Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-31.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 31Dit hoofdstuk is aan Salomo's Spreuken toegevoegd, omdat het, naar sommigen denken, van dezelfde schrijver is, veronderstellende dat koning Lemuël koning Salomo is, anderen alleen omdat het van dezelfde aard is, hoewel in geschrift nagelaten door een andere auteur, Lemuël genaamd. Hoe dit nu zij, het is een profetie, en daarom ingegeven en bestuurd door God, onder welke ingeving Lemuël zich bevond bij het schrijven ervan, en het brengen ervan in deze vorm, terwijl zijn moeder er hem de stof voor dicteerde. Hier is:
1. Een vermaning aan Lemuël, een jonge vorst, om zich te wachten voor de zonden, waartoe hij verleid zou worden, en de plichten te volbrengen van de plaats, waartoe hij geroepen was, Proverbs 31:1. 11. De beschrijving van een deugdzame vrouw, inzonderheid in haar betrekking als huisvrouw en meesteres van een gezin, die Lemuëls moeder opstelde, niet als een lofspraak op haarzelf, hoewel het ongetwijfeld haar welgelijkend portret was, maar, hetzij als onderricht aan haar dochters, zoals de voorafgaande verzen het waren voor haar zoon, of als een besturing voor haar zoon in de keuze van een huisvrouw. Zij moet kuis en ingetogen zijn, vlijtig en spaarzaam, onderdanig aan haar echtgenoot, zorgzaam voor haar gezin, bescheiden in haar spreken, verstandig in de opvoeding van haar kinderen, en bovenal nauwgezet in haar plicht jegens God. Een zodanige zal, als hij haar kan vinden, hem gelukkig maken, Proverbs 31:10.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 31Dit hoofdstuk is aan Salomo's Spreuken toegevoegd, omdat het, naar sommigen denken, van dezelfde schrijver is, veronderstellende dat koning Lemuël koning Salomo is, anderen alleen omdat het van dezelfde aard is, hoewel in geschrift nagelaten door een andere auteur, Lemuël genaamd. Hoe dit nu zij, het is een profetie, en daarom ingegeven en bestuurd door God, onder welke ingeving Lemuël zich bevond bij het schrijven ervan, en het brengen ervan in deze vorm, terwijl zijn moeder er hem de stof voor dicteerde. Hier is:
1. Een vermaning aan Lemuël, een jonge vorst, om zich te wachten voor de zonden, waartoe hij verleid zou worden, en de plichten te volbrengen van de plaats, waartoe hij geroepen was, Proverbs 31:1. 11. De beschrijving van een deugdzame vrouw, inzonderheid in haar betrekking als huisvrouw en meesteres van een gezin, die Lemuëls moeder opstelde, niet als een lofspraak op haarzelf, hoewel het ongetwijfeld haar welgelijkend portret was, maar, hetzij als onderricht aan haar dochters, zoals de voorafgaande verzen het waren voor haar zoon, of als een besturing voor haar zoon in de keuze van een huisvrouw. Zij moet kuis en ingetogen zijn, vlijtig en spaarzaam, onderdanig aan haar echtgenoot, zorgzaam voor haar gezin, bescheiden in haar spreken, verstandig in de opvoeding van haar kinderen, en bovenal nauwgezet in haar plicht jegens God. Een zodanige zal, als hij haar kan vinden, hem gelukkig maken, Proverbs 31:10.
Verzen 1-9
Spreuken 31:1-9De meeste uitleggers zijn van mening dat Lemuël Salomo is. De naam betekent n, die voor God is, of aan God gewild is, en zo komt dit wel genoeg overeen met een eervolle naam die naar Gods bestel aan Salomo gegeven werd, 2 Samuel 12:25, Jedid-Jah, de beminde des Heeren. Men veronderstelt dat Lemuël een mooie, liefkozende naam was, waarmee zijn moeder hem placht te noemen, en hij waardeerde zozeer de genegenheid, die zijn moeder voor hem had dat hij zich niet schaamde om zichzelf bij die naam te noemen, en men is te meer geneigd te denken dat het Salomo is, omdat ons hier gezegd wordt wat zijn moeder hem leerde, terwijl hij ons in Hoofdst. 4:4 zegt wat zijn vader hem leerde. Maar sommigen denken en die gissing is niet onwaarschijnlijk dat Lemuël een vorst was uit een naburig land, wiens moeder een dochter Israëls was, misschien wel uit het huis van David, en hem deze goede lessen geleerd heeft. Het is de plicht van moeders, zowel als van vaders, om haar kinderen te leren wat goed is, opdat zij het doen, en wat kwaad is, opdat zij het nalaten. Als zij jong en teder zijn, zijn zij het meest onder het oog van de moeder, en dan is zij in de gelegenheid om hun gemoed te vormen, welke zij niet moet laten voorbijgaan. Zelfs koningen moeten onderricht worden de voornaamste van de mensen is minder dan het minste van de ordinanties Gods. Zij, die opgegroeid zijn en tot rijpheid zijn gekomen, moeten dikwijls denken aan en melding maken van het onderricht, dat zij ontvangen hebben toen zij kinderen waren, ter vermaning van henzelf, tot stichting van anderen en tot eer van hen, die de leidslieden hunner jeugd zien geweest.
In dit onderricht nu van deze moeder, van deze koningin-moeder valt op te merken:
I. Haar vermaning aan de jonge vorst, waarmee zij tracht invloed op hem te oefenen, en zijn aandacht opwekt voor hetgeen zij hem gaat zeggen, Proverbs 31:2. "Wat, o mijn zoon, wat zal ik tot u zeggen?" Zij spreekt als n, die overweegt welke raad zij hem zal geven, en de woorden uitkiest om met hem te redeneren, zo bezorgd is zij voor zijn welzijn. Of, wat is dit dat gij doet? Het schijnt een berispende vraag te zijn. Zij bemerkte, toen hij nog jong was, dat hij te veel neiging had voor vrouwen en voor wijn, en daarom vindt zij het nodig hem te bestraffen en rondborstig met hem te zijn. "Wat, o mijn zoon? Is dat het leven, dat gij denkt te leiden? Heb ik u niet beter onderwezen? Ik moet u bestraffen, u scherp bestraffen, en gij moet het goed opnemen, want
1. Gij stamt van mij af, gij zijt de zoon van mijn buik, en derhalve komt hetgeen ik zeg van het gezag en de liefde van een ouder, en kan niet verdacht worden uit kwaadwilligheid voort te komen, gij zijt een deel van mijzelf, ik heb u met smart gebaard, en ik verwacht tot beloning of vergelding voor de moeite, die ik aan u besteed heb, en de smart, die ik om u geleden heb, niets anders dan dit: wees wijs en goed, en dan zal ik ruimschoots beloond zijn.
2. "Gij zijt toegewijd aan mijn God, gij zijt de zoon van mijn geloften, de zoon, die ik God bad mij te geven, en beloofde hem te zullen teruggeven aan God, en dit ook gedaan heb" (aldus is Samuël de zoon geweest van Hanna s geloften) "gij zijt de zoon, voor wie ik dikwijls God gebeden heb, om Zijn genade", Psalms 72:1. En zal een kind van zoveel gebeden zich misdragen? Zal ik in al mijn verwachtingen nopens u teleurgesteld worden? Onze kinderen, die door de doop aan God werden toegewijd, voor wie en in wier naam wij een verbond met God hebben gemaakt, kunnen wel de kinderen onzer geloften worden genoemd, en dit kan een goede pleitgrond zijn bij God in ons gebed voor hen en ook tot een goede pleitgrond gemaakt worden bij hen in het onderwijs, dat wij hun geven wij kunnen hun zeggen dat zij gedoopt zijn de kinderen zijn onzer geloften, en het is hun gevaar zo zij die banden verbreken, onder welke zij in hun kindsheid plechtig gebracht zijn.
II. De waarschuwing, die zij hem geeft tegen deze twee verwoestende zonden: onkuisheid en dronkenschap, die, zo hij er zich in toegaf, hem gewis ten verderve zullen brengen.
1. Tegen onkuisheid, Proverbs 31:3. Geef aan de vrouwen de vreemde vrouwen uw vermogen niet. Hij moet niet week, niet verwijfd wezen, de tijd niet doorbrengen in ijdele gesprekken met de dames, die gebruikt moet worden om kennis te verkrijgen en zaken af te doen, noch het vernuft, dat het vermogen is van de ziel, aanwenden om haar het hof te maken, dat aangewend moest worden voor de regeringszaken. Schuw inzonderheid alle overspel, hoererij en onkuisheid, die de kracht van het lichaam verteren, en er gevaarlijke krankheden in doen ontstaan, geef uw wegen, uw genegenheden, uw gesprekken niet aan hetgeen koningen verderft, dat velen verdorven heeft, en zo'n schok heeft veroorzaakt aan het koninkrijk, zelfs van David, in de zaak van Uria. Laat het lijden van anderen u tot waarschuwing zijn. Het vermindert de waardigheid van de koningen, en maakt hen laag en gering. Zijn zij geschikt om te regeren over anderen, die zelf de slaven zijn van hun eigen lusten? Het maakt hen ongeschikt voor zaken, en vult hun hof met de laagste wellustelingen. Koningen zijn blootgesteld aan verzoekingen van die aard, daar zij alle gelegenheid hebben om hun lusten bot te vieren, en er de onkosten van kunnen betalen, en daarom moeten zij dubbel op hun hoede zijn. Als zij hun volk willen behoeden voor de onreine geest, dan moeten zij zelf toonbeelden van reinheid zijn. Geringere personen kunnen het ook op zichzelf toepassen. Laat niemand zijn vermogen geven aan hetgeen de ziel verderft.
2. Tegen dronkenschap, Proverbs 31:4, Proverbs 31:5. Hij moet geen wijn drinken, of sterken drank, niet overmatig drinken. Hij moet nooit neerzitten om te drinken, zoals zij plachten te doen in de dag van hun koning, toen de vorsten hem ziek maakten van flessen wan, Hosea 7:5. Hoe hij ook in verzoeking mocht zijn door de voortreffelijkheid van de wijn, of de bekering van het gezelschap, hij moet zich verloochenen en streng matig zijn, uit aanmerking van:
a. De onbetamelijkheid van dronkenschap in een koning. Al is het ook, dat sommigen het een onthaal vinden, dat in zwang is, het komt de koningen niet toe, o Lemuël, het komt de koningen niet toe om zich die vrijheid te veroorloven, het is een verkleining van hun waardigheid en ontwijdt hun kroon door het hoofd, dat haar draagt, in verwarring te brengen, wat hen tijdelijk de waardigheid van mens doet verliezen, ontneemt hun dan ook de waardigheid van een koning. Zullen wij zeggen: zij zijn goden? Neen, zij zijn erger dan de beesten, die vergaan. Alle christenen zijn onze God gemaakt tot koningen en priesters, en moeten dit op zichzelf toepassen. Het komt de christenen niet toe, het komt de christenen niet toe, overmatig te drinken, zij verlagen zich, als zij het doen, het betaamt de erfgenamen van het koninkrijk niet het betaamt niet aan de geestelijke priesters Leviticus 10:9.
b. De boze gevolgen ervan Proverbs 31:5, opdat zij niet drinken, en hun verstand en herinneringsvermogen wegdrinken, drinken en de wet vergeten door welke zij moeten regeren, en aldus, in plaats van met hun macht goed te doen, er kwaad mee doen, en de rechtzaak aller verdrukten veranderen, hun onrecht doen als zij hun recht moesten doen, zodat zij nog toedoen aan hun verdrukking. Het is een droevige klacht, die gedaan wordt tegen de priesters en profeten, Isaiah 28:7, dat zij dwalen van de wijn en dolen van de sterken drank en de uitwerking is even slecht in koningen, die, als zij dronken zijn, wel moeten struikelen in hun oordeel. Rechters moeten een helder hoofd hebben, en dat kunnen zij niet hebben, die zich zo dikwijls duizelig maken, en zich aldus onbekwaam maken om over de meest gewone dingen te oordelen.
