Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 3

Dit hoofdstuk is een van de voortreffelijkste van geheel dit boek, beide ten opzichte van de redenering om ons te bewegen om Godsdienstig te zijn, en voor de leiding hierin.

I. Wij moeten standvastig zijn in onze plicht, omdat dit het middel is om gelukkig te wezen, Proverbs 3:1.

II. Wij moeten een leven leiden van vertrouwen op God, omdat dit het middel is om veilig te wezen Proverbs 3:5.

III. Wij moeten de vreze Gods onderhouden, omdat dit het middel is om gezond te zijn, Proverbs 3:7, Proverbs 3:8.

IV. Wij moeten God dienen met onze bezittingen, omdat dit het middel is om rijk te wezen, Proverbs 3:9,Proverbs 3:10.

V. Wij moeten op een goede wijze beproevingen verdragen, omdat dit het middel is om er goeds uit te erlangen, Proverbs 3:11, Proverbs 3:12.

Vl. Wij moeten ons moeite geven om wijsheid te verkrijgen, omdat dit het middel is om haar te verkrijgen, en om door haar gewin te verkrijgen, Proverbs 3:13.

VII. Wij moeten ons steeds door de regelen van de wijsheid en van het rechte verstand en de Godsdienst laten regeren want dat is het middel om altijd gerust te wezen Proverbs 3:21.

VIII. Wij moeten al het goed doen, dat wij kunnen, aan onze naasten, en hun geen kwaad doen, omdat de mensen al naar zij rechtvaardig of onrechtvaardig, barmhartig of onbarmhartig nederig of hoogmoedig zijn, van God zullen ontvangen, Proverbs 3:27. Uit dit alles blijkt welk een strekking de Godsdienst heeft om de mensen beide gezegend te doen zijn en hen tot een zegen te stellen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 3

Dit hoofdstuk is een van de voortreffelijkste van geheel dit boek, beide ten opzichte van de redenering om ons te bewegen om Godsdienstig te zijn, en voor de leiding hierin.

I. Wij moeten standvastig zijn in onze plicht, omdat dit het middel is om gelukkig te wezen, Proverbs 3:1.

II. Wij moeten een leven leiden van vertrouwen op God, omdat dit het middel is om veilig te wezen Proverbs 3:5.

III. Wij moeten de vreze Gods onderhouden, omdat dit het middel is om gezond te zijn, Proverbs 3:7, Proverbs 3:8.

IV. Wij moeten God dienen met onze bezittingen, omdat dit het middel is om rijk te wezen, Proverbs 3:9,Proverbs 3:10.

V. Wij moeten op een goede wijze beproevingen verdragen, omdat dit het middel is om er goeds uit te erlangen, Proverbs 3:11, Proverbs 3:12.

Vl. Wij moeten ons moeite geven om wijsheid te verkrijgen, omdat dit het middel is om haar te verkrijgen, en om door haar gewin te verkrijgen, Proverbs 3:13.

VII. Wij moeten ons steeds door de regelen van de wijsheid en van het rechte verstand en de Godsdienst laten regeren want dat is het middel om altijd gerust te wezen Proverbs 3:21.

VIII. Wij moeten al het goed doen, dat wij kunnen, aan onze naasten, en hun geen kwaad doen, omdat de mensen al naar zij rechtvaardig of onrechtvaardig, barmhartig of onbarmhartig nederig of hoogmoedig zijn, van God zullen ontvangen, Proverbs 3:27. Uit dit alles blijkt welk een strekking de Godsdienst heeft om de mensen beide gezegend te doen zijn en hen tot een zegen te stellen.

Verzen 1-6

Spreuken 3:1-6

Hier wordt ons geleerd om een leven te leiden van gemeenschap met God, en buiten alle twijfel, de verborgenheid van de Godzaligheid is groot en van groot belang voor ons, en zal gelijk hier wordt aangetoond, van onuitsprekelijk voordeel voor ons zijn.

I. Wij moeten voortdurend achtslaan op Gods geboden, Proverbs 3:1, Proverbs 3:2. Wij moeten:

1. Gods wet en Zijn geboden stellen tot onze regel, door welke wij in alles geleid en geregeerd worden, en waaraan wij gehoorzamen.

2. Wij moeten er ons bekend mee maken want wij kunnen niet gezegd worden iets te vergeten, dat wij nooit geweten hebben.

3. Wij moeten ze zo gedenken, dat wij ze altijd gereed bij de hand hebben, zodra wij het nodig hebben ze in beoefening te brengen.

4. Onze wil en neiging moeten eraan onderworpen zijn, en er in alles mee in overeenstemming wezen. Niet alleen ons hoofd, maar ons hart moet Gods geboden houden, daarin moeten, evenals in de ark van de getuigenis, beide tafelen van de wet neergelegd zijn.

Ten einde ons aan te moedigen om ons te onderwerpen aan al hetgeen de wet Gods ons verbiedt en gebiedt, wordt ons verzekerd dat dit het zekerste middel is om lang leven en voorspoed te verkrijgen, Proverbs 3:2.

a. Het is het middel om lang te leven. Gods geboden zullen ons lengte van dagen en jaren van leven vermeerderen, aan een goed en nuttig leven op aarde zullen zij een eeuwig leven toevoegen in de hemel, lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos, Psalms 21:5. God zal ons leven zijn en onze lengte van dagen, en dat zal in waarheid een lang leven zijn met een toevoeging. Daar echter lengte van dagen een last en verdriet zou kunnen worden is er beloofd:

b. Dat het ook het middel zal blijken te wezen, om ook gerust te zijn, zodat zelfs de dagen van de ouderdom geen kwade dagen zullen wezen, maar dagen, waarin gij lust zult hebben, vrede zullen zij u voortdurend vermeerderen. Gelijk de genade toeneemt, zal ook de vrede toenemen en van de grootheid van Christus heerschappij en vrede in het hart, zowel als in de wereld, zal geen einde zijn. Grote en toenemende vrede hebben zij, die de wet beminnen.

II. Wij moeten voortdurend acht geven op Gods beloften, die samengaan met Zijn bevelen, en met deze ontvangen en behouden moeten worden, Proverbs 3:3. "Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten, Gods goedertierenheid in het beloven en Zijn trouw in het volbrengen verbeur deze niet, maar leef er naar, en behoud uw deel er aan, vergeet deze niet, maar leef en teer er op, en neem er het genot en de vertroosting van, bind ze aan uw hals als het sierlijkste ornament." Het is de grootste eer, waarvoor wij in deze wereld vatbaar zijn, om deel te hebben aan de goedertierenheid en de trouw van God. Schrijf ze op de tafel uws harten, als u dierbaar, als uw deel en uw kostelijkst vermaak, vind er behagen in om ze toe te passen en ze te overdenken." Of het kan bedoeld zijn van de goedertierenheid en trouw, die onze plichtzijn: Godsvrucht en oprechtheid, barmhartigheid jegens de mensen, trouw aan God. Laat deze vaste en gebiedende beginselen in u zijn.

Om ons hiertoe aan te moedigen wordt ons verzekerd, Proverbs 3:4, dat dit het middel is, om ons beide aan onze Schepper en aan onze medeschepselen aan te bevelen, zo zult gij gunst en goed verstand vinden.

1. Een Godvruchtige zoekt de gunst van God in de eerste plaats, hij streeft naar de eer om de Heere welbehaaglijk te zijn, en hij zal die gunst vinden en daarbij een goed verstand, God zal een gunstige uitlegging geven aan hetgeen hij zegt en doet. Hij zal erkend worden als een van de kinderen van de wijsheid, en zal lof bij God hebben als een, die het goed verstand heeft, hetwelk toegeschreven wordt aan allen, die Zijn geboden doen.

2. Hij wenst ook gunst te vinden bij de mensen, zoals Christus genade had bij God en de mensen, Luke 2:42- aangenaam te zijn bij de menigte van zijn broederen, Esther 10:3, en dat zal hij, zij zullen hem recht verstaan, en in zijn handelingen met hen zal hij blijken verstandig te zijn, hij zal met verstand en omzichtigheid handelen. Hij zal goede voorspoed hebben, zo wordt dit door sommigen overgezet, het gewone gevolg van een goed verstand.

III. Wij moeten voortdurend acht geven op Gods voorzienigheid, moeten haar erkennen en op haar steunen in al onze zaken en aangelegenheden, beide door geloof en door gebed.

1. Door geloof. Wij moeten een volkomen vertrouwen stellen in de macht, de wijsheid en goedheid van God, ons verzekerd houdende dat Zijn voorzienigheid zich uitstrekt over al Zijn schepselen en al hun handelingen. Daarom moeten wij op de Heere vertrouwen met ons gehele hart, Proverbs 3:5, wij moeten geloven dat Hij doen kan wat Hij wil, de wijsheid heeft om te doen wat het beste is, en, naar Zijn belofte goed is om te doen wat het beste voor ons is, indien wij Hem liefhebben en dienen. Wij moeten met algehele overgegevenheid en voldoening op Hem steunen om alles voor ons te doen, en niet steunen op ons verstand, alsof wij zelf door enigerlei overleg, onszelf zouden kunnen helpen zonder God, en zelf onze zaken tot een goed einde kunnen brengen. Zij, die zichzelf kennen, moeten wel bevinden dat hun eigen verstand een gebroken rietstaf is, die hun gewis zal falen zo zij er op leunen. In ons gedrag en al onze handelingen moeten wij ons eigen oordeel mistrouwen, volkomen vertrouwen hebben in Gods macht, wijsheid en goedheid, en derhalve Gods voorzienigheid volgen, maar haar niet dwingen. Datgene blijkt dikwijls het best, wat het minst ons eigen doen is.

2. Door gebed, Proverbs 3:6. Ken God in al uw wegen. Wij moeten niet slechts met ons verstand geloven dat Gods hand alles bestuurt dat Hij over ons en onze zaken beschikt, maar wij moeten dit ook plechtig erkennen, en ons dienovereenkomstig tot Hem wenden. Wij moeten Hem om verlof vragen, en niets beramen of doen, dan hetgeen wij zeker weten wettig en geoorloofd te zijn. Wij moeten Hem om raad vragen, Hem bidden om leiding en bestuur, niet alleen als de zaak moeilijk is, als wij niet weten wat te doen, is het niet te verwonderen, dat wij ons tot Hem wenden maar in elke zaak, hoe eenvoudig en duidelijk zij ook is. Wij moeten Hem om voorspoed vragen, als degenen, die weten dat "de loop is niet van de snellen, " wij moeten ons aan Hem houden, ons naar Hem gedragen en met heilige lijdzaamheid Zijn oordeel afwachten. In al onze wegen, die ons lieflijk en aangenaam zijn, en waarop wij voorspoed hebben en ons doel bereiken, moeten wij met dankbaarheid God erkennen. In al onze wegen, waarop wij met tegenspoed hebben te worstelen, die met doornen omtuind zijn, moeten wij God erkennen met onderworpenheid aan Zijn wil. Ons oog moet steeds op God gericht zijn, Hem moeten wij in alles onze begeerten bekend maken, zoals Jeftha, die al zijn woorden sprak voor het aangezicht des Heeren te Mizpa.

Om ons hiertoe aan te moedigen is beloofd: "Hij zal uw paden recht maken, zodat uw weg veilig en goed zal zijn, en de einduitkomst gelukkig zal wezen." Zij, die zich onder de Goddelijke leiding stellen, zullen er altijd het voordeel van hebben. God zal hun de wijsheid geven, die nuttig is om te leiden, zodat zij zich niet op de bijpaden van de zonde begeven, en dan zal Hij zelf de zaak zo wijselijk regelen, dat zij naar hun genoegen of, hetgeen hetzelfde is, tot hun nutte en beste zal zijn. Zij, die getrouwelijk de wolk- en vuurkolom volgen, zullen bevinden dat zij hen wel langs een omweg laat gaan, maar toch op de rechte weg leidt, en hen ten laatste veilig in Kanan zal brengen.

Verzen 1-6

Spreuken 3:1-6

Hier wordt ons geleerd om een leven te leiden van gemeenschap met God, en buiten alle twijfel, de verborgenheid van de Godzaligheid is groot en van groot belang voor ons, en zal gelijk hier wordt aangetoond, van onuitsprekelijk voordeel voor ons zijn.

I. Wij moeten voortdurend achtslaan op Gods geboden, Proverbs 3:1, Proverbs 3:2. Wij moeten:

1. Gods wet en Zijn geboden stellen tot onze regel, door welke wij in alles geleid en geregeerd worden, en waaraan wij gehoorzamen.

2. Wij moeten er ons bekend mee maken want wij kunnen niet gezegd worden iets te vergeten, dat wij nooit geweten hebben.

3. Wij moeten ze zo gedenken, dat wij ze altijd gereed bij de hand hebben, zodra wij het nodig hebben ze in beoefening te brengen.

4. Onze wil en neiging moeten eraan onderworpen zijn, en er in alles mee in overeenstemming wezen. Niet alleen ons hoofd, maar ons hart moet Gods geboden houden, daarin moeten, evenals in de ark van de getuigenis, beide tafelen van de wet neergelegd zijn.

Ten einde ons aan te moedigen om ons te onderwerpen aan al hetgeen de wet Gods ons verbiedt en gebiedt, wordt ons verzekerd dat dit het zekerste middel is om lang leven en voorspoed te verkrijgen, Proverbs 3:2.

a. Het is het middel om lang te leven. Gods geboden zullen ons lengte van dagen en jaren van leven vermeerderen, aan een goed en nuttig leven op aarde zullen zij een eeuwig leven toevoegen in de hemel, lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos, Psalms 21:5. God zal ons leven zijn en onze lengte van dagen, en dat zal in waarheid een lang leven zijn met een toevoeging. Daar echter lengte van dagen een last en verdriet zou kunnen worden is er beloofd:

b. Dat het ook het middel zal blijken te wezen, om ook gerust te zijn, zodat zelfs de dagen van de ouderdom geen kwade dagen zullen wezen, maar dagen, waarin gij lust zult hebben, vrede zullen zij u voortdurend vermeerderen. Gelijk de genade toeneemt, zal ook de vrede toenemen en van de grootheid van Christus heerschappij en vrede in het hart, zowel als in de wereld, zal geen einde zijn. Grote en toenemende vrede hebben zij, die de wet beminnen.

II. Wij moeten voortdurend acht geven op Gods beloften, die samengaan met Zijn bevelen, en met deze ontvangen en behouden moeten worden, Proverbs 3:3. "Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten, Gods goedertierenheid in het beloven en Zijn trouw in het volbrengen verbeur deze niet, maar leef er naar, en behoud uw deel er aan, vergeet deze niet, maar leef en teer er op, en neem er het genot en de vertroosting van, bind ze aan uw hals als het sierlijkste ornament." Het is de grootste eer, waarvoor wij in deze wereld vatbaar zijn, om deel te hebben aan de goedertierenheid en de trouw van God. Schrijf ze op de tafel uws harten, als u dierbaar, als uw deel en uw kostelijkst vermaak, vind er behagen in om ze toe te passen en ze te overdenken." Of het kan bedoeld zijn van de goedertierenheid en trouw, die onze plichtzijn: Godsvrucht en oprechtheid, barmhartigheid jegens de mensen, trouw aan God. Laat deze vaste en gebiedende beginselen in u zijn.

Om ons hiertoe aan te moedigen wordt ons verzekerd, Proverbs 3:4, dat dit het middel is, om ons beide aan onze Schepper en aan onze medeschepselen aan te bevelen, zo zult gij gunst en goed verstand vinden.

1. Een Godvruchtige zoekt de gunst van God in de eerste plaats, hij streeft naar de eer om de Heere welbehaaglijk te zijn, en hij zal die gunst vinden en daarbij een goed verstand, God zal een gunstige uitlegging geven aan hetgeen hij zegt en doet. Hij zal erkend worden als een van de kinderen van de wijsheid, en zal lof bij God hebben als een, die het goed verstand heeft, hetwelk toegeschreven wordt aan allen, die Zijn geboden doen.

2. Hij wenst ook gunst te vinden bij de mensen, zoals Christus genade had bij God en de mensen, Luke 2:42- aangenaam te zijn bij de menigte van zijn broederen, Esther 10:3, en dat zal hij, zij zullen hem recht verstaan, en in zijn handelingen met hen zal hij blijken verstandig te zijn, hij zal met verstand en omzichtigheid handelen. Hij zal goede voorspoed hebben, zo wordt dit door sommigen overgezet, het gewone gevolg van een goed verstand.

III. Wij moeten voortdurend acht geven op Gods voorzienigheid, moeten haar erkennen en op haar steunen in al onze zaken en aangelegenheden, beide door geloof en door gebed.

1. Door geloof. Wij moeten een volkomen vertrouwen stellen in de macht, de wijsheid en goedheid van God, ons verzekerd houdende dat Zijn voorzienigheid zich uitstrekt over al Zijn schepselen en al hun handelingen. Daarom moeten wij op de Heere vertrouwen met ons gehele hart, Proverbs 3:5, wij moeten geloven dat Hij doen kan wat Hij wil, de wijsheid heeft om te doen wat het beste is, en, naar Zijn belofte goed is om te doen wat het beste voor ons is, indien wij Hem liefhebben en dienen. Wij moeten met algehele overgegevenheid en voldoening op Hem steunen om alles voor ons te doen, en niet steunen op ons verstand, alsof wij zelf door enigerlei overleg, onszelf zouden kunnen helpen zonder God, en zelf onze zaken tot een goed einde kunnen brengen. Zij, die zichzelf kennen, moeten wel bevinden dat hun eigen verstand een gebroken rietstaf is, die hun gewis zal falen zo zij er op leunen. In ons gedrag en al onze handelingen moeten wij ons eigen oordeel mistrouwen, volkomen vertrouwen hebben in Gods macht, wijsheid en goedheid, en derhalve Gods voorzienigheid volgen, maar haar niet dwingen. Datgene blijkt dikwijls het best, wat het minst ons eigen doen is.

2. Door gebed, Proverbs 3:6. Ken God in al uw wegen. Wij moeten niet slechts met ons verstand geloven dat Gods hand alles bestuurt dat Hij over ons en onze zaken beschikt, maar wij moeten dit ook plechtig erkennen, en ons dienovereenkomstig tot Hem wenden. Wij moeten Hem om verlof vragen, en niets beramen of doen, dan hetgeen wij zeker weten wettig en geoorloofd te zijn. Wij moeten Hem om raad vragen, Hem bidden om leiding en bestuur, niet alleen als de zaak moeilijk is, als wij niet weten wat te doen, is het niet te verwonderen, dat wij ons tot Hem wenden maar in elke zaak, hoe eenvoudig en duidelijk zij ook is. Wij moeten Hem om voorspoed vragen, als degenen, die weten dat "de loop is niet van de snellen, " wij moeten ons aan Hem houden, ons naar Hem gedragen en met heilige lijdzaamheid Zijn oordeel afwachten. In al onze wegen, die ons lieflijk en aangenaam zijn, en waarop wij voorspoed hebben en ons doel bereiken, moeten wij met dankbaarheid God erkennen. In al onze wegen, waarop wij met tegenspoed hebben te worstelen, die met doornen omtuind zijn, moeten wij God erkennen met onderworpenheid aan Zijn wil. Ons oog moet steeds op God gericht zijn, Hem moeten wij in alles onze begeerten bekend maken, zoals Jeftha, die al zijn woorden sprak voor het aangezicht des Heeren te Mizpa.

Om ons hiertoe aan te moedigen is beloofd: "Hij zal uw paden recht maken, zodat uw weg veilig en goed zal zijn, en de einduitkomst gelukkig zal wezen." Zij, die zich onder de Goddelijke leiding stellen, zullen er altijd het voordeel van hebben. God zal hun de wijsheid geven, die nuttig is om te leiden, zodat zij zich niet op de bijpaden van de zonde begeven, en dan zal Hij zelf de zaak zo wijselijk regelen, dat zij naar hun genoegen of, hetgeen hetzelfde is, tot hun nutte en beste zal zijn. Zij, die getrouwelijk de wolk- en vuurkolom volgen, zullen bevinden dat zij hen wel langs een omweg laat gaan, maar toch op de rechte weg leidt, en hen ten laatste veilig in Kanan zal brengen.

Verzen 7-12

Spreuken 3:7-12

Wij hebben hier drie vermaningen voor ons, en aan ieder ervan wordt kracht bijgezet door een goede reden.

I. Wij moeten leven in nederige, gehoorzame onderworpenheid aan God en Zijn regering, Proverbs 3:7. Vrees de Heere, als uw soevereine Heer en Meester, laat u in alles besturen en regeren door uw Godsdienst, en wees onderworpen aan de wil van God. Dit moet:

1. Een nederige onderworpenheid wezen, Wees niet wijs in uw ogen. Er is geen groter vijand van de macht van de Godsdienst en de vreze Gods in het hart, dan waanwijsheid, een hoge dunk van onze eigen wijsheid. Zij die veel op hebben met hun eigen genoegzaamheid, achten het beneden zich en een verkleining van zichzelf, om hun maatregelen te nemen in overeenstemming met de Godsdienst, en nog veel meer om zich door de regelen van de Godsdienst te laten belemmeren of binden.

2. Een gehoorzame onderworpenheid zijn, Vrees de Heere en wijk van het kwade, wacht u van iets te doen om Hem te beledigen en Zijn zorg te verbeuren. De Heere te vrezen, zodat men afwijkt van het kwade, is ware wijsheid en verstand, Job 28:28. Zij, die deze vreze hebben, zijn waarlijk wijs, maar geen waanwijzen, zij zijn niet wijs in hun ogen.

Ten einde ons aan te moedigen om in de vreze Gods te leven, wordt hier beloofd, Proverbs 3:8, dat dit even dienstig zal wezen voor de uitwendige mens, als ons noodzakelijk voedsel, het zal voedzaam zijn, het zal een medicijn wezen voor uw navel, het zal versterkend wezen, het zal merg zijn voor uw beenderen, Proverbs 3:8. De voorzichtigheid, matigheid en soberheid, de kalmte en de gemoedsrust en het goede heersen over neigingen en hartstochten, die door de Godsdienst geleerd worden, zijn zeer bevorderlijk, niet alleen aan het welvaren van de ziel, maar ook aan een goede gesteldheid van het lichaam, die zeer begerenswaardig is, en zonder welke onze andere genietingen in deze wereld smakeloos zijn. Nijd is verrotting van de beenderen, de droefheid van de wereld droogt ze uit, maar hoop en blijdschap in God zijn merg er voor.

II. Wij moeten een goed gebruik maken van onze bezittingen, en dat is het middel om ze te vermeerderen, Proverbs 3:9, Proverbs 3:10, Hier is:

1. Een bevel, dat het ons ten plicht stelt om God te dienen met ons goed: Eer de Heere met uw goed. Het is het doel onder schepping en verlossing om God te eren, Hem te wezen tot een naam en een lof, op geen andere wijze zijn wij in staat Hem te dienen dan in Zijn eer. Zijn eer moeten wij bekend maken, en ook de eer, die wij Hem toebrengen. Wij moeten Hem eren, niet alleen met ons lichaam en onze geest, die Zijner zijn, maar ook met onze bezittingen, want ook die zijn Zijne, wij en alles wat ons toebehoort, moeten gewijd zijn aan Zijn eer. Wereldse rijkdom is slechts armzalig goed, maar, zoals die dan is, moeten wij er God mee eren en dan indien ooit wordt hij iets wezenlijks. Wij moeten God eren:

a. Met onze inkomst. Als het vermogen toeneemt, dan zijn wij in verzoeking om onszelf te eren, Deuteronomy 8:17, en ons hart op de wereld te zetten, Psalms 62:11, maar hoe meer God ons geeft, hoe meer wij er naar moeten streven om Hem te eren. Het is bedoeld van de inkomst van de aarde, want wij leven van jaarlijkse voortbrengselen, opdat wij in voortdurende afhankelijkheid leven van God.

b. Met al onze inkomst, naar God ons in alles voorspoedig heeft gemaakt, zo moeten wij Hem eren.

c. Met de eerstelingen van alles, zoals Abel, Genesis 4:4. Dat was de wet. Exodus 23:19, en de profeten, Malachi 3:10. God, die de eerste en de beste is, moet van alles het eerste en het beste hebben Zijn recht gaat voor dat van ieder ander, en daarom moet Hij het eerst bediend worden. Het is onze plicht om onze wereldlijke bezittingen dienstbaar te maken aan onze Godsdienst, deze en de invloed, die wij er door hebben, te gebruiken ter bevordering van de Godsdienst, met hetgeen wij hebben goed te doen aan de armen, en overvloedig te zijn in alle werken van de Godsvrucht en van de barmhartigheid, milddadigheden beraadslagende.

2. Een belofte, waardoor het ons belang wordt God te dienen met onze bezittingen, het is de manier om van weinig veel te maken, en om van veel nog meer te maken, het is de zekerste en veiligste methode om tot welvaart te komen, zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden. Hij zegt niet uw buidels, of uw geldzakken, maar uw schuren, niet, dat uw kleerkast opnieuw gevuld zal worden, maar dat uw perskuipen van most zullen overlopen, God zal u zegenen met een toeneming van hetgeen nuttig is, niet van hetgeen tot staatsie of sieraad dient, voor hetgeen gebruikt en besteed moet worden, niet voor hetgeen tot ophoping en oplegging dient. Zij, die goeddoen met hetgeen zij hebben, zullen meer hebben om er goed mee te doen. Als wij onze wereldlijke bezittingen dienstbaar maken aan onze Godsdienst, dan zullen wij onze Godsdienst zeer dienstig bevinden voor de voorspoed van onze wereldlijke zaken. Godzaligheid heeft lde belofte des tegenwoordigen levens. Wij vergissen ons als wij denken dat geven ons zal ruineren, ons arm zal maken, neen, geven tot Gods eer zal ons rijk maken, Haggai 2:20. Wat wij gaven, hebben wij.

III. Wij moeten ons naar behoren gedragen onder onze beproevingen, Proverbs 3:11, Proverbs 3:12. Dit wordt aangehaald door de apostel, Hebrews 12:5, en hij noemt het een vermaning, die tot ons spreekt als tot zonen, met het gezag en de liefde van een vader. Wij zijn hier in een wereld van moeite en benauwdheid. Merk nu op:

1. Wat onze zorg moet wezen als wij in beproeving zijn: er niet verdrietig onder te worden. Zijn vorige vermaning was gericht tot hen, die rijk en voorspoedig zijn, deze is gericht tot hen, die arm zijn en tegenspoed hebben.

a. Wij moeten geen beproeving verachten, al is zij ook nog zo gering, en al duurt zij ook nog zo kort, alsof zij niet de moeite waard was om er nota van te nemen, of alsof zij niet gezonden was met een doel, en er dus niet op behoeft geantwoord te worden. Wij moeten geen stokken en stenen zijn, geen Stoïcijnen onder onze beproevingen, wij moeten er niet ongevoelig onder zijn, er ons niet onder verharden, niet denken dat wij er gemakkelijk doorheen zullen komen zonder God.

b. Wij moeten niet verdrietig zijn onder een beproeving, al is zij ook nog zo zwaar, en al duurt zij ook nog zo lang, er niet onder bezwijken zoals de apostel het uitdrukt, niet ontmoedigd zijn niet tot wanhoop vervallen, noch er toe gedreven worden om onwettige middelen te gebruiken ten einde ons verlichting te verschaffen en herstel van onze grieven. Wij moeten niet denken dat de beproeving zwaarder drukt, of langer duurt, dan nodig of betamelijk is, noch tot de gevolgtrekking komen dat er nooit uitkomst of verlossing zal komen, omdat zij niet zo spoedig komt als wij verwachtten.

2. Wat onder beproeving onze vertroosting zal zijn.

A. Dat zij een Goddelijke kastijding is. Het is de kastijding des Heeren, en evenals dit een reden is waarom wij er ons aan moeten onderwerpen, (want het is dwaasheid te strijden met een God van onbetwistbare soevereiniteit en onweerstaanbare macht) zo is het ook een reden, waarom wij er tevreden onder moeten wezen, want wij kunnen er zeker van zijn, dat een God van vlekkeloze reinheid ons geen onrecht doet, en dat een God van oneindige goedheid geen kwaad voor ons bedoelt. Zij is van God, en daarom moet zij niet verworpen worden, want een geringschatting van de bode is een belediging van hem, die hem gezonden heeft. Zij is van God, en daarom moeten wij er niet verdrietig onder zijn, want Hij weet wat maaksel wij zijn, Hij weet, beide wat wij behoeven en wat wij kunnen dragen.

B. Dat het een vaderlijke kastijding is, zij komt niet van Zijn wraakdoende gerechtigheid als rechter, maar van Zijn wijze liefde als vader. De vader kastijdt de zoon, die hij liefheeft, ja omdat hij hem liefheeft en wenst dat hij wijs en goed zal zijn. Hij verlustigt zich in hetgeen beminnelijk en lieflijk is in zijn zoon, en daarom kastijdt hij hem ter genezing en voorkoming van hetgeen een mismaaktheid in hem zou zijn en een vermindering van zijn welgevallen aan hem. Aldus heeft God gezegd: Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd ik, Revelation 3:19. Het is voor Gods kinderen een grote troost onder hun beproeving:

a. Dat zij niet alleen bestaanbaar is met, maar voortvloeit uit, verbondsliefde.

b. Dat het er zo ver vandaan is, dat zij hun wezenlijk kwaad doet, dat zij, Gods genade met haar bewerkende, ons zeer veel goed doet, en een gezegend middel is tot onze heiligmaking.

Verzen 7-12

Spreuken 3:7-12

Wij hebben hier drie vermaningen voor ons, en aan ieder ervan wordt kracht bijgezet door een goede reden.

I. Wij moeten leven in nederige, gehoorzame onderworpenheid aan God en Zijn regering, Proverbs 3:7. Vrees de Heere, als uw soevereine Heer en Meester, laat u in alles besturen en regeren door uw Godsdienst, en wees onderworpen aan de wil van God. Dit moet:

1. Een nederige onderworpenheid wezen, Wees niet wijs in uw ogen. Er is geen groter vijand van de macht van de Godsdienst en de vreze Gods in het hart, dan waanwijsheid, een hoge dunk van onze eigen wijsheid. Zij die veel op hebben met hun eigen genoegzaamheid, achten het beneden zich en een verkleining van zichzelf, om hun maatregelen te nemen in overeenstemming met de Godsdienst, en nog veel meer om zich door de regelen van de Godsdienst te laten belemmeren of binden.

2. Een gehoorzame onderworpenheid zijn, Vrees de Heere en wijk van het kwade, wacht u van iets te doen om Hem te beledigen en Zijn zorg te verbeuren. De Heere te vrezen, zodat men afwijkt van het kwade, is ware wijsheid en verstand, Job 28:28. Zij, die deze vreze hebben, zijn waarlijk wijs, maar geen waanwijzen, zij zijn niet wijs in hun ogen.

Ten einde ons aan te moedigen om in de vreze Gods te leven, wordt hier beloofd, Proverbs 3:8, dat dit even dienstig zal wezen voor de uitwendige mens, als ons noodzakelijk voedsel, het zal voedzaam zijn, het zal een medicijn wezen voor uw navel, het zal versterkend wezen, het zal merg zijn voor uw beenderen, Proverbs 3:8. De voorzichtigheid, matigheid en soberheid, de kalmte en de gemoedsrust en het goede heersen over neigingen en hartstochten, die door de Godsdienst geleerd worden, zijn zeer bevorderlijk, niet alleen aan het welvaren van de ziel, maar ook aan een goede gesteldheid van het lichaam, die zeer begerenswaardig is, en zonder welke onze andere genietingen in deze wereld smakeloos zijn. Nijd is verrotting van de beenderen, de droefheid van de wereld droogt ze uit, maar hoop en blijdschap in God zijn merg er voor.

II. Wij moeten een goed gebruik maken van onze bezittingen, en dat is het middel om ze te vermeerderen, Proverbs 3:9, Proverbs 3:10, Hier is:

1. Een bevel, dat het ons ten plicht stelt om God te dienen met ons goed: Eer de Heere met uw goed. Het is het doel onder schepping en verlossing om God te eren, Hem te wezen tot een naam en een lof, op geen andere wijze zijn wij in staat Hem te dienen dan in Zijn eer. Zijn eer moeten wij bekend maken, en ook de eer, die wij Hem toebrengen. Wij moeten Hem eren, niet alleen met ons lichaam en onze geest, die Zijner zijn, maar ook met onze bezittingen, want ook die zijn Zijne, wij en alles wat ons toebehoort, moeten gewijd zijn aan Zijn eer. Wereldse rijkdom is slechts armzalig goed, maar, zoals die dan is, moeten wij er God mee eren en dan indien ooit wordt hij iets wezenlijks. Wij moeten God eren:

a. Met onze inkomst. Als het vermogen toeneemt, dan zijn wij in verzoeking om onszelf te eren, Deuteronomy 8:17, en ons hart op de wereld te zetten, Psalms 62:11, maar hoe meer God ons geeft, hoe meer wij er naar moeten streven om Hem te eren. Het is bedoeld van de inkomst van de aarde, want wij leven van jaarlijkse voortbrengselen, opdat wij in voortdurende afhankelijkheid leven van God.

b. Met al onze inkomst, naar God ons in alles voorspoedig heeft gemaakt, zo moeten wij Hem eren.

c. Met de eerstelingen van alles, zoals Abel, Genesis 4:4. Dat was de wet. Exodus 23:19, en de profeten, Malachi 3:10. God, die de eerste en de beste is, moet van alles het eerste en het beste hebben Zijn recht gaat voor dat van ieder ander, en daarom moet Hij het eerst bediend worden. Het is onze plicht om onze wereldlijke bezittingen dienstbaar te maken aan onze Godsdienst, deze en de invloed, die wij er door hebben, te gebruiken ter bevordering van de Godsdienst, met hetgeen wij hebben goed te doen aan de armen, en overvloedig te zijn in alle werken van de Godsvrucht en van de barmhartigheid, milddadigheden beraadslagende.

2. Een belofte, waardoor het ons belang wordt God te dienen met onze bezittingen, het is de manier om van weinig veel te maken, en om van veel nog meer te maken, het is de zekerste en veiligste methode om tot welvaart te komen, zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden. Hij zegt niet uw buidels, of uw geldzakken, maar uw schuren, niet, dat uw kleerkast opnieuw gevuld zal worden, maar dat uw perskuipen van most zullen overlopen, God zal u zegenen met een toeneming van hetgeen nuttig is, niet van hetgeen tot staatsie of sieraad dient, voor hetgeen gebruikt en besteed moet worden, niet voor hetgeen tot ophoping en oplegging dient. Zij, die goeddoen met hetgeen zij hebben, zullen meer hebben om er goed mee te doen. Als wij onze wereldlijke bezittingen dienstbaar maken aan onze Godsdienst, dan zullen wij onze Godsdienst zeer dienstig bevinden voor de voorspoed van onze wereldlijke zaken. Godzaligheid heeft lde belofte des tegenwoordigen levens. Wij vergissen ons als wij denken dat geven ons zal ruineren, ons arm zal maken, neen, geven tot Gods eer zal ons rijk maken, Haggai 2:20. Wat wij gaven, hebben wij.

III. Wij moeten ons naar behoren gedragen onder onze beproevingen, Proverbs 3:11, Proverbs 3:12. Dit wordt aangehaald door de apostel, Hebrews 12:5, en hij noemt het een vermaning, die tot ons spreekt als tot zonen, met het gezag en de liefde van een vader. Wij zijn hier in een wereld van moeite en benauwdheid. Merk nu op:

1. Wat onze zorg moet wezen als wij in beproeving zijn: er niet verdrietig onder te worden. Zijn vorige vermaning was gericht tot hen, die rijk en voorspoedig zijn, deze is gericht tot hen, die arm zijn en tegenspoed hebben.

a. Wij moeten geen beproeving verachten, al is zij ook nog zo gering, en al duurt zij ook nog zo kort, alsof zij niet de moeite waard was om er nota van te nemen, of alsof zij niet gezonden was met een doel, en er dus niet op behoeft geantwoord te worden. Wij moeten geen stokken en stenen zijn, geen Stoïcijnen onder onze beproevingen, wij moeten er niet ongevoelig onder zijn, er ons niet onder verharden, niet denken dat wij er gemakkelijk doorheen zullen komen zonder God.

b. Wij moeten niet verdrietig zijn onder een beproeving, al is zij ook nog zo zwaar, en al duurt zij ook nog zo lang, er niet onder bezwijken zoals de apostel het uitdrukt, niet ontmoedigd zijn niet tot wanhoop vervallen, noch er toe gedreven worden om onwettige middelen te gebruiken ten einde ons verlichting te verschaffen en herstel van onze grieven. Wij moeten niet denken dat de beproeving zwaarder drukt, of langer duurt, dan nodig of betamelijk is, noch tot de gevolgtrekking komen dat er nooit uitkomst of verlossing zal komen, omdat zij niet zo spoedig komt als wij verwachtten.

2. Wat onder beproeving onze vertroosting zal zijn.

A. Dat zij een Goddelijke kastijding is. Het is de kastijding des Heeren, en evenals dit een reden is waarom wij er ons aan moeten onderwerpen, (want het is dwaasheid te strijden met een God van onbetwistbare soevereiniteit en onweerstaanbare macht) zo is het ook een reden, waarom wij er tevreden onder moeten wezen, want wij kunnen er zeker van zijn, dat een God van vlekkeloze reinheid ons geen onrecht doet, en dat een God van oneindige goedheid geen kwaad voor ons bedoelt. Zij is van God, en daarom moet zij niet verworpen worden, want een geringschatting van de bode is een belediging van hem, die hem gezonden heeft. Zij is van God, en daarom moeten wij er niet verdrietig onder zijn, want Hij weet wat maaksel wij zijn, Hij weet, beide wat wij behoeven en wat wij kunnen dragen.

B. Dat het een vaderlijke kastijding is, zij komt niet van Zijn wraakdoende gerechtigheid als rechter, maar van Zijn wijze liefde als vader. De vader kastijdt de zoon, die hij liefheeft, ja omdat hij hem liefheeft en wenst dat hij wijs en goed zal zijn. Hij verlustigt zich in hetgeen beminnelijk en lieflijk is in zijn zoon, en daarom kastijdt hij hem ter genezing en voorkoming van hetgeen een mismaaktheid in hem zou zijn en een vermindering van zijn welgevallen aan hem. Aldus heeft God gezegd: Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd ik, Revelation 3:19. Het is voor Gods kinderen een grote troost onder hun beproeving:

a. Dat zij niet alleen bestaanbaar is met, maar voortvloeit uit, verbondsliefde.

b. Dat het er zo ver vandaan is, dat zij hun wezenlijk kwaad doet, dat zij, Gods genade met haar bewerkende, ons zeer veel goed doet, en een gezegend middel is tot onze heiligmaking.

Verzen 13-20

Spreuken 3:13-20

Salomo had er ernstig bij ons op aangedrongen om vlijtig te zoeken naar wijsheid, Hoofdst. 2, 1 en verv, en ons verzekerd dat wij in ons oprecht en gestadig najagen ervan wel zullen slagen. Maar nu is de vraag: Wat zullen wij er door verkrijgen, als wij haar gevonden hebben? Vooruitzicht op voordeel is de drijfveer van en de prikkel tot vlijt en inspanning. Daarom toont hij aan van hoeveel voordeel het voor ons zal wezen, dit vaststellende als een ontwijfelbare waarheid, dat de mens welgelukzalig is, die wijsheid vindt, de ware wijsheid, die bestaat in de kennis en liefde van God, en een gedragslijn, die volkomen in overeenstemming is met al de bedoelingen van Zijn waarheid, de leidingen van Zijn voorzienigheid en Zijn wetten. Merk nu op:

I. Wat het is om wijsheid te vinden en er gelukkig door te worden gemaakt.

1. Wij moeten haar verkrijgen. Hij is gelukzalig, die haar gevonden hebbende, haar tot de zijne maakt, er deel en bezit van krijgt, die verstand uittrekt, zo is het in het oorspronkelijke.

a. Die haar van God heeft, haar niet hebbende in zichzelf, schept hij haar met de emmer des geloofs uit de fontein van alle wijsheid, die mildelijk geeft.

b. Die er moeite voor doet, zoals hij, die erts graaft uit een mijn, als zij niet gemakkelijk tot ons komt, dan moeten wij zoveel te meer kracht aanwenden om haar te trekken.

c. Die er een goed gebruik van maakt, die enig verstand verkregen hebbende, toeneemt in kennis, zodat hij zijn vijf talenten tot tien maakt.

d. Die er goed mee doet haar mededeelt aan anderen, uit zijn schat nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt tot hun lering. Datgene is goed en tot een goed doeleinde verkregen, hetwelk aldus goed en tot een goed doeleinde gebruikt wordt.

2. Wij moeten er handel voor doen. Wij lezen hier van de koophandel van de wijsheid, hetgeen te kennen geeft:

a. Dat wij er ons hoofdwerk van moeten maken, en het niet als een bijzaak moeten beschouwen, zoals de koopman zijn hoofdgedachten en zijn tijd aan zijn koophandel wijdt.

b. Dat wij er alles aan moeten wagen, zoals met een bedrijfskapitaal, en gewillig zijn om er alles voor af te staan. Dit is de parel van grote waarde, en als wij haar gevonden hebben, moeten wij gaarne alles verkopen, om haar te kunnen kopen, Matthew 13:45, Matthew 13:46. Koop de waarheid, Proverbs 23:1. 23, hij zegt niet tot welke prijs, omdat wij, veeleer dan haar te missen, haar moeten kopen tot elke prijs.

3. Wij moeten haar aangrijpen, zoals wij gretig toeslaan als ons een voordelige koop wordt aangeboden, hetgeen wij zoveel zorgzamer doen, als er gevaar is dat het ons uit de handen zal genomen worden. Wij moeten haar aangrijpen met alle macht, alle krachten inspannen in het najagen ervan, alle gelegenheden aangrijpen om er in toe te nemen, en ook op haar minste voorschriften letten. 4. Wij moeten haar behouden, het is niet genoeg de wijsheid aan te grijpen, wij moeten haar ook vasthouden, haar vasthouden met het vaste besluit om haar nooit los te laten, maar ten einde toe op de weg van de wijsheid te volharden. Wij moeten haar onderhouden, zo lezen het sommigen, haar met alle macht omhelzen zoals wij doen met hetgeen wij willen onderhouden. Wij moeten alles doen wat wij kunnen om de kwijnende belangen van de Godsdienst in de plaats van onze inwoning te ondersteunen.

II. Waarin het geluk bestaat van hen, die haar vinden.

1. Het is een alles-overtreffend geluk, meer dan gevonden kan worden in de rijkdom van de wereld, al zouden wij daar ook nog zoveel van hebben, Proverbs 3:14, Proverbs 3:15. Het is niet alleen een zekerder, maar ook een voordeliger, koopwaar om te handelen voor de wijsheid, voor Christus, en genade, en geestelijke zegeningen, dan voor zilver en goud, en robijnen. Gesteld eens dat iemand deze in grote overvloed had, ja dat hij alles had, wat hij in deze wereld kan begeren, en wie is het, die dit ooit gehad heeft?

a. Dit alles zou hem geen hemelse wijsheid kunnen doen verkrijgen, ja het zou ten enenmale veracht worden, zij kan voor goud niet verkregen worden, Job 28:15 en verv.

b. Dit alles zou niet opwegen tegen het gebrek aan hemelse wijsheid, noch het rantsoen zijn voor een ziel, die door haar eigen dwaasheid ten verderve ging.

c. Dit alles zou een mens niet half zo gelukkig maken, neen, zelfs niet in deze wereld, als diegenen zijn, die ware wijsheid bezitten, al hebben zij ook hoegenaamd niets van deze dingen.

d. Hemelse wijsheid zal ons datgene verkrijgen en verzekeren, dat voor geen zilver en goud en robijnen gekocht kan worden.

2. Het is waar geluk, want het bevat al datgene, dat verondersteld wordt de mensen gelukkig te maken, Proverbs 3:16, Proverbs 3:17. De wijsheid wordt hier voorgesteld als een luisterrijke, weldadige koningin, die aan haar getrouwe, liefhebbende onderdanen gaven toereikt, en die gaven aanbiedt aan allen, die zich aan haar regering willen onderwerpen.

A. Is lengte van dagen een zegen? Ja, de kostelijkste, het leven sluit alle goed in, en daarom biedt zij dit aan met haar rechterhand. De Godsdienst geeft ons de beste methode om het leven te verlengen, geeft ons recht op de beloften ervan, en al zouden onze dagen op aarde niet meer zijn dan die van onze naasten, verzekert hij ons toch een eeuwig leven in een betere wereld.

B. Acht men dat rijkdom en eer zegeningen zijn? Zij zijn het, en deze reikt zij toe met haar linkerhand. Want, gelijk zij bereid is om hen, die zich aan haar onderwerpen, met beide armen te omhelzen, zo is zij ook bereid hun met beide handen gaven toe te reiken. Zij zullen de rijkdom hebben van deze wereld, in zover de oneindige wijsheid het goed voor hen acht, maar de ware rijkdommen, door welke de mensen rijk zijn in God, zijn hun verzekerd, en er is geen eer, hetzij door geboorte of bevordering, te vergelijken bij die, welke de Godsdienst geeft, zij maakt de rechtvaardige voortreffelijker dan zijn naaste, beveelt de mensen aan bij God, gebiedt achting en eerbied bij geheel het sobere deel van het mensdom en zal hen, die thans onbekend of in vergetelheid leven, in de andere wereld doen blinken als de zon.

C. Wordt genot of genoegen gezocht evenzeer als alle andere dingen? Ja, en het is zeker, dat in ware vroomheid het grootst mogelijke genoegen is. Haar wegen zijn wegen van lieflijkheid, de wegen, waarop zij ons leidt om er op te wandelen, zijn van zo'n aard, dat wij er overvloedig genot en voldoening in zullen vinden. Al de genietingen en vermaken van de zinnen zijn niet te vergelijken bij het genot, dat Godvruchtige zielen smaken in gemeenschapsoefening met God en in goeddoen. Datgene wat alleen de rechte weg is om aan het einde van onze reis te komen, daar moeten wij op wandelen, hetzij hij schoon is of modderig, aangenaam of onaangenaam is, maar de weg van de Godsdienst is, gelijk hij de rechte weg is, ook een aangename weg, hij is effen en schoon en bestrooid met rozen. Al haar paden zijn vrede. Er is niet slechts vrede aan het einde maar vrede op de weg, niet alleen op de weg van de Godsdienst in het algemeen, maar op de bijzondere paden van die weg, op al haar paden, al de verschillende daden en plichten ervan. Het een maakt niet bitter wat door het andere zoet was gemaakt, zoals dit door de bijmengselen van de wereld geschiedt, allen zijn vrede, niet alleen lieflijk, maar veilig, de heiligen gaan aan deze zijde van de hemel in tot de vrede, en genieten een tegenwoordige rust.

3. Het is de zaligheid van het paradijs, Proverbs 3:18. Zij is een boom des levens. Ware genade is datgene voor de ziel wat de boom des levens geweest zou zijn, waarvan onze eerste ouders buitengesloten werden om hun eten van de verboden boom, het is een zaad van onsterflijkheid, een fontein van levend water springende tot in het eeuwige leven. Het is een voorsmaak van het nieuwe Jeruzalem, in het midden waarvan de boom des levens is, Revelation 22:2, Revelation 22:7. Zij, die zich voeden met en onthalen op deze hemelse wijsheid, zullen niet slechts van elke noodlottige ziekte er door genezen worden, maar een tegengif vinden tegen ouderdom en dood, zij zullen eten en leven tot in eeuwigheid.

4. Het is een delen in de gelukzaligheid van God zelf, want wijsheid is Zijn eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid, Proverbs 3:19, Proverbs 3:20. Het moet ons de wijsheid en het verstand dat God geeft van harte doen liefhebben, dat de Heere de aarde door wijsheid gegrond heeft, zodat zij niet bewogen kan worden, noch ooit falen kan om te beantwoorden aan de doeleinden van haar schepping, waartoe zij zo uitnemend geschikt is, en dat Hij evenzo de hemelen door verstandigheid heeft bereid, en er al de bewegingen van op de beste wijze heeft bestuurd en geregeld. De hemellichamen zijn zeer groot, maar er is geen gebrek in, geen fout, zij zijn talrijk, maar toch is er geen wanorde in, de beweging is snel, en toch is er geen slijtage in. De afgronden van de zee zijn gekloofd, en vandaar komen de wateren beneden het uitspansel en de wolken druppelen dauw, de wateren boven het uitspansel, en dit alles geschiedt door de Goddelijke wijsheid en wetenschap, en daarom: Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, want daardoor zal hij tot alle goed werk volmaakt zijn toegerust. Christus is de wijsheid, door welke de werelden gemaakt en nog in wezen zijn, daarom zijn zij welgelukzalig wie Hij door God gemaakt is tot wijsheid want Hij kan al de voorgaande beloften van een lang leven, rijkdom en eer vervullen, want al de rijkdom van hemel, aarde en zee is Zijne.

Verzen 13-20

Spreuken 3:13-20

Salomo had er ernstig bij ons op aangedrongen om vlijtig te zoeken naar wijsheid, Hoofdst. 2, 1 en verv, en ons verzekerd dat wij in ons oprecht en gestadig najagen ervan wel zullen slagen. Maar nu is de vraag: Wat zullen wij er door verkrijgen, als wij haar gevonden hebben? Vooruitzicht op voordeel is de drijfveer van en de prikkel tot vlijt en inspanning. Daarom toont hij aan van hoeveel voordeel het voor ons zal wezen, dit vaststellende als een ontwijfelbare waarheid, dat de mens welgelukzalig is, die wijsheid vindt, de ware wijsheid, die bestaat in de kennis en liefde van God, en een gedragslijn, die volkomen in overeenstemming is met al de bedoelingen van Zijn waarheid, de leidingen van Zijn voorzienigheid en Zijn wetten. Merk nu op:

I. Wat het is om wijsheid te vinden en er gelukkig door te worden gemaakt.

1. Wij moeten haar verkrijgen. Hij is gelukzalig, die haar gevonden hebbende, haar tot de zijne maakt, er deel en bezit van krijgt, die verstand uittrekt, zo is het in het oorspronkelijke.

a. Die haar van God heeft, haar niet hebbende in zichzelf, schept hij haar met de emmer des geloofs uit de fontein van alle wijsheid, die mildelijk geeft.

b. Die er moeite voor doet, zoals hij, die erts graaft uit een mijn, als zij niet gemakkelijk tot ons komt, dan moeten wij zoveel te meer kracht aanwenden om haar te trekken.

c. Die er een goed gebruik van maakt, die enig verstand verkregen hebbende, toeneemt in kennis, zodat hij zijn vijf talenten tot tien maakt.

d. Die er goed mee doet haar mededeelt aan anderen, uit zijn schat nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt tot hun lering. Datgene is goed en tot een goed doeleinde verkregen, hetwelk aldus goed en tot een goed doeleinde gebruikt wordt.

2. Wij moeten er handel voor doen. Wij lezen hier van de koophandel van de wijsheid, hetgeen te kennen geeft:

a. Dat wij er ons hoofdwerk van moeten maken, en het niet als een bijzaak moeten beschouwen, zoals de koopman zijn hoofdgedachten en zijn tijd aan zijn koophandel wijdt.

b. Dat wij er alles aan moeten wagen, zoals met een bedrijfskapitaal, en gewillig zijn om er alles voor af te staan. Dit is de parel van grote waarde, en als wij haar gevonden hebben, moeten wij gaarne alles verkopen, om haar te kunnen kopen, Matthew 13:45, Matthew 13:46. Koop de waarheid, Proverbs 23:1. 23, hij zegt niet tot welke prijs, omdat wij, veeleer dan haar te missen, haar moeten kopen tot elke prijs.

3. Wij moeten haar aangrijpen, zoals wij gretig toeslaan als ons een voordelige koop wordt aangeboden, hetgeen wij zoveel zorgzamer doen, als er gevaar is dat het ons uit de handen zal genomen worden. Wij moeten haar aangrijpen met alle macht, alle krachten inspannen in het najagen ervan, alle gelegenheden aangrijpen om er in toe te nemen, en ook op haar minste voorschriften letten. 4. Wij moeten haar behouden, het is niet genoeg de wijsheid aan te grijpen, wij moeten haar ook vasthouden, haar vasthouden met het vaste besluit om haar nooit los te laten, maar ten einde toe op de weg van de wijsheid te volharden. Wij moeten haar onderhouden, zo lezen het sommigen, haar met alle macht omhelzen zoals wij doen met hetgeen wij willen onderhouden. Wij moeten alles doen wat wij kunnen om de kwijnende belangen van de Godsdienst in de plaats van onze inwoning te ondersteunen.

II. Waarin het geluk bestaat van hen, die haar vinden.

1. Het is een alles-overtreffend geluk, meer dan gevonden kan worden in de rijkdom van de wereld, al zouden wij daar ook nog zoveel van hebben, Proverbs 3:14, Proverbs 3:15. Het is niet alleen een zekerder, maar ook een voordeliger, koopwaar om te handelen voor de wijsheid, voor Christus, en genade, en geestelijke zegeningen, dan voor zilver en goud, en robijnen. Gesteld eens dat iemand deze in grote overvloed had, ja dat hij alles had, wat hij in deze wereld kan begeren, en wie is het, die dit ooit gehad heeft?

a. Dit alles zou hem geen hemelse wijsheid kunnen doen verkrijgen, ja het zou ten enenmale veracht worden, zij kan voor goud niet verkregen worden, Job 28:15 en verv.

b. Dit alles zou niet opwegen tegen het gebrek aan hemelse wijsheid, noch het rantsoen zijn voor een ziel, die door haar eigen dwaasheid ten verderve ging.

c. Dit alles zou een mens niet half zo gelukkig maken, neen, zelfs niet in deze wereld, als diegenen zijn, die ware wijsheid bezitten, al hebben zij ook hoegenaamd niets van deze dingen.

d. Hemelse wijsheid zal ons datgene verkrijgen en verzekeren, dat voor geen zilver en goud en robijnen gekocht kan worden.

2. Het is waar geluk, want het bevat al datgene, dat verondersteld wordt de mensen gelukkig te maken, Proverbs 3:16, Proverbs 3:17. De wijsheid wordt hier voorgesteld als een luisterrijke, weldadige koningin, die aan haar getrouwe, liefhebbende onderdanen gaven toereikt, en die gaven aanbiedt aan allen, die zich aan haar regering willen onderwerpen.

A. Is lengte van dagen een zegen? Ja, de kostelijkste, het leven sluit alle goed in, en daarom biedt zij dit aan met haar rechterhand. De Godsdienst geeft ons de beste methode om het leven te verlengen, geeft ons recht op de beloften ervan, en al zouden onze dagen op aarde niet meer zijn dan die van onze naasten, verzekert hij ons toch een eeuwig leven in een betere wereld.

B. Acht men dat rijkdom en eer zegeningen zijn? Zij zijn het, en deze reikt zij toe met haar linkerhand. Want, gelijk zij bereid is om hen, die zich aan haar onderwerpen, met beide armen te omhelzen, zo is zij ook bereid hun met beide handen gaven toe te reiken. Zij zullen de rijkdom hebben van deze wereld, in zover de oneindige wijsheid het goed voor hen acht, maar de ware rijkdommen, door welke de mensen rijk zijn in God, zijn hun verzekerd, en er is geen eer, hetzij door geboorte of bevordering, te vergelijken bij die, welke de Godsdienst geeft, zij maakt de rechtvaardige voortreffelijker dan zijn naaste, beveelt de mensen aan bij God, gebiedt achting en eerbied bij geheel het sobere deel van het mensdom en zal hen, die thans onbekend of in vergetelheid leven, in de andere wereld doen blinken als de zon.

C. Wordt genot of genoegen gezocht evenzeer als alle andere dingen? Ja, en het is zeker, dat in ware vroomheid het grootst mogelijke genoegen is. Haar wegen zijn wegen van lieflijkheid, de wegen, waarop zij ons leidt om er op te wandelen, zijn van zo'n aard, dat wij er overvloedig genot en voldoening in zullen vinden. Al de genietingen en vermaken van de zinnen zijn niet te vergelijken bij het genot, dat Godvruchtige zielen smaken in gemeenschapsoefening met God en in goeddoen. Datgene wat alleen de rechte weg is om aan het einde van onze reis te komen, daar moeten wij op wandelen, hetzij hij schoon is of modderig, aangenaam of onaangenaam is, maar de weg van de Godsdienst is, gelijk hij de rechte weg is, ook een aangename weg, hij is effen en schoon en bestrooid met rozen. Al haar paden zijn vrede. Er is niet slechts vrede aan het einde maar vrede op de weg, niet alleen op de weg van de Godsdienst in het algemeen, maar op de bijzondere paden van die weg, op al haar paden, al de verschillende daden en plichten ervan. Het een maakt niet bitter wat door het andere zoet was gemaakt, zoals dit door de bijmengselen van de wereld geschiedt, allen zijn vrede, niet alleen lieflijk, maar veilig, de heiligen gaan aan deze zijde van de hemel in tot de vrede, en genieten een tegenwoordige rust.

3. Het is de zaligheid van het paradijs, Proverbs 3:18. Zij is een boom des levens. Ware genade is datgene voor de ziel wat de boom des levens geweest zou zijn, waarvan onze eerste ouders buitengesloten werden om hun eten van de verboden boom, het is een zaad van onsterflijkheid, een fontein van levend water springende tot in het eeuwige leven. Het is een voorsmaak van het nieuwe Jeruzalem, in het midden waarvan de boom des levens is, Revelation 22:2, Revelation 22:7. Zij, die zich voeden met en onthalen op deze hemelse wijsheid, zullen niet slechts van elke noodlottige ziekte er door genezen worden, maar een tegengif vinden tegen ouderdom en dood, zij zullen eten en leven tot in eeuwigheid.

4. Het is een delen in de gelukzaligheid van God zelf, want wijsheid is Zijn eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid, Proverbs 3:19, Proverbs 3:20. Het moet ons de wijsheid en het verstand dat God geeft van harte doen liefhebben, dat de Heere de aarde door wijsheid gegrond heeft, zodat zij niet bewogen kan worden, noch ooit falen kan om te beantwoorden aan de doeleinden van haar schepping, waartoe zij zo uitnemend geschikt is, en dat Hij evenzo de hemelen door verstandigheid heeft bereid, en er al de bewegingen van op de beste wijze heeft bestuurd en geregeld. De hemellichamen zijn zeer groot, maar er is geen gebrek in, geen fout, zij zijn talrijk, maar toch is er geen wanorde in, de beweging is snel, en toch is er geen slijtage in. De afgronden van de zee zijn gekloofd, en vandaar komen de wateren beneden het uitspansel en de wolken druppelen dauw, de wateren boven het uitspansel, en dit alles geschiedt door de Goddelijke wijsheid en wetenschap, en daarom: Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, want daardoor zal hij tot alle goed werk volmaakt zijn toegerust. Christus is de wijsheid, door welke de werelden gemaakt en nog in wezen zijn, daarom zijn zij welgelukzalig wie Hij door God gemaakt is tot wijsheid want Hij kan al de voorgaande beloften van een lang leven, rijkdom en eer vervullen, want al de rijkdom van hemel, aarde en zee is Zijne.

Verzen 21-26

Spreuken 3:21-26

Salomo had hen gelukzalig genoemd, die niet alleen de wijsheid aangrijpen, maar haar vasthouden, daarom vermaant hij ons nu om haar te behouden, ons verzekerende dat wij er de vertroosting van zullen smaken.

I. De vermaning is: de regelen van de Godsdienst steeds voor ogen en altijd in het hart te hebben, Proverbs 3:21.

1. Ze steeds voor ogen te hebben. "Mijn zoon, laat ze niet afwijken van uw ogen, Laat uw ogen er nooit van afwijken om ijdelheid na te wandelen, heb ze steeds voor uw geest en vergeet ze niet, denk er dikwijls aan en spreek er mede, en verbeeld u nooit dat gij ze nu lang genoeg beschouwd hebt, en dat het nu tijd is om ze maar weg te leggen, neen blijf er mee bekend zolang gij leeft. Hij, die schrijven leert, moet steeds zijn oog op zijn voorbeeld hebben, dat niet uit zijn gezicht laten, en zo moeten zij op de woorden van de wijsheid acht geven, die met omzichtigheid willen wandelen.

2. Ze altijd in het hart te hebben, want het is in die schatkamer, in de verborgen mens des harten dat wij bestendige wijsheid en bedachtzaamheid moeten bewaren, bij de beginselen ervan moeten blijven en ons aan de wegen ervan moeten houden. Het is een schat, die wel waard is bewaard te worden.

II. Het argument, om aan deze vermaning kracht bij te zetten, is ontleend aan het onuitsprekelijk groot voordeel, dat de wijsheid, aldus bewaard, voor ons zijn zal.

1. Ten opzichte van kracht en voldoening: "Zij zal leven zijn voor uw ziel, Proverbs 3:22. Zij zal u opwekken tot uw plicht, als gij er traag en achterlijk in begint te worden, zij zal u verkwikken onder uw moeilijkheden, als gij begint te kwijnen en te vertwijfelen, zij zal uw geestelijk leven zijn, een voorsmaak en onderpand van het eeuwige leven." Leven voor de ziel is in waarheid leven.

2. Ten opzichte van eer en achting: zij zal een aangenaamheid zijn voor uw hals, als een gouden keten of een juweel. Een sieraad voor uw ogen, zo is het in het oorspronkelijke, aangenaam voor uw smaak, zo lezen het sommigen. Zij zal aangenaamheid, of bevalligheid bijzetten aan alles wat gij zegt, zo wordt het door anderen gelezen, zal u voorzien van aangename woorden, die u eer zullen aandoen.

3. Ten opzichte van veiligheid en gerustheid. Hierop wordt sterk gewezen in vier verzen, waarvan de strekking is, aan te tonen dat de uitwerking van gerechtigheid (die hetzelfde is als wijsheid hier) gerustheid en zekerheid is tot in eeuwigheid, Isaiah 32:17. Godvruchtige mensen worden onder Gods bijzondere bescherming genomen, en daarin kunnen zij een algehele voldoening smaken. Zij zijn veilig en kunnen gerust wezen.

A. In hun bewegingen bij dag, Proverbs 3:23. Als onze Godsdienst onze metgezel is, dan zal hij ons geleiden, onze bedekking wezen. "Dan zult gij uw weg zeker wandelen. Het natuurlijke leven met alles wat er toe behoort zal onder de bescherming wezen van Gods voorzienigheid, het geestelijk leven met al zijn belangen onder de bescherming van Zijn genade, zodat gij er voor bewaard wordt om in zonde te vallen of in moeilijkheid." De wijsheid zal ons op de veilige weg leiden en houden, zo ver mogelijk van verzoeking, en ons bekwaam maken om er met heilige gerustheid op te wandelen, de weg des plichts is de weg van de veiligheid. "Wij zijn in gevaar van te vallen, maar de wijsheid zal u bewaren, zodat gij uw voet niet zult stoten aan die dingen, welke voor velen een aanstoot en een ternederwerping zijn, maar waar gij overheen zult weten te komen."

B. In hun rust bij nacht, Proverbs 3:24. In onze afzondering zijn wij aan gevaar blootgesteld, en het meest onderhevig aan schrik en angst.

Maar blijf gemeenschap oefenen met God, en bewaar een goede consciëntie, dan zult gij als gij nederligt niet schrikken, niet in angst zijn voor brand, of voor dieven, of spookgestalten, of voor enigerlei verschrikking van de duisternis wetende dat, als wij en onze vrienden slapen Hij die Israël en ieder waar Israëliet bewaart sluimert noch slaapt, en aan Zijn hoede hebt gij u overgegeven en toevertrouwd, onder de schaduw van Zijn vleugelen hebt gij de toevlucht genomen. Gij zult nederliggen en niet behoeven op te blijven om de wacht te houden, en u neergelegd hebbende zult gij slapen, uw ogen zullen niet wakende worden gehouden door zorg en vrees, en uw slaap zal zoet zijn en verkwikkend, niet gestoord wordende door enigerlei verschrikking van buiten of van binnen, Psalms 4:9, Psalms 116:7. Het middel om een goede nacht te hebben, is een goed geweten te hebben en evenals van de arbeider, is ook van de wijze en Godvruchtige de slaap zoet.

C. In hun grootste benauwdheden en gevaren. De oprechtheid zal ons bewaren, zodat wij niet behoeven te vrezen van haastige schrik, Proverbs 3:25. Het ongedachte en onverwachte kwaad, dat ons overvalt, ons geen tijd geeft om ons door nadenken te wapenen, zal ons hoogstwaarschijnlijk in ontsteltenis en verwarring brengen. Maar laat de wijze en Godvruchtige mens zichzelf niet vergeten en dan zal hij niet toegeven aan vrees, die pijn heeft, al komt het alarm ook nog zo plotseling. Laat hem niet vrezen voor de verwoesting van de goddelozen als zij komt.

a. De verwoesting, die de goddelozen aanrichten in de Godsdienst en onder de Godsdienstigen, al komt zij, al schijnt zij aan de deur te zijn, moet gij er toch niet voor vrezen, want hoewel God de goddelozen kan gebruiken als werktuigen voor de kastijding van Zijn volk, zal Hij toch nooit toelaten dat zij de werkers worden van hun verwoesting. Of liever:

b. De verwoesting, die op een ogenblik over de goddelozen komen zal. Zij zal komen, en vreesachtige heiligen kunnen bang zijn dat zij er in betrokken zullen worden, maar laat dit hun troost wezen, dat, hoewel oordelen algemene verwoestingen aanbrengen, God toch weet wie de Zijnen zijn, en het kostelijke van het snode zal weten uit te reiken. Wees dus niet bevreesd voor hetgeen het schrikwekkendst uitziet, want, Proverbs 3:26 "De Heere zal niet slechts uw beschermer wezen om u veilig te bewaren, maar Hij zal uw hoop, uw betrouwen wezen om u gerust te houden, zodat Hij uw voet zal bewaren van door uw vijand gevangen te worden, of door uw eigen vrees te worden verstrikt." God heeft zich verbonden om de voeten van Zijn heiligen te bewaren.

Verzen 21-26

Spreuken 3:21-26

Salomo had hen gelukzalig genoemd, die niet alleen de wijsheid aangrijpen, maar haar vasthouden, daarom vermaant hij ons nu om haar te behouden, ons verzekerende dat wij er de vertroosting van zullen smaken.

I. De vermaning is: de regelen van de Godsdienst steeds voor ogen en altijd in het hart te hebben, Proverbs 3:21.

1. Ze steeds voor ogen te hebben. "Mijn zoon, laat ze niet afwijken van uw ogen, Laat uw ogen er nooit van afwijken om ijdelheid na te wandelen, heb ze steeds voor uw geest en vergeet ze niet, denk er dikwijls aan en spreek er mede, en verbeeld u nooit dat gij ze nu lang genoeg beschouwd hebt, en dat het nu tijd is om ze maar weg te leggen, neen blijf er mee bekend zolang gij leeft. Hij, die schrijven leert, moet steeds zijn oog op zijn voorbeeld hebben, dat niet uit zijn gezicht laten, en zo moeten zij op de woorden van de wijsheid acht geven, die met omzichtigheid willen wandelen.

2. Ze altijd in het hart te hebben, want het is in die schatkamer, in de verborgen mens des harten dat wij bestendige wijsheid en bedachtzaamheid moeten bewaren, bij de beginselen ervan moeten blijven en ons aan de wegen ervan moeten houden. Het is een schat, die wel waard is bewaard te worden.

II. Het argument, om aan deze vermaning kracht bij te zetten, is ontleend aan het onuitsprekelijk groot voordeel, dat de wijsheid, aldus bewaard, voor ons zijn zal.

1. Ten opzichte van kracht en voldoening: "Zij zal leven zijn voor uw ziel, Proverbs 3:22. Zij zal u opwekken tot uw plicht, als gij er traag en achterlijk in begint te worden, zij zal u verkwikken onder uw moeilijkheden, als gij begint te kwijnen en te vertwijfelen, zij zal uw geestelijk leven zijn, een voorsmaak en onderpand van het eeuwige leven." Leven voor de ziel is in waarheid leven.

2. Ten opzichte van eer en achting: zij zal een aangenaamheid zijn voor uw hals, als een gouden keten of een juweel. Een sieraad voor uw ogen, zo is het in het oorspronkelijke, aangenaam voor uw smaak, zo lezen het sommigen. Zij zal aangenaamheid, of bevalligheid bijzetten aan alles wat gij zegt, zo wordt het door anderen gelezen, zal u voorzien van aangename woorden, die u eer zullen aandoen.

3. Ten opzichte van veiligheid en gerustheid. Hierop wordt sterk gewezen in vier verzen, waarvan de strekking is, aan te tonen dat de uitwerking van gerechtigheid (die hetzelfde is als wijsheid hier) gerustheid en zekerheid is tot in eeuwigheid, Isaiah 32:17. Godvruchtige mensen worden onder Gods bijzondere bescherming genomen, en daarin kunnen zij een algehele voldoening smaken. Zij zijn veilig en kunnen gerust wezen.

A. In hun bewegingen bij dag, Proverbs 3:23. Als onze Godsdienst onze metgezel is, dan zal hij ons geleiden, onze bedekking wezen. "Dan zult gij uw weg zeker wandelen. Het natuurlijke leven met alles wat er toe behoort zal onder de bescherming wezen van Gods voorzienigheid, het geestelijk leven met al zijn belangen onder de bescherming van Zijn genade, zodat gij er voor bewaard wordt om in zonde te vallen of in moeilijkheid." De wijsheid zal ons op de veilige weg leiden en houden, zo ver mogelijk van verzoeking, en ons bekwaam maken om er met heilige gerustheid op te wandelen, de weg des plichts is de weg van de veiligheid. "Wij zijn in gevaar van te vallen, maar de wijsheid zal u bewaren, zodat gij uw voet niet zult stoten aan die dingen, welke voor velen een aanstoot en een ternederwerping zijn, maar waar gij overheen zult weten te komen."

B. In hun rust bij nacht, Proverbs 3:24. In onze afzondering zijn wij aan gevaar blootgesteld, en het meest onderhevig aan schrik en angst.

Maar blijf gemeenschap oefenen met God, en bewaar een goede consciëntie, dan zult gij als gij nederligt niet schrikken, niet in angst zijn voor brand, of voor dieven, of spookgestalten, of voor enigerlei verschrikking van de duisternis wetende dat, als wij en onze vrienden slapen Hij die Israël en ieder waar Israëliet bewaart sluimert noch slaapt, en aan Zijn hoede hebt gij u overgegeven en toevertrouwd, onder de schaduw van Zijn vleugelen hebt gij de toevlucht genomen. Gij zult nederliggen en niet behoeven op te blijven om de wacht te houden, en u neergelegd hebbende zult gij slapen, uw ogen zullen niet wakende worden gehouden door zorg en vrees, en uw slaap zal zoet zijn en verkwikkend, niet gestoord wordende door enigerlei verschrikking van buiten of van binnen, Psalms 4:9, Psalms 116:7. Het middel om een goede nacht te hebben, is een goed geweten te hebben en evenals van de arbeider, is ook van de wijze en Godvruchtige de slaap zoet.

C. In hun grootste benauwdheden en gevaren. De oprechtheid zal ons bewaren, zodat wij niet behoeven te vrezen van haastige schrik, Proverbs 3:25. Het ongedachte en onverwachte kwaad, dat ons overvalt, ons geen tijd geeft om ons door nadenken te wapenen, zal ons hoogstwaarschijnlijk in ontsteltenis en verwarring brengen. Maar laat de wijze en Godvruchtige mens zichzelf niet vergeten en dan zal hij niet toegeven aan vrees, die pijn heeft, al komt het alarm ook nog zo plotseling. Laat hem niet vrezen voor de verwoesting van de goddelozen als zij komt.

a. De verwoesting, die de goddelozen aanrichten in de Godsdienst en onder de Godsdienstigen, al komt zij, al schijnt zij aan de deur te zijn, moet gij er toch niet voor vrezen, want hoewel God de goddelozen kan gebruiken als werktuigen voor de kastijding van Zijn volk, zal Hij toch nooit toelaten dat zij de werkers worden van hun verwoesting. Of liever:

b. De verwoesting, die op een ogenblik over de goddelozen komen zal. Zij zal komen, en vreesachtige heiligen kunnen bang zijn dat zij er in betrokken zullen worden, maar laat dit hun troost wezen, dat, hoewel oordelen algemene verwoestingen aanbrengen, God toch weet wie de Zijnen zijn, en het kostelijke van het snode zal weten uit te reiken. Wees dus niet bevreesd voor hetgeen het schrikwekkendst uitziet, want, Proverbs 3:26 "De Heere zal niet slechts uw beschermer wezen om u veilig te bewaren, maar Hij zal uw hoop, uw betrouwen wezen om u gerust te houden, zodat Hij uw voet zal bewaren van door uw vijand gevangen te worden, of door uw eigen vrees te worden verstrikt." God heeft zich verbonden om de voeten van Zijn heiligen te bewaren.

Verzen 27-35

Spreuken 3:27-35

Ware wijsheid bestaat in het behoorlijk volbrengen van onze plicht jegens de mensen zowel als jegens God, in eerlijkheid zowel als in vroomheid, en daarom hebben wij hier onderscheidene uitnemende voorschriften van de wijsheid, die betrekking hebben op onze naaste.

I. We moeten aan allen geven wat hun toekomt, beide in gerechtigheid en in barmhartigheid, en niet uitstellen om dit te doen, Proverbs 3:27, Proverbs 3:28. Onthoud het goed van zijn meesters niet, ( hetzij uit gebrek aan liefde voor hen, of uit al te veel liefde voor uw geld) als het in het vermogen uwer hand is om het te doen, want indien het dit niet is, dan kan het ook niet verwacht worden, maar het was uw grote schuld, als gij door uw buitensporigheden u onmachtig hebt gemaakt om rechtvaardiglijk te handelen, en het behoorde uw grootste smart te zijn, indien God er u onbekwaam toe heeft gemaakt, niet zo zeer omdat gij dan beperkt zijt in uw eigen genoegens en gerieflijkheden maar omdat gij dan niet hebt om te geven aan wie het toekomt. Onthoud het niet, dit geeft te kennen dat er om gevraagd wordt en dat het verwacht wordt, maar dat de hand teruggehouden wordt, en de ingewanden van de barmhartigheid toegesloten zijn. Wij moeten anderen niet verhinderen om het te doen, noch zelf er traag of achterlijk in zijn. Indien gij het heden bij u hebt, het in de macht uwer hand hebt, zeg dan niet tot uw naaste: Ga ditmaal heen, en kom terug op een meer gelegen tijd, en dan zal ik zien wat gedaan kan worden, morgen zal ik geven, daar gij er toch niet zeker van zijt dat gij morgen zult leven of dat gij het morgen bij u zult hebben, wees er niet zo afkerig van om van uw geld te scheiden, voer geen verontschuldigingen aan om een plicht van u af te schuiven, die gedaan moet worden, schep er geen behagen in om uw naaste in spanning en onzekerheid te houden, of om het gezag te tonen, dat de gever heeft over de bedelaar, maar geef geredelijk en blijmoedig, uit een beginsel van nauwgezetheid van geweten tegenover God, goed aan hen aan wie het toekomt, aan de meesters of eigenaars ervan, aan hen, die er op enigerlei wijze recht op hebben. Dit stelt ons ten plicht:

1. Om onze rechtmatige schulden te betalen, zonder bedrog en zonder uitstel.

2. Loon te geven aan hen, die het verdiend hebben.

3. Te voorzien voor onze bloedverwanten en voor hen, die afhankelijk van ons zijn, want aan hen komt dit toe.

4. Het verschuldigde te betalen aan de kerk en de staat, aan magistraten en leraren.

5. Bereid te zijn tot alle daden van vriendschap en menslievendheid, en in alles zich welwillend en hulpvaardig te betonen, want dat zijn dingen, die verschuldigd zijn aan de wet, welke voorschrijft om aan anderen te doen, wat wij wensen dat aan ons gedaan zal worden.

6. Barmhartig te zijn voor de armen en behoeftigen, indien anderen gebrek hebben aan hetgeen nodig is om het leven te onderhouden en wij hebben hetgeen in hun behoeften kan voorzien, dan moeten wij dit beschouwen als iets, dat wij hun verschuldigd zijn, en het hun niet onthouden, aalmoezen worden gerechtigheid genoemd, omdat zij een schuld zijn aan de armen, een schuld, waarvan wij de betaling niet moeten uitstellen. "Bis dat, qui cito dat. Wie spoedig geeft, geeft tweemaal." II. Wij moeten nooit schade of nadeel tegen iemand bedenken of beramen, Proverbs 3:29. Smeed geen kwaad tegen uw naaste, bedenk niet hoe gij hem zonder ontdekt te worden een lelijke trek kunt spelen, om hem te benadelen in zijn lichaam, zijn bezittingen of zijn goede naam, en dit te meer, omdat hij met vertrouwen bij u woont, en u geen kwaad gedaan hebbende, geen achterdocht omtrent u koestert, en dus niet op zijn hoede tegen u is. Het is tegen de wet beide van de eer en van de vriendschap, om iemand een ondienst te doen zonder hem te waarschuwen, vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen verslaat. Het is uiterst laag en ondankbaar om, als onze naasten de goede mening van ons koesteren dat wij hun geen kwaad zullen doen, daar misbruik van te maken om hen te bedriegen en te benadelen.

III. Wij moeten niet twistziek of pleitziek zijn, Proverbs 3:30. Twist met een mens niet zonder oorzaak, strijd niet om datgene te verkrijgen waar gij geen recht op hebt, vat niet op als een terging of belediging wat misschien maar een vergissing was. Val uw naaste niet lastig met beuzelachtige klachten en beschuldigingen, of met kwellende rechtsgedingen, als u of geen leed geschied is, of geen leed, dat de moeite waard is om er van te spreken, of wanneer gij u op vriendschappelijke wijze recht zoudt kunnen verschaffen. De wet moet de laatste toevlucht wezen, want het is niet alleen onze plicht, maar ons belang, om zoveel in ons is, vrede te houden met alle mensen. Als de rekening wordt opgemaakt, zal men bevinden dat er weinig winst werd behaald door te twisten.

IV. Wij moeten de voorspoed van de bozen niet benijden, vers. 31. Deze waarschuwing is gelijk aan die, waarop met zoveel nadruk wordt aangedrongen in Psalms 37:1. Benijd de verdrukker niet, Proverbs 3:31, al is hij rijk en groot, al leeft hij in gemak en genoegen, en maakt hij dat allen om hem heen ontzag voor hem hebben, moet gij toch niet denken dat hij een gelukkig man is, of wensen in zijn plaats te zijn. Verkies geen van zijn wegen, volg hem niet na, gebruik de middelen niet, die hij gebruikt om zich te verrijken. Denk er nooit aan om te doen zoals bij doet, al zoudt gij ook zeker zijn van er alles door te verkrijgen wat hij heeft, want het zou zeer duur gekocht zijn.

Om nu te tonen hoe weinig reden de heiligen hebben om de zondaren te benijden, vergelijkt Salomo in de laatste vier verzen van het hoofdstuk de toestand van de zondaren en van de heiligen met elkaar (zoals zijn vader David gedaan had in Psalms 37:1), stelt hij de ene tegenover de andere, opdat wij zien hoe gelukkig de heiligen zijn, hoewel zij verdekt zijn, en hoe rampzalig de goddelozen zijn, hoewel zij verdrukkers zijn. De mensen moeten beoordeeld worden naar zij voor God staan en naar Hij over hen oordeelt, niet naar zij bij de wereld staan aangeschreven. Diegenen hebben gelijk, die van Gods gevoelen zijn, en als wij van Zijn gevoelen zijn, dan zullen wij zien dat, welk voorwendsel de ene zondaar ook heeft om de anderen te benijden, de heiligen zelf zo gelukkig zijn, dat zij volstrekt geen reden hebben om zondaren te benijden, al is hun toestand ook nog zo voorspoedig. Want:

1. Zondaren worden gehaat door God, maar de heiligen worden door Hem bemind, Proverbs 3:32. De weerspannigen, die steeds verder van God weggaan, wier leven in tegenspraak is met Zijn wil zijn de Heere een gruwel. Hij, die niets haat van hetgeen Hij gemaakt heeft, verafschuwt hen, die aldus zichzelf geschonden hebben, zij zijn niet alleen verfoeilijk in Zijn ogen, maar een verfoeisel, de rechtvaardigen hebben dus geen reden om hen te benijden, want bij hen is Zijn verborgenheid, zij zijn Zijn gunstgenoten, Hij oefent die gemeenschap met hen, welke een verborgenheid is voor de wereld, en waarin zij een blijdschap genieten, waarin de vreemde zich niet zal mengen, Hij deelt hun de verborgen tekenen mee van Zijn liefde, Zijn verbond is bij hen, zij kennen Zijn wil en de voornemens en bedoelingen van Zijn voorzienigheid, beter dan anderen ze kunnen kennen. Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe?

2. Zondaren zijn onder de vloek van God, zij en hun huis. De heiligen zijn onder Zijn zegen, zij en hun woning, Proverbs 3:33. De goddeloze heeft een huis, een sterke en statige woning misschien, maar de vloek des Heeren is er op, is er in, en hoewel de zaken van het gezin voorspoedig kunnen zijn, zijn toch zelfs de zegeningen vervloekt, Malachi 2:2. Er is magerheid in de ziel, terwijl het lichaam ten volle verzadigd is, Psalms 106:15. De vloek kan stil en langzaam werken, maar hij is als een invretende melaatsheid, hij zal het huis verteren met zijn houten en zijn stenen, Zacheria 5:4, Habakkuk 2:11. De rechtvaardigen hebben een woning, een schamele hut, het woord is gebruikt voor schaapskooi, een zeer geringe woonstede, maar God zegent haar, Hij zegent haar voortdurend, van het begin des jaars tot het einde des jaars. De vloek of de zegen van God is op een huis, al naar de bewoners ervan goddeloos of Godvruchtig zijn, en het is zeker dat een gezegend gezin, hoewel het arm is, geen reden heeft om een vervloekt gezin te benijden, hoewel het rijk is.

3. God legt versmaadheid op zondaren, maar betoont eer en achting aan de heiligen, Proverbs 3:34..

a. Zij, die zichzelf verhogen, zullen gewis vernederd worden, zeker, de spotters zal Hij bespotten. Zij, die het verachten om zich aan de tucht van de Godsdienst te onderwerpen, het verachten om Gods juk op zich te nemen het verachten om iets aan Zijn genade te danken te hebben, die spotten met Godsvrucht en smalen op Godvruchtige mensen, en er een genot in vinden om hen te beschimpen en aan spotternij bloot te stellen, zullen door God bespot worden, en door Hem aan de beschimping van geheel de wereld blootgesteld worden, Hij veracht hun machteloze boosaardigheid, Hij zit in de hemel en belacht hen, Psalms 2:4. Hij zet hun hun spotternij betaald, Psalms 18:1, 27. Hij weerstaat de hovaardigen.

b. Zij, die zichzelf vernederen, zullen verhoogd worden, want de nederige geeft Hij genade, Hij werkt datgene in hen, hetwelk hun eer aandoet, en om hetwelk zij Gode welbehaaglijk en de mensen aangenaam zijn. Zij, die de minachting van spotters geduldig dragen, zullen van God en alle goede mensen eer ontvangen, en dan hebben zij geen reden om de spotters te benijden, of hun wegen te verkiezen.

4. Het einde van de zonderen zal eeuwigdurende versmaadheid zijn, het einde van de heiligen eeuwige eer, Proverbs 3:35..

a. De heiligen zijn wijzen en handelen verstandiglijk voor zichzelf, want hoewel hun Godsdienst hen thans aan smaad en verachting blootstelt, maakt dat zij door de mensen geïgnoreerd worden, zijn zij er toch zeker van ten laatste eeuwige eer te zullen beërven, zij zullen haar hebben, haar hebben door erfrecht, het lieflijkste en zekerste recht. God geeft hun genade, Proverbs 3:34, en daarom zullen zij eer en heerlijkheid beërven, want genade is eer, 2 Corinthiers 3, 18. Het is de heerlijkheid aan het begin, het onderpand ervan, Psalms 84:12.

b. Zondaren zijn zotten want zij bereiden niet alleen schande voor zichzelf, maar tegelijkertijd vleien zij zich met een vooruitzicht op eer, alsof zij alleen op weg waren om groot te zijn. Hun einde zal hun dwaasheid in het licht stellen. Schande zal hun bevordering zijn.. En het zal zoveel te meer hun straf zijn, omdat die schande komt in plaats van hun bevordering, het zal al de verhoging zijn, die zij ooit hebben te verwachten, dat God verheerlijkt zal worden in hun eeuwige beschaming.

Verzen 27-35

Spreuken 3:27-35

Ware wijsheid bestaat in het behoorlijk volbrengen van onze plicht jegens de mensen zowel als jegens God, in eerlijkheid zowel als in vroomheid, en daarom hebben wij hier onderscheidene uitnemende voorschriften van de wijsheid, die betrekking hebben op onze naaste.

I. We moeten aan allen geven wat hun toekomt, beide in gerechtigheid en in barmhartigheid, en niet uitstellen om dit te doen, Proverbs 3:27, Proverbs 3:28. Onthoud het goed van zijn meesters niet, ( hetzij uit gebrek aan liefde voor hen, of uit al te veel liefde voor uw geld) als het in het vermogen uwer hand is om het te doen, want indien het dit niet is, dan kan het ook niet verwacht worden, maar het was uw grote schuld, als gij door uw buitensporigheden u onmachtig hebt gemaakt om rechtvaardiglijk te handelen, en het behoorde uw grootste smart te zijn, indien God er u onbekwaam toe heeft gemaakt, niet zo zeer omdat gij dan beperkt zijt in uw eigen genoegens en gerieflijkheden maar omdat gij dan niet hebt om te geven aan wie het toekomt. Onthoud het niet, dit geeft te kennen dat er om gevraagd wordt en dat het verwacht wordt, maar dat de hand teruggehouden wordt, en de ingewanden van de barmhartigheid toegesloten zijn. Wij moeten anderen niet verhinderen om het te doen, noch zelf er traag of achterlijk in zijn. Indien gij het heden bij u hebt, het in de macht uwer hand hebt, zeg dan niet tot uw naaste: Ga ditmaal heen, en kom terug op een meer gelegen tijd, en dan zal ik zien wat gedaan kan worden, morgen zal ik geven, daar gij er toch niet zeker van zijt dat gij morgen zult leven of dat gij het morgen bij u zult hebben, wees er niet zo afkerig van om van uw geld te scheiden, voer geen verontschuldigingen aan om een plicht van u af te schuiven, die gedaan moet worden, schep er geen behagen in om uw naaste in spanning en onzekerheid te houden, of om het gezag te tonen, dat de gever heeft over de bedelaar, maar geef geredelijk en blijmoedig, uit een beginsel van nauwgezetheid van geweten tegenover God, goed aan hen aan wie het toekomt, aan de meesters of eigenaars ervan, aan hen, die er op enigerlei wijze recht op hebben. Dit stelt ons ten plicht:

1. Om onze rechtmatige schulden te betalen, zonder bedrog en zonder uitstel.

2. Loon te geven aan hen, die het verdiend hebben.

3. Te voorzien voor onze bloedverwanten en voor hen, die afhankelijk van ons zijn, want aan hen komt dit toe.

4. Het verschuldigde te betalen aan de kerk en de staat, aan magistraten en leraren.

5. Bereid te zijn tot alle daden van vriendschap en menslievendheid, en in alles zich welwillend en hulpvaardig te betonen, want dat zijn dingen, die verschuldigd zijn aan de wet, welke voorschrijft om aan anderen te doen, wat wij wensen dat aan ons gedaan zal worden.

6. Barmhartig te zijn voor de armen en behoeftigen, indien anderen gebrek hebben aan hetgeen nodig is om het leven te onderhouden en wij hebben hetgeen in hun behoeften kan voorzien, dan moeten wij dit beschouwen als iets, dat wij hun verschuldigd zijn, en het hun niet onthouden, aalmoezen worden gerechtigheid genoemd, omdat zij een schuld zijn aan de armen, een schuld, waarvan wij de betaling niet moeten uitstellen. "Bis dat, qui cito dat. Wie spoedig geeft, geeft tweemaal." II. Wij moeten nooit schade of nadeel tegen iemand bedenken of beramen, Proverbs 3:29. Smeed geen kwaad tegen uw naaste, bedenk niet hoe gij hem zonder ontdekt te worden een lelijke trek kunt spelen, om hem te benadelen in zijn lichaam, zijn bezittingen of zijn goede naam, en dit te meer, omdat hij met vertrouwen bij u woont, en u geen kwaad gedaan hebbende, geen achterdocht omtrent u koestert, en dus niet op zijn hoede tegen u is. Het is tegen de wet beide van de eer en van de vriendschap, om iemand een ondienst te doen zonder hem te waarschuwen, vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgen verslaat. Het is uiterst laag en ondankbaar om, als onze naasten de goede mening van ons koesteren dat wij hun geen kwaad zullen doen, daar misbruik van te maken om hen te bedriegen en te benadelen.

III. Wij moeten niet twistziek of pleitziek zijn, Proverbs 3:30. Twist met een mens niet zonder oorzaak, strijd niet om datgene te verkrijgen waar gij geen recht op hebt, vat niet op als een terging of belediging wat misschien maar een vergissing was. Val uw naaste niet lastig met beuzelachtige klachten en beschuldigingen, of met kwellende rechtsgedingen, als u of geen leed geschied is, of geen leed, dat de moeite waard is om er van te spreken, of wanneer gij u op vriendschappelijke wijze recht zoudt kunnen verschaffen. De wet moet de laatste toevlucht wezen, want het is niet alleen onze plicht, maar ons belang, om zoveel in ons is, vrede te houden met alle mensen. Als de rekening wordt opgemaakt, zal men bevinden dat er weinig winst werd behaald door te twisten.

IV. Wij moeten de voorspoed van de bozen niet benijden, vers. 31. Deze waarschuwing is gelijk aan die, waarop met zoveel nadruk wordt aangedrongen in Psalms 37:1. Benijd de verdrukker niet, Proverbs 3:31, al is hij rijk en groot, al leeft hij in gemak en genoegen, en maakt hij dat allen om hem heen ontzag voor hem hebben, moet gij toch niet denken dat hij een gelukkig man is, of wensen in zijn plaats te zijn. Verkies geen van zijn wegen, volg hem niet na, gebruik de middelen niet, die hij gebruikt om zich te verrijken. Denk er nooit aan om te doen zoals bij doet, al zoudt gij ook zeker zijn van er alles door te verkrijgen wat hij heeft, want het zou zeer duur gekocht zijn.

Om nu te tonen hoe weinig reden de heiligen hebben om de zondaren te benijden, vergelijkt Salomo in de laatste vier verzen van het hoofdstuk de toestand van de zondaren en van de heiligen met elkaar (zoals zijn vader David gedaan had in Psalms 37:1), stelt hij de ene tegenover de andere, opdat wij zien hoe gelukkig de heiligen zijn, hoewel zij verdekt zijn, en hoe rampzalig de goddelozen zijn, hoewel zij verdrukkers zijn. De mensen moeten beoordeeld worden naar zij voor God staan en naar Hij over hen oordeelt, niet naar zij bij de wereld staan aangeschreven. Diegenen hebben gelijk, die van Gods gevoelen zijn, en als wij van Zijn gevoelen zijn, dan zullen wij zien dat, welk voorwendsel de ene zondaar ook heeft om de anderen te benijden, de heiligen zelf zo gelukkig zijn, dat zij volstrekt geen reden hebben om zondaren te benijden, al is hun toestand ook nog zo voorspoedig. Want:

1. Zondaren worden gehaat door God, maar de heiligen worden door Hem bemind, Proverbs 3:32. De weerspannigen, die steeds verder van God weggaan, wier leven in tegenspraak is met Zijn wil zijn de Heere een gruwel. Hij, die niets haat van hetgeen Hij gemaakt heeft, verafschuwt hen, die aldus zichzelf geschonden hebben, zij zijn niet alleen verfoeilijk in Zijn ogen, maar een verfoeisel, de rechtvaardigen hebben dus geen reden om hen te benijden, want bij hen is Zijn verborgenheid, zij zijn Zijn gunstgenoten, Hij oefent die gemeenschap met hen, welke een verborgenheid is voor de wereld, en waarin zij een blijdschap genieten, waarin de vreemde zich niet zal mengen, Hij deelt hun de verborgen tekenen mee van Zijn liefde, Zijn verbond is bij hen, zij kennen Zijn wil en de voornemens en bedoelingen van Zijn voorzienigheid, beter dan anderen ze kunnen kennen. Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe?

2. Zondaren zijn onder de vloek van God, zij en hun huis. De heiligen zijn onder Zijn zegen, zij en hun woning, Proverbs 3:33. De goddeloze heeft een huis, een sterke en statige woning misschien, maar de vloek des Heeren is er op, is er in, en hoewel de zaken van het gezin voorspoedig kunnen zijn, zijn toch zelfs de zegeningen vervloekt, Malachi 2:2. Er is magerheid in de ziel, terwijl het lichaam ten volle verzadigd is, Psalms 106:15. De vloek kan stil en langzaam werken, maar hij is als een invretende melaatsheid, hij zal het huis verteren met zijn houten en zijn stenen, Zacheria 5:4, Habakkuk 2:11. De rechtvaardigen hebben een woning, een schamele hut, het woord is gebruikt voor schaapskooi, een zeer geringe woonstede, maar God zegent haar, Hij zegent haar voortdurend, van het begin des jaars tot het einde des jaars. De vloek of de zegen van God is op een huis, al naar de bewoners ervan goddeloos of Godvruchtig zijn, en het is zeker dat een gezegend gezin, hoewel het arm is, geen reden heeft om een vervloekt gezin te benijden, hoewel het rijk is.

3. God legt versmaadheid op zondaren, maar betoont eer en achting aan de heiligen, Proverbs 3:34..

a. Zij, die zichzelf verhogen, zullen gewis vernederd worden, zeker, de spotters zal Hij bespotten. Zij, die het verachten om zich aan de tucht van de Godsdienst te onderwerpen, het verachten om Gods juk op zich te nemen het verachten om iets aan Zijn genade te danken te hebben, die spotten met Godsvrucht en smalen op Godvruchtige mensen, en er een genot in vinden om hen te beschimpen en aan spotternij bloot te stellen, zullen door God bespot worden, en door Hem aan de beschimping van geheel de wereld blootgesteld worden, Hij veracht hun machteloze boosaardigheid, Hij zit in de hemel en belacht hen, Psalms 2:4. Hij zet hun hun spotternij betaald, Psalms 18:1, 27. Hij weerstaat de hovaardigen.

b. Zij, die zichzelf vernederen, zullen verhoogd worden, want de nederige geeft Hij genade, Hij werkt datgene in hen, hetwelk hun eer aandoet, en om hetwelk zij Gode welbehaaglijk en de mensen aangenaam zijn. Zij, die de minachting van spotters geduldig dragen, zullen van God en alle goede mensen eer ontvangen, en dan hebben zij geen reden om de spotters te benijden, of hun wegen te verkiezen.

4. Het einde van de zonderen zal eeuwigdurende versmaadheid zijn, het einde van de heiligen eeuwige eer, Proverbs 3:35..

a. De heiligen zijn wijzen en handelen verstandiglijk voor zichzelf, want hoewel hun Godsdienst hen thans aan smaad en verachting blootstelt, maakt dat zij door de mensen geïgnoreerd worden, zijn zij er toch zeker van ten laatste eeuwige eer te zullen beërven, zij zullen haar hebben, haar hebben door erfrecht, het lieflijkste en zekerste recht. God geeft hun genade, Proverbs 3:34, en daarom zullen zij eer en heerlijkheid beërven, want genade is eer, 2 Corinthiers 3, 18. Het is de heerlijkheid aan het begin, het onderpand ervan, Psalms 84:12.

b. Zondaren zijn zotten want zij bereiden niet alleen schande voor zichzelf, maar tegelijkertijd vleien zij zich met een vooruitzicht op eer, alsof zij alleen op weg waren om groot te zijn. Hun einde zal hun dwaasheid in het licht stellen. Schande zal hun bevordering zijn.. En het zal zoveel te meer hun straf zijn, omdat die schande komt in plaats van hun bevordering, het zal al de verhoging zijn, die zij ooit hebben te verwachten, dat God verheerlijkt zal worden in hun eeuwige beschaming.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile