelken. Dat is de ware eer, die de Godsdienst meebrengt, "Nobilitas sola est atque unica virtus Deugd is de enige adeldom." David aldus zijn zoon wijsheid aanbevolen hebbende is het geen wonder, dat deze, toen God hem zei te vragen om hetgeen hij begeerde, bad, "Heere, geef mij een wijs en verstandig hart." Wij moeten in onze gebeden doen blijken dat wij goed onderwezen zijn geworden.
Verzen 1-13
Spreuken 4:1-13Wij hebben hier:
I. Salomo's uitnodiging aan zijn kinderen om tot hem te komen, en onderricht van hem te ontvangen, Proverbs 4:1,. Hoort, gij kinderen, het onderwijs des vaders, Proverbs 4:1, dat is:
1. Laat mijn eigen kinderen de onderrichtingen ontvangen en er acht op geven, die ik ook ten gebruike van anderen ten beste geef. Magistraten en leraren, aan wie de leiding van een grotere kring van mensen is toevertrouwd, hebben er het grootste belang bij, om meer dan gewone zorg te dragen voor het goede onderwijs aan hun eigen gezin, van deze plicht zullen zij door hun openbaar ambt en werk volstrekt niet vrijgesteld worden. Deze barmhartigheid moet tehuis beginnen, hoewel zij daar niet moet eindigen, want die zijn eigen kinderen niet in onderdanigheid houdt met alle stemmigheid, zich geen moeite geeft voor hun goede opvoeding, hoe zal hij zijn plicht naar behoren jegens de kerk Gods vervullen? 1 Timothy 3:4, 1 Timothy 3:5. De kinderen van hen, die uitnemend zijn in wijsheid en van groot nut zijn voor het algemeen, behoren toe te nemen in kennis en genade naar verhouding van het voorrecht en het voordeel, dat zij ontlenen aan hun betrekking tot zulke ouders. Maar om de eer te redden van die ouders, wier kinderen niet beantwoorden aan de hoop, die op grond van hun goede opvoeding van hen gekoesterd werd, kan men opmerken dat Rehabeam, de zoon van Salomo, verre was van een van de wijsten of van de besten te zijn, wij hebben reden om te denken dat duizenden meer goed van Salomo's spreuken hebben verkregen dan zijn eigen zoon er van ontvangen heeft, aan wie zij opgedragen schijnen te zijn.
2. Laat alle jonge lieden zich in de dagen hunner kindsheid en jeugd moeite geven om kennis en genade te verkrijgen, want dat is hun leeftijd om te leren, en dan zal hun geest gevormd en toebereid zijn. Hij zegt niet: Mijne kinderen, maar: Gij kinderen. Wij lezen slechts van een zoon, die Salomo zelf had. Hij is bereid om als schoolmeester op te treden en anderer kinderen te onderwijzen, want op die leeftijd kan men het meest op succes hopen, de twijg is gemakkelijk te buigen als zij nog jong en teer is.
3. Laat allen, die onderwijs willen ontvangen komen in de gezindheid van kinderen, al zijn het ook volwassenen, laat alle vooroordelen ter zijde worden gelegd, en het hart, het gemoed, als wit papier zijn, laat hen gehoorzaam, volgzaam en mistrouwig van zichzelf zijn, en het woord aannemen als het woord van een vader dat beide met gezag komt en met liefde. Wij moeten het van God zien komen als onze Vader in de hemel, tot wie wij bidden, van wie wij zegeningen verwachten, de Vader van onze geest, aan wie wij onderworpen behoren te wezen, opdat wij leven. Wij moeten op onze leraren zien als onze vaders, die ons liefhebben en ons welzijn zoeken, en daarom moeten wij het onderwijs, hoewel het bestraffing en tucht meebrengt want dat is de betekenis van het woord toch welkom heten.
A. Om ons dit nu aan te bevelen wordt ons gezegd, niet alleen, dat het onderwijs, de tucht, is van een vader, maar dat het verstand is, en daarom aan schepselen, begaafd met verstandelijke vermogens, welkom moet wezen. De Godsdienst heeft de rede aan zijn zijde, en hij wordt ons door goede redenering onderwezen. Het is een wet, voorzeker, Proverbs 4:2, maar die wet is gegrond op leer, op ontwijfelbare beginselen van waarheid, op goede leer, die niet alleen getrouw is, maar ook alle aanneming waardig is. Als wij de leer aannemen, dan kunnen wij niet anders dan ons onderwerpen aan de wet.
B. Om haar ons vast in te prenten, wordt ons gezegd haar aan te nemen als een gave, er naarstig acht op te geven, we moeten die wet goed kennen, want anders kunnen wij haar niet opvolgen, en wij moeten haar niet verlaten, hetzij door de leer te loochenen of ongehoorzaam te worden aan de wet.
II. Het onderwijs, dat hij hun geeft.
Merk op:
1. Hoe hij aan dit onderwijs is gekomen, hij had het van zijn ouders, en leert nu aan zijn kinderen wat zij hem geleerd hebben, Proverbs 4:3,Proverbs 4:5.
Merk op:
A. Zijn ouders beminden hem, en daarom onderwezen zij hem, ik was mijns vaders zoon. David had vele zonen, maar Salomo was zijn zoon bij uitnemendheid, zoals Izak het was van Abraham, Genesis 17:19, en om dezelfde reden, namelijk dat op hem het verbond overging. Hij was zijns vaders lieveling boven al zijn andere kinderen, God had een bijzondere liefde voor Salomo, de profeet noemde hem Jedidjah, omdat de Heere hem liefhad, 2 Samuel 12:25, en om die reden had David een bijzondere liefde voor hem, want hij was een man naar Gods hart. Indien ouders ooit het ene kind boven het andere mogen beminnen, dan moet dit niet wezen voordat het blijkt dat God dit doet. Hij was teder en enig, bemind in de ogen van zijn moeder, Proverbs 4:3. Er was zeker een duidelijke reden om die onderscheiding te maken, als beide ouders dit deden. Nu zien wij op wat wijze zij hem hun liefde toonden: zij onderwezen hem en hielden hem onder strenge tucht. Hoewel hij een prins was en vermoedelijke erfgenaam van de kroon, hebben zij hem toch niet naar het goeddunken zijns harten laten leven, neen, juist daarom onderwezen zij hem, en hielden zij hem onder die strenge tucht. En misschien was David des te meer streng in zijn opvoeding van Salomo, omdat hij de boze gevolgen gezien had van een onbehoorlijke toegevendheid in Adonia, die hij niet bedroefd had van zijn dagen, 1 Kings 1:6, evenals ook in Absalom.
B. Wat zijn ouders hem geleerd hadden leert hij aan anderen.
Merk op:
a. Toen Salomo volwassen was, heeft hij zich niet slechts de goede lessen herinnerd, die zijn ouders hem geleerd hadden toen hij een kind was, maar er genot en welbehagen in gevonden om ze te herhalen. Hij had er zo'n diepe indruk van ontvangen, dat hij ze niet kon vergeten. Hij had er zo'n hoge achting en waardering voor, dat hij ze zich volstrekt niet schaamde, noch beschouwde hij ze als kinderachtige, onbeduidende dingen, die hij, een man en een koning geworden zijnde, weg zou doen als een verkleining voor hem, en nog veel minder heeft hij zoals sommige slechte kinderen gedaan hebben, ze herhaald om er de spot mee te drijven, er zich met zijn metgezellen vrolijk over te maken, er zich op beroemende dat hij nu met al die ernstige lessen en met dat bedwang afgedaan had. b. Hoewel Salomo zelf een wijs man was en door Gods Geest werd gedreven, heeft hij, toen hij wijsheid moest onderwijzen, het niet beneden zich geacht om zijn vader aan te halen en gebruik te maken van zijn woorden. Zij, die in de Godsdienst goed willen leren en onderwijzen, moeten van geen nieuw verzonnen en nieuw gefabriceerde phrasen gebruik maken en met minachting neerzien op de kennis en de taal van hun voorgangers, als wij ons aan de goede oude weg moeten houden, dan moeten wij ook de goede oude woorden niet verachten, Jeremiah 6:16.
c. Salomo, een goede opvoeding ontvangen hebbende van zijn ouders, achtte zich hierdoor verplicht om een goede opvoeding te geven aan zijn kinderen, dezelfde, die zijn ouders hem gegeven hadden, en dat is een manier, waarop wij onze ouders de moeite moeten vergelden, die zij voor ons genomen hebben, namelijk door aan hun eigen huis Godzaligheid te doen, 1 Timothy 5:4. Zij onderwezen ons, niet alleen opdat wij zelf zouden leren, maar opdat wij onze kinderen zouden onderwijzen de goede kennis van God, Psalms 78:6. En wij zijn ontrouw aan de plicht, die ons opgelegd is, indien wij dit niet doen, want het heilig pand van Gods dienstleer en wet werd in onze handen gegeven, met de last om het zuiver en ongeschonden over te leveren aan hen, die na ons komen zullen, 2 Timothy 2:2.
d. Salomo zet aan zijn vermaningen kracht bij door het gezag van zijn vader David, een man, die in alle opzichten beroemd was in zijn tijd en geslacht. Laat er tot eer van de Godsdienst nota van worden genomen, dat de wijste en beste mensen van alle tijden ijverig geweest zijn, niet alleen om zelf de Godsdienst te belijden en in praktijk te brengen, maar om hem te verspreiden onder anderen, daarom moeten wij blijven in hetgeen we geleerd hebben, wetende van wie wij het geleerd hebben, 2 Timothy 3:14.
2. Waarin dat onderwijs bestond, Proverbs 4:4..
a. Bij wijze van voorschrift en vermaning. Toen David zijn zoon onderwees, heeft hij, hoewel die zoon een kind was van grote verstandelijke vermogens en van een zeer vlugge bevatting, zich met grote warmte en sterke bewoordingen uitgedrukt, want hij wilde tonen dat het hem ernst was met zijn onderwijs, en daarom heeft hij hem ook dezelfde zaak telkens en nogmaals ingeprent. Aldus behoren kinderen onderwezen te worden, Deuteronomy 6:7. Gij zult ze uw kinderen inscherpen. Hoewel David een man was van openbare werkzaamheid, en onderwijzers had voor zijn zoon, heeft hij toch zelf al die moeite genomen.
Ten eerste. Hij beval hem zijn bijbel aan, als het middel, zijns vaders woorden, Proverbs 4:4, de woorden zijns monds, Proverbs 4:5, zijn redenen, Proverbs 4:10, al de goede lessen, die hij hem geleerd had, en misschien bedoelt hij inzonderheid het boek van de psalmen, waarvan velen "maskils" waren, psalmen ter onderwijzing, twee ervan worden uitdrukkelijk gezegd voor Salomo te zijn. Op deze en op al zijn andere woorden moet Salomo het oog hebben.
1. Hij moet ze horen en aannemen, Proverbs 4:10, er vlijtig acht op geven, ze indrinken, zoals de aarde de regen, die menigmaal op haar komt, indringt, Hebrews 6:7. God eist aldus onze aandacht voor Zijn woord: "Hoor, mijn zoon, en neem mijn redenen aan." 2. Hij moet Zijn woorden vasthouden, Proverbs 4:4. Uw hart houde mijn woorden vast, en tenzij het woord verborgen wordt in het hart, opgenomen wordt in de wil en de genegenheden zal het niet vastgehouden worden.
3. Hij moet er zich door besturen: onderhoud mijn geboden, gehoorzaam ze, dat is het middel om in de kennis ervan toe te nemen, John 7:17.
4. Hij moet ze aankleven, er bij blijven, "wijk niet van de redenen mijns monds, Proverbs 4:5, alsof gij vreesde dat zij een al te krachtig bedwang voor u zullen zijn, maar grijp de tucht aan Proverbs 4:13, vast besloten zijnde haar vast te houden en nooit los te laten." Zij, die een goede opvoeding hebben genoten, zullen bevinden dat, hoewel zij alles doen wat zij kunnen om er zich los van te maken, zij hun nog lang zal bijblijven, en als dit niet het geval is, dan is de toestand zeer treurig.
Ten tweede. Hij beveelt hem wijsheid en verstand aan als het doel, dat door het gebruik van deze middelen bereikt moet worden, die wijsheid, welke de voornaamste wijsheid is, verkrijg haar! "quod caput est sapientie cam acquire sapientiam Geef vooral acht op die tak van wijsheid, die er de bovenste tak van is," en die is de vreze Gods, Hoofdst. 1:7. Een beginsel van Godsdienst in het hart, dat is het Zijne nodige. En daarom:
1. Verkrijg deze wijsheid, verkrijg dit verstand, Proverbs 4:5. En wederom: Verkrijg dan wijsheid en verkrijg verstand met al uw bezitting Proverbs 4:7. Bid er om, doe er moeite voor, doe naarstigheid in het gebruik van alle verordineerde middelen om er toe te komen, waak aan de poort van de wijsheid, Proverbs 8:34.
2. Verkrijg heerschappij over uw bederf, dat uw dwaasheid is, verkrijg haar door ervaring verkrijg haar boven al uw bezitting, wees meer in zorg om haar te verkrijgen, en doe er meer moeite voor, dan om de rijkdom van deze wereld te verkrijgen, wat gij ook vergeet, die moet gij verkrijgen, beschouw dit als een grote verrichting, en als zodanig streef er naar. Ware wijsheid is Gods gave, en toch wordt ons hier geboden om haar te verkrijgen, want God geeft haar aan hen, die er voor arbeiden, en met dat al moeten wij toch niet zeggen onze kracht, en de sterkte onzer hand, heeft ons dit vermogen verkregen. Vergeet haar niet, Proverbs 4:5. Verlaat haar niet Proverbs 4:6 Laat haar niet varen, Proverbs 4:13 maar bewaar haar. Zij, die deze wijsheid verkregen hebben, moeten er voor zorgen om haar niet weer te verliezen door tot dwaasheid weer te keren, het is inderdaad een goed deel, dat niet van ons genomen zal worden, maar dan moeten wij er ons ook voor wachten om het van ons weg te werpen als degenen, die het eerst vergeten, het hun geheugen laten ontglippen, en het dan verlaten, en van uit de goede weg wijken. Het goed, dat ons toevertrouwd is, moeten wij bewaren, en het niet laten vallen door zorgeloosheid, noch het ons laten ontweldigen, noch het ons laten ontfutselen door vleierij, laat zo'n juweel nooit uit uw handen.
3. Heb haar lief, Proverbs 4:6, en omhels haar, Proverbs 4:8, zoals wereldse mensen hun schatten liefhebben en hun hart er op zetten. De Godsdienst moet ons zeer dierbaar zijn, dierbaarder dan iets anders in deze wereld, en zo wij er niet toe kunnen komen om grote meesters in wijsheid te worden, zo laat ons oprechte beminnaars ervan zijn, en laat ons de genade, die wij hebben, met oprechte liefde omhelzen, als degenen, die haar schoonheid bewonderen. 4. Verhef haar, Proverbs 4:8. Heb altijd hoge gedachten van de Godsdienst, spreek ervan met waardering en eerbied, en doe alles wat gij kunt om hem in eer te brengen, de eer ervan hoog te houden onder de mensen, werk samen met God tot dit doeleinde, hetwelk is de wet groot en heerlijk te maken, en te doen wat gij kunt om dit doel te bevorderen. Laat de kinderen van de wijsheid haar niet slechts rechtvaardigen, maar haar verheerlijken, en haar verkiezen boven hetgeen hun het liefst is in deze wereld. Door hen te eren die de Heere vrezen, al zijn zij ook zeer gering in de wereld en acht te geven op een arme wijze man, verheffen wij de wijsheid.
b. Bij wijze van beweegreden. Om aldus voor de wijsheid te arbeiden, en u aan haar leiding te onderwerpen, bedenk:
Ten eerste. Dat het het allervoornaamste is, datgene wat voor ieder mens de voornaamste en voortdurende zorg moet zijn in dit leven, Proverbs 4:7. De wijsheid is het voornaamste, andere dingen, die wij wensen te verkrijgen en te behouden, zijn, daarbij vergeleken, niets, het is het gehele werk of ambt van de mens, Ecclesiastes 12:13. Het is hetgeen ons Gode aanbeveelt, de ziel versiert, ons in staat stelt om te beantwoorden aan het doel van onze schepping, nuttig te leven in de wereld en ten laatste naar de hemel te gaan, en daarom is het het voornaamste.
Ten tweede. Zij heeft rede en recht aan haar zijde, Proverbs 4:11. "Ik onderwijs u in de weg van de wijsheid, van de ware wijsheid, aldus zal zij ten laatste bevonden worden, ik leid u, niet op een kromme weg van vleselijke staatkunde, maar in de rechte sporen, overeenkomstig de eeuwige regelen en redenen van goed en kwaad." De rechtheid van het Goddelijk wezen blinkt uit in de rechtheid van al de Goddelijke wetten.
Merk op: David heeft zijn zoon niet alleen goed onderwijs gegeven, maar hem ook geleid door een goed voorbeeld, en door algemene regelen toe te passen op bijzondere gevallen zodat er van zijn zijde niets ontbrak om hem verstandig te maken.
De derde. Het zal tot zijn eigen voordeel wezen. Indien gij wijs en Godvruchtig zijt, zult gij het voor uzelf zijn.
1. Het zal uw leven zijn, uw welzijn, uw geluk, het is datgene, zonder hetwelk gij niet kunt leven." Onderhoud mijn geboden, en leef Proverbs 4:4. Hiermede komt overeen het woord van onze Heiland: Wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden, Matthew 19:17. Het is op straffe des doods, van de eeuwige dood, en onder belofte van het leven, het eeuwige leven, dat van ons geëist wordt om Godsdienstig te zijn. Neem de reden van de wijsheid aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden, Proverbs 4:10, zij zullen zovele zijn in deze wereld als de oneindige wijsheid geschikt acht, en in de andere wereld zult gij het leven leven, waarvan de jaren nooit geteld zullen worden, bewaar haar dus, wat het u ook moge kosten, want zij is uw leven, Proverbs 4:13. Al uw voldoening zal hierin gevonden worden," en een ziel zonder ware wijsheid en genade is in werkelijkheid een dode ziel.
2. Zij zal uw hoedster en leidster wezen door al de gevaren en moeilijkheden van uw reis door deze woestijn. Heb de wijsheid lief en kleef haar aan, en zij zal u behoeden en bewaren, Proverbs 4:6, voor zonde, het ergste van alle kwaad, de ergste van alle vijanden, zij zal u er voor behoeden om uzelf te deren, en dan kan niemand u deren. Zij zal ons bewaren voor belemmeringen en struikelblokken in het bestier over onszelf en over onze zaken Proverbs 4:12.
a. Dat onze tred niet benauwd zal worden in ons gaan, dat wij onszelf niet in zulke moeilijkheden zullen brengen, als waarin David was, 2 Samuel 24:14. Zij, die Gods Woord tot hun regel maken, zullen wandelen in vrijheid en in zichzelf gerust zijn.
b. Dat onze voeten niet zullen struikelen, als wij lopen. Als wijze en Godvruchtige mensen plotseling een besluit moeten nemen, dan zal de vaste regel van Gods Woord, waaraan zij zich houden en waarnaar zij handelen, hen ook er voor bewaren om te struikelen over iets, dat verderflijk kan wezen. De oprechtheid zal ons behoeden.
3. Zij zal uw eer en achting zijn, Proverbs 4:8. Verhef de wijsheid, toon gij slechts uw goede wil om haar te bevorderen, en hoewel zij uw diensten niet nodig heeft, zal zij ze toch overvloedig betonen, zij zal u verhogen zij zal u tot eer brengen. Salomo was bestemd om koning te zijn, maar zijn wijsheid en deugd zullen hem meer tot eer zijn dan zijn kroon of zijn purper, deze was het, om welke al zijn naburen zo'n eerbied voor hem hadden, en ongetwijfeld hadden onder zijn regering en onder die van David wijze en Godvruchtige mannen de meeste kans op bevordering. In elk geval zal de Godsdienst vroeg of laat al diegenen tot eer brengen, die hem van harte omhelzen, zij zullen welgevallig zijn aan God en geëerd worden door verstandige mensen, in de grote dag zullen zij worden erkend, en de eeuwige heerlijkheid zullen zij beërven. Daar legt hij nadruk op, Proverbs 4:9, "zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een versiering van de genade in deze wereld, zal u beide aan God aanbevelen en aan de mensen, en in de andere wereld zal u een kroon van heerlijkheid worden gegeven, een kroon, die nooit zal verwelken. Dat is de ware eer, die de Godsdienst meebrengt, "Nobilitas sola est atque unica virtus Deugd is de enige adeldom." David aldus zijn zoon wijsheid aanbevolen hebbende is het geen wonder, dat deze, toen God hem zei te vragen om hetgeen hij begeerde, bad, "Heere, geef mij een wijs en verstandig hart." Wij moeten in onze gebeden doen blijken dat wij goed onderwezen zijn geworden.
Verzen 14-19
Spreuken 4:14-19Sommigen achten dat Davids onderricht aan Salomo, dat begon in Proverbs 4:4, voortgaat tot aan het einde van het hoofdstuk, ja volgens sommigen gaat dit voort tot aan het einde van het negende hoofdstuk, maar het is waarschijnlijker dat Salomo hier weer begint, indien niet reeds vroeger. Hij had in deze verzen ons vermaand om te wandelen in de paden van de wijsheid, en nu waarschuwt hij ons tegen de paden van de goddelozen.
1. Wij moeten ons inachtnemen voor de wegen van de zonde en ze mijden, alles wat op zonde gelijkt en er toe leidt.
2. Te dien einde moeten wij uit de weg blijven van de zondaren en geen gemeenschap met hen hebben. Uit vrees om in kwade praktijken te vervallen, moeten wij kwaad gezelschap schuwen. Hier is:
I. De waarschuwing zelf, Proverbs 4:14, Proverbs 4:15.
1. Wij moeten ons er voor wachten om samen te komen met zondaren. Kom niet op het pad van de goddelozen. Onze onderwijzer had, als een getrouwe gids, ons de rechte sporen getoond, Proverbs 4:11, nu waarschuwt hij ons tegen de bijpaden, Waarop wij gevaar lopen van afgeleid te worden. Laat hen, die een goede opvoeding hebben genoten, aan wie de eerste beginselen geleerd zijn naar de eis huns wegs, er nooit van afwijken naar de weg, waarop zij niet moeten gaan, laat hen daar niet eens een voet op zetten, ja het niet eens beproeven, want het zou een gevaarlijke proefneming kunnen zijn, en het zou zeer moeilijk blijken om er veilig van terug te komen. Waag u niet in het gezelschap van hen, die met de pest besmet zijn, neen, al zoudt gij u ook door een tegengif beveiligd achten.
2. Indien wij te eniger tijd op een boze weg gelokt zijn dan moeten wij ons haasten om hem te verlaten. "Indien gij eer gij het wist, de poort zijt binnengegaan, omdat hij wijd was, treed dan toch niet op de weg van de bozen. Ga, zodra gij uw vergissing bemerkt, terstond terug, doe geen stap verder, blijf geen minuut langer op de weg, die gewis ten verderve vaart.
3. De wegen van de zonde en van de zondaren moeten wij vrezen en verfoeien en ze met de uiterste zorg mijden. De weg van de bozen kan een aangename en gezellige weg schijnen te zijn, en de naaste weg om tot een wereldlijk doel te geraken dat wij op het oog hebben, maar het is een boze weg en zal kwaad eindigen, en daarom: indien gij uw God liefhebt en uw ziel liefhebt, verwerp hem, ga er niet door, opdat gij niet in verzoeking zijt om er op te wandelen, en verwijder er u van zo ver als gij kunt. De wijze van uitdrukking geeft het dreigend, nakend gevaar te kennen waarin wij zijn, hoe nodig deze waarschuwing ons is, en het grote belang en gewicht ervan, en dat onze wachters in goede ernst zijn, of behoren te wezen, als zij ons die waarschuwing geven. Het geeft ook te kennen op welk een afstand wij ons van zonde en zondaren moeten houden. Hij zegt niet: houd u op een behoorlijke afstand ervan, maar op een grote afstand, hoe verder weg, hoe beter. Denk nooit dat gij er u ver genoeg van kunt verwijderen behoud u om uws levens wil, zie niet achter u om.
II. De redenen om aan die waarschuwing kracht bij te zetten. 1. Denk aan het karakter van de mannen, wier weg u gezegd wordt te mijden, het zijn boosaardige mannen, Proverbs 4:16, Proverbs 4:17. Zij bekommeren zich niet alleen niet om het kwaad, dat zij doen aan hen, die hun in de weg staan, maar het is hun beroep en bedrijf om kwaad te doen, het is hun een genot om kwaad te doen. Voortdurend bedenken en pogen zij om iemand te doen struikelen, hem naar lichaam en ziel in het verderf te storten. Goddeloosheid en boosaardigheid zijn in hun natuur, en geweld is in al hun daden. Zij zijn in de hoogste mate boosaardig, want:
A. Kwaad doen is rust en slaap voor hen. Evenveel voldoening als een geldgierige heeft als hij geld verkrijgt, een eerzuchtige als hij tot bevordering komt, en een Godvruchtige als hij goed gedaan heeft, hebben zij als zij iets gezegd of gedaan hebben, dat schadelijk en kwaadwillig is, en uiterst onrustig zijn zij als aan hun afgunst en wraak niet voldaan wordt, zoals Haman, aan wie alles onaangenaam was, zolang Mordechai ongehangen bleef. Het geeft ook te kennen hoe rusteloos en onvermoeid zij zijn in hun boosaardige plannen, zij willen liever slaap ontberen dan het genoegen te missen van anderen te kwellen.
B. Kwaad doen is spijs en drank voor hen, zij leven en teren erop, zij eten brood van goddeloosheid (zij eten Mijn volk op alsof zij brood aten Psalms 14:4), zij drinken van van enkel geweld, drinken het onrecht in als water, Job 15:16. Alles wat zij eten en drinken kwam van roof en verdrukking. Achten de goddelozen de tijd verloren, waarin zij geen kwaad gedaan en geen nadeel hebben toegebracht? Laat Godvruchtige mensen er dan evenzeer hun werk van maken om goed te doen en er hun genot in vinden, en laat allen, die wijs zijn en hun eigen welzijn willen behartigen, het gezelschap van de goddelozen mijden, want:
a. Het is zeer ergerlijk, want er is geen gemoedsgesteldheid, die een grotere schande is voor de menselijke natuur, een groter vijand is van de menselijke samenleving, een vermeteler uittarting is van God en het geweten, die duidelijker het beeld des duivels vertoont, of meer dienstig is aan zijn belangen, dan een vermaak in kwaad doen, in te kwellen en te schaden, en iedereen in het verderf te storten.
b. Het is zeer gevaarlijk. Mijd degenen, die zich verlustigen in kwaaddoen, als uw eigen veiligheid u lief is, want welke vriendschap zij ook voorwenden, vroeg of laat zullen zij u kwaaddoen, gij stort u in het verderf als gij met hen gaat samenwerken, Hoofdst. 1:18, en zij zullen u verderven, indien gij het niet doet.
2. "Denk aan de aard van de weg zelf die u geboden wordt te mijden, vergeleken met de rechte weg, waarop gij genodigd wordt te wandelen."
A. De weg van de gerechtigheid is licht, Proverbs 4:18. Het pad van de rechtvaardigen, dat zij hebben verkozen en waarin zij wandelen, is als licht- op hun wegen schijnt het licht, Job 22:28, waardoor hij beide veilig en aangenaam wordt. Christus is hun weg, en Hij is het licht. Zij worden geleid door het Woord van God, en dat is een licht voor hun voet, zij zelf zijn licht in de Heere, en zij wandelen in het licht, gelijk Hij in het licht is.
a. Het is een schijnend licht. Hun weg schijnt voor hen in de blijdschap en vertroosting ervan, hij schijnt voor anderen in de luister en de eer ervan, hij schijnt voor de mensen, die hun goede werken zien, Matthew 5:16. Zij gaan voort op hun weg met heilige gerustheid en kalmte van gemoed als degenen, die wandelen in het licht. Het is het morgenlicht, dat schijnt in de duisternis Isaiah 58:8, Isaiah 58:10, en een einde maakt aan de werken van de duisternis.
b. Het is een toenemend licht, het schijnt meer en meer, niet als het licht van een meteoor, dat spoedig verdwijnt, of dat van een kaars, dat donker begint te schijnen als ze afloopt, maar als dat van de opgaande zon, dat voortgaat met te schijnen, al schijnende hoger klimt. Genade, de gids op die weg, neemt toe, hij die rein van handen is zal in sterkte toenemen, de blijdschap, die het genot is van die weg, de eer, die er de glans van is, en al het geluk, dat er inderdaad het licht van is, zullen nog steeds toenemen.
c. Aan het einde zal het tot de volle dag komen. Het licht van de dageraad zal ten laatste het licht worden van de middag, en dat is het waarnaar de verlichte ziel streeft. De heiligen zullen niet volmaakt zijn voor zij in de hemel komen, maar daar zullen ze zelf blinken gelijk de zon, als zij uitgaat in haar kracht, Matthew 13:43. Hun blijdschap zal dan volkomen zijn. Daarom is het onze wijsheid, om ons dicht bij het pad van de rechtvaardigen te houden.
B. De weg van de zonde is als donkerheid, Proverbs 4:19. De werken, tegen welke hij ons gewaarschuwd heeft, zijn werken van de duisternis. Welk waar genot en genoegen kunnen zij smaken, die geen ander genot, geen andere voldoening kennen dan om kwaad te doen? Welken betrouwbare gids hebben zij, die Gods Woord achter zich werpen? De weg van de goddelozen is donker, en daarom gevaarlijk, want zij struikelen, en zij weten niet waarover zij struikelen, zij vallen in zonde, maar weten niet vanwaar de verzoeking kwam, door welke zij terneder werden geworpen, en daarom weten zij ook niet, hoe haar bij een volgende gelegenheid te vermijden. Zij komen in benauwdheid, maar vragen niet waarom het is dat God met hen twist, zij bedenken niet dat zij kwaad doen noch wat er het einde van zal zijn, Psalms 82:5. Job 18:5, Job 18:6. Dat is de weg, die ons gezegd wordt te schuwen.
Verzen 14-19
Spreuken 4:14-19Sommigen achten dat Davids onderricht aan Salomo, dat begon in Proverbs 4:4, voortgaat tot aan het einde van het hoofdstuk, ja volgens sommigen gaat dit voort tot aan het einde van het negende hoofdstuk, maar het is waarschijnlijker dat Salomo hier weer begint, indien niet reeds vroeger. Hij had in deze verzen ons vermaand om te wandelen in de paden van de wijsheid, en nu waarschuwt hij ons tegen de paden van de goddelozen.
1. Wij moeten ons inachtnemen voor de wegen van de zonde en ze mijden, alles wat op zonde gelijkt en er toe leidt.
2. Te dien einde moeten wij uit de weg blijven van de zondaren en geen gemeenschap met hen hebben. Uit vrees om in kwade praktijken te vervallen, moeten wij kwaad gezelschap schuwen. Hier is:
I. De waarschuwing zelf, Proverbs 4:14, Proverbs 4:15.
1. Wij moeten ons er voor wachten om samen te komen met zondaren. Kom niet op het pad van de goddelozen. Onze onderwijzer had, als een getrouwe gids, ons de rechte sporen getoond, Proverbs 4:11, nu waarschuwt hij ons tegen de bijpaden, Waarop wij gevaar lopen van afgeleid te worden. Laat hen, die een goede opvoeding hebben genoten, aan wie de eerste beginselen geleerd zijn naar de eis huns wegs, er nooit van afwijken naar de weg, waarop zij niet moeten gaan, laat hen daar niet eens een voet op zetten, ja het niet eens beproeven, want het zou een gevaarlijke proefneming kunnen zijn, en het zou zeer moeilijk blijken om er veilig van terug te komen. Waag u niet in het gezelschap van hen, die met de pest besmet zijn, neen, al zoudt gij u ook door een tegengif beveiligd achten.
2. Indien wij te eniger tijd op een boze weg gelokt zijn dan moeten wij ons haasten om hem te verlaten. "Indien gij eer gij het wist, de poort zijt binnengegaan, omdat hij wijd was, treed dan toch niet op de weg van de bozen. Ga, zodra gij uw vergissing bemerkt, terstond terug, doe geen stap verder, blijf geen minuut langer op de weg, die gewis ten verderve vaart.
3. De wegen van de zonde en van de zondaren moeten wij vrezen en verfoeien en ze met de uiterste zorg mijden. De weg van de bozen kan een aangename en gezellige weg schijnen te zijn, en de naaste weg om tot een wereldlijk doel te geraken dat wij op het oog hebben, maar het is een boze weg en zal kwaad eindigen, en daarom: indien gij uw God liefhebt en uw ziel liefhebt, verwerp hem, ga er niet door, opdat gij niet in verzoeking zijt om er op te wandelen, en verwijder er u van zo ver als gij kunt. De wijze van uitdrukking geeft het dreigend, nakend gevaar te kennen waarin wij zijn, hoe nodig deze waarschuwing ons is, en het grote belang en gewicht ervan, en dat onze wachters in goede ernst zijn, of behoren te wezen, als zij ons die waarschuwing geven. Het geeft ook te kennen op welk een afstand wij ons van zonde en zondaren moeten houden. Hij zegt niet: houd u op een behoorlijke afstand ervan, maar op een grote afstand, hoe verder weg, hoe beter. Denk nooit dat gij er u ver genoeg van kunt verwijderen behoud u om uws levens wil, zie niet achter u om.
II. De redenen om aan die waarschuwing kracht bij te zetten. 1. Denk aan het karakter van de mannen, wier weg u gezegd wordt te mijden, het zijn boosaardige mannen, Proverbs 4:16, Proverbs 4:17. Zij bekommeren zich niet alleen niet om het kwaad, dat zij doen aan hen, die hun in de weg staan, maar het is hun beroep en bedrijf om kwaad te doen, het is hun een genot om kwaad te doen. Voortdurend bedenken en pogen zij om iemand te doen struikelen, hem naar lichaam en ziel in het verderf te storten. Goddeloosheid en boosaardigheid zijn in hun natuur, en geweld is in al hun daden. Zij zijn in de hoogste mate boosaardig, want:
A. Kwaad doen is rust en slaap voor hen. Evenveel voldoening als een geldgierige heeft als hij geld verkrijgt, een eerzuchtige als hij tot bevordering komt, en een Godvruchtige als hij goed gedaan heeft, hebben zij als zij iets gezegd of gedaan hebben, dat schadelijk en kwaadwillig is, en uiterst onrustig zijn zij als aan hun afgunst en wraak niet voldaan wordt, zoals Haman, aan wie alles onaangenaam was, zolang Mordechai ongehangen bleef. Het geeft ook te kennen hoe rusteloos en onvermoeid zij zijn in hun boosaardige plannen, zij willen liever slaap ontberen dan het genoegen te missen van anderen te kwellen.
B. Kwaad doen is spijs en drank voor hen, zij leven en teren erop, zij eten brood van goddeloosheid (zij eten Mijn volk op alsof zij brood aten Psalms 14:4), zij drinken van van enkel geweld, drinken het onrecht in als water, Job 15:16. Alles wat zij eten en drinken kwam van roof en verdrukking. Achten de goddelozen de tijd verloren, waarin zij geen kwaad gedaan en geen nadeel hebben toegebracht? Laat Godvruchtige mensen er dan evenzeer hun werk van maken om goed te doen en er hun genot in vinden, en laat allen, die wijs zijn en hun eigen welzijn willen behartigen, het gezelschap van de goddelozen mijden, want:
a. Het is zeer ergerlijk, want er is geen gemoedsgesteldheid, die een grotere schande is voor de menselijke natuur, een groter vijand is van de menselijke samenleving, een vermeteler uittarting is van God en het geweten, die duidelijker het beeld des duivels vertoont, of meer dienstig is aan zijn belangen, dan een vermaak in kwaad doen, in te kwellen en te schaden, en iedereen in het verderf te storten.
b. Het is zeer gevaarlijk. Mijd degenen, die zich verlustigen in kwaaddoen, als uw eigen veiligheid u lief is, want welke vriendschap zij ook voorwenden, vroeg of laat zullen zij u kwaaddoen, gij stort u in het verderf als gij met hen gaat samenwerken, Hoofdst. 1:18, en zij zullen u verderven, indien gij het niet doet.
2. "Denk aan de aard van de weg zelf die u geboden wordt te mijden, vergeleken met de rechte weg, waarop gij genodigd wordt te wandelen."
A. De weg van de gerechtigheid is licht, Proverbs 4:18. Het pad van de rechtvaardigen, dat zij hebben verkozen en waarin zij wandelen, is als licht- op hun wegen schijnt het licht, Job 22:28, waardoor hij beide veilig en aangenaam wordt. Christus is hun weg, en Hij is het licht. Zij worden geleid door het Woord van God, en dat is een licht voor hun voet, zij zelf zijn licht in de Heere, en zij wandelen in het licht, gelijk Hij in het licht is.
a. Het is een schijnend licht. Hun weg schijnt voor hen in de blijdschap en vertroosting ervan, hij schijnt voor anderen in de luister en de eer ervan, hij schijnt voor de mensen, die hun goede werken zien, Matthew 5:16. Zij gaan voort op hun weg met heilige gerustheid en kalmte van gemoed als degenen, die wandelen in het licht. Het is het morgenlicht, dat schijnt in de duisternis Isaiah 58:8, Isaiah 58:10, en een einde maakt aan de werken van de duisternis.
b. Het is een toenemend licht, het schijnt meer en meer, niet als het licht van een meteoor, dat spoedig verdwijnt, of dat van een kaars, dat donker begint te schijnen als ze afloopt, maar als dat van de opgaande zon, dat voortgaat met te schijnen, al schijnende hoger klimt. Genade, de gids op die weg, neemt toe, hij die rein van handen is zal in sterkte toenemen, de blijdschap, die het genot is van die weg, de eer, die er de glans van is, en al het geluk, dat er inderdaad het licht van is, zullen nog steeds toenemen.
c. Aan het einde zal het tot de volle dag komen. Het licht van de dageraad zal ten laatste het licht worden van de middag, en dat is het waarnaar de verlichte ziel streeft. De heiligen zullen niet volmaakt zijn voor zij in de hemel komen, maar daar zullen ze zelf blinken gelijk de zon, als zij uitgaat in haar kracht, Matthew 13:43. Hun blijdschap zal dan volkomen zijn. Daarom is het onze wijsheid, om ons dicht bij het pad van de rechtvaardigen te houden.
B. De weg van de zonde is als donkerheid, Proverbs 4:19. De werken, tegen welke hij ons gewaarschuwd heeft, zijn werken van de duisternis. Welk waar genot en genoegen kunnen zij smaken, die geen ander genot, geen andere voldoening kennen dan om kwaad te doen? Welken betrouwbare gids hebben zij, die Gods Woord achter zich werpen? De weg van de goddelozen is donker, en daarom gevaarlijk, want zij struikelen, en zij weten niet waarover zij struikelen, zij vallen in zonde, maar weten niet vanwaar de verzoeking kwam, door welke zij terneder werden geworpen, en daarom weten zij ook niet, hoe haar bij een volgende gelegenheid te vermijden. Zij komen in benauwdheid, maar vragen niet waarom het is dat God met hen twist, zij bedenken niet dat zij kwaad doen noch wat er het einde van zal zijn, Psalms 82:5. Job 18:5, Job 18:6. Dat is de weg, die ons gezegd wordt te schuwen.
Verzen 20-27
Spreuken 4:20-27Salomo, ons gewaarschuwd hebbende om geen kwaad te doen, leert ons nu hoe goed te doen. Het is niet genoeg voor ons om de gelegenheden tot zonde te mijden, wij moeten ook de methoden van de plicht bestuderen.
1. Wij moeten voortdurend acht geven op het Woord van God, en dat altijd gereed voor ons pogen te hebben.
a. De redenen van de wijsheid moeten onze beginselen zijn, waarnaar wij onszelf moeten regeren, onze vermaners, die ons waarschuwen voor gevaar en ons wijzen op onze plicht, en daarom moeten wij ze geredelijk ontvangen, "neig uw oor tot mijn redenen, Proverbs 4:20, buig u nederig ervoor, luister aandachtig er naar." Het aandachtig horen van het Woord van God is een goed teken dat een werk van genade begonnen is in het hart, en een goed middel om het voort te zetten. Het is te hopen dat diegenen besloten zijn om hun plicht te doen, die er toe geneigd zijn om hem te kennen.
b. Wij moeten ze zorgvuldig bewaren, Proverbs 4:21, wij moeten ze voor ons leggen als onze regel, Laat ze niet wijken van uw ogen, zie ze aan, telkens en nogmaals, en streef er naar om u in alles er naar te gedragen." Wij moeten ze in ons opnemen als een heersend beginsel, waarvan de invloed de gehele mens doordringt. "Behoud ze in het midden uws harten, als dingen, die u dierbaar zijn, en die gij vreest te zullen verliezen." Laat het Woord Gods in het hart geschreven zijn, wat daar geschreven is zal blijvend wezen.
De reden, waarom wij zo hoge prijs moeten stellen op de woorden van de wijsheid, is dat zij beide voedsel en medicijn voor ons zijn zullen, zoals de boom des levens, Revelation 22:2, Ezechiël 47:12. Zij, die ze zoeken en vinden, ze vinden en bewaren, zullen er in vinden:
a. Voedsel, want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, Proverbs 4:22. Gelijk het geestelijk leven was begonnen door het Woord, als het werktuig ervan, zo wordt het door hetzelfde Woord nog gevoed en onderhouden, zonder dat zouden wij niet kunnen leven, door het geloof kunnen wij er op leven.
b. Medicijn. Zij zijn een medicijn voor het gehele vlees, voor de gehele mens, beide voor lichaam en ziel, zij helpen om beide in goede toestand te houden. Zij zijn "gezondheid voor alle vlees," aldus de Septuaginta. Er is genoeg om al de ziekten te genezen van deze zieke wereld. Zij zijn een medicijn voor al hun vlees, voor al hun bederf, want dit wordt vlees genoemd voor al hun grieven die als doornen zijn in het vlees. Er is in het Woord van God een geschikt geneesmiddel voor al onze geestelijke krankheden.
2. Wij moeten op al de bewegingen van onze inwendige mens een waakzaam oog en een strenge hand houden, Proverbs 4:23. Hier is:
a. Een grote plicht, vereist door de besten van de wijsheid en om wijsheid te verkrijgen en te bewaren. Behoed uw hart boven al wat te bewaren is. God, die ons deze ziel gegeven heeft, gaf er ons een strenge last mede. Man, vrouw bewaar uw hart, bewaar uw ziel wel, Wij moeten streng de wacht houden over onszelf, al de toegangen van de ziel bewaken, ons hart bewaren voor kwaaddoen en voor geschaad te worden, voor verontreinigd te worden door de zonde en ontroerd te worden door benauwdheid, het bewaren als ons juweel als onze wijngaard. Heb een onergerlijk geweten, sluit slechte gedachten buiten, houd goede gedachten aan, houd de genegenheden op de rechte voorwerpen gericht en binnen behoorlijke perken. Bewaar met alle bewaringen, zo luidt het oorspronkelijke. Men kan op velerlei wijze de dingen bewaren: door zorg, door kracht, door hulp in te roepen, en die alle moeten wij te baat nemen om ons hart te bewaren, en die alle zijn dan nog weinig genoeg, zo arglistig is het hart, Jeremiah 17:9. Of, boven alle bewaringen, wij moeten ons hart met meer zorg en nauwlettendheid bewaren dan alle andere dingen. Wij moeten onze ogen bewaren, Job 31:1, onze tong bewaren, Psalms 34:14, onze voeten bewaren, Ecclesiastes 4:1 17, maar bovenal ons hart bewaren.
b. Een goede reden gegeven voor deze zorg: want daaruit zijn de uitgangen des levens, uit een welbewaard hart zullen levende uitgangen vloeien, goede voortbrengselen tot eer van God en tot stichting van anderen. Of, in het algemeen, al de daden des levens komen voort uit het hart, dit te behoeden is dus de boom goed en de fonteinen genezend te maken. Ons leven zal geregeld of ongeregeld, lieflijk of onaangenaam zijn, al naar ons hart behoed of veronachtzaamd is.
3. Wij moeten een wacht zetten voor de deur van onze lippen, opdat wij niet zondigen met onze tong, doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid van de lippen verre van u, Proverbs 4:24. Ons hart van nature bedorven zijnde zal er allicht een zeer vuile reden uit voortkomen, en daarom moeten wij een grote angst voor en afschuw van allerlei boze woorden hebben, van vloeken en zweren, van liegen en lasteren van krakelen en van vuile woorden en van zot geklap, hetgeen alles uit verkeerdheid des monds voortkomt, en van verdraaidheid van de lippen, die noch door rede noch door Godsdienst geregeerd willen worden, maar beide tegenspreken, en die voor God even afzichtelijk en lelijk zijn als een verwrongen, scheef getrokken mond voor de mensen. Wij moeten alle soorten van zonden van de tong door onophoudelijke waakzaamheid en nimmer wankelende vastberadenheid van ons wegdoen, verre van ons doen, alle woorden vermijdende, waarin een schijn des kwaads is, en er voor bevreesd zijn om zulke woorden te leren.
4. Wij moeten een verbond maken met onze ogen: laat die rechtuit zien, zich recht voor u heen houden, Proverbs 4:25. Laat het oog gestadig zijn, en niet heen en weer dwalen. Laat het niet afzwerven naar alles wat er zich aan voordoet, want dan zal het afgeleid worden van hetgeen goed is, en verstrikt worden in kwaad. Wend het af van ijdelheid te zien, laat uw oog eenvoudig wezen en niet boos zijn, laat uw bedoelingen oprecht zijn en geen bijoogmerken hebben. Wij moeten ons oog gericht houden op onze Meester, en wij moeten er naar streven Hem welbehaaglijk te wezen, ons oog gericht houden op onze regel en er ons naar gedragen, ons oog gericht houden op ons doel, de prijs van de roeping Gods, en daarnaar streven. "Oculum in metam. Het oog op het doelwit."
5. Wij moeten in alles handelen met bedachtzaamheid, weeg de gang uws voets, Proverbs 4:26. Weeg het Woord van God in een schaal, en wat gij gedaan hebt, of gaat doen, in de andere, en zie of zij overeenkomen, wees nauwkeurig en nauwlettend in het onderzoek, of uw weg goed is in de ogen des Heeren, en of hij goed zal eindigen. Wij moeten onze vroegere wegen overdenken, nagaan, wat wij gedaan hebben, en onze tegenwoordige wegen wat wij doen, en waar wij heengaan. Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt. Het is van groot belang voor ons, om te bedenken wat onze plichten zijn, welke de moeilijkheden, en welke de voordelen, en welke de gevaren zijn van onze weg, opdat wij dienovereenkomstig handelen. "Doe niets onbedachts."
6. Wij moeten met gestadigheid, voorzichtigheid en vastheid handelen. "Laat al uw wegen wel gevestigd zijn, Proverbs 4:26, wees er niet onvast in, zoals een dubbelzinnig man, hink niet op twee gedachten, maar volhard in gestadige, gelijkmatige gehoorzaamheid, wijk niet ter rechter- of ter linkerhand, want aan beide zijden zijn dwalingen, en Satan bereikt zijn doel als het hem gelukt u naar de ene of de andere zijde te doen afwijken. Wees zeer zorgzaam om uw voet af te wenden van het kwaad, wacht u voor uitersten, want daar is kwaad in, en laat uw ogen rechtuit zien, opdat gij de gulden middenweg kunt houden." Zij, die zich wijs willen betonen, moeten altijd waakzaam zijn.
Verzen 20-27
Spreuken 4:20-27Salomo, ons gewaarschuwd hebbende om geen kwaad te doen, leert ons nu hoe goed te doen. Het is niet genoeg voor ons om de gelegenheden tot zonde te mijden, wij moeten ook de methoden van de plicht bestuderen.
1. Wij moeten voortdurend acht geven op het Woord van God, en dat altijd gereed voor ons pogen te hebben.
a. De redenen van de wijsheid moeten onze beginselen zijn, waarnaar wij onszelf moeten regeren, onze vermaners, die ons waarschuwen voor gevaar en ons wijzen op onze plicht, en daarom moeten wij ze geredelijk ontvangen, "neig uw oor tot mijn redenen, Proverbs 4:20, buig u nederig ervoor, luister aandachtig er naar." Het aandachtig horen van het Woord van God is een goed teken dat een werk van genade begonnen is in het hart, en een goed middel om het voort te zetten. Het is te hopen dat diegenen besloten zijn om hun plicht te doen, die er toe geneigd zijn om hem te kennen.
b. Wij moeten ze zorgvuldig bewaren, Proverbs 4:21, wij moeten ze voor ons leggen als onze regel, Laat ze niet wijken van uw ogen, zie ze aan, telkens en nogmaals, en streef er naar om u in alles er naar te gedragen." Wij moeten ze in ons opnemen als een heersend beginsel, waarvan de invloed de gehele mens doordringt. "Behoud ze in het midden uws harten, als dingen, die u dierbaar zijn, en die gij vreest te zullen verliezen." Laat het Woord Gods in het hart geschreven zijn, wat daar geschreven is zal blijvend wezen.
De reden, waarom wij zo hoge prijs moeten stellen op de woorden van de wijsheid, is dat zij beide voedsel en medicijn voor ons zijn zullen, zoals de boom des levens, Revelation 22:2, Ezechiël 47:12. Zij, die ze zoeken en vinden, ze vinden en bewaren, zullen er in vinden:
a. Voedsel, want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, Proverbs 4:22. Gelijk het geestelijk leven was begonnen door het Woord, als het werktuig ervan, zo wordt het door hetzelfde Woord nog gevoed en onderhouden, zonder dat zouden wij niet kunnen leven, door het geloof kunnen wij er op leven.
b. Medicijn. Zij zijn een medicijn voor het gehele vlees, voor de gehele mens, beide voor lichaam en ziel, zij helpen om beide in goede toestand te houden. Zij zijn "gezondheid voor alle vlees," aldus de Septuaginta. Er is genoeg om al de ziekten te genezen van deze zieke wereld. Zij zijn een medicijn voor al hun vlees, voor al hun bederf, want dit wordt vlees genoemd voor al hun grieven die als doornen zijn in het vlees. Er is in het Woord van God een geschikt geneesmiddel voor al onze geestelijke krankheden.
2. Wij moeten op al de bewegingen van onze inwendige mens een waakzaam oog en een strenge hand houden, Proverbs 4:23. Hier is:
a. Een grote plicht, vereist door de besten van de wijsheid en om wijsheid te verkrijgen en te bewaren. Behoed uw hart boven al wat te bewaren is. God, die ons deze ziel gegeven heeft, gaf er ons een strenge last mede. Man, vrouw bewaar uw hart, bewaar uw ziel wel, Wij moeten streng de wacht houden over onszelf, al de toegangen van de ziel bewaken, ons hart bewaren voor kwaaddoen en voor geschaad te worden, voor verontreinigd te worden door de zonde en ontroerd te worden door benauwdheid, het bewaren als ons juweel als onze wijngaard. Heb een onergerlijk geweten, sluit slechte gedachten buiten, houd goede gedachten aan, houd de genegenheden op de rechte voorwerpen gericht en binnen behoorlijke perken. Bewaar met alle bewaringen, zo luidt het oorspronkelijke. Men kan op velerlei wijze de dingen bewaren: door zorg, door kracht, door hulp in te roepen, en die alle moeten wij te baat nemen om ons hart te bewaren, en die alle zijn dan nog weinig genoeg, zo arglistig is het hart, Jeremiah 17:9. Of, boven alle bewaringen, wij moeten ons hart met meer zorg en nauwlettendheid bewaren dan alle andere dingen. Wij moeten onze ogen bewaren, Job 31:1, onze tong bewaren, Psalms 34:14, onze voeten bewaren, Ecclesiastes 4:1 17, maar bovenal ons hart bewaren.
b. Een goede reden gegeven voor deze zorg: want daaruit zijn de uitgangen des levens, uit een welbewaard hart zullen levende uitgangen vloeien, goede voortbrengselen tot eer van God en tot stichting van anderen. Of, in het algemeen, al de daden des levens komen voort uit het hart, dit te behoeden is dus de boom goed en de fonteinen genezend te maken. Ons leven zal geregeld of ongeregeld, lieflijk of onaangenaam zijn, al naar ons hart behoed of veronachtzaamd is.
3. Wij moeten een wacht zetten voor de deur van onze lippen, opdat wij niet zondigen met onze tong, doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid van de lippen verre van u, Proverbs 4:24. Ons hart van nature bedorven zijnde zal er allicht een zeer vuile reden uit voortkomen, en daarom moeten wij een grote angst voor en afschuw van allerlei boze woorden hebben, van vloeken en zweren, van liegen en lasteren van krakelen en van vuile woorden en van zot geklap, hetgeen alles uit verkeerdheid des monds voortkomt, en van verdraaidheid van de lippen, die noch door rede noch door Godsdienst geregeerd willen worden, maar beide tegenspreken, en die voor God even afzichtelijk en lelijk zijn als een verwrongen, scheef getrokken mond voor de mensen. Wij moeten alle soorten van zonden van de tong door onophoudelijke waakzaamheid en nimmer wankelende vastberadenheid van ons wegdoen, verre van ons doen, alle woorden vermijdende, waarin een schijn des kwaads is, en er voor bevreesd zijn om zulke woorden te leren.
4. Wij moeten een verbond maken met onze ogen: laat die rechtuit zien, zich recht voor u heen houden, Proverbs 4:25. Laat het oog gestadig zijn, en niet heen en weer dwalen. Laat het niet afzwerven naar alles wat er zich aan voordoet, want dan zal het afgeleid worden van hetgeen goed is, en verstrikt worden in kwaad. Wend het af van ijdelheid te zien, laat uw oog eenvoudig wezen en niet boos zijn, laat uw bedoelingen oprecht zijn en geen bijoogmerken hebben. Wij moeten ons oog gericht houden op onze Meester, en wij moeten er naar streven Hem welbehaaglijk te wezen, ons oog gericht houden op onze regel en er ons naar gedragen, ons oog gericht houden op ons doel, de prijs van de roeping Gods, en daarnaar streven. "Oculum in metam. Het oog op het doelwit."
5. Wij moeten in alles handelen met bedachtzaamheid, weeg de gang uws voets, Proverbs 4:26. Weeg het Woord van God in een schaal, en wat gij gedaan hebt, of gaat doen, in de andere, en zie of zij overeenkomen, wees nauwkeurig en nauwlettend in het onderzoek, of uw weg goed is in de ogen des Heeren, en of hij goed zal eindigen. Wij moeten onze vroegere wegen overdenken, nagaan, wat wij gedaan hebben, en onze tegenwoordige wegen wat wij doen, en waar wij heengaan. Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt. Het is van groot belang voor ons, om te bedenken wat onze plichten zijn, welke de moeilijkheden, en welke de voordelen, en welke de gevaren zijn van onze weg, opdat wij dienovereenkomstig handelen. "Doe niets onbedachts."
6. Wij moeten met gestadigheid, voorzichtigheid en vastheid handelen. "Laat al uw wegen wel gevestigd zijn, Proverbs 4:26, wees er niet onvast in, zoals een dubbelzinnig man, hink niet op twee gedachten, maar volhard in gestadige, gelijkmatige gehoorzaamheid, wijk niet ter rechter- of ter linkerhand, want aan beide zijden zijn dwalingen, en Satan bereikt zijn doel als het hem gelukt u naar de ene of de andere zijde te doen afwijken. Wees zeer zorgzaam om uw voet af te wenden van het kwaad, wacht u voor uitersten, want daar is kwaad in, en laat uw ogen rechtuit zien, opdat gij de gulden middenweg kunt houden." Zij, die zich wijs willen betonen, moeten altijd waakzaam zijn.