III. De raad, die zij hem geeft, om goed te doen.
1. Hij moet goeddoen met zijn rijkdom. Grote, vermogende mannen moeten niet denken dat zij hun overvloed hebben, alleen maar om het vlees te verzorgen tot begeerlijkheden, en vrijelijk aan hun aard en neigingen toe te geven, neen, maar opdat zij hen zullen helpen, die in nood en benauwdheid zijn, Proverbs 31:6, Proverbs 31:7. Gij hebt wijn en sterken drank tot uw beschikking, in plaats nu van er uzelf kwaad mee te doen, doe er anderen goed mee, laat hen ze hebben die ze nodig hebben. Zij, die het kunnen moeten niet slechts brood geven aan de hongerigen en water aan de dorstigen, zij moeten ook sterken drank geven dengenen, die verloren gaaf, door ziekte en pijn, en wijn, aan hen die neerslachtig zijn, die bitter bedroefd van ziel zijn, want hij was verordineerd om de geest te bemoedigen en op te wekken, en het hart vrolijk te maken (hetgeen geschiedt waar er werkelijk behoefte aan is), niet om de geest neer te drukken, hetgeen plaatsheeft waar er geen behoefte aan is. Wij moeten onszelf verloochenen in het bevredigen van de zinnen, ten einde de ellende van anderen te kunnen verlichten, en blij zijn om te zien, dat onze overtolligheden en lekkernijen beter besteed zijn aan hen, voor wie zij een ware weldaad zijn, dan aan onszelf, aan wie zij slechts werkelijk kwaad zouden doen. Last hen, die op het punt zijn van om te komen, matig drinken, en het zal een middel zijn om hun wegzinkende moed weer op te wekken, zodat zij voor het ogenblik hun armoede vergeten) en aan hun moeite niet meer gedenken, en dan zullen zij zoveel beter instaat zijn haar te dragen. De Joden zeggen, dat hierop de gewoonte gegrond was, om aan ter dood veroordeelde gevangenen een verdovende drank te geven, als zij naar de gerechtsplaats gingen, zoals zij die ook aan onze Heiland gegeven hebben. Maar het doel van deze schriftuurplaats is om aan te tonen dat wijn een hartsterking is, en dus gebruikt moet worden uit behoefte, en niet uit weelde alleen door hen, die een hartsterking nodig hebben, zoals Timotheus, aan wie de raad gegeven wordt, om een weinig wijn te gebruiken alleen om terwille van zijn maag, en zijn menigvuldige zwakheden, 1 Timothy 5:23.
2. Hij moet goeddoen met zijn macht, zijn kennis en invloed, moet met zorg en nauwkeurigheid, kloekmoedigheid en barmhartigheid het recht bedelen, Proverbs 31:8, Proverbs 31:9.
A. Hij moet zelf kennis nemen van de rechtszaken van zijn onderdanen, die in zijn gerechtshoven aanhangig zijn, nagaan wat door zijn rechters en beambten gedaan wordt, ten einde hen te steunen, die hun plicht doen, en die hem veronachtzamen of zich partijdig betonen, uit hun ambt te ontzetten.
B. Hij moet in alle zaken, die voor hem gebracht worden, rechtvaardig oordelen, zonder het aangezicht des mensen te vrezen, onbeschroomd uitspraak doen naar recht en billijkheid. Open uw mond, hetgeen de wijsheid van spreken aanduidt, die vorsten en rechters moeten gebruiken als zij vonnis vellen. Sommigen merken op dat alleen wijze mensen hun mond openen want dwazen houden hun mond altijd open, zij zijn vol van woorden.
C. Hij moet inzonderheid zichzelf beschouwen als de schutsheer van de verdrukte onschuld. De mindere magistraten hadden misschien niet genoeg ijver en tederheid om de verdrukte en nooddruftige recht te doen daarom moet de koning zelf tussenbeiden treden en voorspraak zijn: a. Voor hen, die onrechtvaardig van halsmisdaden beschuldigd worden, zoals Naboth er van beschuldigd werd, en dus omkomen zouden om de boosaardigheid ter wille te zijn, hetzij van particuliere personen of van partijen. Het is een zaak, voor welke het een koning wel voegt om op te treden, teneinde te verhoeden dat onschuldig bloed wordt vergoten.
b. Voor hen, tegen wie ten onrechte een rechtsgeding aanhangig werd gemaakt om hen van hun recht te beroven, omdat zij arm en nooddruftig zijn, en niet bij machte om het te verdedigen, daar zij te arm zijn om een advocaat te kunnen betalen, ook in zulke gevallen moeten de koningen als advocaten voor de armen optreden. Inzonderheid:
c. Voor de stommen, en die niet voor zichzelf kunnen spreken, hetzij door zwakheid of door vrees, of omdat zij overbluft werden door het gerechtshof. Het is edelmoedig om te spreken voor hen, die niet voor zichzelf kunnen spreken, die afwezig zijn, of geen woorden tot hun beschikking hebben, of te beschroomd zijn. Onze wet bepaalt, dat de rechter als advocaat voor de gevangene moet optreden.
Verzen 1-9
Spreuken 31:1-9De meeste uitleggers zijn van mening dat Lemuël Salomo is. De naam betekent n, die voor God is, of aan God gewild is, en zo komt dit wel genoeg overeen met een eervolle naam die naar Gods bestel aan Salomo gegeven werd, 2 Samuel 12:25, Jedid-Jah, de beminde des Heeren. Men veronderstelt dat Lemuël een mooie, liefkozende naam was, waarmee zijn moeder hem placht te noemen, en hij waardeerde zozeer de genegenheid, die zijn moeder voor hem had dat hij zich niet schaamde om zichzelf bij die naam te noemen, en men is te meer geneigd te denken dat het Salomo is, omdat ons hier gezegd wordt wat zijn moeder hem leerde, terwijl hij ons in Hoofdst. 4:4 zegt wat zijn vader hem leerde. Maar sommigen denken en die gissing is niet onwaarschijnlijk dat Lemuël een vorst was uit een naburig land, wiens moeder een dochter Israëls was, misschien wel uit het huis van David, en hem deze goede lessen geleerd heeft. Het is de plicht van moeders, zowel als van vaders, om haar kinderen te leren wat goed is, opdat zij het doen, en wat kwaad is, opdat zij het nalaten. Als zij jong en teder zijn, zijn zij het meest onder het oog van de moeder, en dan is zij in de gelegenheid om hun gemoed te vormen, welke zij niet moet laten voorbijgaan. Zelfs koningen moeten onderricht worden de voornaamste van de mensen is minder dan het minste van de ordinanties Gods. Zij, die opgegroeid zijn en tot rijpheid zijn gekomen, moeten dikwijls denken aan en melding maken van het onderricht, dat zij ontvangen hebben toen zij kinderen waren, ter vermaning van henzelf, tot stichting van anderen en tot eer van hen, die de leidslieden hunner jeugd zien geweest.
In dit onderricht nu van deze moeder, van deze koningin-moeder valt op te merken:
I. Haar vermaning aan de jonge vorst, waarmee zij tracht invloed op hem te oefenen, en zijn aandacht opwekt voor hetgeen zij hem gaat zeggen, Proverbs 31:2. "Wat, o mijn zoon, wat zal ik tot u zeggen?" Zij spreekt als n, die overweegt welke raad zij hem zal geven, en de woorden uitkiest om met hem te redeneren, zo bezorgd is zij voor zijn welzijn. Of, wat is dit dat gij doet? Het schijnt een berispende vraag te zijn. Zij bemerkte, toen hij nog jong was, dat hij te veel neiging had voor vrouwen en voor wijn, en daarom vindt zij het nodig hem te bestraffen en rondborstig met hem te zijn. "Wat, o mijn zoon? Is dat het leven, dat gij denkt te leiden? Heb ik u niet beter onderwezen? Ik moet u bestraffen, u scherp bestraffen, en gij moet het goed opnemen, want
1. Gij stamt van mij af, gij zijt de zoon van mijn buik, en derhalve komt hetgeen ik zeg van het gezag en de liefde van een ouder, en kan niet verdacht worden uit kwaadwilligheid voort te komen, gij zijt een deel van mijzelf, ik heb u met smart gebaard, en ik verwacht tot beloning of vergelding voor de moeite, die ik aan u besteed heb, en de smart, die ik om u geleden heb, niets anders dan dit: wees wijs en goed, en dan zal ik ruimschoots beloond zijn.
2. "Gij zijt toegewijd aan mijn God, gij zijt de zoon van mijn geloften, de zoon, die ik God bad mij te geven, en beloofde hem te zullen teruggeven aan God, en dit ook gedaan heb" (aldus is Samuël de zoon geweest van Hanna s geloften) "gij zijt de zoon, voor wie ik dikwijls God gebeden heb, om Zijn genade", Psalms 72:1. En zal een kind van zoveel gebeden zich misdragen? Zal ik in al mijn verwachtingen nopens u teleurgesteld worden? Onze kinderen, die door de doop aan God werden toegewijd, voor wie en in wier naam wij een verbond met God hebben gemaakt, kunnen wel de kinderen onzer geloften worden genoemd, en dit kan een goede pleitgrond zijn bij God in ons gebed voor hen en ook tot een goede pleitgrond gemaakt worden bij hen in het onderwijs, dat wij hun geven wij kunnen hun zeggen dat zij gedoopt zijn de kinderen zijn onzer geloften, en het is hun gevaar zo zij die banden verbreken, onder welke zij in hun kindsheid plechtig gebracht zijn.
II. De waarschuwing, die zij hem geeft tegen deze twee verwoestende zonden: onkuisheid en dronkenschap, die, zo hij er zich in toegaf, hem gewis ten verderve zullen brengen.
1. Tegen onkuisheid, Proverbs 31:3. Geef aan de vrouwen de vreemde vrouwen uw vermogen niet. Hij moet niet week, niet verwijfd wezen, de tijd niet doorbrengen in ijdele gesprekken met de dames, die gebruikt moet worden om kennis te verkrijgen en zaken af te doen, noch het vernuft, dat het vermogen is van de ziel, aanwenden om haar het hof te maken, dat aangewend moest worden voor de regeringszaken. Schuw inzonderheid alle overspel, hoererij en onkuisheid, die de kracht van het lichaam verteren, en er gevaarlijke krankheden in doen ontstaan, geef uw wegen, uw genegenheden, uw gesprekken niet aan hetgeen koningen verderft, dat velen verdorven heeft, en zo'n schok heeft veroorzaakt aan het koninkrijk, zelfs van David, in de zaak van Uria. Laat het lijden van anderen u tot waarschuwing zijn. Het vermindert de waardigheid van de koningen, en maakt hen laag en gering. Zijn zij geschikt om te regeren over anderen, die zelf de slaven zijn van hun eigen lusten? Het maakt hen ongeschikt voor zaken, en vult hun hof met de laagste wellustelingen. Koningen zijn blootgesteld aan verzoekingen van die aard, daar zij alle gelegenheid hebben om hun lusten bot te vieren, en er de onkosten van kunnen betalen, en daarom moeten zij dubbel op hun hoede zijn. Als zij hun volk willen behoeden voor de onreine geest, dan moeten zij zelf toonbeelden van reinheid zijn. Geringere personen kunnen het ook op zichzelf toepassen. Laat niemand zijn vermogen geven aan hetgeen de ziel verderft.
2. Tegen dronkenschap, Proverbs 31:4, Proverbs 31:5. Hij moet geen wijn drinken, of sterken drank, niet overmatig drinken. Hij moet nooit neerzitten om te drinken, zoals zij plachten te doen in de dag van hun koning, toen de vorsten hem ziek maakten van flessen wan, Hosea 7:5. Hoe hij ook in verzoeking mocht zijn door de voortreffelijkheid van de wijn, of de bekering van het gezelschap, hij moet zich verloochenen en streng matig zijn, uit aanmerking van:
a. De onbetamelijkheid van dronkenschap in een koning. Al is het ook, dat sommigen het een onthaal vinden, dat in zwang is, het komt de koningen niet toe, o Lemuël, het komt de koningen niet toe om zich die vrijheid te veroorloven, het is een verkleining van hun waardigheid en ontwijdt hun kroon door het hoofd, dat haar draagt, in verwarring te brengen, wat hen tijdelijk de waardigheid van mens doet verliezen, ontneemt hun dan ook de waardigheid van een koning. Zullen wij zeggen: zij zijn goden? Neen, zij zijn erger dan de beesten, die vergaan. Alle christenen zijn onze God gemaakt tot koningen en priesters, en moeten dit op zichzelf toepassen. Het komt de christenen niet toe, het komt de christenen niet toe, overmatig te drinken, zij verlagen zich, als zij het doen, het betaamt de erfgenamen van het koninkrijk niet het betaamt niet aan de geestelijke priesters Leviticus 10:9.
b. De boze gevolgen ervan Proverbs 31:5, opdat zij niet drinken, en hun verstand en herinneringsvermogen wegdrinken, drinken en de wet vergeten door welke zij moeten regeren, en aldus, in plaats van met hun macht goed te doen, er kwaad mee doen, en de rechtzaak aller verdrukten veranderen, hun onrecht doen als zij hun recht moesten doen, zodat zij nog toedoen aan hun verdrukking. Het is een droevige klacht, die gedaan wordt tegen de priesters en profeten, Isaiah 28:7, dat zij dwalen van de wijn en dolen van de sterken drank en de uitwerking is even slecht in koningen, die, als zij dronken zijn, wel moeten struikelen in hun oordeel. Rechters moeten een helder hoofd hebben, en dat kunnen zij niet hebben, die zich zo dikwijls duizelig maken, en zich aldus onbekwaam maken om over de meest gewone dingen te oordelen.
III. De raad, die zij hem geeft, om goed te doen.
1. Hij moet goeddoen met zijn rijkdom. Grote, vermogende mannen moeten niet denken dat zij hun overvloed hebben, alleen maar om het vlees te verzorgen tot begeerlijkheden, en vrijelijk aan hun aard en neigingen toe te geven, neen, maar opdat zij hen zullen helpen, die in nood en benauwdheid zijn, Proverbs 31:6, Proverbs 31:7. Gij hebt wijn en sterken drank tot uw beschikking, in plaats nu van er uzelf kwaad mee te doen, doe er anderen goed mee, laat hen ze hebben die ze nodig hebben. Zij, die het kunnen moeten niet slechts brood geven aan de hongerigen en water aan de dorstigen, zij moeten ook sterken drank geven dengenen, die verloren gaaf, door ziekte en pijn, en wijn, aan hen die neerslachtig zijn, die bitter bedroefd van ziel zijn, want hij was verordineerd om de geest te bemoedigen en op te wekken, en het hart vrolijk te maken (hetgeen geschiedt waar er werkelijk behoefte aan is), niet om de geest neer te drukken, hetgeen plaatsheeft waar er geen behoefte aan is. Wij moeten onszelf verloochenen in het bevredigen van de zinnen, ten einde de ellende van anderen te kunnen verlichten, en blij zijn om te zien, dat onze overtolligheden en lekkernijen beter besteed zijn aan hen, voor wie zij een ware weldaad zijn, dan aan onszelf, aan wie zij slechts werkelijk kwaad zouden doen. Last hen, die op het punt zijn van om te komen, matig drinken, en het zal een middel zijn om hun wegzinkende moed weer op te wekken, zodat zij voor het ogenblik hun armoede vergeten) en aan hun moeite niet meer gedenken, en dan zullen zij zoveel beter instaat zijn haar te dragen. De Joden zeggen, dat hierop de gewoonte gegrond was, om aan ter dood veroordeelde gevangenen een verdovende drank te geven, als zij naar de gerechtsplaats gingen, zoals zij die ook aan onze Heiland gegeven hebben. Maar het doel van deze schriftuurplaats is om aan te tonen dat wijn een hartsterking is, en dus gebruikt moet worden uit behoefte, en niet uit weelde alleen door hen, die een hartsterking nodig hebben, zoals Timotheus, aan wie de raad gegeven wordt, om een weinig wijn te gebruiken alleen om terwille van zijn maag, en zijn menigvuldige zwakheden, 1 Timothy 5:23.
2. Hij moet goeddoen met zijn macht, zijn kennis en invloed, moet met zorg en nauwkeurigheid, kloekmoedigheid en barmhartigheid het recht bedelen, Proverbs 31:8, Proverbs 31:9.
A. Hij moet zelf kennis nemen van de rechtszaken van zijn onderdanen, die in zijn gerechtshoven aanhangig zijn, nagaan wat door zijn rechters en beambten gedaan wordt, ten einde hen te steunen, die hun plicht doen, en die hem veronachtzamen of zich partijdig betonen, uit hun ambt te ontzetten.
B. Hij moet in alle zaken, die voor hem gebracht worden, rechtvaardig oordelen, zonder het aangezicht des mensen te vrezen, onbeschroomd uitspraak doen naar recht en billijkheid. Open uw mond, hetgeen de wijsheid van spreken aanduidt, die vorsten en rechters moeten gebruiken als zij vonnis vellen. Sommigen merken op dat alleen wijze mensen hun mond openen want dwazen houden hun mond altijd open, zij zijn vol van woorden.
C. Hij moet inzonderheid zichzelf beschouwen als de schutsheer van de verdrukte onschuld. De mindere magistraten hadden misschien niet genoeg ijver en tederheid om de verdrukte en nooddruftige recht te doen daarom moet de koning zelf tussenbeiden treden en voorspraak zijn: a. Voor hen, die onrechtvaardig van halsmisdaden beschuldigd worden, zoals Naboth er van beschuldigd werd, en dus omkomen zouden om de boosaardigheid ter wille te zijn, hetzij van particuliere personen of van partijen. Het is een zaak, voor welke het een koning wel voegt om op te treden, teneinde te verhoeden dat onschuldig bloed wordt vergoten.
b. Voor hen, tegen wie ten onrechte een rechtsgeding aanhangig werd gemaakt om hen van hun recht te beroven, omdat zij arm en nooddruftig zijn, en niet bij machte om het te verdedigen, daar zij te arm zijn om een advocaat te kunnen betalen, ook in zulke gevallen moeten de koningen als advocaten voor de armen optreden. Inzonderheid:
c. Voor de stommen, en die niet voor zichzelf kunnen spreken, hetzij door zwakheid of door vrees, of omdat zij overbluft werden door het gerechtshof. Het is edelmoedig om te spreken voor hen, die niet voor zichzelf kunnen spreken, die afwezig zijn, of geen woorden tot hun beschikking hebben, of te beschroomd zijn. Onze wet bepaalt, dat de rechter als advocaat voor de gevangene moet optreden.
Verzen 10-31
Spreuken 31:10-31Deze beschrijving van de deugdzame huisvrouw is bestemd om aan te tonen, welke echtgenoten de vrouwen zich moeten betonen en welke vrouwen de mannen zich tot echtgenoten moeten kiezen. De beschrijving beslaat uit twee en twintig verzen, van welke ieder naar volgorde met een letter van het Hebreeuwse alfabet begint, zoals sommigen van de psalmen, weshalve sommigen denken dat het geen deel uitmaakte van de les, die Lemuëls moeder hem leerde, maar dat het een op zichzelf staand gedicht was, door een andere hand geschreven, en dat misschien onder de vrome Joden algemeen uit het hoofd werd opgezegd en dat het, om dit te vergemakkelijken alfabetisch was opgesteld. Wij hebben er de verkorting van in het Nieuwe Testament, 1 Timothy 2:9, 1 Timothy 2:10, 1 Peter 3:1, - waar de plicht, voorgeschreven aan huisvrouwen, overeenkomt met deze beschrijving van een goede huisvrouw, en er met goede reden zo'n nadruk op wordt gelegd, daar het er evenveel als wat het ook zij toe bijdraagt om de godsdienst in stand te houden in de gezinnen, en hem als erfdeel te doen overgaan op het nageslacht, dat de moeders wijs en godvruchtig zijn, en van hoeveel belang het is voor de rijkdom en de uitwendige welvaart van een huis, zal iedereen begrijpen. Wie welvarend wil zijn moet een goede, Godvrezende echtgenote hebben. Hier is:
I. Een algemene vraag naar een zodanige, Proverbs 31:10, waar wij hebben op te merken:
1. De persoon naar wie gevraagd wordt, en dat is een deugdelijke huisvrouw, een vrouw van kracht betekent het oorspronkelijke. Hoewel zij het zwakkere vat is, is zij sterk gemaakt door wijsheid en genade, en de vreze Gods, het is hetzelfde woord, dat gebruikt is om de hoedanigheid van goede rechters aan te duiden, Exodus 18:21, dat zij kloeke mannen moeten zijn, bevoegd en bekwaam voor de taak, waartoe zij geroepen worden, Waarachtige mannen, God vrezende. Een deugdelijke vrouw is een kloekmoedige vrouw, die heerst over haar geest, en het gemoed van anderen weet te leiden, n die vroom en vlijtig is, een hulp is tegenover de man. In tegenstelling met deze kracht lezen wij van de zwakheid des harten van een heerszuchtige, hoerachtige vrouw, Ezechiël 16:30. Een deugdelijke huisvrouw is een vrouw van vastberadenheid, die, goede beginselen aangenomen hebbende, ze standvastig blijft aankleven, en door geen wolken of wind van enig deel van haar plicht afgehouden kan worden.
2. De moeilijkheid om een zodanige te vinden. Wie zal haar vinden? Hetgeen te kennen geeft dat goede huisvrouwen zeer schaars zijn. Velen, die schijnen het te wezen, zijn het toch niet hij, die dacht een deugdelijke huisvrouw gevonden te hebben, was teleurgesteld. Zie, het was Lea, en niet de Rachel, die hij verwachtte. Maar hij, die voornemens is te huwen, moet naarstig naar zo'n vrouw zoeken, moet dit voornamelijk op het oog hebben bij zijn zoeken en navragen, en heeft wel toe te zien dat hij niet vooringenomen wordt door schoonheid, rijkdom, voorname afkomst en familiebetrekkingen, het zich sierlijk kleden en goed te kunnen dansen, want dit alles kan een vrouw hebben, en toch geen deugdelijke huisvrouw zijn, en er is menige vrouw, die in waarheid deugdelijk is, maar die zich door geen dier voordelen kan aanbevalen.
3. De onuitsprekelijke waarde van z een, en hoe hij, die zo'n vrouw heeft, haar behoort te waarderen, en dit moet tonen door zijn dankbaarheid aan God en zijn vriendelijkheid en achting voor haar, voor wie hij moet denken nooit genoeg te kunnen doen, haar waarde is ver boven de robijnen, en al de rijke sieraden, waarmee ijdele vrouwen zich tooien. Hoe zeldzamer zulke goede huisvrouwen zijn, hoe meer zij op prijs gesteld moeten worden. II. Een bijzondere beschrijving van haar en van haar voortreffelijke hoedanigheden.
1. Ze is zeer ijverig om zich in de achting en genegenheid van haar man aan te bevelen. Zij, die wezenlijk goed zijn, zullen goed zijn in alle levensbetrekkingen. Een goede vrouw zal als zij tot de huwelijke staat komt, een goede echtgenote zijn, en zij zal het zich ten taak stellen om haar man te behagen, 1 Corinthiers 7:34. Hoewel zij zelf een kloeke vrouw is, is toch haar begeerte tot haar man, om zijn wil en bedoeling te kennen, teneinde er zich naar te schikken, en zij is er volkomen tevreden mede, dat hij over haar heerst.
A. Zij gedraagt zich zo, dat hij volkomen vertrouwen in haar kan stellen, in haar kuisheid, om welke te verdenken zij hem nooit de minste reden of aanleiding gegeven heeft, zij is niet gemelijk en eenzelvig, maar bescheiden en ernstig, en zij draagt alle kenmerken van deugd in haar gelaat en in haar voorkomen. Haar echtgenoot weet dit, en daarom vertrouwt zijn hart op haar, hij is gerust en maakt haar gerust. Hij vertrouwt op haar beleid, dat zij in alle gezelschappen zal spreken en in alle zaken zal handelen met bescheidenheid en voorzichtigheid, zodat zij hem noch nadeel berokkent noch schande over hem brengt. Hij vertrouwt op haar gehechtheid aan zijn belangen, dat zij nooit zijn raadslagen zal verraden, of andere belangen heeft dan die van zijn gezin. Als hij uitgaat voor de openbare zaken, kan hij er gerust op zijn dat zij zijn belangen tehuis zal behartigen, ze in orde zal houden evengoed als hij het zelf zou doen. Zij is een goede huisvrouw, geschikt om vertrouwd te worden en hij is een goed echtgenoot, die het aan haar zal overlaten om zijn zaken voor hem te besturen.
B. Zij draagt zoveel bij tot zijn tevredenheid en voldoening, dat hem geen goed zal ontbreken, hij behoeft niet inhalig en schraapzuchtig te zijn, zoals zij, die een trotse verkwistende vrouw hebben. Zij bestuurt zijn zaken z, dat hij voorspoed en welvaart heeft, en dus niet in verzoeking is om op andermans goed belust te zijn. Hij acht zich zo gelukkig in haar, dat hij hen niet benijdt, die het meest van de rijkdom van deze wereld bezitten, hij heeft het niet nodig, hij heeft genoeg, daar hij zo'n vrouw heeft. Zalig het echtpaar, dat zo'n voldoening in elkaar smaakt!
C. Zij legt er zich voortdurend op toe om hem goed te doen, en is bevreesd om iets te doen, al was het bij vergissing, dat hem nadelig zou kunnen zijn, Proverbs 31:12. Zij toont haar liefde voor hem niet door dwaze liefkozingen, maar door verstandige tederheid, zich schikkende naar zijn gemoedsgesteldheid, en hem niet dwarsbomende, hem goede woorden gevende, en geen boze, neen, zelfs niet als hij eens uit zijn humeur is, er zich op toeleggende om hem gerust te doen zijn, voorziende in hetgeen goed en geschikt voor hem is in gezondheid en ziekte, hem met tederheid verzorgende als hij ongesteld is. En voor niets ter wereld zou zij iets willen doen, dat schadelijk is voor zijn persoon, zijn gezin, zijn bezitting of zijn goede naam. En dit is haar zorg al de dagen van haar leven, niet slechts in het begin, of nu en dan, als zij eens in een goed humeur is, maar voortdurend, zij wordt het niet moe hem goede diensten te bewijzen. Zij doet hem goed, niet slechts al de dagen zijns levens maar ook van haar leven. Indien zij hem overleeft, doet zij hem nog goed in haar zorg voor zijn kinderen, zijn bezitting en goede naam en al de zaken en belangen, die hij nagelaten heeft. Wij lezen van weldadigheid, betoond, niet alleen aan de levenden, maar ook aan de doden, Ruth 2:20.
D. Zij verhoogt zijn reputatie in de wereld Proverbs 31:23, Haar man is bekend in de poorten, bekend als een goede vrouw te hebben. Uit zijn verstandige raad en zijn wijs beleid blijkt dat hij een verstandige levensgezellin heeft, wier omgang een goede invloed op hem had. Uit zijn blijmoedig gelaat en aangenaam humeur blijkt dat hij thuis een goede, aangename vrouw heeft, want velen, die zo'n vrouw niet hebben, zijn er door verzuurd en verbitterd geworden. Ja door de reinheid en netheid in zijn kleding, waardoor alles aan hem fraai en betamelijk, hoewel niet opzichtig is, kan men weten dat hij tehuis een goede vrouw heeft, die voor zijn kleren zorgt.
2. Zij geeft zich moeite voor de plichten van haar positie, en schept er behagen in. Bij deze karaktertrek wordt hier uitvoerig verwijld.
A. Zij heeft er een grote afkeer van om stil te zitten en niets te doen. Het brood van de luiheid eet zij niet, Proverbs 31:27. Hoewel zij niet behoeft te werken voor haar brood zij heeft een bezitting om van te leven wil zij het toch niet in luiheid eten, omdat ze weet dat niemand van ons in deze wereld gezonden is om er lui en ledig te zijn, en dat, als wij niets te doen hebben, de duivel spoedig iets voor ons te doen zal vinden, en dat het niet betaamt, dat zij eten, die niet willen werken. Sommigen eten en drinken, omdat zij niets anders voor zich te doen vinden, onnodige bezoeken moeten ontvangen en wereldse partijen moeten geven worden, deze eten het brood van de luiheid, waarvoor zij geen smaak heeft, want zij doet noch ontvangt ijdele bezoeken, en houdt zich met geen ijdele praat op.
B. Zorgvuldig gebruikt zij de tijd, opdat er niets van verloren zal gaan. Als het daglicht voorbij is, dan denkt zij niet dat het nu tijd is om het werk ter zijde te leggen, zoals diegenen wel moeten doen, wier werk buiten op het veld is, Psalms 104:23, maar haar werk binnenshuis zijnde en het kaarslicht wel waardig, verlengt zij hiermede de dag, en haar lamp gaat des nachts niet uit, Proverbs 31:18. Het is een zegen om kunstlicht te hebben om het daglicht te vervangen, en een plicht om, dat voorrecht hebbende, er gebruik van te maken. Van een goed bewerkt stuk zeggen wij: het riekt naar de lamp.
C. Zij staat vroeg op, als het nog nacht is, Proverbs 31:15, om haar dienstboden hun ontbijt te geven, opdat deze gereed zullen zijn om zodra de dag aanbreekt, goedsmoeds aan hun werk te gaan. Zij behoort niet tot hen, die opzitten om kaart te spelen, of om te dansen, tot middernacht, tot de morgen, om dan tot aan de middag in hun bed te liggen, neen, de deugdelijke huisvrouw houdt meer van haar werk dan van haar gemak en genoegen, zij is in zorg om op ieder uur van de dag op de weg van haar plicht gevonden te worden, en smaakt er meer ware voldoening in, s' morgens haar huis spijs gegeven te hebben, dan diegene kunnen smaken in het geld, dat ze gewonnen hebben, en nog veel meer in wat zij verloren hebben, die de gehele nacht aan de speeltafel hebben doorgebracht. Zij, die voor een gezin hebben te zorgen, moeten des morgens niet al te veel van hun bed houden.
D. Zij legt zich toe op het werk, dat voor haar geschikt is. Het is niet met werk van de geleerden, of van de staatslieden, of van de landman, waarmee zij zich bezighoudt, maar met vrouwenwerk. Zij zoekt wol en vlas, waar zij ze het best en goedkoopst kan vinden, van beide heeft zij een voorraad in huis, alles wat nodig is voor het vervaardigen beide van linnen en van wollen stoffen, Proverbs 31:13, en daarmee zet zij niet alleen de armen aan het werk, dat wel zeer goed is, maar zij werkt zelf, werkt met lust van haar handen, zij werkt met de raad of de lust van haar handen zo luidt het oorspronkelijke, zij gaat er blijmoedig en handig mee te werk. slaat er niet slechts de hand aan, maar legt er zich met het hart op toe, en gaat voort, niet vertragende in goed te doen. Zij steekt haar eigen handen uit naar de spil, of het spinwiel, en haar handpalmen vatten het spinrok, Proverbs 31:19. En zij acht het noch een verkorting van haar vrijheid, noch een verkleining van haar waardigheid, of ook maar in het minst onbestaanbaar met haar rust. De spil en het spinrok worden hier vermeld als haar eer, terwijl de versierselen van de dochters van Sion haar tot smaad en schande worden aangerekend, Isaiah 3:18 en vervolg.
E. Wat zij doet, doet zij uit al haar macht en beuzelt er niet mede, Proverbs 31:17. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. Zij houdt zich niet alleen met zittend werk bezig, of met hetgeen slechts het fraaie voortbrengsel van de vingeren is, er zijn werken die niet veel beter zijn dan nietsdoen maar als het nodig is, zal zij werk verrichten, waarvoor al haar kracht vereist wordt, en die kracht zal zij gebruiken, wetende dat dit het middel is om meer te verkrijgen.
3. Door haar wijs beleid weet zij goed voordeel te trekken uit hetgeen zij doet. Zij arbeidt niet de gehele nacht zonder iets te vangen, neen, zijzelf maakt dat haar koophandel goed is, Proverbs 31:18, zij is zich bewust dat in al haar arbeid gewin is, en dat moedigt haar aan om er mee voort te gaan. Zij bemerkt dat zij sommige dingen zelf beter en goedkoper kn maken dan zij ze kan kopen, door waarneming weet zij welke tak van haar bezigheden het meeste voordeel oplevert, en daarop legt zij zich dus het meest toe.
A. Zij legt van alle nodige en gerieflijke zaken voorraad aan voor haar gezin, Proverbs 31:14. Geen koopvaardijschepen, neen, zelfs niet die van Salomo, brachten ooit meer gewin in dan haar werk en bedrijf. Brengen zij vreemde koopwaren aan in ruil voor die zij uitgevoerd hebben? Dat doet ook zij met de vruchten van haar arbeid. Wat haar grond niet oplevert kan zij, als zij het nodig heeft, zich verschaffen, door er haar eigen goederen voor uit te ruilen en aldus doet zij haar brood van ver komen. Niet, dat zij de dingen meer waardeert omdat zij van ver komen, maar al zijn zij nog zo ver, als zij ze nodig heeft, weet zij er aan te komen.
B. Zij koopt land en vergroot het domein van haar geslacht, Proverbs 31:16. Zij denkt aan een akker en koopt hem. Zij bedenkt hoe voordelig het zou wezen voor het gezin, welk een winst het zou opleveren, en daarom koopt zij hem, of liever, hoeveel zin zij er ook in heeft, toch wil ze hem niet kopen voor zij wel overwogen heeft, of hij haar geld waard is, of zij op het ogenblik wel zoveel geld missen kan als er voor nodig is, of het recht van eigendom wel goed is, of de grond beantwoorden zal aan, de eigenschappen die er aan werden toegeschreven, en of zij op dit ogenblik over het nodige geld kan beschikken. Velen hebben zich te gronde gericht door te kopen zonder te bedenken en te overwegen, maar "wie een voordelige koop wil sluiten, moet eerst bedenken en dan kopen". Zij plant ook een wijngaard, maar het is van de vrucht van haar handen, zij neemt geen geld op, maakt geen schulden om het te doen, neen, zij doet het met hetgeen zij kan missen van hetgeen zij door overleg op de uitgaven van haar huishouding uitgespaard heeft. De mensen moesten niets uitgeven aan overtolligheden, voor zij door de zegen van God op hun arbeid tot welvaart zijn gekomen, zodat zij het kunnen missen, en de vrucht van de wijngaard zal dan waarschijnlijk dubbel zoet zijn, als zij de vrucht is van eerlijke vlijt.
C. Zij bemeubelt haar huis goed en naar behoren, en heeft goede kleding voor zich en haar gezin, Proverbs 31:22. Zij maakt voor zich bekleding van tapijtwerk, om haar kamers te behangen en het kan haar wel geoorloofd zijn ze te gebruiken, daar zij ze zelf gemaakt heeft. Haar eigen kleding is rijk en fraai, zij is van zijde en purper overeenkomstig haar rang en positie. Hoewel zij niet zo ijdel is veel tijd door te brengen met zich te kleden, en het aantrekken van kleren tot haar sieraad te maken, of er zich op te laten voorstaan, heeft zij toch rijke kleding en draagt ze goed en naar behoren. Het senators gewaad, dat haar man draagt, heeft zij zelf gesponnen, en het ziet er fraaier uit en is sterker, dan wat men koopt. Zij bezorgt ook goede, warme klederen voor haar kinderen alsmede de livreien van haar dienstboden. Zij behoeft de koude van de strengste winter niet te vrezen, want zij en haar gezin zijn goed voorzien van kleren, voldoende om de koude buiten te houden, hetgeen het voornaamste doel is van de kleding. Haar gehele huis is met scharlaken gekleed, een sterke stof, geschikt voor de winter, en toch rijk, van een goed en fraai aanzien. Haar gehele huis is met dubbele kleren gekleed, zo lezen het sommigen, zij hebben wisselkleding, een stel voor de winter en een stel voor de zomer.
D. Zij drijft handel met het buitenland. Zij vervaardigt meer dan zij en haar gezin nodig hebben. Als zij nu haar gezin genoegzaam voorzien heeft, verkoopt zij fijn lijnwaad en gordels aan de kooplieden, Proverbs 31:24, die ze naar Tyrus, de markt van de volkeren brengen, of naar een andere handelshaven. Die gezinnen zullen waarschijnlijk tot welvaart komen, die meer verkopen dan kopen, zoals het voordelig is voor een rijk als veel van wat binnen hetzelve vervaardigd wordt naar andere landen wordt uitgevoerd. Het is voor de aanzienlijkste geen schande om te verkopen wat zij kunnen missen, noch om handel te drijven of goederen over zee te sturen.
E. Zij spaart voor later. Zij zal zich in de toekomende dag verheugen, Proverbs 31:25, daar zij een goede voorraad heeft opgelegd voor haar gezin. Zij, die zich in hun jeugd moeite geven, zullen er het genot en genoegen van hebben, als zij oud geworden zijn, zowel in de herinnering er aan, als in er de vruchten van te plukken.
4. Zij draagt zorg voor haar gezin, en al zijn zaken en belangen, geeft haar huis te eten, Proverbs 31:15, aan ieder het bescheiden deel spijs ter rechter tijd, zodat geen van haar dienstboden reden heeft om te klagen van tekort te komen of het nodig te hebben. Zij geeft ook een deel, een deel van werk zowel als van spijs aan haar dienstmaagden, ieder van haar zal weten wat haar werk is. Zij beschouwt de gangen van haar huis, Proverbs 31:27, zij gaat de wijze van doen na van al haar dienstboden, ten einde tegen te gaan wat verkeerd voor hen is, en hen allen te verplichten zich behoorlijk te gedragen en hun plicht te doen jegens God en elkaar zowel als jegens haar, zoals Job, die het onrecht verre deed van zijn tenten, en David, die het boze niet in zijn huis wilde dulden. Ze mengt zich niet in de zaken en aangelegenheden van het huis van anderen, zij vindt het voldoende om acht te geven op haar eigen huis.
5. Zij is liefdadig voor de armen, Proverbs 31:20. Zij is even ijverig en begerig om te geven als om te verkrijgen, dikwijls dient zij de armen met haar eigen hand, en zij doet het gewillig en blijmoedig en met grote milddadigheid, met een uitgestrekte hand. Het zijn ook niet alleen haar arme naburen, zij, die dicht in haar nabijheid zijn, die zij helpt, zij steekt haar handen uit tot de nooddruftige, tot hen die verre van haar zijn, gelegenheid zoekende, om goed te doen en mee te delen, hetgeen evenzeer de plicht is van een goede huisvrouw als wat het ook zij.
6. Zij is bescheiden en beleefd in haar spreken, niet praatziek, niet bedilziek, niet gemelijk zoals sommigen zijn, neen, zij doet haar mond open met wijsheid, als zij spreekt is het met grote wijsheid en voorzichtigheid, en ter zake. Aan ieder woord, dat zij spreekt, kunt gij bespeuren hoe zij zich door de regels van de wijsheid laat regeren. Zij handelt niet alleen zelf met wijsheid, maar geeft ook verstandige raad aan anderen, en dat doet zij niet alsof zij zich het gezag aanmatigde van een dictator, maar met de hartelijkheid van een vriendin en met vriendelijke beleefdheid, op haar tong is leer van de goedheid, alles wat zij zegt is onder de heerschappij van die wet. De wet van de liefde en vriendelijkheid is geschreven in het hart, maar zij openbaart zich in de tong, indien wij elkaar hartelijk liefhebben dan zal zich dit uiten in hartelijke uitdrukkingen. Het wordt de wet van de vriendelijkheid genoemd, omdat zij wet geeft aan anderen, aan allen, met wie zij omgaat, haar wijsheid en vriendelijkheid vormen tezamen een gebiedende kracht in alles wat zij zegt, zij gebieden eerbied, zij gebieden toestemming en onderwerping. Welk een kracht is er in juiste woorden! Op haar tong is de wet van de genade of goedertierenheid, zo lezen het sommigen, het verstaande van het woord en de wet van God, waarvan zij zo gaarne spreekt met haar kinderen en dienstboden. Zij is vol van vrome, godsdienstige gesprekken, en voert ze met wijsheid, hetgeen aantoont hoezeer haar hart vervuld is van een andere wereld, zelfs als haar handen het bedrijvigst zijn voor deze wereld.
7. Wat haar karakter voltooit en kroont is: dat zij de Heer vreest, Proverbs 31:30. Bij al deze goede hoedanigheden ontbreekt het haar ook niet aan het nodige, zij is in waarheid vroom, en in alles wat zij doet, wordt zij geleid en bestuurd door beginselen van nauwgezetheid en de gedachte aan God. Dat is het, waaraan hier ver de voorkeur wordt gegeven boven schoonheid, die ijdelheid is, en de bevalligheid die bedrog is. Dat is zij in de schatting van allen die wijs en godvruchtig zijn, en die er noch zichzelf noch anderen naar schatten. Schoonheid zal niemand Gode aanbevelen, en zij is geen zekere, dat is geen betrouwbare aanduiding van wijsheid en goedheid, maar heeft menige man bedrogen, die zich in de keus van een echtgenote er door liet leiden. In een schoon welgevormd lichaam kan een onreine, mismaakte ziel huizen, ja velen zijn door hun schoonheid in verzoekingen gekomen, die het verderf waren voor hun deugd, hun eer, hun kostbare ziel. Op zijn best genomen is schoonheid iets, dat verwelkt, en daarom is zij ijdel en bedrieglijk een aanval van ziekte kan haar in korte tijd bezoedelen, duizenderlei voorvallen of ongevallen kunnen deze bloem in haar bloei afrukken van haar stengel, de ouderdom zal haar gewis doen verdorren, de dood en het graf zullen haar verteren, maar de vreze Gods, heersende in het hart, is de schoonheid van de ziel. Die haar bezitten beveelt zij aan in de gunst van God, en in Zijn ogen is zij van grote waarde, zij zal duren tot in eeuwigheid, en de dood zelf trotseren, die de schoonheid des lichaams verteert, maar de schoonheid van de ziel tot volkomenheid brengt.
III. Het geluk van deze deugdelijke vrouw.
1. Zij smaakt in haar eigen gemoed de voldoening van haar deugd, Proverbs 31:25. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding, waarin zij zich hult dat is, waarvan zij geniet en waarin zij verschijnt aan de wereld en zich aldus aanbeveelt. Zij heeft vastheid en standvastigheid, kloekmoedigheid van geest om staande te blijven onder de vele tegenspoeden en teleurstellingen die ook de wijzen en deugdzamen moeten verwachten in deze wereld, en dit is haar kleding die zij draagt ter bescherming van haar, zowel als uit welvoeglijkheid. Zij handelt eerlijk met allen, en zij heeft het genoegen van dit te doen en zij zal zich verblijden in de toekomende dag, zij zal er met genoegen en vertroosting aan denken als zij oud geworden is, dat zij niet lui en nutteloos is geweest toen zij jong was. Ten dage des doods zal het haar een genot zijn te denken dat zij nuttig is geweest in haar leven. Ja zij zal zich verblijden in de toekomende eeuwigheid, zij zal voor haar Godsvrucht beloond worden met verzadiging van vreugde en lieflijkheid eeuwig.
2. Zij is een grote zegen voor haar bloedverwanten, Proverbs 31:28. A. Haar kinderen groeien op, zij staan op en roemen haar welgelukzalig, zij geven haar hun goed woord, zij zelf zijn haar tot lof, en zij zijn bereid om haar grote lof te geven, zij bidden voor haar, en loven God dat zij zo'n goede moeder hebben. Zij zijn haar dit verschuldigd, het behoort tot de eer, die naar het vijfde gebod aan vader en moeder bewezen moet worden, en het is een dubbele eer, die aan een goede vader en een goede moeder toekomt.
B. Haar man acht zich zo gelukkig in haar, dat hij alle gelegenheden waarneemt om goed van haar te spreken als van een van de beste vrouwen. Het is volstrekt niet onbetamelijk, maar een loffelijk voorbeeld van huwelijksliefde, als man en vrouw elkaar de lof geven, die hun toekomt.
3. Zij heeft het goede woord van al haar naburen, zoals Ruth het gehad heeft, van wie de gehele stad wist dat zij een deugdelijke vrouw was Ruth 3:11. De deugd zal haar lof ontvangen, Philippians 4:8. Een vrouw, die de Heer vreest, zal lof hebben van God, Romans 2:29, en ook van de mensen. Er wordt aangetoond:
A. Dat zij hogelijk geloofd zal worden, Proverbs 31:29. Velen hebben deugdelijk gehandeld, deugdelijke vrouwen schijnen kostelijke juwelen te zijn, maar niet zulke zeldzame juwelen als die welke voorgesteld zijn in Proverbs 31:10, er waren velen, maar n als deze is weergaloos. Wie kan haar gelijke vinden? Zij gaat die allen te boven. Zij, die goed zijn, moeten begeren en er naar streven om uit te munten in deugd. Veel dochters in uws vaders huis en in de ongehuwde staat hebben deugdelijk gehandeld, maar een goede huisvrouw gaat, als zij deugdzaam is, die allen te boven, en doet meer goed in haar plaats dan zij in haar plaats doen kunnen. Of, zoals sommigen het verklaren: Een man kan zijn huis niet in zo goede orde houden door goede dochters als door een goede echtgenote.
B. Dat zij onbetwistbaar geprezen zal worden en zonder tegenspraak, Proverbs 31:31. Sommigen ontvangen grotere lof dan hun toekomt, maar zij, die haar prijzen, geven haar slechts de vrucht van haar handen, zij geven haar wat zij zuur verdiend heeft en wat haar met volle recht toekomt, er zou haar onrecht geschieden, indien men het haar onthield. Zij, van wie de vrucht van haar handen goed is, behoren geprezen te worden. De boom wordt gekend aan zijn vruchten. Indien dus de vrucht goed is, moet de boom ons goede woord hebben. Indien haar kinderen haar gehoorzaam zijn en haar eerbied betonen, en zich naar behoren gedragen, dan geven zij haar van de vrucht van haar handen, zij oogst de vruchten in van de zorgen, die zij hun gewild heeft, en acht zich er ruimschoots voor beloond. Kinderen moeten er zich aldus op toeleggen, om hun ouders wedervergelding te doen, en dat is: aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen, 1 Timothy 5:4. Zo echter de mensen onrechtvaardig zijn, dan zal de zaak voor zichzelf spreken: haar werken zullen haar prijzen in de proffen, openlijk voor al het volk.
a. zij laat het over aan haar eigen werken om haar te prijzen, en dingt niet naar de lof en de toejuiching van de mensen. Diegenen behoren niet tot de waarlijk deugdelijke vouwen, die zich zo gaarne horen prijzen.
b. Haar eigen werken zullen haar prezen, indien haar bloedverwanten en naburen geheel en al zwijgen, dan zullen haar werken haar lof verkondigen. De weduwen gaven de grootste lof aan Dorkas, toen zij de rokken en kleding toonden, die ze voor de armen gemaakt had, Acts 9:39. c. Het minste, dat van haar naburen verwacht kon worden, was dat zij haar door haar eigen werken laten prijzen, en niets zouden doen om dit te verhinderen. Die het goede doen, zullen lof hebben Romans 13:3, laat ons dus niet afgunstig iets zeggen of doen om aan die lof afbreuk te doen, maar er door tot een heilige wedijver opgewekt worden. Laat niemand een kwaad getuigenis van ons ontvangen, die van de waarheid zelf een goed getuigenis heeft verkregen. Aldus wordt deze spiegel gesloten, die de vrouwen moeten openen om er zich in te beschouwen ten einde er zich naar te kleden, en als zij dit doen, dan zal haar sieraad bevonden worden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus.
Verzen 10-31
Spreuken 31:10-31Deze beschrijving van de deugdzame huisvrouw is bestemd om aan te tonen, welke echtgenoten de vrouwen zich moeten betonen en welke vrouwen de mannen zich tot echtgenoten moeten kiezen. De beschrijving beslaat uit twee en twintig verzen, van welke ieder naar volgorde met een letter van het Hebreeuwse alfabet begint, zoals sommigen van de psalmen, weshalve sommigen denken dat het geen deel uitmaakte van de les, die Lemuëls moeder hem leerde, maar dat het een op zichzelf staand gedicht was, door een andere hand geschreven, en dat misschien onder de vrome Joden algemeen uit het hoofd werd opgezegd en dat het, om dit te vergemakkelijken alfabetisch was opgesteld. Wij hebben er de verkorting van in het Nieuwe Testament, 1 Timothy 2:9, 1 Timothy 2:10, 1 Peter 3:1, - waar de plicht, voorgeschreven aan huisvrouwen, overeenkomt met deze beschrijving van een goede huisvrouw, en er met goede reden zo'n nadruk op wordt gelegd, daar het er evenveel als wat het ook zij toe bijdraagt om de godsdienst in stand te houden in de gezinnen, en hem als erfdeel te doen overgaan op het nageslacht, dat de moeders wijs en godvruchtig zijn, en van hoeveel belang het is voor de rijkdom en de uitwendige welvaart van een huis, zal iedereen begrijpen. Wie welvarend wil zijn moet een goede, Godvrezende echtgenote hebben. Hier is:
I. Een algemene vraag naar een zodanige, Proverbs 31:10, waar wij hebben op te merken:
1. De persoon naar wie gevraagd wordt, en dat is een deugdelijke huisvrouw, een vrouw van kracht betekent het oorspronkelijke. Hoewel zij het zwakkere vat is, is zij sterk gemaakt door wijsheid en genade, en de vreze Gods, het is hetzelfde woord, dat gebruikt is om de hoedanigheid van goede rechters aan te duiden, Exodus 18:21, dat zij kloeke mannen moeten zijn, bevoegd en bekwaam voor de taak, waartoe zij geroepen worden, Waarachtige mannen, God vrezende. Een deugdelijke vrouw is een kloekmoedige vrouw, die heerst over haar geest, en het gemoed van anderen weet te leiden, n die vroom en vlijtig is, een hulp is tegenover de man. In tegenstelling met deze kracht lezen wij van de zwakheid des harten van een heerszuchtige, hoerachtige vrouw, Ezechiël 16:30. Een deugdelijke huisvrouw is een vrouw van vastberadenheid, die, goede beginselen aangenomen hebbende, ze standvastig blijft aankleven, en door geen wolken of wind van enig deel van haar plicht afgehouden kan worden.
2. De moeilijkheid om een zodanige te vinden. Wie zal haar vinden? Hetgeen te kennen geeft dat goede huisvrouwen zeer schaars zijn. Velen, die schijnen het te wezen, zijn het toch niet hij, die dacht een deugdelijke huisvrouw gevonden te hebben, was teleurgesteld. Zie, het was Lea, en niet de Rachel, die hij verwachtte. Maar hij, die voornemens is te huwen, moet naarstig naar zo'n vrouw zoeken, moet dit voornamelijk op het oog hebben bij zijn zoeken en navragen, en heeft wel toe te zien dat hij niet vooringenomen wordt door schoonheid, rijkdom, voorname afkomst en familiebetrekkingen, het zich sierlijk kleden en goed te kunnen dansen, want dit alles kan een vrouw hebben, en toch geen deugdelijke huisvrouw zijn, en er is menige vrouw, die in waarheid deugdelijk is, maar die zich door geen dier voordelen kan aanbevalen.
3. De onuitsprekelijke waarde van z een, en hoe hij, die zo'n vrouw heeft, haar behoort te waarderen, en dit moet tonen door zijn dankbaarheid aan God en zijn vriendelijkheid en achting voor haar, voor wie hij moet denken nooit genoeg te kunnen doen, haar waarde is ver boven de robijnen, en al de rijke sieraden, waarmee ijdele vrouwen zich tooien. Hoe zeldzamer zulke goede huisvrouwen zijn, hoe meer zij op prijs gesteld moeten worden. II. Een bijzondere beschrijving van haar en van haar voortreffelijke hoedanigheden.
1. Ze is zeer ijverig om zich in de achting en genegenheid van haar man aan te bevelen. Zij, die wezenlijk goed zijn, zullen goed zijn in alle levensbetrekkingen. Een goede vrouw zal als zij tot de huwelijke staat komt, een goede echtgenote zijn, en zij zal het zich ten taak stellen om haar man te behagen, 1 Corinthiers 7:34. Hoewel zij zelf een kloeke vrouw is, is toch haar begeerte tot haar man, om zijn wil en bedoeling te kennen, teneinde er zich naar te schikken, en zij is er volkomen tevreden mede, dat hij over haar heerst.
A. Zij gedraagt zich zo, dat hij volkomen vertrouwen in haar kan stellen, in haar kuisheid, om welke te verdenken zij hem nooit de minste reden of aanleiding gegeven heeft, zij is niet gemelijk en eenzelvig, maar bescheiden en ernstig, en zij draagt alle kenmerken van deugd in haar gelaat en in haar voorkomen. Haar echtgenoot weet dit, en daarom vertrouwt zijn hart op haar, hij is gerust en maakt haar gerust. Hij vertrouwt op haar beleid, dat zij in alle gezelschappen zal spreken en in alle zaken zal handelen met bescheidenheid en voorzichtigheid, zodat zij hem noch nadeel berokkent noch schande over hem brengt. Hij vertrouwt op haar gehechtheid aan zijn belangen, dat zij nooit zijn raadslagen zal verraden, of andere belangen heeft dan die van zijn gezin. Als hij uitgaat voor de openbare zaken, kan hij er gerust op zijn dat zij zijn belangen tehuis zal behartigen, ze in orde zal houden evengoed als hij het zelf zou doen. Zij is een goede huisvrouw, geschikt om vertrouwd te worden en hij is een goed echtgenoot, die het aan haar zal overlaten om zijn zaken voor hem te besturen.
B. Zij draagt zoveel bij tot zijn tevredenheid en voldoening, dat hem geen goed zal ontbreken, hij behoeft niet inhalig en schraapzuchtig te zijn, zoals zij, die een trotse verkwistende vrouw hebben. Zij bestuurt zijn zaken z, dat hij voorspoed en welvaart heeft, en dus niet in verzoeking is om op andermans goed belust te zijn. Hij acht zich zo gelukkig in haar, dat hij hen niet benijdt, die het meest van de rijkdom van deze wereld bezitten, hij heeft het niet nodig, hij heeft genoeg, daar hij zo'n vrouw heeft. Zalig het echtpaar, dat zo'n voldoening in elkaar smaakt!
C. Zij legt er zich voortdurend op toe om hem goed te doen, en is bevreesd om iets te doen, al was het bij vergissing, dat hem nadelig zou kunnen zijn, Proverbs 31:12. Zij toont haar liefde voor hem niet door dwaze liefkozingen, maar door verstandige tederheid, zich schikkende naar zijn gemoedsgesteldheid, en hem niet dwarsbomende, hem goede woorden gevende, en geen boze, neen, zelfs niet als hij eens uit zijn humeur is, er zich op toeleggende om hem gerust te doen zijn, voorziende in hetgeen goed en geschikt voor hem is in gezondheid en ziekte, hem met tederheid verzorgende als hij ongesteld is. En voor niets ter wereld zou zij iets willen doen, dat schadelijk is voor zijn persoon, zijn gezin, zijn bezitting of zijn goede naam. En dit is haar zorg al de dagen van haar leven, niet slechts in het begin, of nu en dan, als zij eens in een goed humeur is, maar voortdurend, zij wordt het niet moe hem goede diensten te bewijzen. Zij doet hem goed, niet slechts al de dagen zijns levens maar ook van haar leven. Indien zij hem overleeft, doet zij hem nog goed in haar zorg voor zijn kinderen, zijn bezitting en goede naam en al de zaken en belangen, die hij nagelaten heeft. Wij lezen van weldadigheid, betoond, niet alleen aan de levenden, maar ook aan de doden, Ruth 2:20.
D. Zij verhoogt zijn reputatie in de wereld Proverbs 31:23, Haar man is bekend in de poorten, bekend als een goede vrouw te hebben. Uit zijn verstandige raad en zijn wijs beleid blijkt dat hij een verstandige levensgezellin heeft, wier omgang een goede invloed op hem had. Uit zijn blijmoedig gelaat en aangenaam humeur blijkt dat hij thuis een goede, aangename vrouw heeft, want velen, die zo'n vrouw niet hebben, zijn er door verzuurd en verbitterd geworden. Ja door de reinheid en netheid in zijn kleding, waardoor alles aan hem fraai en betamelijk, hoewel niet opzichtig is, kan men weten dat hij tehuis een goede vrouw heeft, die voor zijn kleren zorgt.
2. Zij geeft zich moeite voor de plichten van haar positie, en schept er behagen in. Bij deze karaktertrek wordt hier uitvoerig verwijld.
A. Zij heeft er een grote afkeer van om stil te zitten en niets te doen. Het brood van de luiheid eet zij niet, Proverbs 31:27. Hoewel zij niet behoeft te werken voor haar brood zij heeft een bezitting om van te leven wil zij het toch niet in luiheid eten, omdat ze weet dat niemand van ons in deze wereld gezonden is om er lui en ledig te zijn, en dat, als wij niets te doen hebben, de duivel spoedig iets voor ons te doen zal vinden, en dat het niet betaamt, dat zij eten, die niet willen werken. Sommigen eten en drinken, omdat zij niets anders voor zich te doen vinden, onnodige bezoeken moeten ontvangen en wereldse partijen moeten geven worden, deze eten het brood van de luiheid, waarvoor zij geen smaak heeft, want zij doet noch ontvangt ijdele bezoeken, en houdt zich met geen ijdele praat op.
B. Zorgvuldig gebruikt zij de tijd, opdat er niets van verloren zal gaan. Als het daglicht voorbij is, dan denkt zij niet dat het nu tijd is om het werk ter zijde te leggen, zoals diegenen wel moeten doen, wier werk buiten op het veld is, Psalms 104:23, maar haar werk binnenshuis zijnde en het kaarslicht wel waardig, verlengt zij hiermede de dag, en haar lamp gaat des nachts niet uit, Proverbs 31:18. Het is een zegen om kunstlicht te hebben om het daglicht te vervangen, en een plicht om, dat voorrecht hebbende, er gebruik van te maken. Van een goed bewerkt stuk zeggen wij: het riekt naar de lamp.
C. Zij staat vroeg op, als het nog nacht is, Proverbs 31:15, om haar dienstboden hun ontbijt te geven, opdat deze gereed zullen zijn om zodra de dag aanbreekt, goedsmoeds aan hun werk te gaan. Zij behoort niet tot hen, die opzitten om kaart te spelen, of om te dansen, tot middernacht, tot de morgen, om dan tot aan de middag in hun bed te liggen, neen, de deugdelijke huisvrouw houdt meer van haar werk dan van haar gemak en genoegen, zij is in zorg om op ieder uur van de dag op de weg van haar plicht gevonden te worden, en smaakt er meer ware voldoening in, s' morgens haar huis spijs gegeven te hebben, dan diegene kunnen smaken in het geld, dat ze gewonnen hebben, en nog veel meer in wat zij verloren hebben, die de gehele nacht aan de speeltafel hebben doorgebracht. Zij, die voor een gezin hebben te zorgen, moeten des morgens niet al te veel van hun bed houden.
D. Zij legt zich toe op het werk, dat voor haar geschikt is. Het is niet met werk van de geleerden, of van de staatslieden, of van de landman, waarmee zij zich bezighoudt, maar met vrouwenwerk. Zij zoekt wol en vlas, waar zij ze het best en goedkoopst kan vinden, van beide heeft zij een voorraad in huis, alles wat nodig is voor het vervaardigen beide van linnen en van wollen stoffen, Proverbs 31:13, en daarmee zet zij niet alleen de armen aan het werk, dat wel zeer goed is, maar zij werkt zelf, werkt met lust van haar handen, zij werkt met de raad of de lust van haar handen zo luidt het oorspronkelijke, zij gaat er blijmoedig en handig mee te werk. slaat er niet slechts de hand aan, maar legt er zich met het hart op toe, en gaat voort, niet vertragende in goed te doen. Zij steekt haar eigen handen uit naar de spil, of het spinwiel, en haar handpalmen vatten het spinrok, Proverbs 31:19. En zij acht het noch een verkorting van haar vrijheid, noch een verkleining van haar waardigheid, of ook maar in het minst onbestaanbaar met haar rust. De spil en het spinrok worden hier vermeld als haar eer, terwijl de versierselen van de dochters van Sion haar tot smaad en schande worden aangerekend, Isaiah 3:18 en vervolg.
E. Wat zij doet, doet zij uit al haar macht en beuzelt er niet mede, Proverbs 31:17. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. Zij houdt zich niet alleen met zittend werk bezig, of met hetgeen slechts het fraaie voortbrengsel van de vingeren is, er zijn werken die niet veel beter zijn dan nietsdoen maar als het nodig is, zal zij werk verrichten, waarvoor al haar kracht vereist wordt, en die kracht zal zij gebruiken, wetende dat dit het middel is om meer te verkrijgen.
3. Door haar wijs beleid weet zij goed voordeel te trekken uit hetgeen zij doet. Zij arbeidt niet de gehele nacht zonder iets te vangen, neen, zijzelf maakt dat haar koophandel goed is, Proverbs 31:18, zij is zich bewust dat in al haar arbeid gewin is, en dat moedigt haar aan om er mee voort te gaan. Zij bemerkt dat zij sommige dingen zelf beter en goedkoper kn maken dan zij ze kan kopen, door waarneming weet zij welke tak van haar bezigheden het meeste voordeel oplevert, en daarop legt zij zich dus het meest toe.
A. Zij legt van alle nodige en gerieflijke zaken voorraad aan voor haar gezin, Proverbs 31:14. Geen koopvaardijschepen, neen, zelfs niet die van Salomo, brachten ooit meer gewin in dan haar werk en bedrijf. Brengen zij vreemde koopwaren aan in ruil voor die zij uitgevoerd hebben? Dat doet ook zij met de vruchten van haar arbeid. Wat haar grond niet oplevert kan zij, als zij het nodig heeft, zich verschaffen, door er haar eigen goederen voor uit te ruilen en aldus doet zij haar brood van ver komen. Niet, dat zij de dingen meer waardeert omdat zij van ver komen, maar al zijn zij nog zo ver, als zij ze nodig heeft, weet zij er aan te komen.
B. Zij koopt land en vergroot het domein van haar geslacht, Proverbs 31:16. Zij denkt aan een akker en koopt hem. Zij bedenkt hoe voordelig het zou wezen voor het gezin, welk een winst het zou opleveren, en daarom koopt zij hem, of liever, hoeveel zin zij er ook in heeft, toch wil ze hem niet kopen voor zij wel overwogen heeft, of hij haar geld waard is, of zij op het ogenblik wel zoveel geld missen kan als er voor nodig is, of het recht van eigendom wel goed is, of de grond beantwoorden zal aan, de eigenschappen die er aan werden toegeschreven, en of zij op dit ogenblik over het nodige geld kan beschikken. Velen hebben zich te gronde gericht door te kopen zonder te bedenken en te overwegen, maar "wie een voordelige koop wil sluiten, moet eerst bedenken en dan kopen". Zij plant ook een wijngaard, maar het is van de vrucht van haar handen, zij neemt geen geld op, maakt geen schulden om het te doen, neen, zij doet het met hetgeen zij kan missen van hetgeen zij door overleg op de uitgaven van haar huishouding uitgespaard heeft. De mensen moesten niets uitgeven aan overtolligheden, voor zij door de zegen van God op hun arbeid tot welvaart zijn gekomen, zodat zij het kunnen missen, en de vrucht van de wijngaard zal dan waarschijnlijk dubbel zoet zijn, als zij de vrucht is van eerlijke vlijt.
C. Zij bemeubelt haar huis goed en naar behoren, en heeft goede kleding voor zich en haar gezin, Proverbs 31:22. Zij maakt voor zich bekleding van tapijtwerk, om haar kamers te behangen en het kan haar wel geoorloofd zijn ze te gebruiken, daar zij ze zelf gemaakt heeft. Haar eigen kleding is rijk en fraai, zij is van zijde en purper overeenkomstig haar rang en positie. Hoewel zij niet zo ijdel is veel tijd door te brengen met zich te kleden, en het aantrekken van kleren tot haar sieraad te maken, of er zich op te laten voorstaan, heeft zij toch rijke kleding en draagt ze goed en naar behoren. Het senators gewaad, dat haar man draagt, heeft zij zelf gesponnen, en het ziet er fraaier uit en is sterker, dan wat men koopt. Zij bezorgt ook goede, warme klederen voor haar kinderen alsmede de livreien van haar dienstboden. Zij behoeft de koude van de strengste winter niet te vrezen, want zij en haar gezin zijn goed voorzien van kleren, voldoende om de koude buiten te houden, hetgeen het voornaamste doel is van de kleding. Haar gehele huis is met scharlaken gekleed, een sterke stof, geschikt voor de winter, en toch rijk, van een goed en fraai aanzien. Haar gehele huis is met dubbele kleren gekleed, zo lezen het sommigen, zij hebben wisselkleding, een stel voor de winter en een stel voor de zomer.
D. Zij drijft handel met het buitenland. Zij vervaardigt meer dan zij en haar gezin nodig hebben. Als zij nu haar gezin genoegzaam voorzien heeft, verkoopt zij fijn lijnwaad en gordels aan de kooplieden, Proverbs 31:24, die ze naar Tyrus, de markt van de volkeren brengen, of naar een andere handelshaven. Die gezinnen zullen waarschijnlijk tot welvaart komen, die meer verkopen dan kopen, zoals het voordelig is voor een rijk als veel van wat binnen hetzelve vervaardigd wordt naar andere landen wordt uitgevoerd. Het is voor de aanzienlijkste geen schande om te verkopen wat zij kunnen missen, noch om handel te drijven of goederen over zee te sturen.
E. Zij spaart voor later. Zij zal zich in de toekomende dag verheugen, Proverbs 31:25, daar zij een goede voorraad heeft opgelegd voor haar gezin. Zij, die zich in hun jeugd moeite geven, zullen er het genot en genoegen van hebben, als zij oud geworden zijn, zowel in de herinnering er aan, als in er de vruchten van te plukken.
4. Zij draagt zorg voor haar gezin, en al zijn zaken en belangen, geeft haar huis te eten, Proverbs 31:15, aan ieder het bescheiden deel spijs ter rechter tijd, zodat geen van haar dienstboden reden heeft om te klagen van tekort te komen of het nodig te hebben. Zij geeft ook een deel, een deel van werk zowel als van spijs aan haar dienstmaagden, ieder van haar zal weten wat haar werk is. Zij beschouwt de gangen van haar huis, Proverbs 31:27, zij gaat de wijze van doen na van al haar dienstboden, ten einde tegen te gaan wat verkeerd voor hen is, en hen allen te verplichten zich behoorlijk te gedragen en hun plicht te doen jegens God en elkaar zowel als jegens haar, zoals Job, die het onrecht verre deed van zijn tenten, en David, die het boze niet in zijn huis wilde dulden. Ze mengt zich niet in de zaken en aangelegenheden van het huis van anderen, zij vindt het voldoende om acht te geven op haar eigen huis.
5. Zij is liefdadig voor de armen, Proverbs 31:20. Zij is even ijverig en begerig om te geven als om te verkrijgen, dikwijls dient zij de armen met haar eigen hand, en zij doet het gewillig en blijmoedig en met grote milddadigheid, met een uitgestrekte hand. Het zijn ook niet alleen haar arme naburen, zij, die dicht in haar nabijheid zijn, die zij helpt, zij steekt haar handen uit tot de nooddruftige, tot hen die verre van haar zijn, gelegenheid zoekende, om goed te doen en mee te delen, hetgeen evenzeer de plicht is van een goede huisvrouw als wat het ook zij.
6. Zij is bescheiden en beleefd in haar spreken, niet praatziek, niet bedilziek, niet gemelijk zoals sommigen zijn, neen, zij doet haar mond open met wijsheid, als zij spreekt is het met grote wijsheid en voorzichtigheid, en ter zake. Aan ieder woord, dat zij spreekt, kunt gij bespeuren hoe zij zich door de regels van de wijsheid laat regeren. Zij handelt niet alleen zelf met wijsheid, maar geeft ook verstandige raad aan anderen, en dat doet zij niet alsof zij zich het gezag aanmatigde van een dictator, maar met de hartelijkheid van een vriendin en met vriendelijke beleefdheid, op haar tong is leer van de goedheid, alles wat zij zegt is onder de heerschappij van die wet. De wet van de liefde en vriendelijkheid is geschreven in het hart, maar zij openbaart zich in de tong, indien wij elkaar hartelijk liefhebben dan zal zich dit uiten in hartelijke uitdrukkingen. Het wordt de wet van de vriendelijkheid genoemd, omdat zij wet geeft aan anderen, aan allen, met wie zij omgaat, haar wijsheid en vriendelijkheid vormen tezamen een gebiedende kracht in alles wat zij zegt, zij gebieden eerbied, zij gebieden toestemming en onderwerping. Welk een kracht is er in juiste woorden! Op haar tong is de wet van de genade of goedertierenheid, zo lezen het sommigen, het verstaande van het woord en de wet van God, waarvan zij zo gaarne spreekt met haar kinderen en dienstboden. Zij is vol van vrome, godsdienstige gesprekken, en voert ze met wijsheid, hetgeen aantoont hoezeer haar hart vervuld is van een andere wereld, zelfs als haar handen het bedrijvigst zijn voor deze wereld.
7. Wat haar karakter voltooit en kroont is: dat zij de Heer vreest, Proverbs 31:30. Bij al deze goede hoedanigheden ontbreekt het haar ook niet aan het nodige, zij is in waarheid vroom, en in alles wat zij doet, wordt zij geleid en bestuurd door beginselen van nauwgezetheid en de gedachte aan God. Dat is het, waaraan hier ver de voorkeur wordt gegeven boven schoonheid, die ijdelheid is, en de bevalligheid die bedrog is. Dat is zij in de schatting van allen die wijs en godvruchtig zijn, en die er noch zichzelf noch anderen naar schatten. Schoonheid zal niemand Gode aanbevelen, en zij is geen zekere, dat is geen betrouwbare aanduiding van wijsheid en goedheid, maar heeft menige man bedrogen, die zich in de keus van een echtgenote er door liet leiden. In een schoon welgevormd lichaam kan een onreine, mismaakte ziel huizen, ja velen zijn door hun schoonheid in verzoekingen gekomen, die het verderf waren voor hun deugd, hun eer, hun kostbare ziel. Op zijn best genomen is schoonheid iets, dat verwelkt, en daarom is zij ijdel en bedrieglijk een aanval van ziekte kan haar in korte tijd bezoedelen, duizenderlei voorvallen of ongevallen kunnen deze bloem in haar bloei afrukken van haar stengel, de ouderdom zal haar gewis doen verdorren, de dood en het graf zullen haar verteren, maar de vreze Gods, heersende in het hart, is de schoonheid van de ziel. Die haar bezitten beveelt zij aan in de gunst van God, en in Zijn ogen is zij van grote waarde, zij zal duren tot in eeuwigheid, en de dood zelf trotseren, die de schoonheid des lichaams verteert, maar de schoonheid van de ziel tot volkomenheid brengt.
III. Het geluk van deze deugdelijke vrouw.
1. Zij smaakt in haar eigen gemoed de voldoening van haar deugd, Proverbs 31:25. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding, waarin zij zich hult dat is, waarvan zij geniet en waarin zij verschijnt aan de wereld en zich aldus aanbeveelt. Zij heeft vastheid en standvastigheid, kloekmoedigheid van geest om staande te blijven onder de vele tegenspoeden en teleurstellingen die ook de wijzen en deugdzamen moeten verwachten in deze wereld, en dit is haar kleding die zij draagt ter bescherming van haar, zowel als uit welvoeglijkheid. Zij handelt eerlijk met allen, en zij heeft het genoegen van dit te doen en zij zal zich verblijden in de toekomende dag, zij zal er met genoegen en vertroosting aan denken als zij oud geworden is, dat zij niet lui en nutteloos is geweest toen zij jong was. Ten dage des doods zal het haar een genot zijn te denken dat zij nuttig is geweest in haar leven. Ja zij zal zich verblijden in de toekomende eeuwigheid, zij zal voor haar Godsvrucht beloond worden met verzadiging van vreugde en lieflijkheid eeuwig.
2. Zij is een grote zegen voor haar bloedverwanten, Proverbs 31:28. A. Haar kinderen groeien op, zij staan op en roemen haar welgelukzalig, zij geven haar hun goed woord, zij zelf zijn haar tot lof, en zij zijn bereid om haar grote lof te geven, zij bidden voor haar, en loven God dat zij zo'n goede moeder hebben. Zij zijn haar dit verschuldigd, het behoort tot de eer, die naar het vijfde gebod aan vader en moeder bewezen moet worden, en het is een dubbele eer, die aan een goede vader en een goede moeder toekomt.
B. Haar man acht zich zo gelukkig in haar, dat hij alle gelegenheden waarneemt om goed van haar te spreken als van een van de beste vrouwen. Het is volstrekt niet onbetamelijk, maar een loffelijk voorbeeld van huwelijksliefde, als man en vrouw elkaar de lof geven, die hun toekomt.
3. Zij heeft het goede woord van al haar naburen, zoals Ruth het gehad heeft, van wie de gehele stad wist dat zij een deugdelijke vrouw was Ruth 3:11. De deugd zal haar lof ontvangen, Philippians 4:8. Een vrouw, die de Heer vreest, zal lof hebben van God, Romans 2:29, en ook van de mensen. Er wordt aangetoond:
A. Dat zij hogelijk geloofd zal worden, Proverbs 31:29. Velen hebben deugdelijk gehandeld, deugdelijke vrouwen schijnen kostelijke juwelen te zijn, maar niet zulke zeldzame juwelen als die welke voorgesteld zijn in Proverbs 31:10, er waren velen, maar n als deze is weergaloos. Wie kan haar gelijke vinden? Zij gaat die allen te boven. Zij, die goed zijn, moeten begeren en er naar streven om uit te munten in deugd. Veel dochters in uws vaders huis en in de ongehuwde staat hebben deugdelijk gehandeld, maar een goede huisvrouw gaat, als zij deugdzaam is, die allen te boven, en doet meer goed in haar plaats dan zij in haar plaats doen kunnen. Of, zoals sommigen het verklaren: Een man kan zijn huis niet in zo goede orde houden door goede dochters als door een goede echtgenote.
B. Dat zij onbetwistbaar geprezen zal worden en zonder tegenspraak, Proverbs 31:31. Sommigen ontvangen grotere lof dan hun toekomt, maar zij, die haar prijzen, geven haar slechts de vrucht van haar handen, zij geven haar wat zij zuur verdiend heeft en wat haar met volle recht toekomt, er zou haar onrecht geschieden, indien men het haar onthield. Zij, van wie de vrucht van haar handen goed is, behoren geprezen te worden. De boom wordt gekend aan zijn vruchten. Indien dus de vrucht goed is, moet de boom ons goede woord hebben. Indien haar kinderen haar gehoorzaam zijn en haar eerbied betonen, en zich naar behoren gedragen, dan geven zij haar van de vrucht van haar handen, zij oogst de vruchten in van de zorgen, die zij hun gewild heeft, en acht zich er ruimschoots voor beloond. Kinderen moeten er zich aldus op toeleggen, om hun ouders wedervergelding te doen, en dat is: aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen, 1 Timothy 5:4. Zo echter de mensen onrechtvaardig zijn, dan zal de zaak voor zichzelf spreken: haar werken zullen haar prijzen in de proffen, openlijk voor al het volk.
a. zij laat het over aan haar eigen werken om haar te prijzen, en dingt niet naar de lof en de toejuiching van de mensen. Diegenen behoren niet tot de waarlijk deugdelijke vouwen, die zich zo gaarne horen prijzen.
b. Haar eigen werken zullen haar prezen, indien haar bloedverwanten en naburen geheel en al zwijgen, dan zullen haar werken haar lof verkondigen. De weduwen gaven de grootste lof aan Dorkas, toen zij de rokken en kleding toonden, die ze voor de armen gemaakt had, Acts 9:39. c. Het minste, dat van haar naburen verwacht kon worden, was dat zij haar door haar eigen werken laten prijzen, en niets zouden doen om dit te verhinderen. Die het goede doen, zullen lof hebben Romans 13:3, laat ons dus niet afgunstig iets zeggen of doen om aan die lof afbreuk te doen, maar er door tot een heilige wedijver opgewekt worden. Laat niemand een kwaad getuigenis van ons ontvangen, die van de waarheid zelf een goed getuigenis heeft verkregen. Aldus wordt deze spiegel gesloten, die de vrouwen moeten openen om er zich in te beschouwen ten einde er zich naar te kleden, en als zij dit doen, dan zal haar sieraad bevonden worden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus.